EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 11.2.2021
COM(2021) 53 final
2021/0030(NLE)
Voorstel voor een
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel met betrekking tot Noord-Ierland toe te passen die afwijkt van de artikelen 16 en 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
TOELICHTING
Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna “de btw-richtlijn” genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.
Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie (EU) op 31 januari 2020 verlaten. Overeenkomstig het terugtrekkingsakkoord is het voor de EU nu een derde land.
Vanaf 1 januari 2021 is de btw-wetgeving van de EU niet langer van toepassing in het Verenigd Koninkrijk. Op basis van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland (hierna “het protocol” genoemd), dat deel uitmaakt van het terugtrekkingsakkoord, blijft Noord-Ierland echter onderworpen aan de btw-wetgeving van de EU wat goederen betreft, om een harde grens tussen Ierland en Noord-Ierland te vermijden. Voor diensten daarentegen wordt Noord-Ierland, samen met de rest van het Verenigd Koninkrijk, als niet-EU beschouwd.
Het onvermijdelijke gevolg daarvan is een tweeledig of gemengd btw-stelsel in Noord-Ierland waarbij leveringen, intracommunautaire verwervingen en de invoer van goederen die in Noord-Ierland plaatsvinden, overeenkomstig de regels inzake de plaats van de belastbare handelingen in titel V van de btw-richtlijn, aan de geharmoniseerde EU-voorschriften zijn onderworpen, terwijl de op datzelfde grondgebied verrichte diensten niet onder het btw-stelsel van de EU vallen.
Daarom is het noodzakelijk op grond van artikel 395, lid 1, van de btw-richtlijn een derogatie toe te staan om in Noord-Ierland een bijzondere btw-regeling te kunnen blijven toepassen, die in afwijking van de algemene bepalingen van de btw-richtlijn in forfaitaire maatregelen voorziet voor de niet-aftrekbare btw op brandstofkosten voor auto’s van de zaak.
Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 27 november 2020, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om een maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 16 en 168 van de btw-richtlijn. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de lidstaten bij brief van 10 december 2020 van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld. Bij brief van 11 december 2020 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Overeenkomstig artikel 168 van de btw-richtlijn is een belastingplichtige gerechtigd de btw op de goederen en diensten die hij voor zijn belaste handelingen aanschaft, in mindering brengen. Overeenkomstig artikel 16 van diezelfde richtlijn wordt met een levering van goederen onder bezwarende titel gelijkgesteld, het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van btw is ontstaan. Op deze manier kan initieel afgetrokken btw worden teruggenomen voor het gedeelte privégebruik.
In het geval van auto’s van de zaak die gedeeltelijk voor particuliere (niet-zakelijke) doeleinden worden gebruikt, is het vaak lastig om de aan het privégebruik gerelateerde uitgaven volgens de bovenstaande regels te bepalen en te belasten.
Daarom heeft het Verenigd Koninkrijk, na de vaststelling van Beschikking 86/356/EEG van de Raad van 21 juli 1986 waarbij het werd gemachtigd om in verband met de niet-aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde op de kosten van motorbrandstoffen voor bedrijfsvoertuigen forfaitaire maatregelen toe te passen, een bijzondere regeling ingevoerd die voorzag in de forfaitaire belasting van het privégebruik van auto’s van de zaak volgens de cilinderinhoud en het soort brandstof.
Die initiële derogatie werd ingetrokken en vervangen bij Beschikking 2006/659/EG van de Raad van 25 september 2006 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 5, lid 6, en artikel 11, onder A, punt 1, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting; hiermee werd een forfaitaire belasting van het privégebruik op basis van de CO2-emissieklasse van het voertuig ingevoerd. Laatstgenoemde beschikking van de Raad werd op haar beurt vervangen door Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2109 van de Raad van 17 november 2015, dat op 31 december 2018 is verstreken. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1918 van de Raad van 4 december 2018 werd de maatregel verder verlengd tot 31 december 2020.
De regeling gaat uit van het rechtstreekse verband dat er bestaat tussen emissies en brandstofverbruik (hogere emissies komen overeen met een hoger brandstofverbruik). Op basis van de emissieklasse wordt het brandstofverbruik per kilometer berekend; dit wordt dan gecombineerd met het gemiddelde aantal afgelegde privékilometers, dat wordt bepaald op basis van gegevens van de directe belastingen, en met de verkoopprijs van motorbrandstoffen voor het wegvervoer. De uit deze berekening voortvloeiende heffing op het privégebruik van een voertuig komt overeen met het bedrag aan btw dat verschuldigd is over dat privégebruik. De regeling is facultatief voor belastingplichtigen, die ervoor kunnen kiezen om de btw op hun brandstof niet terug te vorderen. Bij wijze van alternatief kunnen zij een nauwkeurige administratie van de gereden privékilometers bijhouden als bewijs om de berekening van hun gereden kilometers te staven.
Het Verenigd Koninkrijk heeft in zijn verzoek een toelichting van de werking van de derogatiemaatregel opgenomen. Het Verenigd Koninkrijk heeft te kennen gegeven dat dit systeem nauwkeurig is en tot een aanzienlijke vereenvoudiging heeft geleid, zowel voor bedrijven als voor de belastingdienst. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook laten weten dat het belastingplichtigen rechtszekerheid verschaft door een vereenvoudigde methode te bieden die kan worden gebruikt om btw over het privégebruik van brandstof te betalen.
Daarom heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om machtiging tot verlenging van de toepassing van de derogatie vanaf 1 januari 2021 wat betreft Noord-Ierland. De derogatie moet in de tijd worden beperkt, namelijk tot en met 31 december 2023, om te kunnen evalueren of de forfaitaire regeling nog altijd een juiste weerspiegeling is van de globale opsplitsing tussen het zakelijke en het privégebruik.
•Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied
Krachtens artikel 176 van de btw-richtlijn zal de Raad bepalen voor welke uitgaven geen recht op aftrek van de btw bestaat. In afwachting daarvan mogen de lidstaten de uitsluitingen die op 1 januari 1979 van toepassing waren, handhaven. Er is daarom een reeks standstillbepalingen die het recht op aftrek van de btw met betrekking tot personenauto’s beperken.
Er zijn in het verleden initiatieven genomen om regels vast te stellen voor de uitgavencategorieën die aan een beperking van het recht op aftrek kunnen worden onderworpen; een dergelijke derogatie is echter een passende maatregel in afwachting van de harmonisatie van deze regels op EU-niveau.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Artikel 395 van de btw-richtlijn.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, valt dit onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is daarom niet van toepassing.
•Evenredigheid
Dit besluit betreft een machtiging die met betrekking tot Noord-Ierland wordt verleend aan het Verenigd Koninkrijk op eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.
Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de inning van de btw vereenvoudigen. Hij gaat niet verder dan wat nodig is voor de vereenvoudiging van de inning van de btw in een specifieke sector.
Belastingplichtigen houden de keuze om de regeling al dan niet toe te passen.
•Keuze van het instrument
Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken als de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een besluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het individueel kan worden gericht.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Raadplegingen van belanghebbenden
Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland en heeft uitsluitend betrekking op dat grondgebied.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe expertise.
•Effectbeoordeling
Het voorgestelde besluit strekt ertoe de inning van de btw te vereenvoudigen voor auto’s van de zaak die gedeeltelijk voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, en heeft aldus een potentieel positief effect.
Voor belastingplichtigen die ervoor kiezen om dit systeem te gebruiken, dalen de administratieve lasten en nalevingskosten omdat zij voor de btw geen nauwkeurige administratie van de gereden privékilometers van elke auto van de zaak meer hoeven bij te houden. Het verplichte bijhouden van een dergelijke administratie is doorgaans tijdrovend en vormt vaak een grote administratieve last in verhouding tot de relatief kleine bedragen aan belastingen. De vereenvoudiging zorgt ook voor een lastenverlaging bij de belastingautoriteiten, die anders talloze individuele gevallen zouden moeten controleren.
Gelet op de beperkte werkingssfeer en toepassingsduur van de derogatie zal het effect evenwel in ieder geval beperkt zijn.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel zal geen negatieve gevolgen voor de begroting van de Unie hebben.
In dit verband wordt eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 8, tweede alinea, van het protocol, ontvangsten uit in Noord-Ierland belastbare transacties niet aan de Unie worden overgemaakt.
5.OVERIGE ELEMENTEN
Het voorstel bevat een vervalbepaling; de derogatie loopt automatisch af op 31 december 2023.
2021/0030 (NLE)
Voorstel voor een
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel met betrekking tot Noord-Ierland toe te passen die afwijkt van de artikelen 16 en 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en met name artikel 395, lid 1, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Het Verenigd Koninkrijk heeft zich op 31 januari 2020 uit de Europese Unie teruggetrokken op basis van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd). De wetgeving van de Unie inzake de belasting over de toegevoegde waarde (hierna “btw” genoemd) is dus niet langer van toepassing op of in het Verenigd Koninkrijk.
(2)Overeenkomstig artikel 8 van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland (hierna “het protocol” genoemd), dat integraal deel uitmaakt van het terugtrekkingsakkoord, blijft de btw-wetgeving van de Unie echter van toepassing in Noord-Ierland wat goederen betreft.
(3)Daarom blijft de btw-wetgeving van de Unie gelden voor goederentransacties in Noord-Ierland van belastingplichtigen en bepaalde niet-belastingplichtige rechtspersonen in het Verenigd Koninkrijk.
(4)Overeenkomstig artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG is een belastingplichtige gerechtigd btw op de goederen en diensten die hij voor belaste handelingen aanschaft, in mindering brengen. Overeenkomstig artikel 16 van die richtlijn wordt echter met een levering van goederen onder bezwarende titel gelijkgesteld, het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van btw is ontstaan. Op deze manier kan initieel afgetrokken btw worden teruggenomen voor het gedeelte privégebruik.
(5)Bij Beschikking 2006/659/EG van de Raad werd het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om tot en met 31 december 2015 een bijzondere maatregel toe te passen waarbij het aandeel van de niet-aftrekbare btw met betrekking tot de brandstofuitgaven voor auto’s van de zaak die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, op forfaitaire basis wordt vastgesteld (hierna “de bijzondere maatregel” genoemd). Die bijzondere maatregel, die facultatief is voor belastingplichtigen, neemt de CO2-uitstoot van de auto als grondslag, omdat die in evenredige verhouding staat tot het brandstofverbruik en dus ook tot de brandstofuitgaven.
(6)Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2109 van de Raad werd het Verenigd Koninkrijk gemachtigd de bijzondere maatregel te blijven toepassen tot en met 31 december 2018. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1918 van de Raad werd de maatregel verder verlengd tot 31 december 2020.
(7)Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 27 november 2020, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om de bijzondere maatregel vanaf 1 januari 2021 te mogen blijven toepassen met betrekking tot Noord-Ierland. In het verzoek werd de werking van de bijzondere maatregel toegelicht.
(8)De Commissie heeft het verzoek van het Verenigd Koninkrijk bij brief van 10 december 2020 aan de lidstaten toegezonden. Bij brief van 11 december 2020 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.
(9)Volgens het Verenigd Koninkrijk heeft de bijzondere maatregel voor een efficiënte vereenvoudigde procedure gezorgd voor de inning van de btw met betrekking tot de brandstofuitgaven voor auto’s van de zaak die gedeeltelijk voor privédoeleinden worden gebruikt, zowel voor de belastingplichtigen als de belastingdienst. Het is daarom passend dat het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd om de maatregel te blijven toepassen met betrekking tot Noord-Ierland.
(10)De derogatie moet in de tijd worden beperkt, namelijk tot en met 31 december 2023, aangezien het noodzakelijk is om op gezette tijden opnieuw te evalueren of de forfaitaire regeling een juiste weerspiegeling blijft van de globale opsplitsing tussen het zakelijke en het privégebruik.
(11)Overeenkomstig artikel 8, tweede alinea, van het protocol worden ontvangsten uit in Noord-Ierland belastbare transacties niet aan de Unie overgemaakt. De bijzondere maatregel zal daarom geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van de artikelen 16 en 168 van Richtlijn 2006/112/EG wordt het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland gemachtigd om tot en met 31 december 2023 de btw die is verschuldigd over de brandstofuitgaven voor auto’s van de zaak die voor privédoeleinden worden gebruikt, op forfaitaire basis vast te stellen.
Artikel 2
De in artikel 1 bedoelde verschuldigde btw wordt uitgedrukt in vaste bedragen, die worden vastgesteld op basis van het CO2-emissieniveau van het voertuigtype, dat het brandstofverbruik weergeeft. Het Verenigd Koninkrijk past met betrekking tot Noord-Ierland die vaste bedragen jaarlijks aan de wijzigingen van de gemiddelde brandstofprijzen aan.
Artikel 3
De op basis van dit besluit opgezette regeling is facultatief voor belastingplichtigen.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland met betrekking tot Noord-Ierland.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter