Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0498

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot de gemeenschappelijke gedragslijn inzake de tijdelijke verlaging van de minimale aanbetaling

    COM/2021/498 final

    Brussel, 26.8.2021

    COM(2021) 498 final

    2021/0281(NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot de gemeenschappelijke gedragslijn inzake de tijdelijke verlaging van de minimale aanbetaling


    TOELICHTING

    1.Onderwerp van het voorstel

    Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) in verband met de beoogde gemeenschappelijke gedragslijn inzake de tijdelijke verlaging van de minimale aanbetaling.

    2.Achtergrond van het voorstel

    2.1.De regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

    De regeling is een “gentlemen’s agreement” dat ten doel heeft een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten. In de praktijk betekent dit dat wordt gezorgd voor een gelijk speelveld (zodat de mededinging wordt gebaseerd op de prijs en de kwaliteit van de uitgevoerde goederen en diensten in plaats van op de geboden financiële voorwaarden), terwijl wordt gewerkt aan het uitbannen van subsidies en marktverstoringen met betrekking tot door de overheid gesteunde exportkredieten (“overheidssteun”). De regeling is in april 1978 in werking getreden en is van onbepaalde duur.

    De regeling is administratief ingebed in de OESO en wordt ondersteund door het OESO-secretariaat voor kredieten. Desondanks is zij geen besluit van de OESO 1 .

    De Europese Unie – en niet de lidstaten – neemt deel aan de regeling, die bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 2 in het acquis communautaire is omgezet. Daarom is de regeling juridisch bindend op grond van het recht van de Unie.

    2.2.De deelnemers aan de regeling

    Momenteel zijn er elf deelnemers aan de regeling: Australië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zwitserland.

    De deelnemers aan de regeling kunnen besluiten nemen over wijzigingen van de regeling en kunnen in het bijzonder gemeenschappelijke gedragslijnen aanvaarden overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 5, van de regeling. Besluiten worden bij consensus genomen, zodat de wijziging van de regeling of de gemeenschappelijke gedragslijn niet kan worden aangenomen als een deelnemer bezwaar maakt.

    De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in de vergaderingen en schriftelijke besluitvormingsprocedures van de deelnemers aan de regeling.

    Een gemeenschappelijke gedragslijn is een instrument in het kader van de regeling dat de deelnemers bij wijze van uitzondering in staat stelt af te wijken van de bepalingen van de regeling met betrekking tot een specifieke transactie of tijdelijk voor een niet-specifiek aantal transacties. De gemeenschappelijke gedragslijnen kunnen via een schriftelijke procedure worden aanvaard door het stilzwijgen te bewaren, aangezien een deelnemer die het stilzwijgen bewaart, geacht wordt het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te hebben aanvaard. Hetzelfde geldt voor een deelnemer die aangeeft geen standpunt te hebben. De reacties op een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn worden in beginsel binnen twintig kalenderdagen ingediend; deze termijn kan met acht kalenderdagen worden verlengd (artikelen 56 en 57 van de regeling). Het OESO-secretariaat voor exportkredieten deelt de deelnemers mee of de gemeenschappelijke gedragslijn is aanvaard en de overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn wordt drie kalenderdagen na deze bekendmaking van kracht (artikel 59 van de regeling).

    2.3.De beoogde handeling van de deelnemers aan de regeling

    De beoogde maatregel is een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn dat overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 5, van de regeling aan de deelnemers aan de regeling wordt voorgelegd. De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn zou een dringende en uitzonderlijke maatregel zijn om te reageren op de economische neergang als gevolg van de door COVID‑19 veroorzaakte gezondheidscrisis en de ernstige gevolgen van de crisis voor de verwezenlijking van belangrijke projecten in lage- en middeninkomenslanden door de exporterende industrie van de EU te beperken (zie voor meer details afdeling 3 hieronder). De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn zou, indien overeengekomen, de bepalingen van de regeling betreffende het aanbetalingsvereiste en de maximale overheidssteun (artikel 11, punten a) en c), van de regeling) tijdelijk wijzigen.

    Gezien het spoedeisende karakter van de maatregel moet het voorstel zo spoedig mogelijk worden ingediend en, indien overeengekomen, zou de beoogde gemeenschappelijke gedragslijn zo spoedig mogelijk voor alle deelnemers van toepassing moeten worden. Als gevolg van de specifieke stilzwijgende procedure van 28 dagen die in de regeling is vastgesteld (zie punt 2.2) kan het voorstel van de Unie voor de gemeenschappelijke gedragslijn, mits ertegen geen bezwaar wordt gemaakt, automatisch door de deelnemers als definitieve versie van de gemeenschappelijke gedragslijn worden aanvaard en zou dat voorstel drie dagen na het einde van de procedure in werking moeten treden.

    In het licht van het bovenstaande is het passend het standpunt van de Unie vast te stellen dat namens de Unie in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam moet worden ingenomen, aangezien het besluit bindend zal zijn voor de Unie en gevolgen zal hebben voor het recht van de Unie, overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011, waarin het volgende is bepaald: “De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (‘de regeling’) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.”

    De procedure voor de gemeenschappelijke gedragslijn zal naar verwachting in juli 2021 worden gestart.

    3.Namens de Unie in te nemen standpunt

    De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn houdt rechtstreeks verband met de door COVID‑19 veroorzaakte gezondheidscrisis.

    De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn zou aanbestedende overheidsdiensten in lage- en middeninkomenslanden die goederen en diensten kopen waarvoor door de overheid gesteunde exportkredieten worden verleend, gedurende een periode van 12 maanden de mogelijkheid bieden een aanbetaling te doen van ten minste 5 % van de waarde van het exportcontract in plaats van 15 %, zoals momenteel op grond van artikel 11, punt a), van de regeling vereist is. Dit zou op zijn beurt betekenen dat het plafond van de maximale overheidssteun die de deelnemers overeenkomstig artikel 11, punt c), van de regeling mogen verlenen, tijdens dezelfde periode tijdelijk wordt verhoogd van 85 % tot 95 % van de waarde van het exportcontract.

    Tegen de achtergrond van de door COVID‑19 veroorzaakte economische neergang staan derde landen die goederen, diensten en projecten van EU-bedrijven importeren (bv. op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs, maar ook in andere sectoren) onder zware financiële druk. Het merendeel van de betrokken projecten wordt uitgevoerd met overheidsafnemers in ontwikkelingslanden. Onder normale economische omstandigheden zouden de banken die de leningen financieren doorgaans op de particuliere markt een verzekeringsdekking verkrijgen voor het aanbetalingsgedeelte van de lening. Als gevolg van de COVID‑19-crisis is de particuliere markt echter terughoudend of zelfs in het geheel niet bereid om deze dekking voor ontwikkelingslanden te bieden. Zonder deze dekking weigeren de banken de financiering van aanbetalingen voor projecten in ontwikkelingslanden – waar dergelijke projecten het hardst nodig zijn – met als gevolg dat deze projecten niet kunnen worden gerealiseerd. Dit marktfalen moet dringend worden aangepakt.

    De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn zou zowel importeurs als exporteurs ten goede komen: zij zou de overheid in het land van de afnemer onmiddellijk financieel ontlasten en haar beter in staat stellen investeringsprojecten voort te zetten. Tegelijkertijd zou exporteurs zo de mogelijkheid worden geboden om in moeilijke tijden flexibele oplossingen aan te bieden en hun zakelijke activiteiten voort te zetten.

    Op basis van het bovenstaande wordt voorgesteld de vereiste aanbetaling door overheidsinkopers te verlagen van 15 % tot 5 % van de waarde van het exportcontract. Er zijn echter twee belangrijke beperkingen aan deze maatregel, die de nadruk leggen op de ontwikkelingsdoelstellingen en de uitzonderlijke aard ervan. Ten eerste zou de voorgestelde maatregel alleen van toepassing zijn op overheidsinkopers in lage- en middeninkomenslanden (de zogenaamde klasse II-landen in de zin van artikel 11 van de regeling en overeenkomstig de definitie van de Wereldbank). Ten tweede zou de maatregel in de tijd beperkt zijn tot de verwachte duur van de economische gevolgen van de pandemie. De maatregel zou derhalve alleen ten goede komen aan transacties waarvoor de aanvraag voor exportkredietsteun binnen 12 maanden na het begin van de geldigheidsduur van de gemeenschappelijke gedragslijn is ontvangen, mits de onderhandelingen over de voorwaarden van de transactie binnen 18 maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze gemeenschappelijke gedragslijn zijn afgerond (zoals bevestigd door de definitieve toezegging van de exportkredietinstelling). Tot slot is het, in het kader van de voorschriften van de regeling, ook belangrijk op te merken dat de voorgestelde maatregel niet alleen de export uit de EU-landen zou ondersteunen, maar in gelijke mate van toepassing zou zijn op overheidssteun in alle landen die aan de regeling deelnemen.

    Rekening houdend met het feit dat de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn tot doel heeft de ernstige gevolgen van de COVID‑19-gezondheidscrisis voor de verwezenlijking van belangrijke projecten in lage- en middeninkomenslanden door de exporterende industrie van de EU te beperken en dat de Unie voornemens is het voorstel voor deze gemeenschappelijke gedragslijn in te dienen, moet het namens de Unie in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpvoorstel in de bijlage bij dit besluit wordt ingediend en gesteund.

    3.1.Procedurele rechtsgrondslag

    3.1.1.Beginselen

    Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

    Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

    3.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

    De voorgestelde gedragslijn, die de deelnemers aan de regeling via de schriftelijke procedure moeten vaststellen, is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen krachtens artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad, waarin het volgende is bepaald: “De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.”

    De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

    3.2.Materiële rechtsgrondslag

    3.2.1.Beginselen

    De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

    3.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

    De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

    3.3.Conclusie

    De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

    4.Bekendmaking van de beoogde handeling

    Aangezien de handeling van de deelnemers aan de regeling de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten – die bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 vormt – zal wijzigen, is het passend deze handeling na de aanvaarding ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.

    2021/0281 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot de gemeenschappelijke gedragslijn inzake de tijdelijke verlaging van de minimale aanbetaling

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)De richtsnoeren van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn omgezet en derhalve in de Europese Unie juridisch bindend gemaakt bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad 4 .

    (2)De deelnemers aan de regeling (“deelnemers”) moeten overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 5, van de regeling via een schriftelijke procedure een besluit nemen over het voorstel van de Europese Unie voor een gemeenschappelijke gedragslijn om een tijdelijke verlaging van de overeenkomstig artikel 11, punt a), van de regeling vereiste minimumaanbetaling toe te staan (de “voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn”) in het licht van de huidige door COVID19 veroorzaakte economische neergang.

    (3)De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn zou aanbestedende overheidsdiensten in lage- en middeninkomenslanden die goederen en diensten kopen waarvoor door de overheid gesteunde exportkredieten worden verleend, gedurende een periode van 12 maanden de mogelijkheid bieden een aanbetaling te doen van ten minste 5 % van de waarde van het exportcontract in plaats van 15 %, zoals op grond van artikel 11, punt a), van de regeling vereist is. Dit zou op zijn beurt betekenen dat het plafond van de maximale overheidssteun die de deelnemers overeenkomstig artikel 11, punt c), van de regeling mogen verlenen, tijdens dezelfde periode wordt verhoogd van 85 % tot 95 % van de waarde van het exportcontract.

    (4)Deze uitzonderlijke maatregel is noodzakelijk om te reageren op de economische neergang als gevolg van de door COVID19 veroorzaakte gezondheidscrisis en de ernstige gevolgen van de crisis voor de verwezenlijking van belangrijke projecten in de lage- en middeninkomenslanden door de industrie van de EU te beperken.

    (5)Het is passend het standpunt ten aanzien van de voorgestelde gedragslijn vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de schriftelijke procedure van de deelnemers, aangezien de voorgestelde gedragslijn, zodra deze is overeengekomen, krachtens Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad beslissende invloed kan hebben op de inhoud van het recht van de Unie,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het standpunt ten aanzien van de beoogde gedragslijn inzake de tijdelijke verlaging van de minimale aanbetaling dat namens de Unie moet worden ingenomen in de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, wordt gebaseerd op de bijlage bij dit besluit.

    Artikel 2

    Dit besluit is gericht tot de Commissie.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    Zoals gedefinieerd in artikel 5 van de OESO-overeenkomst.
    (2)    Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45).
    (3)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C‑399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
    (4)    Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45).
    Top

    Brussel, 26.8.2021

    COM(2021) 498 final

    BIJLAGE

    bij

    Voorstel voor een besluit van de Raad

    betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de schriftelijke procedure van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot de gemeenschappelijke gedragslijn inzake de tijdelijke verlaging van de minimale aanbetaling


    BIJLAGE

    Ontwerpvoorstel van de Europese Unie voor een gemeenschappelijke gedragslijn

    overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 5, van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

    ECH [•]/2021

    Verlaging van het aanbetalingsvereiste tot 5 %

    De COVID‑19-crisis eist wereldwijd zijn tol op het leven en de levensomstandigheden van mensen. Een belangrijke factor die bijdraagt aan de negatieve gevolgen is de neergang van de wereldeconomie als gevolg van de gezondheidscrisis. In deze buitengewone situatie zijn overheden en internationale instellingen beginnen te reageren. Bij een aanzienlijk deel van hun inspanningen gaat het om maatregelen die bedoeld zijn om de negatieve economische gevolgen te verzachten. De geïndustrialiseerde landen beschikken doorgaans over meer middelen en opties om de problemen aan te pakken, maar landen met lage en middeninkomens worden met veel beperkingen geconfronteerd, met name omdat zij vaak onvoldoende financiële middelen hebben.

    Exportkredietinstellingen en de autoriteiten die ervoor verantwoordelijk zijn, hebben een reeks maatregelen genomen om de internationale handelsstromen in stand te houden en tegemoet te komen aan de behoeften van hun eigen bedrijfstakken en die van buitenlandse afnemers/landen. Hoewel veel landen hun investeringsprogramma’s naar verwachting zullen terugschroeven, zal er een grote behoefte blijven bestaan aan investeringen in projecten op het gebied van crisispreventie en basisinfrastructuur. Er zijn echter maatregelen die alleen gezamenlijk kunnen worden genomen, aangezien zij onderworpen zijn aan internationaal overeengekomen regels zoals de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten.

    Tegen de achtergrond van de ernstige economische situatie hebben zowel brancheorganisaties als individuele bedrijven de exportkredietinstellingen opgeroepen de huidige verplichting tot het doen van aanbetalingen te versoepelen, aangezien de landen van de afnemers steeds meer onder financiële druk komen te staan. Het merendeel van de betrokken projecten wordt uitgevoerd met overheidsafnemers in ontwikkelingslanden. In normale economische omstandigheden zouden afnemers de aanbetaling kunnen financieren met langere krediettermijnen en zouden de kredietverstrekkende banken dit deel van de lening op de particuliere markt trachten af te dekken – normaal gesproken met succes. Als gevolg van de COVID‑19-crisis is de privésector echter zeer terughoudend of zelfs in het geheel niet bereid om deze dekking voor ontwikkelingslanden te bieden. Zonder een dergelijke dekking zijn banken niet bereid om dat deel van een project te financieren in landen die dergelijke projecten het hardst nodig hebben. Wij bevinden ons dus in een situatie van duidelijk marktfalen, dat dringend moet worden aangepakt.

    De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn zou beide zijden ten goede komen: zij zou de overheid in het land van de afnemer onmiddellijk financieel ontlasten en haar beter in staat stellen investeringsprojecten voort te zetten. Zo zou het volume dat kan worden ingezet voor prioritaire projecten, zoals in de gezondheidszorg, worden verhoogd en zou exporteurs de mogelijkheid worden geboden om in moeilijke tijden flexibele oplossingen aan te bieden en hun zakelijke activiteiten voort te zetten.

    Tegen deze achtergrond stellen wij voor de vereiste aanbetaling voor publieke en overheidsafnemers in lage- en middeninkomenslanden te verlagen tot 5 %, waarbij de volgende elementen in overweging moeten worden genomen:

    ·de maatregel zou een onmiddellijk begrotingseffect hebben op landen die het moeilijk hebben als gevolg van de crisis;

    ·de maatregel zou exporteurs meer flexibiliteit bieden die zij nodig hebben om hun activiteiten voort te kunnen zetten;

    ·de maatregel zou tegemoetkomen aan de zorgen van de industrie;

    ·de maatregel zou zeer beperkt en doelgericht zijn en alleen betrekking hebben op geselecteerde klassen van afnemers;

    ·de maatregel zou de houdbaarheid van de schuldpositie niet in gevaar brengen, aangezien naleving van de bepalingen van de OESO-aanbeveling inzake houdbare leningen en de verplichtingen in het kader van programma’s van het IMF en de Wereldbank een voorwaarde zouden blijven voor de ondersteuning van dergelijke projecten, en

    ·de maatregel zou van tijdelijke aard zijn en na 12 maanden automatisch stoppen.

    Voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn: ECH [•]/2021

    1. Referentienummer:

    ECH [•]/2021

    2. Importerende landen en afnemers:

    Publieke of overheidsafnemers (overeenkomstig bijlage XII) in landen van klasse II (artikel 10) met een garantie van het ministerie van Financiën of de centrale bank.

    3. Beschrijving van de transactie:

    Project waarop artikel 11 van de regeling van toepassing is.

    4. Algemene voorwaarden:

    In overeenstemming met alle andere artikelen van de regeling.

    5. Voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn:

    Verlaging van het aanbetalingsvereiste tot 5 % (artikel 11, punt a)) en verhoging van de maximale overheidssteun tot 95 % van de waarde van het exportcontract (artikel 11, punt c)). De maatregel treedt onmiddellijk in werking en blijft tot 12 maanden na de inwerkingtreding van kracht. Transacties die binnen de werkingssfeer van de regeling vallen, komen in aanmerking voor overheidssteun onder de voorwaarden van deze gemeenschappelijke gedragslijn, op voorwaarde dat:

    1.de aanvraag voor exportkredietsteun uiterlijk aan het einde van de geldigheidsduur van deze gemeenschappelijke gedragslijn is ontvangen, en

    2.de definitieve toezegging binnen 18 maanden na het einde van de geldigheidsduur van deze gemeenschappelijke gedragslijn wordt gedaan.

    6. Nationaliteit en naam van bekende concurrerende aanbieders:

    N.v.t. gezien de algemene aard van dit voorstel.

    7. Inschrijvings-/offertetermijn:

    N.v.t.

    8. Overige informatie:

    Deze maatregel is erop gericht de begrotingsdruk op lage- en middeninkomenslanden te verlichten en middelen vrij te maken om prioritaire projecten voort te zetten; daarnaast helpt de maatregel de nodige financiële middelen uit particuliere bronnen te mobiliseren door marktfalen als gevolg van de huidige COVID‑19-crisis aan te pakken.

    Top