Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0070

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

    COM/2020/70 final

    Brussel, 26.2.2020

    COM(2020) 70 final

    2020/0030(NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten


    TOELICHTING

    Volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten de lidstaten hun economisch beleid en de bevordering van de werkgelegenheid beschouwen als aangelegenheden van gemeenschappelijk belang en hun maatregelen op deze gebieden in het kader van de Raad coördineren. In het Verdrag is bepaald dat de Raad richtsnoeren inzake werkgelegenheid (artikel 148) moet opstellen; daarbij wordt erop gewezen dat deze verenigbaar moeten zijn met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (artikel 121).

    De globale richtsnoeren voor het economisch beleid blijven langere tijd geldig, maar de richtsnoeren inzake werkgelegenheid moeten jaarlijks worden vastgesteld. De richtsnoeren werden in 2010 voor het eerst gezamenlijk aangenomen (“geïntegreerd pakket”), als basis voor de Europa 2020-strategie. De geïntegreerde richtsnoeren zijn tot 2014 stabiel gebleven. In 2015 zijn herziene geïntegreerde richtsnoeren aangenomen. De werkgelegenheidsrichtsnoeren zijn in 2018 afgestemd op de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, die in november 2017 werd afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie om hervormingen op nationaal niveau te stimuleren en om als kompas te dienen voor een hernieuwd convergentieproces in heel Europa, en bleven in 2019 onveranderd. In de richtsnoeren is, naast het kader voor de reikwijdte en richting van de beleidscoördinatie in de lidstaten, ook de basis vastgelegd voor de landspecifieke aanbevelingen op de respectieve beleidsgebieden. De werkgelegenheidsrichtsnoeren worden, samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, gepresenteerd als een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (deel II van de geïntegreerde richtsnoeren).

    De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten zijn aangepast, zodat zij nu in overeenstemming zijn met de tekst betreffende de vier dimensies van de jaarlijkse strategie voor duurzame groei, en met name de dimensie ecologische duurzaamheid, het narratief van een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities weerspiegelen en afgestemd zijn op de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN.

    De herziene “geïntegreerde richtsnoeren” luiden als volgt:

    Richtsnoer 5: De vraag naar arbeid stimuleren

    Richtsnoer 6: Het arbeidsaanbod vergroten en de toegang tot de arbeidsmarkt, vaardigheden en competenties verbeteren

    Richtsnoer 7: De werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog verbeteren

    Richtsnoer 8: Gelijke kansen voor iedereen bevorderen, sociale inclusie stimuleren en armoede bestrijden

    2020/0030 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement 1 ,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 2 ,

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 3 ,

    Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid 4 ,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)De lidstaten en de Unie moeten een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid ontwikkelen, met name ter bevordering van een geschoolde, opgeleide en flexibele beroepsbevolking, alsmede van arbeidsmarkten die snel inspelen op economische veranderingen en teneinde de doelstellingen inzake volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, evenwichtige groei en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu zoals bepaald in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te bereiken. Rekening houdend met nationale gebruiken op het gebied van de verantwoordelijkheden van de sociale partners moeten de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen en hun maatregelen op dit gebied binnen de Raad coördineren.

    (2)De Unie moet sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden en sociale rechtvaardigheid en bescherming bevorderen, alsmede de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind. Bij de bepaling en uitvoering van haar beleid en optreden moet de Unie rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van adequate sociale bescherming, de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, alsmede een hoog niveau van onderwijs en opleiding, zoals bepaald in artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    (3)Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft de Unie beleidscoördinatie-instrumenten voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid ontwikkeld en ingevoerd. Als onderdeel van die instrumenten vormen de huidige richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie, als vervat in aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad 5 , de geïntegreerde richtsnoeren. Zij moeten als leidraad dienen bij de beleidsuitvoering in de lidstaten en in de Unie, en brengen de onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten tot uiting. De hieruit voortvloeiende reeks Europese en nationale gecoördineerde beleidslijnen en hervormingen moet een algehele passende mix van duurzaam economisch en werkgelegenheidsbeleid vormen die positieve overloopeffecten oplevert.

    (4)De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid zijn in overeenstemming met met het stabiliteits- en groeipact, de bestaande wetgeving van de Unie en verschillende initiatieven van de Unie, waaronder de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie 6 , de aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt 7 , de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten 8 , de aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen 9 , de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren 10 , de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang 11 en de aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen 12 .

    (5)In het Europees semester worden de verschillende instrumenten gecombineerd in een overkoepelend kader voor een geïntegreerde multilaterale coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid en geïntegreerd multilateraal toezicht op dat beleid. Bij het streven naar ecologische duurzaamheid, productiviteit, eerlijkheid en stabiliteit eerbiedigt het Europees semester de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, waaronder nauwe samenwerking met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. Het draagt bij tot de verwezenlijking van de SDG’s 13 . Het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de Unie en de lidstaten moet hand in hand gaan met de overgang van Europa naar een klimaatneutrale, ecologisch duurzame en digitale economie, waarbij tegelijkertijd het concurrentievermogen wordt verbeterd, innovatie wordt gestimuleerd, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen worden bevorderd en ongelijkheden en regionale verschillen worden aangepakt.

    (6)Klimaatverandering en milieugerelateerde uitdagingen, globalisering, digitalisering en demografische verandering zullen de Europese economieën en samenlevingen transformeren. De Unie en haar lidstaten moeten samenwerken om deze structurele factoren doeltreffend aan te pakken en de bestaande systemen zo nodig aan te passen, waarbij zij rekening moeten houden met de nauwe onderlinge afhankelijkheid van de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten en het daarmee samenhangende beleid. Dit vereist gecoördineerde, ambitieuze en doeltreffende beleidsmaatregelen op zowel Unie- als nationaal niveau, in overeenstemming met het VWEU en de bepalingen van de Unie betreffende economisch bestuur. Deze beleidsmaatregelen moeten ervoor zorgen dat investeringen worden gestimuleerd, dat opnieuw wordt ingezet op goed gefaseerde structurele hervormingen die de productiviteit, de economische groei, de sociale en territoriale cohesie, de opwaartse convergentie en de veerkracht verbeteren, en dat fiscale verantwoordelijkheid wordt genomen. Maatregelen aan zowel vraag- als aanbodzijde moeten worden gecombineerd, waarbij moet worden gekeken naar de effecten op het milieu, de werkgelegenheid en de samenleving.

    (7)Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben een interinstitutionele afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten ondertekend 14 . De pijler omvat twintig beginselen en rechten die moeten bijdragen tot goed werkende en billijke arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels, die zijn onderverdeeld in drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden, en sociale bescherming en inclusie. De beginselen en rechten zijn de leidraad voor onze strategie om ervoor te zorgen dat de overgang naar klimaatneutraliteit en ecologische duurzaamheid, de digitalisering en de demografische verandering op sociaal rechtvaardige en eerlijke wijze plaatsvinden. De pijler vormt een referentiekader om de prestaties op sociaal en werkgelegenheidsgebied van de lidstaten te monitoren, hervormingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te stimuleren en om het sociale en het marktelement in de moderne economie te verzoenen, onder meer door de sociale economie te bevorderen.

    (8)Bij arbeidsmarkthervormingen, zoals de nationale loonvormingsmechanismen, moet de nationale praktijk inzake sociale dialoog worden gevolgd en de gelegenheid worden geboden om sociaaleconomische vraagstukken uitvoerig te bekijken: de verbetering van de duurzaamheid, het concurrentievermogen, innovatie, het scheppen van banen, het beleid inzake een leven lang leren en opleiding, de arbeidsvoorwaarden, volksgezondheid en inclusie alsmede het reële inkomen.

    (9)De lidstaten en de Unie moeten ervoor zorgen dat de transformaties eerlijk en sociaal rechtvaardig verlopen, waarbij nog sterker moet worden gestreefd naar een inclusieve en veerkrachtige samenleving waarin mensen niet alleen worden beschermd, maar ook in staat worden gesteld te anticiperen op verandering en ermee om te gaan en waarin zij actief kunnen deelnemen aan de samenleving en de economie. Discriminatie moet in al haar vormen worden aangepakt. Iedereen moet kansen en mogelijkheden krijgen, en armoede en sociale uitsluiting (ook van kinderen) moeten worden verminderd, met name door ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkten en de socialebeschermingsstelsels doeltreffend functioneren, door belemmeringen voor onderwijs, opleiding en arbeidsparticipatie weg te nemen en door in onderwijs en opvang voor jonge kinderen te investeren. Tijdige en gelijke toegang tot betaalbare gezondheidszorg, met inbegrip van preventie en gezondheidsbevordering, is in de vergrijzende samenleving zeer relevant. Het potentieel van personen met een handicap om bij te dragen tot economische groei en sociale ontwikkeling moet verder worden benut. Met de opkomst van nieuwe economische en bedrijfsmodellen op werkplaatsen in de Unie veranderen ook de arbeidsverhoudingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat arbeidsverhoudingen die voortkomen uit nieuwe vormen van werk, het Europees sociaal model in stand houden en versterken.

    (10)Deze geïntegreerde richtsnoeren moeten de basis vormen voor landspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten. De lidstaten moeten ten volle gebruikmaken van het Europees Sociaal Fonds Plus en andere fondsen van de Unie, waaronder het Fonds voor een rechtvaardige transitie en InvestEU, om de werkgelegenheid, sociale investeringen, sociale inclusie en toegankelijkheid te bevorderen alsook de bij- en omscholingsmogelijkheden voor de beroepsbevolking, een leven lang leren en een hoogwaardig onderwijs- en opleidingsaanbod voor iedereen, met inbegrip van digitale geletterdheid en vaardigheden. Hoewel de geïntegreerde richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten en de Unie, moeten zij worden uitgevoerd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

    (11)Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming moeten overeenkomstig hun respectieve, op het Verdrag gebaseerde mandaten, in het oog houden hoe de desbetreffende beleidsonderdelen worden uitgevoerd in het licht van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid. Deze comités en andere voorbereidende instanties van de Raad die bij de coördinatie van het economisch en het sociaal beleid zijn betrokken, moeten nauw met elkaar samenwerken. De beleidsdialoog tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, in het bijzonder met betrekking tot de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, moet worden gehandhaafd.

    (12)Het Comité voor sociale bescherming is geraadpleegd,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten worden hierbij vastgesteld. Deze richtsnoeren maken deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren.

    Artikel 2

    De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid en hervormingsprogramma’s, waarover in overeenstemming met artikel 148, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verslag wordt gedaan, rekening met de richtsnoeren in de bijlage.

    Artikel 3

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    PB C van , blz. .
    (2)    PB C van , blz. .
    (3)    PB C van , blz. .
    (4)    PB C van , blz. .
    (5)    Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad van 14 juli 2015 betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Europese Unie (PB L 192 van 18.7.2015, blz. 27).
    (6)    PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.
    (7)    PB C 67 van 20.2.2016, blz. 1.
    (8)    PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1.
    (9)    PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1.
    (10)    PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1.
    (11)    PB C 189 van 5.6.2019, blz. 4.
    (12)    PB C 387 van 15.11.2019, blz. 1.
    (13)

       VN-Resolutie A/RES/70/1.

    (14)    PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.
    Top

    Brussel, 26.2.2020

    COM(2020) 70 final

    BIJLAGE

    bij

    Voorstel voor een
    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten






    BIJLAGE

    Richtsnoer 5: De vraag naar arbeid stimuleren

    De lidstaten moeten actief een duurzame sociale markteconomie bevorderen en investeringen in het scheppen van hoogwaardige banen vergemakkelijken en ondersteunen. Om dit te bereiken, moeten zij de belemmeringen wegnemen waar bedrijven bij het werven van personeel tegenaan lopen, verantwoord ondernemerschap en echte zelfstandige arbeid bevorderen en vooral de oprichting en groei van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen ondersteunen, onder andere via toegang tot financiering. De lidstaten moeten actief de ontwikkeling van de sociale economie stimuleren, sociale innovatie en sociale ondernemingen bevorderen en innovatieve vormen van werk aanmoedigen die kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid scheppen en sociale voordelen op lokaal niveau opleveren.

    De belastingdruk moet minder op arbeid komen te liggen en meer op andere bronnen die voordeliger zijn voor de werkgelegenheid en de inclusieve groei en die tegelijkertijd zijn afgestemd op de klimaat- en milieudoelstellingen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het herverdelingseffect van het belastingstelsel en moeten de inkomsten voor een toereikende sociale bescherming en groeibevorderende uitgaven zeker gesteld worden.

    Lidstaten die over nationale mechanismen voor het vaststellen van de wettelijke minimumlonen beschikken, moeten de sociale partners daarbij effectief betrekken op een transparante en voorspelbare manier, zodat de lonen kunnen worden afgestemd op de ontwikkeling van de productiviteit en billijke lonen worden vastgesteld die een behoorlijke levensstandaard garanderen, waarbij met het oog op opwaartse convergentie de aandacht vooral uitgaat naar de lagere en middeninkomens. Deze mechanismen moeten rekening houden met de economische prestaties in de verschillende regio’s en sectoren. De lidstaten moeten de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen met het oog op loonvorming bevorderen. Met inachtneming van de nationale praktijk moeten de lidstaten en de sociale partners er middels collectieve overeenkomsten of adequate wettelijke minimumlonen voor zorgen dat alle werknemers recht hebben op een adequaat en billijk loon, waarbij zij rekening moeten houden met de gevolgen voor het concurrentievermogen, het scheppen van banen en de armoede onder werkenden.

    Richtsnoer 6: Het arbeidsaanbod vergroten en de toegang tot de arbeidsmarkt, vaardigheden en competenties verbeteren

    Tegen de achtergrond van technologische, ecologische en demografische veranderingen moeten de lidstaten de duurzaamheid, de productiviteit, de inzetbaarheid en het menselijk kapitaal vergroten door ervoor te zorgen dat mensen in de loop van hun leven voldoende relevante kennis, vaardigheden en competenties opdoen om te kunnen voldoen aan de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt. Ook moeten de lidstaten investeren in hun onderwijs- en opleidingsstelsels en ze aanpassen om hoogwaardig en inclusief onderwijs te bieden, waaronder beroepsonderwijs en ‑opleiding. De lidstaten moeten samenwerken met de sociale partners, de aanbieders van onderwijs en opleiding, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden om structurele zwakke punten in de onderwijs- en opleidingsstelsels weg te werken en de kwaliteit en relevantie daarvan voor de arbeidsmarkt te verbeteren, mede met het oog op de ecologische transitie. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de uitdagingen van het beroep van leerkracht. De onderwijs- en opleidingsstelsels moeten alle lerenden sleutelcompetenties bijbrengen, waaronder basis- en digitale vaardigheden maar ook transversale competenties om de basis voor aanpassingsvermogen later in het leven te leggen. De lidstaten moeten ernaar streven de overdracht van opleidingsrechten tijdens loopbaanveranderingen zeker te stellen, waar nodig door middel van individuele leerrekeningen. Zij moeten iedereen in staat stellen te anticiperen op de behoeften van de arbeidsmarkt en zich daaraan beter aan te passen, met name door middel van voortdurende om- en bijscholing, met als doel eerlijke en rechtvaardige transities voor iedereen te ondersteunen, de sociale resultaten te versterken, tekorten op de arbeidsmarkt tegen te gaan en de economie in het algemeen schokbestendiger te maken.

    De lidstaten moeten gelijke kansen voor iedereen bevorderen door ongelijkheden in de onderwijs- en opleidingsstelsels aan te pakken, onder meer door toegang te bieden tot kwalitatief goed onderwijs voor jonge kinderen. Zij moeten het algemene onderwijsniveau verhogen, het aantal jongeren dat voortijdig de school verlaat verminderen, de toegang tot en afronding van het tertiair onderwijs verhogen en de deelname van volwassenen aan permanent leren vergroten, met name onder lerenden uit kansarme groepen en met lage kwalificaties. Rekening houdend met de nieuwe eisen van een digitale, groene en vergrijzende samenleving, moeten de lidstaten werkplekleren in hun stelsels voor beroepsonderwijs en ‑opleiding een grotere rol geven (onder meer door kwalitatief goede en effectieve leerlingplaatsen) en het aantal afgestudeerden op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) verhogen, zowel in het middelhoge niveau van beroepsonderwijs en ‑opleiding als in het tertiair onderwijs. Verder moeten de lidstaten de relevantie van tertiair onderwijs en onderzoek voor de arbeidsmarkt vergroten, de monitoring en prognose van vaardigheden verbeteren, vaardigheden zichtbaarder en beter vergelijkbaar maken, ook die welke in het buitenland zijn verworven, en meer mogelijkheden bieden voor de erkenning en validering van vaardigheden en competenties die buiten formeel onderwijs of formele opleiding zijn verworven. Zij moeten het aanbod en het gebruik van flexibele vormen van vervolgonderwijs of ‑opleiding verbeteren en uitbreiden. De lidstaten moeten ook laaggeschoolde volwassenen ondersteunen om op lange termijn (beter) inzetbaar te blijven door de toegang tot en gebruikmaking van hoogwaardige leermogelijkheden te verbeteren. Dit kan door gebruik te maken van bijscholingstrajecten, met onder andere een beoordeling van de vaardigheden, een op de marktkansen afgestemd aanbod van onderwijs en opleiding, en de validering en erkenning van verworven vaardigheden.

    De lidstaten moeten werklozen en inactieve personen tijdig doeltreffende, gecoördineerde bijstand op maat verlenen in de vorm van hulp bij het zoeken van een baan, opleiding, omscholing en toegang tot andere ondersteunende diensten. Er moeten zo snel mogelijk brede strategieën worden ontwikkeld die onder andere een diepgaande individuele beoordeling van de werkloosheid omvatten om langdurige en structurele werkloosheid niet alleen sterk terug te dringen, maar ook te voorkomen. Er moeten oplossingen worden gezocht voor de jeugdwerkloosheid en jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen en geen baan hebben, door voortijdig schoolverlaten te voorkomen en de overgang van school naar werk structureel te verbeteren, onder andere door middel van een volledige uitvoering van de jongerengarantie 1 .

    De lidstaten moeten ernaar streven belemmeringen en ontmoedigende factoren weg te nemen en prikkels te bieden, in verband met de participatie op de arbeidsmarkt, met name voor tweede verdieners met een laag inkomen en degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. De lidstaten moeten onder meer via gerichte financiële ondersteuningsmaatregelen en diensten ondersteuning bieden voor een aangepaste werkomgeving, zodat personen met een handicap kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en aan het maatschappelijk leven.

    De lidstaten moeten werk maken van gelijkheid van vrouwen en mannen en een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, onder meer door te zorgen voor gelijke kansen en loopbaanontwikkeling en belemmeringen voor het bekleden van leiderschapsposities op alle besluitvormingsniveaus weg te nemen. De loonkloof tussen vrouwen en mannen moet worden aangepakt. Er moet worden gezorgd voor gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk en loontransparantie. Het combineren van werk, gezin en privéleven moet voor zowel vrouwen als mannen worden bevorderd, in het bijzonder door toegang te bieden tot langdurige zorg en onderwijs en opvang voor jonge kinderen die zowel hoogwaardig als betaalbaar zijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ouders en andere personen met zorgtaken toegang hebben tot gepast verlof om gezinsredenen en flexibele werkregelingen, zodat een goede combinatie van werk, gezin en privéleven mogelijk is, en zij moeten een evenwichtig gebruik van verlofrechten tussen vrouwen en mannen bevorderen.

    Richtsnoer 7: De werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog verbeteren

    De lidstaten moeten samen met de sociale partners werken aan eerlijke, transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden, waarbij de rechten en verplichtingen moeten worden afgewogen, zodat zij van een dynamische en productieve beroepsbevolking, nieuwe arbeidspatronen en bedrijfsmodellen kunnen profiteren. Zij moeten segmentatie op de arbeidsmarkt voorkomen en terugdringen, zwartwerk bestrijden en de overgang naar arbeidsrelaties voor onbepaalde tijd bevorderen. Regels voor bescherming van de werkgelegenheid, arbeidswetgeving en instellingen moeten allemaal bijdragen tot zowel een gunstig wervingsklimaat als de nodige flexibiliteit voor werkgevers om snel in te spelen op economische veranderingen, maar tegelijk moeten een passende bescherming van en een gezonde, veilige en aangepaste werkomgeving voor werknemers worden behouden, waarbij de arbeidsrechten worden beschermd en sociale bescherming gewaarborgd is. Arbeidsrelaties die leiden tot onzekere arbeidsvoorwaarden moeten worden voorkomen, onder meer in het geval van platformwerkers en misbruik van atypische arbeidsovereenkomsten. In het geval van onrechtmatig ontslag moet er toegang zijn tot effectieve en onpartijdige geschillenbeslechting en moet verhaalrecht bestaan, met inbegrip van gepaste compensatie.

    Het beleid moet gericht zijn op verbetering en ondersteuning van participatie op, aanpassing aan en overgangen op de arbeidsmarkt. De lidstaten moeten mensen die kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, daadwerkelijk daartoe activeren en in staat stellen. De lidstaten moeten de doeltreffendheid van het actief arbeidsmarktbeleid versterken door de doelgerichtheid, de reikwijdte en het toepassingsgebied ervan te vergroten en door het beter te koppelen aan inkomenssteun voor werklozen, terwijl zij werk zoeken, en op basis van hun rechten en plichten. De lidstaten moeten streven naar doeltreffendere en efficiëntere openbare diensten voor arbeidsvoorziening die werkzoekenden ondersteunen met tijdige bijstand op maat, de vraag op de arbeidsmarkt ondersteunen en resultaatgericht beheer uitvoeren.

    De lidstaten moeten voor werklozen voorzien in adequate uitkeringen van redelijke duur, in overeenstemming met hun bijdragen en de nationale bepalingen om in aanmerking te komen. Deze uitkeringen mogen een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt niet ontmoedigen en moeten gepaard gaan met een actief arbeidsmarktbeleid.

    De mobiliteit van lerenden en werknemers moet op passende wijze worden ondersteund om hun inzetbaarheid en vaardigheden te verbeteren en het potentieel van de Europese arbeidsmarkt optimaal te benutten, waarbij ook moet worden gezorgd voor eerlijke voorwaarden voor iedereen die een grensoverschrijdende activiteit verricht en er meer administratieve samenwerking moet komen tussen nationale overheden met betrekking tot mobiele werknemers. Belemmeringen voor mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding, bedrijfs- en individuele pensioenen en erkenning van kwalificaties moeten worden weggenomen en de erkenning van kwalificaties moet gemakkelijker worden. De lidstaten moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat administratieve procedures werknemers uit andere lidstaten, waaronder grensarbeiders, niet onnodig belemmeren om aan het werk te gaan. Ook moeten de lidstaten misbruik van de bestaande regels voorkomen en de onderliggende oorzaken van “braindrain” uit bepaalde regio’s aanpakken, onder andere met passende regionale ontwikkelingsmaatregelen.

    Voortbouwend op de bestaande nationale praktijk en met het oog op een effectievere sociale dialoog en betere sociaal-economische resultaten, moeten de lidstaten de sociale partners tijdig op zinvolle wijze betrekken bij het formuleren en uitvoeren van werkgelegenheidsgerelateerde, sociale en, in voorkomend geval, economische hervormingen en beleidslijnen, onder meer door een verbeterde capaciteit van de sociale partners te ondersteunen. De lidstaten moeten de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen bevorderen. De sociale partners moeten worden aangemoedigd te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten op gebieden die voor hen van belang zijn, met volledige inachtneming van hun autonomie en het recht op collectieve actie.

    Waar relevant moeten de lidstaten, voortbouwend op de bestaande nationale praktijk, rekening houden met de ervaring die de betrokken maatschappelijke organisaties hebben opgedaan met betrekking tot werkgelegenheid en sociale kwesties.

    Richtsnoer 8: Gelijke kansen voor iedereen bevorderen, sociale inclusie stimuleren en armoede bestrijden

    De lidstaten moeten inclusieve arbeidsmarkten bevorderen die voor iedereen openstaan, door doeltreffende maatregelen te nemen om alle vormen van discriminatie te bestrijden en gelijke kansen voor ondervertegenwoordigde groepen op de arbeidsmarkt te bevorderen, met de nodige aandacht voor de regionale en territoriale dimensie. Zij moeten zorgen voor gelijke behandeling op het gebied van werkgelegenheid, sociale bescherming, gezondheidszorg en langdurige zorg, onderwijs en toegang tot goederen en diensten, ongeacht geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

    De lidstaten moeten de socialebeschermingsstelsels moderniseren om te voorzien in een adequate, doeltreffende, efficiënte en duurzame sociale bescherming in alle levensfasen, om sociale inclusie en opwaartse sociale mobiliteit te stimuleren, arbeidsmarktparticipatie aantrekkelijker te maken en ongelijkheid aan te pakken, onder meer via de opzet van hun belasting- en uitkeringsstelsels. Het aanvullen van algemene benaderingswijzen met selectieve zal de doeltreffendheid van de socialebeschermingsstelsels verhogen. De modernisering van de socialebeschermingsstelsels moet leiden tot betere toegang, kwaliteit, toereikendheid en duurzaamheid.

    De lidstaten moeten de drie componenten van actieve inclusie ontwikkelen en integreren: voldoende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot kwalititatief goede, op de individuele behoeften afgestemde ondersteuningsdiensten. In de socialebeschermingsstelsels moet iedereen die over onvoldoende middelen beschikt toegang hebben tot toereikende voorzieningen voor een minimuminkomen en moet sociale inclusie worden gestimuleerd door mensen, onder meer via gerichte sociale diensten, aan te moedigen actief deel te nemen aan de arbeidsmarkt en de samenleving.

    De beschikbaarheid van betaalbare, toegankelijke en hoogwaardige diensten zoals onderwijs en opvang voor jonge kinderen, buitenschoolse opvang, onderwijs, opleiding, huisvesting, gezondheidszorg en langdurige zorg is een vereiste om gelijke kansen te garanderen. Er moet specifieke aandacht uitgaan naar de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting, waaronder armoede onder werkenden en kinderen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat iedereen, ook kinderen, toegang heeft tot essentiële diensten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat mensen in nood en kwetsbare personen toegang hebben tot passende sociale huisvesting of bijstand op het gebied van huisvesting. Bij deze dienstverlening moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van personen met een handicap, onder andere wat toegankelijkheid betreft. Voor dak- en thuisloosheid is een specifieke aanpak nodig.

    De lidstaten moeten tijdige toegang tot betaalbare preventieve en curatieve gezondheidszorg en langdurige zorg van goede kwaliteit garanderen, en tegelijk de duurzaamheid ervan op lange termijn vrijwaren.

    Door de stijgende levensverwachting en demografische veranderingen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de pensioenstelsels voor werknemers en zelfstandigen adequaat en houdbaar blijven; de stelsels moeten zowel vrouwen als mannen gelijke kansen bieden om pensioenrechten op te bouwen, onder meer via aanvullende stelsels die een adequaat inkomen garanderen. Pensioenhervormingen moeten gepaard gaan met maatregelen om het beroepsleven te verlengen, bijvoorbeeld door de effectieve pensioenleeftijd op te trekken, en moeten worden ingepast in strategieën voor actief ouder worden. De lidstaten moeten een constructieve dialoog met de sociale partners en andere belanghebbenden aangaan en zorgen dat de hervormingen geleidelijk worden ingevoerd.

    (1) ()    PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.
    Top