Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0413

    Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD tot opschorting van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van Gambia

    COM/2021/413 final

    Brussel, 15.7.2021

    COM(2021) 413 final

    2021/0233(NLE)

    Voorstel voor een

    UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

    tot opschorting van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van Gambia


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Krachtens artikel 25 bis, lid 2, van de Visumcode 1 dient de Commissie regelmatig, ten minste eens per jaar, de door een derde land verleende medewerking op het gebied van overname te beoordelen en verslag van haar beoordeling te doen aan de Raad.

    Krachtens artikel 25 bis, lid 3, van de Visumcode kan een lidstaat de Commissie ook in kennis stellen van aanzienlijke en aanhoudende praktische problemen bij de samenwerking met een derde land op het gebied van overname. In dit verband zij erop gewezen dat de overname van eigen onderdanen een internationaalrechtelijke verplichting is.

    Op 10 februari 2021 stelde de Commissie haar beoordeling vast op basis van door de EU-lidstaten en de geassocieerde Schengenlanden verstrekte gegevens en informatie over 2019, waarna zij het verslag 2 aan de Raad voorlegde.

    Na een kennisgeving door Duitsland voltooide de Commissie haar beoordeling en stelde zij, overeenkomstig de procedure van artikel 25 bis, lid 4, van de Visumcode, het Europees Parlement en de Raad op 7 mei 2021 in kennis van de resultaten, nl. dat Duitsland naar haar oordeel geconfronteerd wordt met aanzienlijke en aanhoudende praktische problemen bij de samenwerking met Gambia op het gebied van overname van irreguliere migranten.

    Op basis van bovenstaande analyse en rekening houdend met de algemene betrekkingen van de Unie met het betrokken derde land, kan de Commissie tot de conclusie komen dat dit land onvoldoende medewerking verleent en er bijgevolg maatregelen moeten worden getroffen. In voorkomend geval dient de Commissie overeenkomstig artikel 25 bis, lid 5, punt a), van de Visumcode bij de Raad een voorstel in te dienen voor een uitvoeringsbesluit tot opschorting van de toepassing van een aantal bepalingen van de Visumcode voor onderdanen van dat derde land. De Commissie dient te allen tijde inspanningen te blijven leveren om de samenwerking met het betrokken derde land te verbeteren.

    ·Gambia

    De Commissie stelde in voornoemd verslag vast dat de Gambiaanse autoriteiten eind februari 2019 eenzijdig hadden besloten een moratorium in te stellen op alle operaties op het gebied van gedwongen terugkeer, waardoor gedurende het grootste deel van 2019 doeltreffende terugkeer (met charter- en lijnvluchten) werd verhinderd. Bovendien werden de lidstaten geconfronteerd met ongelijkmatige medewerking, die alle fasen van het terugkeerproces belemmerde, óók wat betreft de toepassing van de goede praktijken inzake de identificatie- en terugkeerprocedure die in 2018 met Gambia zijn overeengekomen. De overnameovereenkomst van de EU en de soortgelijke bilaterale overeenkomsten met drie lidstaten worden zelden nageleefd. Volgens twee derde van de lidstaten, die samen bijna de helft van alle terugkeerbesluiten hebben uitgevaardigd, verloopt de identificatie (ook op grond van interviews) niet naar behoren en worden reisdocumenten niet tijdig afgegeven.

    Die beoordeling wordt ook bevestigd door de ontwikkelingen na 2019, met name waar het gaat om de obstakels die Gambia telkens opwerpt met betrekking tot de organisatie en uitvoering van terugkeeroperaties, terwijl het moratorium in januari 2020 officieel is opgeheven en ondanks de in februari 2020 gemaakte afspraken over terugkeervluchten. Geheel in lijn met deze terugval verklaarde Gambia in zijn meest recente mededeling (van 6 april 2021) tot nader bericht niet in staat te zijn om repatrianten op te nemen. Het door de Commissie verrichte onderzoek van de kennisgeving van Duitsland bevestigde eveneens dat deze lidstaat bij de samenwerking met Gambia met aanzienlijke en aanhoudende praktische problemen wordt geconfronteerd.

    De laatste twee jaar hebben de EU en de lidstaten Gambia voortdurend en proactief benaderd om tot een voorspelbaarder en betrouwbaarder samenwerking op het gebied van overname te komen. Met name trachten de Commissie en de lidstaten sinds 2019 Gambia ertoe te brengen om met een hervatting van de terugkeervluchten in te stemmen en de medewerking op het gebied van overname te verbeteren, rekening houdend met zowel Gambiaanse zorgen over capaciteit als het feit dat de lidstaten illegaal in de EU verblijvende Gambiaanse onderdaan moeten doen terugkeren.

    De EU heeft zich steeds bereid verklaard om voor beide partijen aanvaardbare oplossingen te vinden en Gambia op het gebied van migratie, daaronder begrepen terugkeer en overname, op verschillende manieren te blijven ondersteunen, te weten: voor migratie- en politiepersoneel bestemde opleiding en projecten betreffende de overdrachtsprocedure, capaciteitsopbouw bij de Gambiaanse overheid op het gebied van overnameprocedures, verbetering van de communicatie over migratiebeheer en terugkeer, ondersteuning van de autoriteiten in de EU en Gambia bij de coördinatie van terugkeeroperaties vanuit de EU, inzet van een EU-verbindingsfunctionaris voor terugkeer, en versterking van de operationele capaciteit van de Gambiaanse politie en andere Gambiaanse rechtshandhavingsinstanties voor de bestrijding van migrantensmokkel en mensenhandel (gezamenlijk operationeel partnerschap).

    De EU heeft menigmaal nadrukkelijk gewezen op de toenemende ontevredenheid en de mogelijke consequenties als er geen verbetering in de situatie wordt gebracht, overeenkomstig de afspraken tussen de EU en Gambia. De Commissie en de lidstaten hebben meerdere gezamenlijke en afzonderlijke bezoeken aan Gambia gebracht en gerichte besprekingen gevoerd op zowel technisch als politiek niveau. Er zijn geregeld verbale nota’s uitgewisseld. Ten slotte is er overleg op hoog niveau gevoerd tussen de diensten van de Commissie en het hoofd van de missie van Gambia bij de EU en zijn er speciale vergaderingen gehouden tussen de delegatie van de EU en relevante Gambiaanse autoriteiten in Banjul (laatstelijk op 14 april 2021 in Brussel en op 22 april 2021 in Banjul). Als vervolg op deze vergaderingen en naar aanleiding van de verbale nota van Gambia (ontvangen op 6 april) heeft de EDEO de Gambiaanse autoriteiten bij verbale nota van 11 juni 2021 geïnformeerd over de consequenties van de herziene Visumcode.

    Volgens de indicatoren van artikel 25 bis, lid 2, waaronder de tijdige identificatie van illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende personen, de afgifte van reisdocumenten en de organisatie van terugkeeroperaties, zijn de antwoorden en geruststellingen van Gambia tot dusver niet gevolgd door concrete substantiële resultaten en duurzame samenwerking. Bij haar uitwisselingen met een lidstaat in juni heeft de missie van Gambia bij de EU bevestigd dat er tot na de verkiezingen in december een moratorium rust op gedwongen terugkeer.

    Gezien de stappen die de Commissie tot dusver heeft ondernomen om de samenwerking te verbeteren, en rekening houdend met de algemene betrekkingen van de EU met Gambia (zie hieronder), geldt de medewerking die Gambia de EU verleent op het gebied van overname als onvoldoende en moeten er bijgevolg maatregelen worden getroffen.

    ·De algemene betrekkingen van de EU met Gambia

    Leidend voor de algemene betrekkingen van de EU met Gambia is de doelstelling om een vredige overgang naar een democratisch, pluralistisch en inclusief politiek bestel te ondersteunen. Sinds 2016 richt de EU zich op ondersteuning van democratisch bestuur, regionale stabiliteit en veiligheid, en herstel en ontwikkeling op economisch vlak. De EU zal ook in de toekomst goed bestuur, menselijke ontwikkeling en een groene economie voor duurzame groei en werkgelegenheid bevorderen.

    De Overeenkomst van Cotonou en het nationaal indicatief programma 2017-2020 zijn bepalend voor het partnerschap met Gambia. Sinds 2017 zijn de EU en haar lidstaten de belangrijkste donor van het land. De EU is de op een na belangrijkste handelspartner. De samenwerking op het gebied van migratie is breed en met name gericht op het scheppen van werkgelegenheid, bescherming, re-integratie van repatrianten, grensbeheer en bestrijding van migrantensmokkel en mensenhandel.

    ·De visummaatregelen

    Toepassingsgebied van de maatregelen

    Het uitvoeringsbesluit van de Raad dient de toepassing van een aantal bepalingen van de Visumcode tijdelijk op te schorten voor Gambiaanse onderdanen. De opschorting geldt echter niet voor de familieleden van (mobiele) EU-burgers die onder Richtlijn 2004/38/EG 3 vallen en voor de familieleden van onderdanen van derde landen die krachtens een overeenkomst tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds en de betrokken derde landen anderzijds een recht van vrij verkeer genieten dat gelijkwaardig is aan het recht van burgers van de Unie.

    Inhoud van de visummaatregelen

    Dat Gambia niet meewerkt aan overname, rechtvaardigt de toepassing van alle maatregelen van artikel 25 bis, lid 5, punt a), van de Visumcode: opschorting van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de eisen inzake de door de in artikel 14, lid 6, bedoelde aanvragers te verstrekken bewijsstukken, opschorting van de algemene behandelingstermijn van vijftien kalenderdagen van artikel 23, lid 1, (wat ook betekent dat de regel inzake de verlenging van deze periode tot ten hoogste 45 kalenderdagen in individuele gevallen niet wordt toegepast), opschorting van de afgifte van meervoudige inreisvisa overeenkomstig artikel 24, leden 2 en 2 quater, en opschorting van de facultatieve vrijstelling van betaling van visumleges voor houders van diplomatieke en dienstpaspoorten overeenkomstig artikel 16, lid 5, punt b).

    Toepassingstermijn van de visummaatregelen

    De Visumcode bepaalt dat de visummaatregelen tijdelijk van toepassing moeten zijn, maar schrijft niet voor dat in het uitvoeringsbesluit een specifieke toepassingstermijn moet worden vermeld. Krachtens artikel 25 bis, lid 6, dient de Commissie echter voortdurend de verbetering van de medewerking op het gebied van overname te beoordelen aan de hand van de indicatoren van artikel 25 bis, lid 2, waaronder de tijdige identificatie van illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende personen, de afgifte van reisdocumenten en de organisatie van terugkeeroperaties. De Commissie dient er verslag over uit te brengen of de door het betrokken derde land verleende medewerking op het gebied van overname aanzienlijk en duurzaam is verbeterd, en daarover verslag uit te brengen, en kan, mede in het licht van de algemene betrekkingen van de Unie met dat derde land, bij de Raad een voorstel indienen tot intrekking of wijziging van het uitvoeringsbesluit. Als de overeenkomstig het uitvoeringsbesluit toegepaste maatregelen daarentegen ondoeltreffend blijken te zijn, dient te worden overwogen om de tweede fase van het mechanisme te doen ingaan (overeenkomstig artikel 25 bis, lid 5, punt b)).

    Voorts dient de Commissie krachtens artikel 25 bis, lid 7, uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen in de door het betrokken derde land verleende medewerking op het gebied van overname.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Het voorgestelde besluit is consistent met de reeks geharmoniseerde regels van het gemeenschappelijk visumbeleid inzake de procedures en voorwaarden vastgesteld voor de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    De EU streeft naar een brede aanpak van migratie en gedwongen ontheemding, die gebaseerd is op gemeenschappelijke waarden en verantwoordelijkheden. Het nieuwe migratie- en asielpact voorziet in de ontwikkeling en verdieping van brede en evenwichtige partnerschappen die op elke specifieke situatie zijn toegesneden en alle relevante aspecten van samenwerking bevorderen:

    bescherming bieden aan personen die bescherming nodig hebben en gastlanden en -gemeenschappen ondersteunen;

    economische kansen scheppen en de achterliggende oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding aanpakken;

    partners ondersteunen met het oog op de versterking van migratiegovernance en -beheer;

    samenwerking stimuleren op het gebied van terugkeer en overname;

    legale migratie naar Europa mogelijk maken.

    De samenwerking tussen de lidstaten en derde landen op het gebied van overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen is een belangrijk element van dit beleid. Om dit soort brede partnerschappen te versterken en te waarborgen dat derde landen volledig meewerken, dient de EU alle beschikbare instrumenten aan te wenden, waaronder die op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, handel en visumbeleid.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), artikel 25 bis, lid 5, punt a).

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    N.v.t.

    Evenredigheid

    De voorgestelde maatregelen, die ten doel hebben Gambia ertoe te bewegen beter mee te werken aan de overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, staan in verhouding tot het daarmee nagestreefde doeleinde. De maatregelen hebben betrekking op bepaalde aspecten van de procedure voor de afgifte van visa en de hoogte van de leges, en houden geen beperking in van de mogelijkheid van de aanvrager om een visum aan te vragen of te krijgen.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    N.v.t.

    Raadpleging van belanghebbenden

    N.v.t.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    N.v.t.

    Effectbeoordeling

    N.v.t.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    N.v.t.

    Grondrechten

    De voorgestelde maatregelen houden geen beperking in van de mogelijkheid van de aanvrager om een visum aan te vragen of te krijgen en eerbiedigen diens grondrechten, met name dat van eerbiediging van het familie- en gezinsleven.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    N.v.t.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    N.v.t.

    Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

    N.v.t.

    Artikelsgewijze toelichting

    N.v.t.

    2021/0233 (NLE)

    Voorstel voor een

    UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

    tot opschorting van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van Gambia

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) 4 , en met name artikel 25 bis, lid 5, punt a),

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Eind februari 2019 besloten de Gambiaanse autoriteiten eenzijdig een moratorium in te stellen op alle operaties op het gebied van gedwongen terugkeer, waardoor doeltreffende terugkeer gedurende het grootste deel van 2019 werd verhinderd. Sinds het moratorium in januari 2020 werd opgeheven, worden de lidstaten geconfronteerd met obstakels die Gambia herhaaldelijk opwerpt met betrekking tot de organisatie en uitvoering van terugkeeroperaties en met een wisselende mate van medewerking, waardoor alle fasen van het terugkeerproces worden belemmerd, óók bij de toepassing van de goede praktijken inzake de identificatie- en terugkeerprocedure die de Unie en Gambia zijn overeengekomen. Deze terugval blijkt ook uit de meest recente mededeling van Gambia, van 6 april 2021, waarin het land verklaarde tot nader bericht niet in staat te zijn om repatrianten op te nemen. In juni 2021 hebben de Gambiaanse autoriteiten bevestigd dat er tot na de verkiezingen in december een moratorium rust op gedwongen terugkeer.

    (2)Sinds 2019 heeft de Commissie stappen ondernomen om Gambia beter te doen meewerken aan de overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Deze stappen omvatten meerdere vergaderingen met de Gambiaanse autoriteiten op zowel technisch als politiek niveau, die ten doel hadden om voor beide partijen aanvaardbare oplossingen te vinden en afspraken te maken over verdere steunprojecten ten gunste van Gambia. Tegelijkertijd hebben vertegenwoordigers van de Commissie en Gambia op hoog niveau overlegd. De kwesties zijn ook aan de orde gesteld op andere, door de EDEO georganiseerde vergaderingen.

    (3)Gezien de stappen die de Commissie tot dusver heeft ondernomen om de samenwerking en de algemene betrekkingen van de Unie met Gambia te verbeteren, geldt de medewerking die Gambia de Unie verleent op het gebied van overname als onvoldoende en moeten er bijgevolg maatregelen worden getroffen.

    (4)Derhalve dient de toepassing van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 tijdelijk te worden opgeschort voor onderdanen van Gambia die krachtens Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad visumplichtig zijn 5 . Dit geldt als de meest doeltreffende maatregel om de Gambiaanse autoriteiten ertoe te bewegen de nodige maatregelen te nemen ter verbetering van de medewerking op het gebied van overname. De tijdelijke opschorting is niet van toepassing op onderdanen van Gambia die een visum aanvragen en familielid zijn van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is of van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie op grond van een overeenkomst tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en een derde land, anderzijds. 

    (5)De tijdelijk geschorste maatregelen zijn vastgesteld in artikel 25 bis, lid 5, punt a), van de Visumcode: opschorting van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de eisen inzake de door de in artikel 14, lid 6, bedoelde aanvragers te verstrekken bewijsstukken, opschorting van de algemene behandelingstermijn van vijftien kalenderdagen van artikel 23, lid 1, (wat ook betekent dat de regel inzake de verlenging van deze periode tot ten hoogste 45 kalenderdagen in individuele gevallen niet wordt toegepast), opschorting van de afgifte van meervoudige inreisvisa overeenkomstig artikel 24, leden 2 en 2 quater, en opschorting van de facultatieve vrijstelling van betaling van visumleges voor houders van diplomatieke en dienstpaspoorten overeenkomstig artikel 16, lid 5, punt b).

    (6)Artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 6 geeft invulling aan die beperkingen en voorwaarden. Dit besluit doet geen afbreuk aan de toepassing van die richtlijn, waarbij het recht van vrij verkeer wordt uitgebreid tot familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op familieleden van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is of van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie op grond van een overeenkomst tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en een derde land, anderzijds.

    (7)Aangezien Denemarken heeft besloten Verordening (EG) nr. 810/2009, die voortbouwt op het Schengenacquis, in zijn nationale wetgeving om te zetten, is Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 4 van Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, krachtens internationaal recht verplicht dit besluit uit te voeren.

    (8)Dit besluit vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 7 ; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

    (9)Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 8 .

    (10)Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 9 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG 10 .

    (11)Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 11 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU 12 .

    (12)Dit besluit vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1
    Toepassingsgebied

    1.Dit besluit is van toepassing op onderdanen van Gambia die krachtens Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad 13 visumplichtig zijn.

    2.Het is niet van toepassing op onderdanen van Gambia die uit hoofde van artikel 4 of artikel 6 van die verordening van de visumplicht zijn vrijgesteld.

    3.Dit besluit is niet van toepassing op onderdanen van Gambia die een visum aanvragen en familielid zijn van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is of van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie op grond van een overeenkomst tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en een derde land, anderzijds.

    Artikel 2
    Tijdelijke opschorting van de toepassing van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009

    De toepassing van de navolgende bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 wordt tijdelijk opgeschort:

    (a)artikel 14, lid 6;

    (b)artikel 16, lid 5, punt b),

    (c)artikel 23, lid 1;

    (d)artikel 24, leden 2 en 2 quater.

    Artikel 3

    Adressaten

    Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Republiek Kroatië, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1.
    (2)    COM(2021) 55 final (EU Restricted).
    (3)    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
    (4)    PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1.
    (5)    Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (codificatie) (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39).
    (6)    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
    (7)    Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).
    (8)    Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).
    (9)    PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
    (10)    Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).
    (11)    PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.
    (12)    Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).
    (13)    Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (codificatie) (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39).
    Top