Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0736

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de wijziging van bijlage VI (Sociale Zekerheid) bij de EER-overeenkomst

    COM/2020/736 final

    Brussel, 12.11.2020

    COM(2020) 736 final

    2020/0327(NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de wijziging van bijlage VI (Sociale Zekerheid) bij de EER-overeenkomst

    (Voor de EER relevante tekst)


    TOELICHTING

    1.Onderwerp van het voorstel

    Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt in verband met de beoogde vaststelling van het besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van bijlage VI (Sociale zekerheid) bij de EER-overeenkomst

    2.Achtergrond van het voorstel

    2.1.De EER-overeenkomst

    De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd) waarborgt gelijke rechten en verplichtingen binnen de interne markt voor burgers en marktdeelnemers in de EER. De EER-overeenkomst voorziet in de opname van EU-wetgeving met betrekking tot de vier vrijheden in de 30 EER-staten, bestaande uit de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Daarnaast heeft de EER-overeenkomst betrekking op samenwerking op andere belangrijke gebieden, zoals onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, sociaal beleid, milieu, consumentenbescherming, toerisme en cultuur, gezamenlijk aangeduid als “flankerend en horizontaal” beleid. De EER-overeenkomst is op 1 januari 1994 in werking getreden. De Europese Unie is samen met haar lidstaten partij bij de EER-overeenkomst.

    2.2.Het Gemengd Comité van de EER

    Het Gemengd Comité van de EER is verantwoordelijk voor het beheer van de EER-overeenkomst. Het is een forum voor het uitwisselen van standpunten in verband met de werking van de EER-overeenkomst. Het Gemengd Comité neemt zijn besluiten bij consensus. Overeenkomstig het Verdrag van Lissabon is de Europese Dienst voor extern optreden verantwoordelijk voor de coördinatie van EER-aangelegenheden aan EU-zijde. 

    2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité van de EER

    Het Gemengd Comité van de EER zal naar verwachting een besluit van het Gemengd Comité van de EER vaststellen tot wijziging van bijlage VI (Sociale zekerheid) bij de EER-overeenkomst (hierna “de beoogde handeling” genoemd).

    Het doel van de beoogde handeling is te zorgen voor de wederzijdse bescherming van socialezekerheidsrechten voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, staatlozen en vluchtelingen, alsmede hun gezinsleden en nabestaanden, die zich aan het eind van de overgangsperiode in een grensoverschrijdende situatie bevinden of hebben bevonden waarbij een of meer van de partijen bij de EER-overeenkomst en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegelijkertijd betrokken zijn of waren.

    De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-overeenkomst.

    3.Namens de Unie in te nemen standpunt

    Er dient te worden voorzien in de wederzijdse bescherming van socialezekerheidsrechten voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, staatlozen en vluchtelingen, alsmede hun gezinsleden en nabestaanden, die zich aan het eind van de overgangsperiode, zoals bepaald in artikel 126 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het Terugtrekkingsakkoord” genoemd) 1 in een grensoverschrijdende situatie bevinden of hebben bevonden waarbij een of meer van de partijen bij de EER-overeenkomst en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegelijkertijd betrokken zijn of waren.

    Overeenkomstig artikel 33, lid 1, van het Terugtrekkingsakkoord 2 is titel III (betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels) van het Terugtrekkingsakkoord ook van toepassing op onderdanen van de EER-EVA-staten, op voorwaarde dat deze landen de overeenkomstige overeenkomsten sluiten met het Verenigd Koninkrijk (die van toepassing zouden zijn op burgers van de Unie) en met de Unie (die van toepassing zouden zijn op onderdanen van het Verenigd Koninkrijk).

    Aangezien de EER-EVA-staten reeds de desbetreffende overeenkomsten met het Verenigd Koninkrijk hebben gesloten, is het nu aan de Unie en de EER-EVA-staten om overeenkomsten te sluiten die ervoor zorgen dat onderdanen van het Verenigd Koninkrijk binnen het toepassingsgebied van het Terugtrekkingsakkoord en van de Overeenkomst inzake regelingen tussen IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, de EER-overeenkomst en andere overeenkomsten die van toepassing zijn tussen het Verenigd Koninkrijk en de EER-EVA-staten op grond van het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Europese Unie (hierna “de Afscheidingsovereenkomst” genoemd) worden beschermd in het kader van hun vóór het einde van de overgangsperiode verworven socialezekerheidsrechten.

    Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER (dat aan het voorstel voor een besluit van de Raad is gehecht) beoogt derhalve bijlage VI (Sociale zekerheid) bij de EER-overeenkomst te wijzigen om ervoor te zorgen dat deze socialezekerheidsrechten van onderdanen van het Verenigd Koninkrijk behouden blijven.

    De inhoud en de aard van het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER gaan verder dan wat als louter technische aanpassingen kan worden beschouwd in de zin van Verordening nr. 2894/94 van de Raad. Het standpunt van de Unie dient derhalve door de Raad te worden vastgesteld.

    4.Rechtsgrondslag

    4.1.Procedurele rechtsgrondslag

    4.1.1.Beginselen

    Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

    Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt 3 .

    4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

    Het Gemengd Comité van de EER is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de EER-overeenkomst. De door het Gemengd Comité voor de EER vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.

    De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

    4.2.Materiële rechtsgrondslag

    4.2.1.Beginselen

    De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

    Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.

    4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

    De beoogde handeling heeft doelstellingen en componenten op het gebied van sociale zekerheid en het verlenen van bevoegdheden. Deze elementen van de beoogde handeling zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder dat het ene ondergeschikt is aan het andere.

    Het voorgestelde besluit heeft derhalve de volgende artikelen als materiële rechtsgrondslag: de artikelen 48 en 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    4.3.Conclusie

    De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 48, VWEU, en artikel 352, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

    5.Bekendmaking van de beoogde handeling

    Aangezien bij het besluit van Gemengd Comité van de EER bijlage VI betreffende de sociale zekerheid zal worden gewijzigd, dient het besluit na de vaststelling ervan bekend te worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2020/0327 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de wijziging van bijlage VI (Sociale Zekerheid) bij de EER-overeenkomst

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 48 en 352, in samenhang met artikel 218, lid 9,

    Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte 4 , en met name artikel 1, lid 3,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte 5 (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

    (2)Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan het Gemengd Comité van de EER besluiten onder andere bijlage VI bij de EER-overeenkomst, die bepalingen inzake sociale zekerheid bevat, te wijzigen.

    (3)In artikel 33 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het Terugtrekkingsakkoord” genoemd) 6 is bepaald dat de bepalingen van titel III van deel twee van het Terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn op onderdanen van IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen, mits deze landen met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstige, op de burgers van de Unie toepasselijke akkoorden, alsook met de Europese Unie op de onderdanen van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden hebben gesloten en deze toepassen.

    (4)In artikel 32 van de Overeenkomst inzake regelingen tussen IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, de EER-overeenkomst en andere overeenkomsten die van toepassing zijn tussen het Verenigd Koninkrijk en de EER-EVA-staten op grond van het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Europese Unie (hierna “de Afscheidingsovereenkomst” genoemd), is bepaald dat de bepalingen van titel III van deel twee van de Afscheidingsovereenkomst van toepassing zijn op burgers van de Unie, mits de Unie met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstige, op onderdanen van de EER-EVA-staten toepasselijke akkoorden, alsook met de EER-EVA-staten op de onderdanen van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden heeft gesloten en deze toepast.

    (5)Er dient derhalve te worden voorzien in de wederzijdse bescherming van socialezekerheidsrechten voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, staatlozen en vluchtelingen, alsmede hun gezinsleden en nabestaanden, die zich aan het eind van de overgangsperiode in een grensoverschrijdende situatie bevinden of hebben bevonden waarbij een of meer van de partijen bij de EER-overeenkomst en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegelijkertijd betrokken zijn of waren.

    (6)Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER in de bijlage bij dit besluit,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het namens de Europese Unie binnen het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijziging van bijlage VI (Sociale zekerheid) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

    Artikel 2

    Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.
    (2)    PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.
    (3)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C-399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
    (4)    PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
    (5)    PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
    (6)    PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.
    Top

    Brussel, 12.11.2020

    COM(2020) 736 final

    BIJLAGE

    bij

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de wijziging van bijlage VI (Sociale Zekerheid) bij de EER-overeenkomst


    BIJLAGE

    BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
    Nr. […]

    van […]

    tot wijziging van bijlage VI (Sociale zekerheid) bij de EER-overeenkomst

    HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

    Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Overwegende dat in artikel 33 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het Terugtrekkingsakkoord” genoemd) 1 is bepaald dat de bepalingen van titel III van deel twee van het Terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn op onderdanen van IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat, mits deze landen met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstige, op de burgers van de Unie toepasselijke akkoorden, alsook met de Europese Unie op de onderdanen van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden hebben gesloten en deze toepassen,

    (2)Overwegende dat in artikel 32 van de Overeenkomst inzake regelingen tussen IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, de EER-overeenkomst en andere overeenkomsten die van toepassing zijn tussen het Verenigd Koninkrijk en de EER-EVA-staten op grond van het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Europese Unie (hierna “de Afscheidingsovereenkomst” genoemd) 2 is bepaald dat de bepalingen van titel III van deel twee van de Afscheidingsovereenkomst van toepassing zijn op burgers van de Unie, mits de Unie met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstige, op onderdanen van de EER-EVA-staten toepasselijke akkoorden, alsook met de EER-EVA-staten op de burgers van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden heeft gesloten en deze toepast,

    (3)Erkennend dat dient te worden voorzien in de wederzijdse bescherming van socialezekerheidsrechten voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede hun gezinsleden en nabestaanden, die zich aan het einde van de overgangsperiode in een grensoverschrijdende situatie bevinden of hebben bevonden waarbij een of meer van de partijen bij de EER-overeenkomst en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegelijkertijd betrokken zijn of waren,

    (4)Bijlage VI bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Na hoofdstuk II van bijlage VI bij de EER-overeenkomst wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

    “III. ONDERDANEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

    ARTIKEL 1

    Definities en verwijzingen

    1.Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de volgende definities van toepassing:

    (a)“Terugtrekkingsakkoord”: het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 3 ;

    (b)“Afscheidingsovereenkomst”: de Overeenkomst inzake regelingen tussen IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, de EER-overeenkomst en andere overeenkomsten die tussen het Verenigd Koninkrijk en de EER-EVA-staten van toepassing zijn op grond van het lidmaatschap van de Europese Unie van het Verenigd Koninkrijk 4 ;

    (c)“betrokken staten”: de staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst;

    (d)“overgangsperiode”: de in artikel 126 van het Terugtrekkingsakkoord bedoelde overgangsperiode;

    (e)de definities in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 883/2004 5 en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 987/2009 6 .

    2.Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden alle verwijzingen naar lidstaten en bevoegde autoriteiten van lidstaten in bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit hoofdstuk van toepassing zijn geworden, zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk en zijn bevoegde autoriteiten omvatten.

    ARTIKEL 2

    Personele werkingssfeer

    1.Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende personen:

    (a)onderdanen van het Verenigd Koninkrijk op wie aan het einde van de overgangsperiode de wetgeving van een van de betrokken staten van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

    (b)onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die in een van de betrokken staten wonen en op wie aan het einde van de overgangsperiode de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

    (c)personen die niet onder de punten a) of b) vallen, maar die onderdanen van het Verenigd Koninkrijk zijn die aan het einde van de overgangsperiode in een of meer van de betrokken staten werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige verrichten en op wie krachtens titel II van Verordening (EG) nr. 883/2004 de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

    (d)staatlozen en vluchtelingen die in een van de betrokken staten of in het Verenigd Koninkrijk wonen en die zich in een van de onder a) tot en met c) bedoelde situaties bevinden, alsmede hun familieleden en nabestaanden.

    2.De in lid 1 bedoelde personen vallen binnen de werkingssfeer zo lang zij zich ononderbroken blijven bevinden in een van de in dat lid genoemde situaties waarbij tegelijkertijd zowel een van de betrokken staten als het Verenigd Koninkrijk betrokken is.

    3.Dit hoofdstuk is ook van toepassing op onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die zich niet, of niet langer, in een van de in lid 1 van dit artikel genoemde situaties bevinden, maar onder artikel 10 van het Terugtrekkingsakkoord of onder artikel 9 van de Afscheidingsovereenkomst vallen, alsmede hun familieleden en nabestaanden.

    4.De in lid 3 bedoelde personen vallen binnen de werkingssfeer zo lang zij een recht van verblijf in een van betrokken staten hebben krachtens artikel 13 van het Terugtrekkingsakkoord of artikel 12 van de Afscheidingsovereenkomst, of een recht om te werken in hun land van beroepsactiviteit krachtens artikel 24 of 25 van het Terugtrekkingsakkoord of de artikelen 23 en 24 van de Afscheidingsovereenkomst.

    5.Wanneer dit artikel verwijst naar familieleden en nabestaanden, is dit hoofdstuk alleen op deze personen van toepassing voor zover zij in die hoedanigheid rechten en verplichtingen ontlenen aan Verordening (EG) nr. 883/2004.

    ARTIKEL 3

    Regels inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels

    1.De regels en doelstellingen van artikel 29 van de EER-overeenkomst, Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad zijn van toepassing op de personen die onder dit hoofdstuk vallen.

    2.De Unie houdt naar behoren rekening met de besluiten en aanbevelingen van de bij Verordening (EG) nr. 883/2004 bij de Europese Commissie ingestelde Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna “Administratieve Commissie” genoemd), die worden vermeld in deel I van bijlage I bij het Terugtrekkingsakkoord. De EVA-staten houden naar behoren rekening met de besluiten van de Administratieve Commissie en nemen nota van de aanbevelingen van de Administratieve Commissie die worden vermeld in deel I van bijlage I bij de Afscheidingsovereenkomst.

    ARTIKEL 4

    Bijzondere situaties

    1.De volgende regels zijn van toepassing op de hierna genoemde situaties, in de mate die is vastgesteld in dit artikel, voor zover zij betrekking hebben op personen op wie artikel 2 niet of niet langer van toepassing is:

    (a)onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk wonen en op wie de wetgeving van een van de betrokken staten van toepassing was vóór het einde van de overgangsperiode, alsmede hun gezinsleden en nabestaanden, vallen onder dit hoofdstuk waar het gaat om de aanspraak op en de samentelling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van verblijf, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004 uit dergelijke tijdvakken voortvloeien; voor de samentelling van tijdvakken wordt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004 rekening gehouden met zowel de voor als na het einde van de overgangsperiode voltooide tijdvakken;

    (b)de in de artikelen 20 en 27 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels blijven van toepassing op onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk wonen en vóór het einde van de overgangsperiode uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 om toestemming voor een reeks geplande behandelingen op het gebied van gezondheidszorg hadden verzocht, totdat die behandeling is beëindigd. De daarmee samenhangende procedures voor vergoeding blijven ook na de beëindiging van de behandeling van toepassing. Deze personen en de personen die hen begeleiden, hebben het recht het land van behandeling binnen te komen en te verlaten in overeenstemming met artikel 14 van het Terugtrekkingsakkoord mutatis mutandis en in overeenstemming met artikel 13 van de Afscheidingsovereenkomst mutatis mutandis;

    (c)de in de artikelen 19 en 27 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels blijven van toepassing op onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede in het Verenigd Koninkrijk wonende staatlozen en vluchtelingen die onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallen en die aan het einde van de overgangsperiode verblijf houden in een van de betrokken staten of het Verenigd Koninkrijk, tot aan het einde van hun verblijf. De daarmee samenhangende procedures voor vergoeding blijven ook na de beëindiging van het verblijf of de behandeling van toepassing;

    (d)zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, blijven de in de artikelen 67, 68 en 69 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels van toepassing op de toekenning van gezinsbijslagen waarop aan het einde van de overgangsperiode onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk wonen en op wie de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, en die familieleden hebben die aan het einde van de overgangsperiode in een van de betrokken staten wonen, recht hebben;

    (e)in de in dit lid, punt d), genoemde situaties blijven voor personen die aan het einde van de overgangsperiode als familielid rechten genieten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004, zoals afgeleide rechten op verstrekkingen in geval van ziekte, voornoemde verordening en de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 987/2009 van toepassing zolang de daarin gestelde voorwaarden worden vervuld.

    2.De bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004 met betrekking tot prestaties bij ziekte zijn van toepassing op personen die uit hoofde van lid 1, punt a), van dit artikel prestaties ontvangen.

    Dit lid is mutatis mutandis van toepassing op gezinsuitkeringen op grond van de artikelen 67, 68 en 69 van Verordening (EG) nr. 883/2004.

    ARTIKEL 5

    Vergoeding, terug- en invordering en verrekening

    De bepalingen van Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 inzake vergoeding, terug- en invordering en verrekening blijven van toepassing in verband met gebeurtenissen, voor zover deze betrekking hebben op personen op wie artikel 2 niet van toepassing is, die:

    (a)plaatsvonden vóór het einde van de overgangsperiode; of

    (b)plaatsvinden na het einde van de overgangsperiode en betrekking hebben op personen op wie de artikelen 2 of 4 van toepassing waren toen de gebeurtenis plaatsvond.

    ARTIKEL 6

    Ontwikkeling van recht en aanpassingen

    1.Niettegenstaande lid 3 worden verwijzingen in dit hoofdstuk naar de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 of bepalingen daarvan begrepen als verwijzingen naar de in de EER-overeenkomst opgenomen besluiten of bepalingen, die op de laatste dag van de overgangsperiode van toepassing zijn, ook wanneer deze gewijzigd of vervangen zijn.

    2.Wanneer de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 na het einde van de overgangsperiode worden gewijzigd of vervangen, worden verwijzingen naar deze verordeningen in dit hoofdstuk begrepen als verwijzingen naar deze verordeningen zoals gewijzigd of vervangen, in overeenstemming met de in deel II van bijlage I bij het Terugtrekkingsakkoord genoemde handelingen, wat betreft de Unie, en deel II van bijlage I van de Afscheidingsovereenkomst, wat betreft de EVA-staten.

    3.Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 geacht de aanpassingen te omvatten die zijn opgenomen in deel III van bijlage I bij het Terugtrekkingsakkoord, wat de Unie betreft, en in deel III van bijlage I bij de Afscheidingsovereenkomst, wat betreft de EVA-staten.

    4.Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de in de leden 2 en 3 bedoelde wijzigingen en aanpassingen van kracht op de dag na de dag waarop de overeenkomstige wijzigingen en aanpassingen van bijlage I bij het Terugtrekkingsakkoord of van bijlage I bij de Afscheidingsovereenkomst van kracht worden, indien dat later is.”

    Artikel 2

    Dit besluit treedt in werking op XX of op de dag volgende op de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER op grond van artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, naargelang wat zich het laatst voordoet.

    Het is van toepassing vanaf het einde van de overgangsperiode.

    Artikel 3

    Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Brussel, […].

       Voor het Gemengd Comité van de EER

       De voorzitter
       […]

       De secretarissen
       van het Gemengd Comité van de EER
       […]

    (1)    PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.
    (2)    Ondertekend te Londen op 28 januari 2020.
    (3)    PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.
    (4)    Ondertekend te Londen op 28 januari 2020.
    (5)    Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
    (6)    Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).
    Top