EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 13.1.2020
COM(2020) 8 final
2020/0005(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
inzake het namens de Europese Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de voorstellen van verschillende partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag en tot intrekking van een bij dat Verdrag gemaakt voorbehoud op de dertiende vergadering van de Conferentie der partijen
TOELICHTING
1.Onderwerp van het voorstel
Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat op de dertiende vergadering van de Conferentie der partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (“het Verdrag”) namens de Unie moet worden ingenomen met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van besluiten tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag en de intrekking van een bestaand voorbehoud ten aanzien van dat Verdrag.
2.Achtergrond van het voorstel
2.1.Het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten
Het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten beoogt de instandhouding van trekvogelsoorten en trekkende terrestrische en mariene diersoorten in hun hele verspreidingsgebied. Het is een intergouvernementeel verdrag dat tot stand is gekomen onder auspiciën van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties en gericht is op de wereldwijde bescherming van wilde diersoorten en natuurlijke habitats. De trekkende diersoorten waarvan het behoud wordt beoogd, worden opgesomd in bijlage I (bedreigde soorten) en bijlage II (soorten waarover overeenkomsten dienen te worden gesloten) bij het Verdrag. Het Verdrag is op 1 november 1983 in werking getreden.
De Europese Unie is partij bij het Verdrag. Alle lidstaten zijn partij bij het Verdrag.
2.2.De Conferentie der partijen
De Conferentie der partijen is het belangrijkste besluitvormingsorgaan van het Verdrag. Artikel VII van het Verdrag geeft een opsomming van de taken van dit orgaan, dat onder meer bevoegd is om de mate en aard van de bescherming van trekkende soorten te beoordelen en in het licht van deze beoordeling de bijlagen bij het Verdrag te wijzigen. De besluiten van de Conferentie der partijen worden genomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige en stemuitbrengende partijen, tenzij door dit Verdrag anders is bepaald.
Het standpunt van de Unie over wijzigingen van de bijlagen wordt vastgesteld bij een besluit van de Raad op basis van een voorstel van de Commissie. De gemeenschappelijke standpunten van de EU met betrekking tot andere ontwerpbesluiten en -resoluties worden overeengekomen tijdens de voorbereidende vergaderingen van de bevoegde werkgroep van de Raad of tijdens de ad-hoc-coördinatievergaderingen van de EU.
De dertiende vergadering van de Conferentie der partijen zal van 15 tot en met 22 februari 2020 in Gandhinagar (India) plaatsvinden.
Tijdens de achtste vergadering van de Conferentie der partijen, die van 20 tot en met 25 november 2005 in Nairobi, Kenia, heeft plaatsgevonden, is besloten de soort Cetorhinus maximus in bijlage I bij het Verdrag op te nemen.
2.3.De beoogde handelingen van de Conferentie der partijen
De Conferentie der partijen zal op de dertiende vergadering van 15-22 februari besluiten tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag aannemen (“de beoogde handelingen”).
De beoogde handelingen hebben als doel de bijlagen I en II bij het Verdrag te wijzigen overeenkomstig artikel XI van het Verdrag.
Krachtens artikel III van het Verdrag worden in bijlage I bij het Verdrag de bedreigde trekkende soorten vermeld en moeten de partijen die Staten zijn die deel uitmaken van het verspreidingsgebied van de betrokken soort verscheidene instandhoudingsmaatregelen nemen en het onttrekken van dieren aan de populatie van deze soorten verbieden.
In artikel IV van het Verdrag is bepaald dat in bijlage II de trekkende soorten moeten worden vermeld waarvan de mate en aard van de bescherming niet gunstig is en waarvoor, in verband met het behoud en het beheer ervan, internationale overeenkomsten moeten worden gesloten, alsmede de trekkende soorten waarvan de mate en de aard van de bescherming aanzienlijk gebaat zouden zijn bij de internationale samenwerking die uit een internationale overeenkomst zou voortvloeien. Wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan een trekkende soort zowel in bijlage I als in bijlage II worden vermeld.
Krachtens artikel XI van het Verdrag kan iedere partij voorstellen tot wijziging indienen. Een wijziging van de bijlagen wordt negentig dagen na de vergadering van de Conferentie der partijen waarop zij is aangenomen, voor alle partijen van kracht, behalve voor de partijen die een voorbehoud maken.
Krachtens artikel XI van het Verdrag kan een voorbehoud op een wijziging door middel van een aan de Depositaris gerichte schriftelijke kennisgeving worden ingetrokken. De wijziging wordt dan ten aanzien van bedoelde partij van kracht negentig dagen na intrekking van dit voorbehoud.
3.Namens de Unie in te nemen standpunt
Met betrekking tot de dertiende vergadering van de Conferentie der partijen bij het Verdrag, en overeenkomstig Besluit 2019/1581 van de Raad van 16 september 2019, heeft de Unie voorgesteld het Verdrag als volgt te wijzigen:
a)
een wijziging van bijlage I bij het Verdrag om de soort Tetrax tetrax op te nemen;
b)
wijziging van bijlage II bij het Verdrag om de soorten Tetrax tetrax, Galeorhinus galeus en Sphyrna zygaena op te nemen.
Andere partijen bij het Verdrag hebben voorstellen tot wijziging van bijlage I ingediend om de volgende de soorten op te nemen: Elephas maximus indicus, Panthera onca, Ardeotis nigriceps, Houbaropsis bengalensis bengalensis, Diomedea antipodensis en Carcharhinus longimanus.
Andere partijen bij het Verdrag hebben voorstellen tot wijziging van bijlage II ingediend om de volgende soorten op te nemen: Panthera onca, Ovis vignei en Sphyrna zygaena (regionale populatie die voorkomt van Brazilië tot in Uruguay, in de exclusieve economische zones (EEZ) van Argentinië en in de aangrenzende internationale wateren).
Bijgevolg moet de Raad een besluit nemen met het oog op de vaststelling van het standpunt dat op de dertiende vergadering van de Conferentie der partijen namens de Unie moet worden ingenomen ten aanzien van alle voorstellen tot wijziging.
De Unie moet in principe alle voorstellen steunen, omdat zij wetenschappelijk gefundeerd zijn en in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de verbintenis tot internationale samenwerking ter bescherming van de biodiversiteit die de Unie is aangegaan. In dit kader moet worden gekeken hoe wetenschappelijke informatie over zowel biologische kenmerken als biologische referentiepunten van de visserij het best kan worden ingezet.
De toevoeging van deze soorten aan bijlage I of II bij het Verdrag, zoals voorgesteld, vereist geen aanpassing van het recht van de Unie.
Wat de soort Panthera onca betreft — die in de EU alleen aanwezig is in Frans-Guyana, waar de EU-natuurwetgeving niet van toepassing is — is de jacht verboden bij een besluit tot vaststelling van een nulquotum met afwijkende regelingen voor hen voor wie deze soort vanouds een gebruikelijk middel van bestaan vertegenwoordigt en bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel III, lid 5, onder c) en d), van het Verdrag.
Het voorstel om de regionale populatie van Sphyrna zygaena, die voorkomt van Brazilië tot in Uruguay, in de EEZ’s van Argentinië en in de aangrenzende wateren, op te nemen in bijlage II, valt inhoudelijk samen met het voorstel van de Unie om de hele populatie van deze soort in bijlage II op te nemen, en dus moet het voorstel van de Unie en niet het door de andere partij ingediende voorstel worden gesteund. Alle andere voorstellen moeten onvoorwaardelijk worden gesteund.
Wat het tijdens de achtste vergadering van de Conferentie der partijen genomen besluit betreft om Cetorhinus maximus in bijlage I bij het Verdrag op te nemen, moet het bestaande voorbehoud van de Unie betreffende de opneming van Cetorhinus maximus in bijlage I worden ingetrokken, aangezien het recht van de Unie thans, als gevolg van de opneming van de soort in bijlage I, voldoet aan de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag wat betreft de bescherming van deze soort door de Staten die deel uitmaken van het verspreidingsgebied.
4.Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”.
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
De Conferentie der partijen is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, met name het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten.
De door de Conferentie der partijen vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zullen overeenkomstig artikel XI van het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.
De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Verdrag.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handelingen hebben in de eerste plaats betrekking op het milieu.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5.Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien bijlagen I en II bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten bij deze handelingen van de Conferentie der partijen worden gewijzigd, moeten zij na hun vaststelling worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2020/0005 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
inzake het namens de Europese Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de voorstellen van verschillende partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag en tot intrekking van een bij dat Verdrag gemaakt voorbehoud op de dertiende vergadering van de Conferentie der partijen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (“het Verdrag”) is door de Unie gesloten bij Besluit 82/461/EEG van de Raad van 24 juni 1982 en is op 1 november 1983 in werking getreden.
(2)Krachtens artikel XI van het Verdrag kan de Conferentie der partijen besluiten tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag aannemen.
(3)De Conferentie der partijen zal op haar dertiende vergadering van 15 tot en met 22 februari 2020 besluiten tot wijziging van de bijlagen bij het Verdrag aannemen.
(4)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Conferentie der partijen, aangezien de besluiten voor de Unie bindend zullen zijn.
(5)De Unie heeft voorstellen voor de opneming van de soorten Galeorhinus galeus, Tetrax tetrax en Sphyrna zygaena in bijlage II bij het Verdrag en de soort Tetrax tetrax in bijlage I bij het Verdrag ingediend. Geen van deze voorstellen zou aanpassing van het recht van de Unie vereisen.
(6)Andere partijen hebben voorstellen ingediend voor de opneming van Elephas maximus indicus, Panthera onca, Ardeotis nigriceps, Houbaropsis bengalensis bengalensis, Diomedea antipodensis en Carcharhinus longimanus in bijlage I en voor de opneming van Panthera onca, Ovis vignei en Sphyrna zygaena (regionale populatie die voorkomt van Brazilië tot in Uruguay, in de EEZ’s van Argentinië en in de aangrenzende internationale wateren) in bijlage II.
(7)De Unie moet haar eigen voorstel om de wereldwijde populatie van Sphyrna zygaena in bijlage II bij het Verdrag op te nemen, steunen in plaats van het door een andere partij ingediende voorstel om alleen de regionale populatie die voorkomt van Brazilië tot in Uruguay, in de EEZ’s van Argentinië en in de aangrenzende wateren, op te nemen.
(8)De Unie moet alle andere voorstellen steunen, omdat zij wetenschappelijk gefundeerd zijn en in overeenstemming zijn met de verbintenis tot internationale samenwerking ter bescherming van de biodiversiteit die de Unie is aangegaan, overeenkomstig artikel 5 van het VN-verdrag inzake biologische diversiteit en de in de Conferentie der partijen op grond van dat verdrag genomen besluiten.
(9)De EU maakt geen deel uit van het verspreidingsgebied van de soorten Elephas maximus indicus, Ardeotis nigriceps en Houbaropsis bengalensis bengalensis en de toevoeging van deze soort aan bijlage I bij het Verdrag vereist daarom geen aanpassing van het recht van de Unie.
(10)De EU maakt geen deel uit van het verspreidingsgebied van de soort Ovis vignei en de toevoeging van deze soort aan bijlage II bij het Verdrag vereist daarom geen aanpassing van het recht van de Unie.
(11)De soort Panthera onca komt in de EU alleen voor in Frans-Guyana en valt daarmee buiten de werkingssfeer van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, die alleen van toepassing is op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is. De bescherming van soorten in Frans-Guyana, waaronder Panthera onca, is derhalve bij nationale wetgeving geregeld. De toevoeging van deze soort aan bijlage I bij het Verdrag vereist daarom geen aanpassing van het recht van de Unie.
(12)De vogelsoort Diomedea antipodensis komt niet voor in de Unie. Het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie en de regulering van de visserij door de betrokken regionale organisaties voor visserijbeheer bieden de passende instrumenten voor de Unie om bij te dragen aan het beheer van zijn bescherming. De toevoeging van deze soort aan bijlage I bij het Verdrag vereist daarom geen aanpassing van het recht van de Unie.
(13)Het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie en de regulering van de visserij door de betrokken regionale organisaties voor visserijbeheer bieden de passende instrumenten voor de EU om bij te dragen aan het beheer van de bescherming van de vissoort Carcharhinus longimanus. Daarnaast zijn de visserij op en het aan boord houden van deze soort verboden krachtens Verordening (EU) 2019/124 van de Raad. De toevoeging van deze soort aan bijlage I bij het Verdrag vereist daarom geen aanpassing van het recht van de Unie.
(14)De visserij op en het aan boord houden van de soort Cetorhinus maximus, die in bijlage I bij het Verdrag is opgenomen, maar waarvoor de Unie een thans geldend voorbehoud heeft gemaakt, zijn verboden krachtens Verordening (EU) 2019/124 van de Raad. Intrekking van dit voorbehoud vereist daarom geen aanpassing van het recht van de Unie.
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Unie op de dertiende vergadering van Conferentie der partijen in te nemen standpunt luidt als volgt:
1)de opneming van de volgende soorten in bijlage I steunen:
1)Tetrax tetrax
2)Elephas maximus indicus
3)Panthera onca
4)Ardeotis nigriceps
5)Houbaropsis bengalensis bengalensis
6)Diomedea antipodensis
7)Carcharhinus longimanus
2)de opneming van de volgende soorten in bijlage II steunen:
1)Tetrax tetrax
2)Galeorhinus galeus
3)Sphyrna zygaena (wereldwijde populatie)
4)Panthera onca
5)Ovis vignei
Artikel 2
De Commissie geeft namens de Unie aan de Depositaris kennis van de intrekking van haar voorbehoud betreffende de opneming van Cetorhinus maximus in bijlage I bij het Verdrag.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Commissie.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter