EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 23.9.2021
COM(2021) 595 final
2021/0305(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over de totale toegestane vangsten
TOELICHTING
1.Onderwerp van het voorstel
Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van de totale toegestane vangsten (TAC’s) voor bestanden die door de Unie en het Verenigd Koninkrijk (“de partijen”) worden gedeeld.
2.Achtergrond van het voorstel
Op 1 mei 2021 is de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (de “handels- en samenwerkingsovereenkomst”) in werking getreden.
De partijen zijn overeengekomen om samen te werken teneinde te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in hun wateren uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de partijen ten volle worden geëerbiedigd.
De partijen stellen zich gezamenlijk tot doel gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en het behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.
Op grond van artikel 498 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten de partijen jaarlijks overleg plegen om tot een overeenkomst te komen over de TAC’s voor gedeelde bestanden voor het volgende jaar of de volgende jaren. De Commissie neemt namens de Unie deel aan dit jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk.
Krachtens de verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) moet de Unie er borg voor staan dat de visserij‑ en aquacultuuractiviteiten uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn en worden beheerd op een manier die strookt met de volgende doelstellingen: voordelen realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid en bijdragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Voorts moet de Unie de voorzorgsbenadering toepassen bij het visserijbeheer en ernaar streven dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de MDO kan opleveren.
In de GVB-verordening is ook bepaald dat de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen moet nemen die gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies, steun moet verlenen voor de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden.
In artikel 28 van de GVB-verordening is specifiek bepaald dat de Unie haar externe betrekkingen op visserijgebied moet onderhouden in overeenstemming met die doelstellingen en beginselen. Op grond van artikel 33 van die verordening moet de Unie alles in het werk stellen om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van gedeelde bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken.
Tijdens het hele jaarlijkse onderhandelingsproces moet de regelmatige en volledige betrokkenheid van de Raad op passende momenten worden gewaarborgd door middel van coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie. Daartoe moet de Commissie, ruim vóór het jaarlijks overleg, een gedetailleerd document dat op de meest recente wetenschappelijke en andere relevante informatie gebaseerd is en waarin het standpunt van de Unie is uiteengezet, aan de Raad of zijn voorbereidende instanties toesturen met het oog op bespreking en goedkeuring namens de Unie.
De Commissie zal de Raad ook om richtsnoeren vragen voordat het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk wordt afgerond. De diensten van de Commissie komen voorafgaand aan elke overlegronde tijdig bijeen met de Werkgroep Visserij, onder meer om de te volgen koers uiteen te zetten en te bespreken, en brengen tijdens het hele jaarlijks overleg verslag uit bij de groep. De lidstaten worden uitgenodigd om als leden van de EU-delegatie deel te nemen.
Overeenkomstig artikel 218, lid 10, VWEU en Besluit (EU) 2021/689 van de Raad moet het Europees Parlement onmiddellijk en volledig worden geïnformeerd, met inachtneming van de regelingen die nodig zijn om vertrouwelijkheid te waarborgen. In de regel verstrekt de Commissie de informatie aan het Europees Parlement via de bevoegde parlementaire commissie.
3.Rechtsgrondslag
3.1.Procedurele rechtsgrondslag
3.1.1.Beginselen
In artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Raad besluiten vaststelt tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
3.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
Conform de handels- en samenwerkingsovereenkomst moet de Unie overleg plegen met het Verenigd Koninkrijk over het gezamenlijk beheer van gedeelde mariene biologische rijkdommen, met name van gedeelde visbestanden. Deze verplichting is in overeenstemming met artikel 63 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.
Op grond van artikel 498, lid 2, artikel 498, lid 4, punten a) tot en met d), en artikel 498, lid 6, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst is jaarlijks overleg nodig om de partijen in staat te stellen tot een overeenkomst te komen over de vangstmogelijkheden en de intrinsiek daarmee verband houdende voorwaarden.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
3.2.Materiële rechtsgrondslag
3.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een op grond van artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.
3.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de vaststelling van de jaarlijkse vangstmogelijkheden voor bestanden die door de Unie en het Verenigd Koninkrijk worden gedeeld.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 3, VWEU.
3.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 3, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
2021/0305 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over de totale toegestane vangsten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 43, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Krachtens Besluit (EU) 2021/689 van de Raad is de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) van toepassing met ingang van 1 mei 2021.
(2)Uit hoofde van artikel 494 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst zijn de Unie en het Verenigd Koninkrijk (de “partijen”) overeengekomen om samen te werken teneinde te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in hun wateren uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de partijen ten volle worden geëerbiedigd. De partijen stellen zich gezamenlijk tot doel gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en het behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.
(3)Krachtens artikel 498 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten de partijen jaarlijks overleg plegen om tot een overeenkomst te komen over de totale toegestane vangsten (“TAC’s”) voor gedeelde bestanden.
(4)De Commissie moet dat jaarlijks overleg plegen namens de Unie en op basis van de standpunten van de Unie die de Raad overeenkomstig de toepasselijke Verdragsbepalingen vaststelt.
(5)De regelmatige en volledige betrokkenheid van de Raad en zijn voorbereidende instanties bij het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk over de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor de bestanden in kwestie moet worden gewaarborgd door middel van uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”).
(6)Het Europees Parlement moet onverwijld en ten volle worden geïnformeerd, zoals bepaald in artikel 218, lid 10, VWEU, zodat het zijn prerogatieven onverkort kan uitoefenen overeenkomstig de Verdragen.
(7)In artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.
(8)Op grond van artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de Unie de voorzorgsbenadering toepassen bij het visserijbeheer en ernaar streven dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de MDO kan opleveren.
(9)In artikel 2, lid 5, punt j), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het visserijbeheer coherent moet zijn met de doelstelling om een goede milieutoestand te bereiken, zoals vastgesteld in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad. Artikel 2, lid 5, punt a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, punt d), bepaalt voorts dat de Unie teruggooi geleidelijk moet elimineren, onder meer door visserijmethoden te bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden.
(10)Op grond van artikel 3, punt c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen vaststellen op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies.
(11)In artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat de Unie bij het onderhouden van haar externe betrekkingen op visserijgebied de doelstellingen en beginselen van de artikelen 2 en 3 van die verordening moet toepassen, en onder meer steun moet verlenen voor de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies, en dat de in die verordening vastgestelde bepalingen inzake extern beleid de krachtens artikel 218 VWEU vastgestelde specifieke bepalingen onverlet laten.
(12)In artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn de beginselen en doelstellingen vastgesteld van het beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang voor de Unie en derde landen en van overeenkomsten inzake uitwisseling en gezamenlijk beheer.
(13)Gezien de evolutieve aard van de onder de handels- en samenwerkingsovereenkomst vallende visbestanden en de noodzaak om in het standpunt van de Unie rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, met inbegrip van nieuwe wetenschappelijke en andere relevante informatie die vóór of tijdens het jaarlijks overleg wordt gepresenteerd, moeten procedures worden vastgesteld voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie in dat overleg. Die procedures moeten in overeenstemming zijn met het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, VEU.
(14)Het is derhalve passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk, aangezien in het recht van de Unie uitvoering zal worden gegeven aan het resultaat van dat overleg,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1.Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het jaarlijks overleg dat met het Verenigd Koninkrijk over vangstmogelijkheden voor gedeelde bestanden wordt gehouden krachtens artikel 498 van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”), is opgenomen in bijlage 1.
2.Het in lid 1 bedoelde standpunt van de Unie wordt jaarlijks nader bepaald overeenkomstig bijlage II.
Artikel 2
De Raad wordt regelmatig en volledig bij het jaarlijks overleg betrokken door middel van uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie.
Artikel 3
Het in artikel 1 bedoelde standpunt van de Unie wordt uiterlijk op 30 juni 2026 door de Raad beoordeeld en zo nodig herzien, op voorstel van de Commissie.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot de Commissie.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter