EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 8.10.2019
COM(2019) 453 final
2019/0211(NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (“de GVB-basisverordening”) moet ervoor zorgen dat de levende aquatische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden. Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het oogsten van de visbestanden beperken tot een niveau dat in overeenstemming is met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).
Het doel van dit voorstel is de vangstmogelijkheden vast te stellen voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
Volgend op de goedkeuring en inwerkingtreding van het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden in dit voorstel de vangstmogelijkheden voor de betrokken lidstaten in die regio (Spanje, Frankrijk en Italië) vastgesteld, uitgedrukt in maximaal toegestane visserijinspanning.
In dit voorstel worden tevens de vangstmogelijkheden vastgesteld die voortvloeien uit overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), een regionale organisatie voor visserijbeheer die bevoegd is voor de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De Europese Unie is lid van de GFCM, samen met Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Roemenië, Slovenië en Spanje. De maatregelen die worden vastgesteld in het kader van de GFCM, zijn bindend voor de leden ervan.
Wat de Zwarte Zee betreft, wordt in dit voorstel tot slot een autonoom quotum voor sprot vastgesteld om het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven. Voor tarbot voorziet het voorstel in omzetting van de TAC en quota die door de GFCM zijn vastgesteld.
Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in artikel 2, lid 2, van de GVB-basisverordening, waar is bepaald dat dit exploitatieniveau “indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt”. Dit sluit aan op de toezeggingen van de Unie met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. In het licht van de naderende deadline van 2020 en de zeer aanzienlijke vermindering van de visserijinspanning die zou nodig zijn, wordt met de bepalingen van het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee echter beoogd om de visserijsterfte op een niveau te brengen waarmee de maximale duurzame opbrengst geleidelijk toenemend uiterlijk in 2020 indien mogelijk, en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2025 kan worden gehaald.
Hoewel het de eerste keer is dat een afzonderlijke verordening inzake de vangstmogelijkheden voor zowel de Middellandse Zee als de Zwarte Zee wordt voorgesteld, worden de vangstmogelijkheden jaarlijks vastgesteld. Zo zijn de voorbije jaren vangstmogelijkheden vastgesteld voor de Zwarte Zee en het GFCM-overeenkomstgebied. Voor 2020 moeten, na de goedkeuring en inwerkingtreding van het desbetreffende meerjarenplan, ook de vangstmogelijkheden voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden vastgesteld.
•Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied
De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.
•Evenredigheid
Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.
Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van de artikelen 16 en 17 van de GVB-basisverordening mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken verdelen over de vaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociale en economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.
Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten.
•Keuze van het instrument
Het voorgestelde instrument is een verordening van de Raad.
Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, en overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
•Raadpleging van belanghebbenden
Belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2020.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De beoordeling van de toestand van de bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee is gebaseerd op de recentste werkzaamheden van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), het wetenschappelijk adviescomité (SAC) van de GFCM en de werkgroep voor de Zwarte Zee van de GFCM.
•Effectbeoordeling
De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.
Het voorstel van de Commissie voor de GVB-basisverordening en voor het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is uitgewerkt op basis van effectbeoordelingen. Een van de belangrijkste instrumenten van de GVB-basisverordening om de doelstellingen van artikel 2 van die verordening te verwezenlijken, is de vaststelling van vangstmogelijkheden. Met het meerjarenplan is een visserijinspanningsregeling ingevoerd om het probleem van overbevissing in de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee aan te pakken.
Wat de door de GFCM vastgestelde vangstmogelijkheden in zowel de Middellandse Zee als de Zwarte Zee betreft, wordt met dit voorstel in wezen uitvoering gegeven aan internationaal overeengekomen maatregelen. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.
Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar weerspiegelt ook de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk op een niveau te brengen dat duurzaam is op lange termijn.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
•Grondrechten
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Dit voorstel zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de bestaande regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De monitoring en de naleving van de voorschriften zullen worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.
•Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel
Met dit voorstel worden voor 2020 de vangstmogelijkheden voor de lidstaten vastgesteld voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De vangstmogelijkheden omvatten met name:
1.een visserijinspanningsregeling voor trawlers die demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee exploiteren. Het nieuwe meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is op 16 juli 2019 in werking getreden. Krachtens de bepalingen van dat plan stelt de Raad jaarlijks een maximaal toegestane visserijinspanning vast voor elke visserijinspanningsgroep per lidstaat en voor de in bijlage I bij het plan gedefinieerde groepen bestanden. Voor het eerste jaar van toepassing van het plan moet de maximaal toegestane visserijinspanning met 10 % worden verlaagd ten opzichte van de uitgangswaarde (van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017), die door elke lidstaat voor elke visserijinspanningsgroep of elk geografisch deelgebied wordt berekend;
2. door de GFCM aangenomen maatregelen die van toepassing zijn in de Middellandse Zee. Deze maatregelen omvatten: een sluitingsperiode voor Europese aal in de gehele Middellandse Zee (deelgebieden 1 tot en met 27) en vangst- en inspanningsbeperkingen voor kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee (deelgebieden 17 en 18). Deze maatregelen werden goedgekeurd tijdens de jaarvergadering 2018 van de GFCM. Daarnaast omvat het voorstel de beperkingen van de visserijinspanning voor demersale bestanden in de Adriatische Zee (deelgebieden 17 en 18), die moeten worden goedgekeurd tijdens de jaarvergadering 2019 van de GFCM van 4 tot en met 8 november 2019. Aangezien die maatregelen nog hangende zijn omdat de jaarvergadering van de GFCM nog niet heeft plaatsgevonden, zijn ze in dit voorstel aangeduid met “pm” (pro memorie). Die aanduiding zal worden bijgewerkt zodra de GFCM de maatregelen heeft goedgekeurd;
3. vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee. Daarbij gaat het om: a) een autonoom quotum voor sprot op basis van wetenschappelijk advies dat aangeeft dat het noodzakelijk is het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven om de duurzaamheid van het bestand te waarborgen; b) de totale toegestane vangst (TAC) en de toewijzing van quota voor tarbot in het kader van een nieuw meerjarig beheersplan voor de visserij op tarbot dat tijdens de jaarvergadering 2019 van de GFCM zal worden goedgekeurd. De TAC en quota voor tarbot worden in het voorstel met “pm” aangeduid, in afwachting van goedkeuring door de GFCM.
2019/0211 (NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU stelt de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vast voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
(2)Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar toepasselijk, de verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (“WTECV”).
(3)Het is aan de Raad om de maatregelen vast te stellen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden, inclusief, voor zover nodig, bepaalde functioneel daarmee verbonden voorwaarden. In artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat de vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, van die verordening vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (“GVB”). In artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat de vangstmogelijkheden zo aan de lidstaten moeten worden toegewezen dat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd.
(4)De vangstmogelijkheden voor bestanden die onder specifieke meerjarenplannen vallen, moeten op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden vastgesteld in overeenstemming met de in die plannen vervatte voorschriften.
(5)Het meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee is vastgesteld bij Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad en is in werking getreden op 16 juli 2019. Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van die verordening moeten de vangstmogelijkheden voor de in artikel 1 van die verordening genoemde bestanden worden vastgesteld om een niveau van visserijsterfte te bereiken waarmee de maximale duurzame opbrengst geleidelijk toenemend uiterlijk in 2020 indien mogelijk, en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2025 kan worden gehaald. De vangstmogelijkheden moeten worden uitgedrukt als maximaal toegestane visserijinspanning en moeten worden bepaald overeenkomstig de in artikel 7 van Verordening (EU) 2019/1022 vastgestelde visserijinspanningsregeling. Voor 2020 moet de maximaal toegestane visserijinspanning bijgevolg met 10 % worden verlaagd ten opzichte van de overeenkomstig artikel 7, lid 4, van die verordening bepaalde uitgangswaarde.
(6)Tijdens haar 42e jaarvergadering in 2018 heeft de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (“GFCM”) Aanbeveling GFCM/42/2018/1 tot vaststelling van beheersmaatregelen voor Europese aal (Anguilla anguilla L.) in de Middellandse Zee (geografische deelgebieden 1 tot en met 27 van de GFCM) aangenomen. Deze maatregelen omvatten een jaarlijkse sluitingsperiode van drie opeenvolgende maanden die door iedere lidstaat moet worden bepaald in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen van Verordening (EG) nr. 1100/2007, het (de) nationale beheerplan(nen) voor aal en de temporele migratiepatronen van de aal in de lidstaat. De sluiting dient te gelden voor alle mariene wateren van de Middellandse Zee en voor brakke wateren zoals estuaria, kustlagunes en overgangswateren, conform de aanbeveling. Deze maatregel moet in Unierecht worden omgezet.
(7)Tijdens haar 42e jaarvergadering in 2018 heeft de GFCM eveneens Aanbeveling GFCM/42/2018/8 aangenomen, waarbij vangst- en inspanningsbeperkingen zijn vastgesteld voor bepaalde kleine pelagische bestanden voor de jaren 2019, 2020 en 2021 in de geografische deelgebieden 17 en 18 van de GFCM (Adriatische Zee). Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet. De maximale vangstbeperkingen gelden slechts voor één jaar en laten eventuele toekomstige andere maatregelen en eventuele toewijzingsregelingen tussen lidstaten onverlet.
(8)Tijdens haar 43e jaarvergadering in 2019 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/43/2019/xx aangenomen tot vaststelling van beheersmaatregelen voor demersale bestanden in de geografische deelgebieden 17 en 18 van de GFCM (Adriatische Zee), waarbij een visserijinspanningsregeling voor bepaalde demersale bestanden is ingevoerd. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(9)Rekening houdend met de specifieke kenmerken van de Sloveense vloot en de marginale impact ervan op de bestanden van kleine pelagische en demersale soorten, is het passend de bestaande visserijpatronen aan te houden en de Sloveense vloot toegang te verlenen tot een minimumhoeveelheid kleine pelagische soorten en minimale inspanningsbeperkingen voor demersale bestanden vast te stellen voor die vloot.
(10)Tijdens haar 43e jaarvergadering in 2019 heeft de GFCM Aanbeveling GFCM/43/2019/xx aangenomen tot wijziging van Aanbeveling GFCM/41/2017/4 inzake een meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee (geografisch deelgebied 29). In die aanbeveling zijn een bijgewerkte regionale totale toegestane vangst (TAC) en een regeling voor de toewijzing van quota voor tarbot vastgesteld, evenals verdere instandhoudingsmaatregelen voor dit bestand, met name een sluitingsperiode van twee maanden en een beperking tot 180 visdagen per jaar. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(11)Overeenkomstig het door de GFCM verstrekte wetenschappelijk advies is het noodzakelijk het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven om de duurzaamheid van het sprotbestand in de Zwarte Zee te waarborgen. Het is derhalve passend om voor dit bestand opnieuw een autonoom quotum te bepalen.
(12)De vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaal-economische aspecten, waarbij een gelijke behandeling van de verschillende visserijsectoren moet worden gegarandeerd, en in het licht van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.
(13)Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van die verordening voor voorzorgs- en analytische TAC's. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is de jaarflexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering van de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden bepaald dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing mogen zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
(14)De bij deze verordening voor vissersvaartuigen van de Unie vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, en met name de artikelen 33 en 34 van die verordening betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de melding van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden. Derhalve dient te worden gepreciseerd welke codes de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens over aanlandingen van onder deze verordening vallende bestanden indienen bij de Commissie.
(15)Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf 1 januari 2020. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden.
(16)De vangstmogelijkheden moeten in volledige overeenstemming met het Unierecht worden gebruikt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden voor 2020 de vangstmogelijkheden vastgesteld die voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee beschikbaar zijn.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1.Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die de volgende visbestanden exploiteren:
a)Europese aal (Anguilla anguilla L.) in de Middellandse Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder b);
b)blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus), roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris), rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea), heek (Merluccius merluccius), langoustine (Nephrops norvegicus) en zeebarbeel (Mullus barbatus) in het westelijke deel van de Middellandse Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder c);
c)ansjovis (Engraulis encrasicolus) en sardine (Sardina pilchardus) in de Adriatische Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder d);
d)heek (Merluccius merluccius), langoustine (Nephrops norvegicus), tong (Solea solea), roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) en zeebarbeel (Mullus barbatus) in de Adriatische Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder d);
e)sprot (Sprattus sprattus) en tarbot (Psetta maxima) in de Zwarte Zee, zoals omschreven in artikel 4, onder e).
2.Deze verordening is tevens van toepassing op de recreatievisserij wanneer in de ter zake relevante bepalingen uitdrukkelijk naar deze visserij wordt verwezen.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1380/2013. Daarnaast gelden de volgende definities:
a)“internationale wateren”: wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen;
b)“recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de levende aquatische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden;
c)“totale toegestane vangst” (TAC):
i)in visserijen die vallen onder de in artikel 15, leden 4 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting: de hoeveelheid vis die jaarlijks van elk bestand mag worden aangeland;
ii)in de overige visserijen: de hoeveelheid vis die van elk bestand mag worden gevangen over een periode van een jaar;
d)“quotum”: een aan de Unie of een lidstaat toegewezen aandeel van de TAC;
e)“autonoom quotum van de Unie”: vangstbeperking die autonoom aan vissersvaartuigen van de Unie wordt toegewezen bij gebrek aan een overeengekomen TAC;
f)“analytisch quotum” : een autonoom quotum van de Unie waarvoor een analytische evaluatie beschikbaar is;
g)“analytische evaluatie”: een kwantitatieve evaluatie van trends in een bepaald bestand, op basis van gegevens over de biologie en de exploitatie van dat bestand die blijkens wetenschappelijke toetsing van toereikende kwaliteit zijn om de basis te vormen voor wetenschappelijke adviezen over opties voor toekomstige vangsten.
Artikel 4
Visserijzones
Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende afbakening van visserijzones:
a)voor de geografische deelgebieden van de GFCM (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee): de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad omschreven gebieden;
b)voor de Middellandse Zee: de wateren in de geografische deelgebieden 1 tot en met 27 van de GFCM zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011;
c)voor het westelijke deel van de Middellandse Zee: de wateren in de geografische deelgebieden 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 van de GFCM zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011;
d)voor de Adriatische Zee: de wateren in de geografische deelgebieden 17 en 18 van de GFCM zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011;
e)voor de Zwarte Zee: de wateren in geografische deelgebied 29 van de GFCM zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011.
TITEL II
VANGSTMOGELIJKHEDEN
HOOFDSTUK 1
Middellandse Zee
Artikel 5
Europese aal
1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op alle activiteiten van vissersvaartuigen van de Unie en andere visserijactiviteiten van de Unie waarbij Europese aal (Anguilla L.) wordt gevangen, met name de gerichte, incidentele en recreatievisserij.
2. Dit artikel geldt voor de Middellandse Zee en voor brakke wateren zoals estuaria, kustlagunes en overgangswateren.
3. Het is voor vissersvaartuigen van de Unie verboden op Europese aal te vissen in wateren van de Unie en internationale wateren van de Middellandse Zee gedurende een periode van drie opeenvolgende maanden die door iedere lidstaat wordt bepaald. De sluitingsperiode van de visserij is in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen van Verordening (EG) nr. 1100/2007, met de bestaande nationale beheersplannen en met de temporele migratiepatronen van de Europese aal in de betrokken lidstaten. De lidstaten brengen de Commissie ten laatste één maand vóór het begin van de sluitingsperiode en in geen geval later dan 31 januari 2020 op de hoogte van de gekozen periode.
HOOFDSTUK II
Westelijk deel van de Middellandse Zee
Artikel 6
Demersale bestanden
1.In bijlage I bij deze verordening is de maximaal toegestane visserijinspanning voor 2020 voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee vastgesteld.
2.De lidstaten beheren de maximaal toegestane visserijinspanning overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2019/1022.
Artikel 7
Toezending van gegevens
De lidstaten registreren de visserijinspanningsgegevens en sturen die door aan de Commissie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2019/1022.
Wanneer de lidstaten inspanningsgegevens overeenkomstig dit artikel bij de Commissie indienen, gebruiken zij de in bijlage I bij deze verordening vermelde codes van de visserijinspanningsgroepen.
HOOFDSTUK III
Adriatische Zee
Artikel 8
Kleine pelagische bestanden
1. Vangsten van sardine (Sardina pilchardus) en ansjovis (Engraulis encrasicolus) door vissersvaartuigen van de Unie in de Adriatische Zee overschrijden de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde niveaus niet.
2. Het aantal visdagen voor vissersvaartuigen van de Unie die vissen op sardine en ansjovis in de Adriatische Zee, bedraagt niet meer dan 180 per jaar. Tijdens dat totaal van 180 visdagen wordt ten hoogste 144 visdagen op sardine en ten hoogste 144 visdagen op ansjovis gevist.
Artikel 9
Demersale bestanden
1.In bijlage II bij deze verordening is de maximaal toegestane visserijinspanning voor 2020 voor demersale bestanden in de Adriatische Zee vastgesteld.
2.De lidstaten beheren de maximaal toegestane visserijinspanning overeenkomstig de artikelen 26 tot en met 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.
Artikel 10
Toezending van gegevens
Wanneer de lidstaten op grond van de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage II bij deze verordening vermelde bestandscodes.
HOOFDSTUK IV
Zwarte Zee
Artikel 11
Verdeling van de vangstmogelijkheden voor sprot
Het autonome quotum van de Unie voor sprot (Sprattus sprattus), de verdeling van dat quotum over de lidstaten en, in voorkomend geval, de voorwaarden die er functioneel verband mee houden, zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.
Artikel 12
Verdeling van de vangstmogelijkheden voor tarbot
De TAC voor tarbot (Psetta maxima) die in de wateren van de Unie in de Zwarte Zee voor vissersvaartuigen van de Unie van toepassing is, en de verdeling van die TAC over de lidstaten en, in voorkomend geval, de voorwaarden die er functioneel verband mee houden, zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.
Artikel 13
Beheer van de visserijinspanning voor tarbot
Het aantal visdagen voor vissersvaartuigen van de Unie die in de wateren van de Unie in de Zwarte Zee op tarbot mogen vissen, bedraagt, ongeacht de lengte over alles van de vaartuigen, niet meer dan 180 per jaar.
Artikel 14
Sluitingsperiode voor tarbot
Het is voor vissersvaartuigen van de Unie verboden om van 15 april tot en met 15 juni visserijactiviteiten te verrichten, met inbegrip van het overladen, aan boord houden en aanlanden van tarbot, in de wateren van de Unie in de Zwarte Zee.
Artikel 15
Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee
De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van deze verordening over de lidstaten verdeeld onverminderd:
a)uitwisselingen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
b)kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;
c)verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Artikel 16
Toezending van gegevens
Wanneer de lidstaten op grond van de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden in de wateren van de Unie in de Zwarte Zee gevangen sprot en tarbot aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage III bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.
TITEL III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 17
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter