EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 14.10.2019
COM(2019) 470 final
BIJLAGE
bij
voorstel voor een besluit van de Raad
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het Protocol tot wijziging van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen
BIJLAGE
PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN HET INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE INSTANDHOUDING VAN ATLANTISCHE TONIJNEN
De verdragsluitende partijen bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, gesloten te Rio de Janeiro op 14 mei 1966 (hierna “het verdrag” genoemd),
HERINNEREND AAN de aanbeveling van de Iccat om een werkgroep op te richten voor de voorbereiding van wijzigingen van het Iccat-verdrag [Rec. 12-10] en aan de door die werkgroep voorgestelde ontwerpwijzigingen,
NOTA NEMEND van de resolutie van de Iccat inzake de deelname van visserijentiteiten uit hoofde van het gewijzigde Iccat-verdrag [Res. 19-XX] en de aanbeveling van de Iccat inzake vissen die worden beschouwd als tonijn en tonijnachtigen of als oceanische, pelagische en sterk migrerende elasmobranchii [Rec. 19-XX], die integraal onderdeel zijn van de wijzigingsvoorstellen en die door de commissie tegelijkertijd met de voltooiing van dit protocol zijn aangenomen,
OVERWEGENDE dat de hierin vervatte voorstellen tot wijziging van het verdrag nieuwe verplichtingen inhouden,
WIJZENDE OP het belang van de spoedige voltooiing van hun respectieve interne aanvaardingsprocedures, zodat dit protocol voor alle verdragsluitende partijen zo snel mogelijk in werking kan treden,
zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1
De preambule van het verdrag komt als volgt te luiden:
“De regeringen waarvan de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers dit verdrag hebben onderschreven, rekening houdende met het belang dat in de Atlantische Oceaan voorkomende populaties van tonijnen en tonijnachtigen en van oceanische, pelagische en over grote afstanden trekkende elasmobranchii voor hen hebben, en verlangende samen te werken om de populaties van deze soorten op een peil te houden dat de instandhouding op lange termijn en een duurzaam gebruik voor menselijke consumptie en voor andere doeleinden mogelijk maakt, hebben besloten over te gaan tot de sluiting van een verdrag voor de instandhouding van deze bestanden, en zijn daartoe het volgende overeengekomen:”.
Artikel 2
De artikelen II en III van het verdrag komen als volgt te luiden:
“Artikel II
Niets in dit verdrag mag afbreuk doen aan uit het internationaal recht voortvloeiende rechten, jurisdictie en verplichtingen van staten. Dit verdrag wordt uitgelegd en toegepast in overeenstemming met het internationaal recht.
Artikel III
1.
De verdragsluitende partijen besluiten hierbij tot de oprichting en de instandhouding van een commissie, de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (hierna “de commissie” genoemd), die tot taak heeft de doeleinden van dit verdrag te verwezenlijken. Elke verdragsluitende partij is lid van de commissie.
2.
Elk lid van de commissie wordt in de commissie vertegenwoordigd door ten hoogste drie afgevaardigden, die zich mogen laten bijstaan door deskundigen en adviseurs.
3.
De besluiten van de commissie worden in de regel bij consensus genomen. Behalve wanneer in dit verdrag anders is bepaald, worden, indien geen consensus kan worden bereikt, besluiten genomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden van de commissie die een positieve of negatieve stem uitbrengen, waarbij elk lid van de commissie één stem heeft. Het quorum wordt gehaald als twee derde van alle leden van de commissie aanwezig is.
4.
De commissie komt om de twee jaar in gewone zitting bijeen. Buitengewone zittingen kunnen te allen tijde worden bijeengeroepen op verzoek van de meerderheid van alle leden van de commissie of bij besluit van de krachtens artikel VI opgerichte Raad.
5.
De commissie kiest tijdens haar eerste zitting, en vervolgens tijdens elke gewone zitting, onder de verdragsluitende partijen een voorzitter, een eerste vicevoorzitter en een tweede vicevoorzitter, die slechts één keer herkiesbaar zijn.
6.
De vergaderingen van de commissie en van haar ondergeschikte organen zijn openbaar, tenzij de commissie anders beslist.
7.
De officiële talen van de commissie zijn het Engels, het Frans en het Spaans.
8.
De commissie stelt het reglement van orde en het financieel reglement op die nodig zijn voor de uitoefening van haar taken.
9.
De commissie legt de leden van de commissie om de twee jaar een verslag voor over haar werkzaamheden en conclusies, en verstrekt elk lid van de commissie desgevraagd informatie over de aangelegenheden die betrekking hebben op de doeleinden van dit verdrag.”.
Artikel 3
Aan het verdrag wordt een nieuw artikel IV toegevoegd, dat als volgt luidt:
“Artikel IV
De commissie en haar leden zorgen er bij hun werkzaamheden uit hoofde van dit verdrag voor dat zij:
a)
de voorzorgsbenadering en een ecosysteemgerichte benadering toepassen op het visserijbeheer, in overeenstemming met de desbetreffende internationaal overeengekomen normen en, in voorkomend geval, de aanbevolen praktijken en procedures;
b)
gebruikmaken van de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens;
c)
de biodiversiteit in het mariene milieu beschermen;
d)
billijkheid en transparantie waarborgen in besluitvormingsprocessen, onder meer wat de toewijzing van vangstmogelijkheden betreft, en in hun andere activiteiten; en
e)
ten volle rekening houden met de bijzondere behoeften van de ontwikkelingslanden die lid zijn van de commissie, met inbegrip van hun behoefte aan capaciteitsopbouw, in overeenstemming met het internationaal recht, teneinde hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag na te leven en hun visserijactiviteiten te ontwikkelen.”.
Artikel 4
De artikelen IV, V, VI, VII en VIII van het verdrag worden hernummerd tot respectievelijk de artikelen V, VI, VII, VIII en IX, en komen als volgt te luiden:
“Artikel V
1.
Om de doeleinden van dit verdrag te bereiken:
a)
is de commissie verantwoordelijk voor het onderzoek van de populaties van tonijnen en tonijnachtigen en oceanische, pelagische en over grote afstanden trekkende elasmobranchii, hierna “Iccat-soorten” genoemd, en van de andere vissoorten die bij het vissen op Iccat-soorten in het verdragsgebied worden gevangen, rekening houdend met de werkzaamheden van andere relevante internationale organisaties of regelingen op het gebied van de visserij. Dit onderzoek heeft onder meer betrekking op de bovengenoemde soorten, de oceanografie van hun milieu, en het effect van natuurlijke en menselijke factoren op hun abundantie. De commissie mag ook onderzoek verrichten naar soorten die tot hetzelfde ecosysteem behoren of die afhankelijk zijn van of verwant zijn met Iccat-soorten;
b)
maakt de commissie bij het vervullen van haar taken voor zover mogelijk gebruik van de wetenschappelijke en technische diensten van de officiële organen van de leden van de commissie en hun staatkundige onderdelen, alsmede van de door deze organen verstrekte informatie, en maakt zij, indien zulks wenselijk wordt geacht, gebruik van de diensten en informatie van openbare of particuliere instellingen of organisaties, of van particulieren, en kan zij tevens, binnen de grenzen van haar begroting en met medewerking van de betrokken leden van de commissie, onafhankelijk onderzoek verrichten ter aanvulling van het onderzoek dat wordt uitgevoerd door regeringen en nationale instellingen of door andere internationale organisaties;
c)
draagt de commissie er zorg voor dat alle informatie die zij van een dergelijke instelling, organisatie of particuliere persoon ontvangt, in overeenstemming is met de vastgestelde wetenschappelijke normen voor kwaliteit en objectiviteit.
2.
De in lid 1 van dit artikel bedoelde werkzaamheden omvatten het volgende:
a)
het verzamelen en analyseren van statistische informatie over de huidige omstandigheden en tendensen van de Iccat-soorten in het verdragsgebied;
b)
het bestuderen en evalueren van informatie over maatregelen en methoden om de populaties van Iccat-soorten in het verdragsgebied op of boven een peil te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren die verenigbaar is met een adequate exploitatie van deze soorten;
c)
het aanbevelen van uit te voeren studies en onderzoek aan de leden van de commissie; en
d)
het publiceren en anderszins verspreiden van rapporten over de resultaten van haar werkzaamheden en statistische, biologische en andere wetenschappelijke informatie betreffende de Iccat-soorten in het verdragsgebied.
Artikel VI
1.
In het kader van de commissie wordt een Raad opgericht, die bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitters van de commissie en uit vertegenwoordigers van ten minste vier en ten hoogste acht verdragsluitende partijen. De in de Raad vertegenwoordigde verdragsluitende partijen worden tijdens elke gewone zitting van de commissie gekozen. Indien er meer dan veertig verdragsluitende partijen zijn, mag de commissie twee extra verdragsluitende partijen voor de Raad kiezen. De verdragsluitende partijen waarvan de voorzitter en de vicevoorzitters de nationaliteit hebben, mogen niet voor de Raad worden aangewezen. De commissie houdt bij het kiezen van leden voor de Raad naar behoren rekening met de geografische situatie en de belangen van de verschillende verdragsluitende partijen op het gebied van de tonijnvisserij en -verwerking en met het feit dat de verdragsluitende partijen er in gelijke mate recht op hebben te zijn vertegenwoordigd in de Raad.
2.
De Raad vervult de taken die hem krachtens dit verdrag zijn toegewezen en alle andere taken die de commissie hem geeft; de Raad vergadert ten minste eenmaal in de periode tussen twee gewone zittingen van de commissie. Tussen twee zittingen van de commissie neemt de Raad de nodige besluiten ten aanzien van de door het personeel uit te voeren taken, en geeft hij de uitvoerend secretaris de nodige richtlijnen. De besluiten van de Raad worden genomen overeenkomstig door de commissie vastgestelde regels.
Artikel VII
Om de doeleinden van dit verdrag te bereiken, kan de commissie panels per soort, groep soorten of geografisch gebied instellen. Elk panel:
a)
dient ervoor te zorgen dat het op de hoogte blijft van de situatie van de soort, de groep soorten of het geografisch gebied waarvoor het bevoegd is, en wetenschappelijke en andere informatie ter zake te verzamelen;
b)
kan de commissie, op grond van wetenschappelijke studies, aanbevelingen doen voor gemeenschappelijk door de leden van de commissie te nemen maatregelen; en
c)
kan de commissie aanbevelingen doen met betrekking tot studies en onderzoek die informatie kunnen opleveren over de soort, de groep soorten of het geografisch gebied waarvoor het bevoegd is, en met betrekking tot de coördinatie van de door de leden van de commissie uit te voeren onderzoekprogramma’s.
Artikel VIII
De commissie benoemt een uitvoerend secretaris, die aanblijft zolang de commissie het nodig acht. De uitvoerend secretaris is belast met de aanwerving en leiding van het personeel van de commissie en neemt bij de uitoefening van deze taak de door de commissie vastgestelde regels en procedures in acht. De uitvoerend secretaris zorgt onder meer ook voor de uitvoering van de volgende taken waarmee de commissie hem kan belasten:
a)
coördineren van de uit hoofde van de artikelen V en VII van dit verdrag uitgevoerde onderzoeksprogramma’s;
b)
opstellen van de ter evaluatie aan de commissie voor te leggen begrotingsramingen;
c)
verlenen van machtiging voor de uitbetaling van middelen overeenkomstig de begroting van de commissie;
d)
bijhouden van de rekeningen van de commissie;
e)
verzorgen van de samenwerking met de in artikel XIII van dit verdrag bedoelde organisaties;
f)
verzamelen en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor het bereiken van de doeleinden van dit verdrag, en met name de gegevens over de huidige vangsten en de maximale duurzame opbrengst van de bestanden van Iccat-soorten; en
g)
opstellen van de ter goedkeuring aan de commissie voor te leggen wetenschappelijke, administratieve en andere rapporten van de commissie en haar ondergeschikte organen.
Artikel IX
1.
a)
De commissie kan op basis van wetenschappelijke gegevens aanbevelingen doen die gericht zijn op:
i)
de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van Iccat-soorten in het verdragsgebied door de abundantie van de bestanden van die soorten op of boven een niveau te houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren;
ii)
de bevordering, waar nodig, van de instandhouding van andere soorten die afhankelijk zijn van of verwant zijn met Iccat-soorten, teneinde de populaties van deze soorten boven een niveau te houden of te brengen waaronder de reproductie ernstig in gevaar kan komen.
Deze aanbevelingen worden voor de leden van de commissie van kracht onder de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden.
b)
De hierboven bedoelde aanbevelingen worden gedaan:
i)
op initiatief van de commissie indien er geen ter zake bevoegd panel is opgericht;
ii)
op initiatief van de commissie, met instemming van ten minste twee derde van alle leden van de commissie, indien een voorstel door een ter zake bevoegd panel niet is goedgekeurd;
iii)
op basis van een voorstel dat is goedgekeurd door een ter zake bevoegd panel; of
iv)
op basis van een voorstel dat is goedgekeurd door de ter zake bevoegde panels indien de betrokken aanbeveling betrekking heeft op meer dan een geografisch gebied, soort of groep soorten.
2.
Behalve in het in lid 3 van dit artikel bedoelde geval, wordt een aanbeveling als bedoeld in lid 1 van dit artikel voor alle leden van de commissie van kracht vier maanden na de datum waarop de commissie de leden van de commissie in kennis heeft gesteld van de aanbeveling, tenzij de commissie bij de aanneming van de aanbeveling anders is overeengekomen. Een aanbeveling wordt echter in geen geval na minder dan drie maanden van kracht.
3.
a)
Indien bij de commissie binnen de overeenkomstig lid 2 bepaalde termijn een bezwaar wordt ingediend door een lid van de commissie tegen een in lid 1, onder b), i) of ii), bedoelde aanbeveling, of door een lid van de commissie dat ook lid is van het ter zake bevoegde panel, tegen een in lid 1, onder b), iii) of iv), bedoelde aanbeveling, dan wordt de aanbeveling niet van kracht voor de leden van de commissie die het bezwaar hebben ingediend.
b)
Indien een meerderheid van de leden van de commissie binnen de overeenkomstig lid 2 bepaalde termijn een bezwaar heeft ingediend, wordt de aanbeveling voor geen enkel lid van de commissie van kracht.
c)
Een lid van de commissie dat overeenkomstig punt a) een bezwaar indient, zet tegelijkertijd met de indiening van het bezwaar schriftelijk aan de commissie uiteen wat de redenen zijn voor het bezwaar, dat gebaseerd moet zijn op een of meer van de volgende gronden:
i)
de aanbeveling is niet in overeenstemming met dit verdrag of met andere relevante regels van internationaal recht;
ii)
de aanbeveling houdt een ongerechtvaardigde formele of feitelijke discriminatie van het bezwaarmakende lid van de commissie in;
iii)
het lid van de commissie kan in de praktijk niet aan de maatregel voldoen omdat het een andere benadering van instandhouding en duurzaam beheer hanteert of omdat het niet over de technische mogelijkheden beschikt om de aanbeveling uit te voeren; of
iv)
beveiligingsvereisten beletten het bezwaarmakende lid van de commissie om de maatregel uit te voeren of na te leven.
d)
Elk lid van de commissie dat overeenkomstig dit artikel een bezwaar indient, geeft de commissie voor zover mogelijk ook een omschrijving van de alternatieve instandhoudings- en beheersmaatregelen, die minstens even doeltreffend zijn als de maatregel waartegen bezwaar wordt ingediend.
4.
Elk lid van de commissie dat een bezwaar tegen een aanbeveling heeft ingediend, kan het bezwaar te allen tijde intrekken, en de desbetreffende aanbeveling wordt ten aanzien van het betrokken lid van kracht, hetzij onmiddellijk, indien zij reeds van kracht is, hetzij op de in dit artikel voorziene datum van vankrachtwording.
5.
De uitvoerend secretaris zendt alle leden van de commissie onverwijld nadere gegevens over de overeenkomstig dit artikel ontvangen bezwaren en toelichtingen en over de intrekkingen van dergelijke bezwaren, en stelt alle leden van de commissie in kennis van de datum waarop een aanbeveling van kracht wordt.”.
Artikel 5
Aan het verdrag wordt een nieuw artikel X toegevoegd, dat als volgt luidt:
“Artikel X
1.
Binnen de commissie wordt er alles aan gedaan om geschillen te voorkomen, en bij elk geschil met betrekking tot dit verdrag plegen de partijen overleg om het geschil zo snel mogelijk in der minne op te lossen.
2.
Wanneer een geschil betrekking heeft op een zaak van technische aard, kunnen de betrokken partijen het geschil gezamenlijk voorleggen aan een ad-hocpanel van deskundigen dat is opgericht overeenkomstig de door de commissie vastgestelde procedures. Het panel overlegt met de partijen bij het geschil en tracht het geschil snel op te lossen zonder bindende procedures te volgen.
3.
Indien tussen twee of meer van de verdragsluitende partijen een geschil ontstaat over de uitlegging of toepassing van dit verdrag, wordt er alles aan gedaan om het geschil met vreedzame middelen te beslechten.
4.
Indien een dergelijk geschil niet met de in de voorgaande leden beschreven middelen kan worden opgelost, kan het op gezamenlijk verzoek van de partijen bij het geschil worden onderworpen aan een definitieve en bindende arbitrage. Voordat de partijen bij het geschil gezamenlijk om arbitrage verzoeken, dienen zij het eens te worden over de omvang van het geschil. De partijen bij het geschil kunnen overeenkomen dat een scheidsgerecht wordt samengesteld en te werk gaat overeenkomstig bijlage 1 bij dit verdrag of overeenkomstig andere procedures die de partijen bij het geschil in onderling overleg kunnen toepassen. Het scheidsgerecht neemt zijn besluiten in overeenstemming met dit verdrag, het internationaal recht en de desbetreffende, door de partijen bij het geschil erkende normen voor de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee.
5.
De in dit artikel beschreven mechanismen voor geschillenbeslechting zijn alleen van toepassing op geschillen die verband houden met een handeling of situatie die of een feit dat zich voordoet na de datum van inwerkingtreding van dit artikel.
6.
Niets in dit artikel doet afbreuk aan de mogelijkheid voor de partijen om het geschil niet overeenkomstig de bepalingen van dit artikel te beslechten, maar op grond van andere verdragen of internationale overeenkomsten waarbij zij partij zijn, overeenkomstig de voorschriften van dat verdrag of die internationale overeenkomst.”.
Artikel 6
De artikelen IX, X en XI van het verdrag worden hernummerd tot respectievelijk de artikelen XI, XII en XIII en komen als volgt te luiden:
“Artikel XI
1.
De leden van de commissie komen overeen alle nodige maatregelen te treffen om de toepassing van dit verdrag te waarborgen. Elk lid van de commissie zendt de commissie om de twee jaar, of telkens wanneer de commissie daarom verzoekt, een verslag over de daartoe getroffen maatregelen.
2.
De leden van de commissie komen het volgende overeen:
a)
zij zullen de commissie desgevraagd alle beschikbare statistische, biologische en andere wetenschappelijke informatie verstrekken die de commissie nodig heeft voor de toepassing van dit verdrag;
b)
indien hun officiële diensten de bedoelde informatie niet zelf kunnen verkrijgen en verstrekken, staan zij de commissie toe om via de leden van de commissie de bedoelde informatie rechtstreeks op vrijwillige basis in te winnen bij ondernemingen en individuele vissers.
3.
De leden van de commissie verbinden zich ertoe met elkaar samen te werken om gepaste doeltreffende maatregelen vast te stellen met het oog op de toepassing van de bepalingen van dit verdrag.
4.
De verdragsluitende partijen verbinden zich ertoe een internationaal handhavingssysteem in te stellen voor het verdragsgebied, met uitzondering van de territoriale zee en eventueel andere wateren waar een staat op grond van het internationaal recht zijn jurisdictie op visserijgebied mag uitoefenen.
Artikel XII
1.
De commissie stelt een begroting voor de gezamenlijke uitgaven van de commissie vast voor de periode van twee jaar na elke gewone zitting.
2.
a)
Elk lid van de commissie draagt jaarlijks aan de begroting van de commissie een bedrag bij dat wordt berekend volgens een regeling die is vastgelegd in het door de commissie vastgestelde financieel reglement. Bij de vaststelling van deze regeling houdt de commissie onder meer rekening met de vaste basisvergoedingen van de leden van de commissie voor het lidmaatschap van de commissie en de panels, het totale levend gewicht van de vangsten en het nettogewicht van de conserven van Atlantische tonijn en tonijnachtigen en de mate van economische ontwikkeling van de leden van de commissie.
b)
Voor de vaststelling of de wijziging van de regeling voor de jaarlijkse bijdragen in het financieel reglement is de goedkeuring van alle aanwezige en stemmende leden van de commissie vereist. De leden van de commissie worden hiervan negentig dagen van tevoren in kennis gesteld.
3.
De Raad bespreekt de tweede helft van de tweejarige begroting tijdens zijn gewone zitting, die plaatsvindt tussen twee zittingen van de commissie, en kan, op grond van de situatie op dat ogenblik en van de verwachte ontwikkeling, binnen de grenzen van de door de commissie vastgestelde totale begroting een herverdeling toestaan van de voor het tweede jaar in de begroting opgenomen kredieten.
4.
De uitvoerend secretaris van de commissie stelt elk lid van de commissie in kennis van het bedrag van zijn jaarlijkse bijdrage. De bedragen zijn verschuldigd op 1 januari van het jaar waarop zij betrekking hebben. De bijdragen die niet op 1 januari van het daaropvolgende jaar zijn betaald, worden als achterstallige bijdragen beschouwd.
5.
De bijdragen voor de tweejarige begroting worden betaald in de door de commissie vastgestelde munteenheid.
6.
De commissie stelt tijdens haar eerste zitting een begroting op voor het resterende gedeelte van het eerste jaar waarin zij haar werkzaamheden verricht en voor de daaropvolgende periode van twee jaar. Zij zendt de leden van de commissie onverwijld een kopie van deze begrotingen toe en stelt hen in kennis van hun respectieve bijdragen voor het eerste jaar.
7.
Voor de daaropvolgende jaren zendt de uitvoerend secretaris ten minste zestig dagen vóór de gewone zitting van de commissie die voorafgaat aan de tweejarige periode, aan elk lid van de commissie een ontwerp van de tweejarige begroting en een ontwerplijst van bijdragen toe.
8.
De commissie kan het stemrecht van een lid van de commissie schorsen indien de achterstallige bijdrage van dat lid gelijk is aan of hoger is dan de door het lid verschuldigde bijdrage voor de voorafgaande twee jaar.
9.
De commissie vormt een fonds waarin het werkkapitaal wordt ondergebracht dat bestemd is voor de financiering van haar werkzaamheden in afwachting van de ontvangst van de jaarlijkse bijdragen en voor alle andere doeleinden die zij nodig acht. De commissie stelt de omvang van het fonds, de voor de vorming van dat fonds benodigde voorschotten en de regels voor de aanwending van de in het fonds opgenomen middelen vast.
10.
De commissie treft de nodige maatregelen voor een jaarlijkse externe controle van haar rekeningen. De controleverslagen worden beoordeeld en goedgekeurd door de commissie, of door de Raad in de jaren waarin geen gewone zitting van de commissie wordt gehouden.
11.
De commissie kan voor de uitvoering van haar werkzaamheden andere bijdragen dan de in lid 2 bedoelde bijdragen aanvaarden.
Artikel XIII
1.
De verdragsluitende partijen komen overeen dat er een werkrelatie tussen de commissie en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties moet zijn. Daartoe zal de commissie onderhandelingen met de organisatie aanknopen teneinde een overeenkomst in het kader van artikel XIII van de oprichtingsakte van de organisatie te sluiten. In deze overeenkomst zal onder meer worden bepaald dat de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties een vertegenwoordiger aanwijst die zonder stemrecht deelneemt aan alle zittingen van de commissie en haar ondergeschikte organen.
2.
De leden van de commissie komen overeen dat er een samenwerkingsrelatie tot stand moet worden gebracht tussen de commissie en andere internationale visserijcommissies en wetenschappelijke organisaties die een bijdrage kunnen leveren aan haar werkzaamheden. De commissie mag overeenkomsten met dergelijke commissies en organisaties sluiten.
3.
De commissie kan elke ter zake gespecialiseerde internationale organisatie en elke regering die geen lid van de commissie is, maar wel lid is van de Organisatie van de Verenigde Naties of van een gespecialiseerde instelling van de Verenigde Naties, uitnodigen om waarnemers af te vaardigen naar de zittingen van de commissie en haar ondergeschikte organen.”.
Artikel 7
Artikel XII van het verdrag wordt hernummerd tot artikel XIV. Lid 2 van dat artikel komt als volgt te luiden:
“2.
Elke verdragsluitende partij kan op elk tijdstip na een termijn van tien jaar te rekenen vanaf de datum waarop dit verdrag in werking is getreden, besluiten om zich uit dit verdrag terug te trekken per 31 december van een bepaald jaar, met inbegrip van het tiende jaar; daartoe dient uiterlijk op 31 december van het voorafgaande jaar een schriftelijke kennisgeving van terugtrekking te worden gericht aan de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.”.
Artikel 8
Artikel XIII van het verdrag wordt hernummerd tot artikel XV. Lid 1 van dat artikel komt als volgt te luiden:
“1.
a)
De commissie kan op eigen initiatief of op initiatief van een verdragsluitende partij wijzigingen van dit verdrag voorstellen. Dergelijke voorstellen worden gedaan bij consensus.
b)
De directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties zendt alle verdragsluitende partijen een gewaarmerkt afschrift van elke voorgestelde wijziging.
c)
Elke wijziging die geen nieuwe verplichtingen tot gevolg heeft, treedt voor alle verdragsluitende partijen in werking op de dertigste dag na aanvaarding van de wijziging door drie vierde van de verdragsluitende partijen.
d)
Elke wijziging die nieuwe verplichtingen tot gevolg heeft, treedt voor elke verdragsluitende partij die de wijziging heeft aanvaard, in werking op de negentigste dag na aanvaarding van de wijziging door drie vierde van de verdragsluitende partijen, en voor elke andere verdragsluitende partij zodra die partij de wijziging heeft aanvaard. Elke wijziging die naar de mening van een of meer verdragsluitende partijen nieuwe verplichtingen tot gevolg heeft, wordt als zodanig beschouwd en treedt in werking zoals hierboven is bepaald.
e)
Een regering die verdragsluitende partij wordt nadat een wijziging in dit verdrag voor aanvaarding is voorgelegd overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is door het gewijzigde verdrag gebonden wanneer de betrokken wijziging in werking treedt.”.
Artikel 9
Aan het verdrag wordt een nieuw artikel XVI toegevoegd, dat als volgt luidt:
“Artikel XVI
De bijlagen vormen een integrerend deel van dit verdrag, en een verwijzing naar dit verdrag is tegelijk een verwijzing naar de bijlagen.”.
Artikel 10
De artikelen XIV, XV en XVI van het verdrag worden hernummerd tot respectievelijk de artikelen XVII, XVIII en XIX en komen als volgt te luiden:
“Artikel XVII
1.
Dit verdrag staat open voor ondertekening door de regering van elke staat die lid is van de Organisatie der Verenigde Naties of van een van haar gespecialiseerde instellingen. Elke in dit lid bedoelde regering die het verdrag niet heeft ondertekend, kan te allen tijde tot het verdrag toetreden.
2.
Dit verdrag wordt de ondertekenaars voorgelegd om te worden geratificeerd of goedgekeurd overeenkomstig hun constitutionele procedures. De akten van ratificatie, goedkeuring of toetreding worden neergelegd bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.
3.
Dit verdrag treedt in werking na het neerleggen van de akten van ratificatie, goedkeuring of toetreding door zeven regeringen; voor elke regering die later een akte van ratificatie, goedkeuring of toetreding neerlegt, treedt dit verdrag in werking vanaf de datum van neerlegging van de akte.
4.
Dit verdrag staat open voor ondertekening of voor toetreding door elke intergouvernementele organisatie voor economische integratie welke wordt gevormd door staten die bevoegdheid aan de betrokken organisatie hebben overgedragen voor aangelegenheden waarop dit verdrag betrekking heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om verdragen over deze aangelegenheden te sluiten.
5.
Vanaf de neerlegging van haar akte van formele bevestiging of van toetreding is elke in lid 4 bedoelde organisatie verdragsluitende partij, met dezelfde rechten en verplichtingen uit hoofde van dit verdrag als de andere verdragsluitende partijen. De term “staat” in artikel XI, lid 4, en de term “regering” in de preambule en in artikel XV, lid 1, in dit verdrag dienen in deze zin te worden verstaan.
6.
Zodra een in lid 4 bedoelde organisatie partij bij dit verdrag wordt, zijn de lidstaten van die organisatie of de staten die in de toekomst tot die organisatie toetreden, niet langer partij bij dit verdrag; zij richten een daartoe strekkende schriftelijke kennisgeving aan de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.
Artikel XVIII
De directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties stelt alle regeringen als bedoeld in artikel XVII, lid 1, en alle organisaties als bedoeld in lid 4 van dat artikel in kennis van de neerlegging van de akten van ratificatie, goedkeuring, formele bevestiging of toetreding, alsmede van de datum van inwerkingtreding van het verdrag, de voorstellen voor wijzigingen, de kennisgevingen van aanvaarding van de wijzigingen, de inwerkingtreding van wijzigingen, en de kennisgevingen van terugtrekking.
Artikel XIX
Het origineel van dit verdrag wordt neergelegd bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, die gewaarmerkte afschriften ervan toezendt aan de regeringen als bedoeld in artikel XVII, lid 1, en aan de organisaties als bedoeld in lid 4 van dat artikel.”.
Artikel 11
Aan het verdrag worden twee bijlagen toegevoegd, die als volgt luiden:
“BIJLAGE 1
PROCEDURES VOOR DE BESLECHTING VAN GESCHILLEN
1.
Het in artikel X, lid 4, bedoelde scheidsgerecht bestaat, in voorkomend geval, uit drie arbiters die als volgt kunnen worden benoemd:
a)
een van de partijen bij het geschil moet de naam van een arbiter meedelen aan de andere partij bij het geschil, die binnen een periode van veertig dagen na die mededeling de naam van de tweede arbiter moet meedelen. In geschillen tussen meer dan twee leden van de commissie moeten partijen met dezelfde belangen gezamenlijk één arbiter benoemen. De partijen bij het geschil moeten, binnen zestig dagen na de aanstelling van de tweede arbiter, de derde arbiter aanstellen, die geen onderdaan van een van beide leden van de commissie is en niet dezelfde nationaliteit heeft als een van de eerste twee arbiters. De derde arbiter zit het scheidsgerecht voor;
b)
indien de tweede arbiter niet binnen de voorgeschreven termijn is aangewezen, of indien de partijen niet binnen de voorgeschreven termijn kunnen instemmen met de benoeming van de derde arbiter, kan deze op verzoek van de partijen bij het geschil binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek worden benoemd door de voorzitter van de commissie.
2.
Het scheidsgerecht beslist bij meerderheid van zijn leden, die zich niet mogen onthouden van stemming.
3.
De beslissing van het scheidsgerecht is definitief en bindend voor de partijen bij het geschil. De partijen bij het geschil dienen de beslissing onverwijld na te leven. Het scheidsgerecht kan de beslissing op verzoek van een van de partijen bij het geschil uitleggen.
BIJLAGE 2
VISSERIJENTITEITEN
1.
Na de inwerkingtreding van de op <datum van aanneming> aangenomen wijzigingen van dit verdrag kan uitsluitend de visserijentiteit die uiterlijk op 10 juli 2013 overeenkomstig de door de commissie vastgestelde procedures de status van samenwerkende partij had bereikt, zoals weergegeven in Resolutie <XX-XX>, die gelijktijdig met deze bijlage wordt vastgesteld, door middel van een aan de uitvoerend secretaris van de commissie voorgelegde akte haar vaste voornemen te kennen geven om de bepalingen van dit verdrag na te leven en aan de op grond van dit verdrag goedgekeurde aanbevelingen te voldoen. Een dergelijke verbintenis wordt dertig dagen na de datum van ontvangst van de akte van kracht. Een dergelijke visserijentiteit kan haar verbintenis opzeggen door de uitvoerend secretaris van de commissie daarvan schriftelijk in kennis te stellen. De opzegging wordt één jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving van kracht, tenzij in de kennisgeving een latere datum is vermeld.
2.
In geval van verdere wijzigingen van dit verdrag overeenkomstig artikel XV kan de in lid 1 bedoelde visserijentiteit door middel van een aan de uitvoerend secretaris van de commissie voorgelegde akte haar vaste voornemen te kennen geven om de bepalingen van het gewijzigde verdrag na te leven en aan de op grond daarvan goedgekeurde aanbevelingen te voldoen. Deze door een visserijentiteit aangegane verbintenis wordt van kracht met ingang van een van de in artikel XV bedoelde datums of op de datum van ontvangst van de in dit lid bedoelde akte indien deze later valt.
3.
De uitvoerend secretaris stelt de verdragsluitende partijen in kennis van de ontvangst van dergelijke verbintenissen of kennisgevingen; stelt die kennisgevingen ter beschikking van de verdragsluitende partijen; verstrekt kennisgevingen van de verdragsluitende partijen aan de visserijentiteit, met inbegrip van kennisgevingen van ratificatie van, goedkeuring van of toetreding tot dit verdrag en van de inwerkingtreding van dit verdrag en de wijzigingen daarvan; en zorgt voor de veilige bewaring van de documenten die de visserijentiteit en de uitvoerend secretaris aan elkaar hebben toegezonden.
4.
De in lid 1 bedoelde visserijentiteit die door de in de leden 1 en 2 bedoelde schriftelijke akte in te dienen uitdrukking heeft gegeven aan haar vaste voornemen om de bepalingen van dit verdrag na te leven en aan de op grond van dit verdrag goedgekeurde aanbevelingen te voldoen, mag deelnemen aan de ter zake relevante werkzaamheden van de commissie, met inbegrip van de besluitvorming, en heeft mutatis mutandis dezelfde rechten en verplichtingen als de leden van de commissie, zoals omschreven in de artikelen III, V, VII, IX, XI, XII en XIII van dit verdrag.
5.
Indien de in lid 1 bedoelde visserijentiteit die zich ertoe heeft verbonden door de bepalingen van dit verdrag te zijn gebonden overeenkomstig deze bijlage, betrokken is bij een geschil dat niet in der minne kan worden opgelost, kan het geschil, in onderlinge overeenstemming tussen de betrokken partijen, naargelang het geval worden voorgelegd aan een ad-hocpanel van deskundigen of, na overeenstemming te hebben bereikt over de omvang van het geschil, worden onderworpen aan een definitieve en bindende arbitrage.
6.
De bepalingen van deze bijlage betreffende de deelname van de in lid 1 bedoelde visserijentiteit zijn uitsluitend bedoeld voor de toepassing van dit verdrag.
7.
Een niet-verdragsluitende partij, entiteit of visserijentiteit die na 10 juli 2013 de status van samenwerkende partij verkrijgt, wordt voor de toepassing van deze bijlage niet als een visserijentiteit beschouwd en heeft dus niet dezelfde rechten en plichten als de leden van de commissie, zoals omschreven in de artikelen III, V, VII, IX, XI, XII en XIII van dit verdrag.”.
Artikel 12
Het origineel van dit protocol, waarvan de teksten in de Engelse, de Franse en de Spaanse taal gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. Het protocol staat op <XX> november 2019 open voor ondertekening in <Palma de Mallorca, Spanje> en daarna tot en met <XX> november 2020 in Rome. De partijen bij het Verdrag die dit protocol niet hebben ondertekend, mogen hun akte van goedkeuring, ratificatie of aanvaarding evenwel te allen tijde neerleggen. De directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties zendt een gewaarmerkt afschrift van dit protocol aan elk van de partijen bij het verdrag.
Artikel 13
Dit protocol treedt voor elke verdragsluitende partij die het protocol aanvaardt, in werking op de negentigste dag na de neerlegging bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties van een akte van goedkeuring, ratificatie of aanvaarding door drie vierde van de verdragsluitende partijen, en vervolgens voor elke andere verdragsluitende partij op het moment waarop die partij het protocol goedkeurt, ratificeert of aanvaardt. Een regering die een verdragsluitende partij wordt na de openstelling van dit protocol voor ondertekening overeenkomstig artikel 12, wordt geacht dit protocol te hebben aanvaard.
Artikel 14
Na de inwerkingtreding van dit protocol voor drie vierde van de verdragsluitende partijen die een akte van goedkeuring, ratificatie of aanvaarding hebben neergelegd bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, worden de verdragsluitende partijen die hun akte van goedkeuring, ratificatie of aanvaarding niet hebben neergelegd, geacht lid te blijven van de commissie. De commissie stelt maatregelen vast om de ordelijke werking ervan te waarborgen totdat dit protocol voor alle verdragsluitende partijen in werking treedt. Een verdragsluitende partij waarvoor dit protocol nog niet in werking is getreden, kan niettemin ervoor kiezen deze wijzigingen voorlopig toe te passen en de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie daarvan in kennis te stellen.
Gedaan te <Palma de Mallorca, Spanje>, <XX> november 2019