EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019PC0438

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [Uitgebreide klimaatsamenwerking EU - IJsland - Noorwegen]

COM/2019/438 final

Brussel, 27.9.2019

COM(2019) 438 final

2019/0205(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

[Uitgebreide klimaatsamenwerking EU - IJsland - Noorwegen]

(Voor de EER relevante tekst)


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Met het oog op de nodige rechtszekerheid en homogeniteit van de interne markt moet het Gemengd Comité van de EER alle relevante EU-wetgeving zo spoedig mogelijk na de vaststelling ervan in de EER-overeenkomst opnemen en het voor de EER-/EVA-staten mogelijk maken aan voor de EER relevante EU-acties of -programma's deel te nemen.

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER (dat aan het voorstel voor een besluit van de Raad is gehecht) beoogt de wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende “samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden”, teneinde samenwerking tussen de EER-/EVA-staten (in dit geval Noorwegen en IJsland) en de EU mogelijk te maken met het oog op de verwezenlijking van hun respectieve doelstellingen inzake de beperking van broeikasgassen tegen 2030 binnen het EER-kader.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité in de bijlage is volledig verenigbaar met de doelstelling van de EER-overeenkomst om een voortdurende en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen, met gelijke concurrentievoorwaarden, en de naleving van dezelfde regels, om een homogene Europese Economische Ruimte tot stand te brengen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het besluit van het Gemengd Comité is ook verenigbaar met andere beleidsterreinen van de Unie, met name via de doelstelling om de homogeniteit van de interne markt van de EU te beschermen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De wetgeving die in de EER-overeenkomst dient te worden opgenomen, is gebaseerd op artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in samenhang met artikel 218, lid 9.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad 1 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst stelt de Raad met betrekking tot dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

De doelstelling van dit voorstel, namelijk te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt, kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan derhalve, gezien de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel niet verder dan nodig is om de doelstelling te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst is voor een besluit van het Gemengd Comité van de EER gekozen. Het Gemengd Comité van de EER ziet toe op de doeltreffende uitvoering en werking van de EER-overeenkomst. Het neemt besluiten in de gevallen waarin de EER-overeenkomst voorziet.

3.RESULTATEN VAN DE EVALUATIES ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Niet van toepassing.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Er wordt voorgesteld Protocol 31 bij de EER-overeenkomst te wijzigen teneinde de EER-/EVA-staten in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan het EU-kader. Er worden geen gevolgen voor de begroting verwacht.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Gedetailleerde toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

5.1.Opname in Protocol 31

Richtlijn 2003/87/EG werd opgenomen in bijlage XX bij de EER-overeenkomst en Richtlijn 2018/410/EU tot wijziging zal in de bijlage worden opgenomen bij een afzonderlijk besluit van het Gemengd Comité.

Bij de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842 worden de voor elke staat toegestane emissieniveaus vastgesteld. Deze verordeningen regelen ook de toegang van elke staat tot flexibiliteitsmechanismen wat betreft de naleving van diens materiële verplichtingen en bepalen hoe rekening wordt gehouden met de emissie van broeikasgassen en de -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw. In de verordeningen wordt niet voorgeschreven met welke middelen de daarin vastgestelde doelstellingen moeten worden bereikt, en evenmin worden er rechten of plichten van marktdeelnemers in vastgesteld.

IJsland en Noorwegen zijn voornemens hun respectieve doelstellingen inzake de beperking van broeikasgassen tussen nu en 2030 te verwezenlijken door in het kader van de EER-overeenkomst de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842 en Richtlijn 2003/87 toe te passen en doeltreffend ten uitvoer te leggen. Overeenkomstig deel VI van de EER-overeenkomst, met inbegrip van artikel 78 van de EER-overeenkomst, biedt Protocol 31 bij de EER-overeenkomst de passende context voor een dergelijke samenwerking tussen de Unie en de EER-landen buiten de vier vrijheden.

De opname van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842 in de EER-wetgeving door een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst heeft dezelfde wettelijke verplichtingen tot gevolg als de opname ervan in een bijlage bij de EER-overeenkomst. De naleving van de handelingen en bepalingen die zijn opgenomen in Protocol 31, kan door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en door het EVA-Hof in dezelfde mate worden gecontroleerd en afgedwongen als wanneer deze in een bijlage waren opgenomen, mits de overeenkomstsluitende partijen daarmee instemmen. Daarom wordt voorgesteld om deel VII van de EER-overeenkomst van toepassing te laten zijn, d.w.z. de gewone procedures voor toezicht en geschillenbeslechting van de EER-overeenkomst.

Daarmee wordt echter geen verplichting geschapen om toekomstige handelingen erin op te nemen. Dit verschil is van belang voor IJsland en Noorwegen, omdat dit besluit tot samenwerking buiten de gebieden valt die de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst in de EER-wetgeving moeten opnemen.

De opgenomen handelingen en bepalingen zijn niet van toepassing op Liechtenstein.

5.2.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Verordening 2018/841

Artikel 6, lid 2 - periode voor omzetting:

Motivering:

Voor IJsland is consistent een omzettingsperiode van 50 jaar toegepast voor de boekhoudkundige verwerking van bebost land voor het UNFCCC, terdege gerechtvaardigd en gecontroleerd op grond van de IPCC-richtsnoeren.

Artikel 8, lid 7, procedure en termijnen voor de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw:

Motivering:

Als gevolg van de opname van artikel 8, leden 7 en 8, van de LULUCF-verordening en de algemene aanpassingen van de toepassing van deel VII en van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst, dienen de EVA-staten voorgestelde referentieniveaus in bij en wijzen zij deskundigen aan voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, maar pas nadat het besluit van het Gemengd Comité in werking is getreden. Hieruit, en uit de voorgestelde algemene aanpassing inzake de raadplegingen van deskundigen, volgt dat de aangewezen deskundigen door de Europese Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op dezelfde wijze worden geraadpleegd als de deskundigen van de lidstaten van de Europese Unie door de Commissie worden geraadpleegd.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Europese Commissie werken samen, wisselen informatie uit en raadplegen elkaar overeenkomstig artikel 109 van en Protocol 1 bij de EER-overeenkomst. Indien zulks noodzakelijk is, delen de EVA-staten, gebaseerd op de technische evaluaties en eventuele technische aanbevelingen die uit deze procedure voortvloeien, hun herziene voorgestelde referentieniveaus voor bossen mee aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. De referentieniveaus voor bossen van de EVA-staten die uit deze procedure voortvloeien, worden vastgesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en opgenomen in Protocol 31 bij de EER-overeenkomst bij een besluit van het Gemengd Comité, als aanpassingen van de gedelegeerde handelingen van de Commissie krachtens artikel 8, lid 8, van de LULUCF-verordening. Aangezien deze procedure niet formeel van start zal gaan voor dit besluit van het Gemengd Comité van kracht wordt, en aangezien de procedure krachtens artikel 8, leden 6 en 7, ettelijke maanden in beslag neemt, dient de uiterste datum in artikel 8, lid 7, voor de herziene voorgestelde referentieniveaus te worden aangepast zodat ook de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over voldoende tijd beschikken om deze procedure in nauwe samenwerking met de Europese Commissie af te ronden met betrekking tot de referentieniveaus voor bossen voor de EVA-staten.

De verplichting voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om de voorgestelde referentieniveaus voor bossen die door de EVA-staten werden medegedeeld, openbaar te maken, volgt niet expliciet uit de verplichting uit hoofde van artikel 109 van en Protocol 1 bij de EER-overeenkomst, en wordt derhalve expliciet vermeld in de voorgestelde aanpassing.

Artikel 13, lid 2, onder a) - verwijzing naar Verordening (EU) nr. 525/2013:

Motivering:

Bij artikel 13, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2018/841 worden de EU-lidstaten verplicht in hun krachtens artikel 4 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende strategie lopende of specifieke geplande maatregelen op te nemen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van putten en reservoirs uit bossen, teneinde de flexibiliteit voor beheerde bosgrond krachtens hetzelfde artikel te gebruiken. Aangezien het besluit van het Gemengd Comité alleen betrekking heeft op doelstellingen inzake de beperking van broeikasgassen tussen nu en 2030, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 525/2013 niet van toepassing op de EVA-staten. Om te garanderen dat de EVA-staten op gelijke voet met de EU-lidstaten gebruik kunnen maken van de flexibiliteit voor beheerde bosgrond, wordt met de voorgestelde aanpassing een vereiste voor de EVA-staten ingevoerd om gespecificeerde strategieën in te dienen voor hun sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw.

Artikel 15, lid 2 - informatie van de centrale administrateur aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA:

Motivering:

De voorgestelde aanpassing verduidelijkt de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten opzichte van de centrale administrateur overeenkomstig de verordening inzake het Unieregister (Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie), zoals opgenomen en aangepast ten behoeve van de EER in punt 21ana van bijlage XX bij de EER-overeenkomst. Uit deze aanpassingen volgt dat indien het rekeningen betreft die binnen het rechtsgebied vallen van een EVA-staat, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt ingeschakeld. De voorgestelde aanpassing is ook in overeenstemming met de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens de algemene aanpassingen in dit besluit van het Gemengd Comité inzake de toepassing van deel VII en van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst.

Bijlagen II, III, IV en VII - tabellen:

Motivering:

De relevante informatie over IJsland en Noorwegen moet in de bijlagen II, III, en VII worden opgenomen.

Bijlage IV, sectie A., onder g), vereist overeenstemming tussen het referentieniveau voor bossen en de prognosen die worden gerapporteerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 525/2013. Aangezien Verordening (EU) nr. 525/2013 niet in de EER-overeenkomst is opgenomen, waren IJsland en Noorwegen niet verplicht prognosen te rapporteren overeenkomstig Verordening (EU) nr. 525/2013. Er werden echter op vrijwillige basis prognosen gerapporteerd aan het Europees Milieuagentschap, en, wat betreft IJsland, eveneens in overeenstemming met de bilaterale overeenkomst tussen IJsland en de Europese Unie en haar lidstaten betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering 2 . Dit wordt verduidelijkt in de voorgestelde aanpassing van de bijlage.

Voor de periode 2026-2030 is een vergelijkbare aanpassing niet noodzakelijk, omdat Noorwegen en IJsland hun prognosen zullen rapporteren volgens artikel 18 van Verordening (EU) 2018/1999.

5.3.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Verordening 2018/842

Artikel 4, lid 3 - vaststelling van referentiejaar 2005 ter berekening van het eindpunt 2030 van het traject van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (ESR-traject) voor de absolute emissieruimten:

Motivering:

De beperking van broeikasgasemissies tegen 2030 moet worden vastgesteld in verhouding tot de hoeveelheid onder Verordening 2018/842 vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitzondering van broeikasgasemissies die resulteren uit activiteiten die zijn genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG (emissiehandelssysteem van de Europese Unie - ETS), en van geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Europese Unie zijn opgenomen. Volgens overweging 18 van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen moet de aanpak van Besluit nr. 406/2009/EG worden voortgezet, waarbij onder meer de jaarlijkse emissierechten voor 2020 als input moeten worden gebruikt. Aangezien Noorwegen en IJsland daar niet over beschikken, kunnen hun jaarlijkse emissierechten voor 2030 niet worden berekend volgens dezelfde methode als voor de EU-lidstaten. Om die reden moet artikel 4, lid 3, worden aangepast ter verduidelijking van de methode die moet worden gebruikt voor de vaststelling van de emissies voor het referentiejaar 2005 voor Noorwegen en IJsland, rekening houdend met de waarden van het emissiehandelssysteem van de Europese Unie die reeds in de overeenkomst zijn opgenomen. Dit zal ook de opname vereenvoudigen van de uitvoeringshandelingen waarmee de jaarlijkse emissierechten voor de jaren 2021-2030 worden berekend en bepaald.

Besluit nr. 152/2012 van het Gemengd Comité van de EER inzake het emissiehandelssysteem van de Europese Unie omvat de waarden van de EVA-staten voor stationaire emissiebronnen voor het jaar 2005 in het kader van het emissiehandelssysteem van de Europese Unie met ingang van 2013. Deze cijfers kunnen worden gebruikt om de emissies voor 2005 te berekenen die voortvloeien uit sectoren die worden bestreken door de richtlijn inzake het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor zover deze relevant zijn voor de verordening inzake de verdeling van de inspanningen.

Wat de EVA-staten betreft, worden de cijfers voor 2005 volgens het emissiehandelssysteem van de Europese Unie, waarmee rekening moet worden gehouden voor de vaststelling van de jaarlijkse emissierechten voor 2030 krachtens artikel 4, lid 3, uiteengezet in een aanhangsel dat na bijlage IV wordt toegevoegd.

Artikel 6, lid 1 - aantal te annuleren emissierechten bij naleving van de verordening inzake het emissiehandelssysteem van de Europese Unie

Motivering:

In artikel 6, lid 1, wordt een annulering van in totaal maximaal 100 miljoen EU-ETS-emissierechten collectief in aanmerking genomen bij de beoordeling of zij hun verplichtingen uit hoofde van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen zijn nagekomen. De maximale cijfers voor IJsland en Noorwegen moeten worden toegevoegd, zie de voorgestelde aanpassing vi).

Artikel 12, lid 2 - informatie van de centrale administrateur aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA:

Motivering:

De voorgestelde aanpassing verduidelijkt de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten opzichte van de centrale administrateur overeenkomstig de verordening inzake het Unieregister (Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie), zoals opgenomen en aangepast ten behoeve van de EER in punt 21ana van bijlage XX bij de EER-overeenkomst. Uit deze aanpassingen volgt dat indien het rekeningen betreft die binnen het rechtsgebied vallen van een EVA-staat, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt ingeschakeld. De voorgestelde aanpassing is ook in overeenstemming met de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens de algemene aanpassingen in dit besluit van het Gemengd Comité inzake de toepassing van deel VII en van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst.

Bijlagen I, II en III:

Motivering:

De relevante informatie over IJsland en Noorwegen moet in de bijlagen I, II, en III worden opgenomen. Dit stoelt op het beginsel van gelijke behandeling met de EU-lidstaten en strookt ook met de redenering van de Commissie zoals uiteengezet in het voorstel inzake het emissiehandelssysteem van de Europese Unie (COM(2016) 482 final, blz. 3) en de onderliggende effectbeoordeling.

5.4.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Verordening (EU) 2018/1999

Aanpassingen i) en ii) - relevante artikelen en hun toepassing:

Motivering:

Bij Verordening (EU) 2018/1999 wordt een governancemechanisme ingesteld teneinde de verwezenlijking te garanderen van de doelstellingen voor 2030 en op de lange termijn van de energie-unie volgens de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering. Verordening (EU) 2018/1999 is een onderdeel van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen”. De EER-relevantie van Verordening (EU) 2018/1999 zal worden geëvalueerd overeenkomstig de standaardprocedures van de EER. Dit zal geschieden in het kader van de evaluatie van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen”.

Verordening (EU) 2018/1999 omvat plannings- en rapportagevereisten die de verbintenissen bestrijken van Verordening (EU) 2018/841 en Verordening (EU) 2018/842. Deze vereisten vervangen onder meer Verordening (EU) nr. 525/2013, die niet in de EER-overeenkomst is opgenomen.

Het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité is beperkt tot de wetgeving die van belang is voor de tenuitvoerlegging van de doelstellingen inzake de beperking van broeikasgassen tussen nu en 2030 van respectievelijk IJsland en Noorwegen. Verordening (EU) 2018/1999 omvat bepalingen die betrekking hebben op nationale geïntegreerde energie- en klimaatplannen en geïntegreerde energie- en klimaatvoortgangsverslagen. Deze bepalingen gaan verder dan het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité aangezien zij ook de planning en rapportage bestrijken van de energiedoelstellingen en andere doelstellingen in de vijf dimensies van de energie-unie. Om die reden worden deze bepalingen niet opgenomen in het besluit van het Gemengd Comité.

IJsland en Noorwegen verbinden er zich echter op vrijwillige basis toe om nationale plannen op te stellen met de beleidsmaatregelen om te voldoen aan de verplichtingen van Verordening (EU) 2018/841 en Verordening (EU) 2018/842 die in Protocol 31 zijn opgenomen bij het besluit van het Gemengd Comité. De plannen zullen uiterlijk op 31 december 2019 aan de EU-lidstaten, de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden meegedeeld. Dit staat in de verklaring inzake nationale plannen in verband met Besluit nr. [onderhavig besluit] van het Gemengd Comité door IJsland en Noorwegen.

Met het oog op het opzetten van een transparante en consistente controle, rapportage en naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan via het besluit van het Gemengd Comité, wordt voorgesteld de bepalingen van Verordening (EU) 2018/1999 die essentieel zijn voor de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842, erin op te nemen. Deze opname laat de evaluatie van de EER-relevantie van Verordening (EU) 2018/1999 onverlet. De essentiële bepalingen van Verordening (EU) 2018/1999 moeten op een begrijpelijke en wettelijk correcte wijze worden opgenomen. Er wordt voorgesteld dit op een wijze te doen die vergelijkbaar is met die voor de opname in Protocol 47 bij de EER-overeenkomst van bepalingen betreffende de handel in wijn uit EU-handelingen inzake een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten. Dit betekent dat een lijst moet worden opgesteld van de artikelen van Verordening (EU) 2018/1999 die van toepassing zijn. Een aantal bepalingen zal licht moeten worden gewijzigd om te passen bij het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité, terwijl andere bepalingen ongewijzigd zullen worden opgenomen.

De opgenomen artikelen zullen een volledige rapportage garanderen van broeikasgasinventarissen, -beleidsmaatregelen, en -prognosen.

Daarnaast worden een aantal essentiële artikelen opgenomen voor het uitvoeren van alomvattende controles overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842 met het oog op de naleving.

In artikel 2 wordt een lijst met definities opgenomen die van toepassing zijn voor Verordening (EU) 2018/1999. De opgenomen definities zijn deze welke relevant zijn voor de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842. Een aantal van de opgenomen definities betreft ook onderwerpen die buiten het toepassingsgebied van het besluit vallen. De aanpassing beperkt de toepassing van de definities tot het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité.

Artikel 26, lid 4 - broeikasgasinventarisgegevens:

Motivering:

Bij artikel 26, lid 4, wordt een verplichting voor de lidstaten ingesteld om bij het secretariaat van het UNFCCC nationale inventarissen in te dienen. De indiening van dergelijke verslagen is een verplichting in het kader van het UNFCCC. IJsland en Noorwegen zijn onafhankelijke partijen bij het UNFCCC. IJsland en Noorwegen zullen overeenkomstig hun respectieve verbintenissen in het kader van het UNFCCC nationale inventarissen indienen.

Aangezien de definitieve broeikasgasinventarisgegevens die jaarlijks uiterlijk op 15 april bij het UNFCCC worden gerapporteerd, van essentieel belang zijn voor de naleving van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842, garandeert de aanpassing dat IJsland en Noorwegen de gerapporteerde gegevens op dezelfde dag als de lidstaten ook bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA indienen.

Artikel 41 - samenwerking lidstaten - Europese Unie:

Motivering:

In artikel 41 wordt de samenwerking geregeld tussen de lidstaten en de Unie met betrekking tot de volledige reikwijdte van de verplichtingen die door Verordening (EU) 2018/1999 worden bestreken. De aanpassing garandeert dat deze samenwerking wordt beperkt tot het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité.

Artikel 42 - bijstand door het Europees Milieuagentschap:

Motivering:

In artikel 42 wordt bepaald dat het Europees Milieuagentschap de Commissie bijstaat in haar werkzaamheden met betrekking tot de artikelen 15 tot en met 21, 26, 28 en 29, 37 tot en met 39, en 41. De aanpassing garandeert dat deze bijstand wordt beperkt tot het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité.

5.5.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Verordening (EU) nr. 525/2013

Artikel 7 en artikel 19, leden 1 en 3 - inventarisgegevens en uitgebreide beoordeling:

Motivering:

Om de uitgebreide beoordeling volgens artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/842 in 2020 uit te voeren, is het noodzakelijk bepaalde onderdelen van twee artikelen uit Verordening (EU) nr. 525/2013 op te nemen. Met ingang van 1 januari 2021 wordt Verordening (EU) nr. 525/2013 bij Verordening (EU) 2018/1999 ingetrokken, hetgeen betekent dat de rapportageverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 vóór 2021 niet zullen gelden voor IJsland en Noorwegen. Het is derhalve noodzakelijk bepaalde onderdelen van twee artikelen uit Verordening (EU) nr. 525/2013 op te nemen, teneinde een verplichting in te stellen om in 2020 de vereiste inventarisgegevens te verstrekken en de uitgebreide beoordeling te ondergaan.

De noodzakelijke artikelen worden opgenomen in het besluit van het Gemengd Comité bij wege van een lijst die aangeeft welke artikelen van toepassing zijn. Alleen die onderdelen van de artikelen die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842, zijn van toepassing. IJsland en Noorwegen zijn verplicht de relevante gegevens voor de uitgebreide beoordeling als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/842 voor het jaar 2020 te verstrekken. Voorts zal de opname van artikel 19, leden 1 en 3, garanderen dat de uitgebreide beoordeling zal worden verricht overeenkomstig de procedures die in bedoelde leden worden vastgesteld.

De bepalingen zijn slechts van toepassing voor zover zij betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842.

5.6.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Uitvoeringsverordening 749/2014

De artikelen 3 tot en met 5, 7 tot en met 10, 12 tot en met 14, 16, 29, 32 tot en met 34, 36 en 37, de bijlagen I tot en met VIII, en tabel 2 van bijlage XVI:

Motivering:

Aangezien de artikelen 7 en 19, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 525/2013 worden opgenomen met het oog op de uitgebreide beoordeling overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/842, is het ook noodzakelijk de uitvoeringsartikelen op te nemen van Uitvoeringsverordening 749/2014 inzake de structuur, de indeling, de indieningsprocedure en de beoordeling van de informatie die door de lidstaten is verstrekt op grond van Verordening (EU) nr. 525/2013.

De bepalingen zijn slechts van toepassing voor zover zij betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842.

5.7.Motivering en voorgestelde oplossingen - Algemene aanpassingen (toepassing van deel VII en Protocol 1 bij de EER-overeenkomst, verwijzingen naar EU-handelingen, deelname aan het Comité, advies van deskundigen, bijstand door het Europees Milieuagentschap en niet-toepassing op Liechtenstein)

Motivering:

Aangezien uit artikel 79, lid 3, volgt dat deel VII - Institutionele bepalingen - van de EER-overeenkomst slechts van toepassing is op deel VI en Protocol 31 van de EER-overeenkomst wanneer daarin uitdrukkelijk is voorzien, en aangezien alleen uitdrukkelijk is voorzien in de toepassing van de bepalingen inzake de besluitvorming (vgl. artikel 98), wordt aanpassing b) voorgesteld om te garanderen dat deel VII wordt toegepast en aldus toezicht en handhaving worden verzekerd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het EVA-Hof zoals hierboven is uiteengezet in verband met de opname in Protocol 31.

Aangezien Protocol 1 betreffende horizontale aanpassingen bij de EER-overeenkomst in beginsel alleen van toepassing is op de bepalingen van de handelingen die in de bijlagen bij de EER-overeenkomst worden genoemd, wordt aanpassing c) voorgesteld om Protocol 1 ook van toepassing te laten zijn op de bepalingen van de handelingen die in Protocol 31 worden genoemd, door hun opname via het besluit van het Gemengd Comité.

De bepalingen van de handelingen die worden opgenomen in Protocol 31 via het besluit van het Gemengd Comité, hebben ook betrekking op wetgeving, handelingen, regelgeving en beleidsmaatregelen van Europa of de EU die niet deel uitmaken van de EER-overeenkomst. Er wordt een aanpassing d) voorgesteld om te verduidelijken dat deze bepalingen alleen van toepassing zijn in de mate dat en in de vorm waarin zij in de EER-overeenkomst zijn opgenomen.

De deelname van de EVA-staten aan het Comité klimaatverandering en de raadpleging van deskundigen uit EVA-staten op dezelfde grondslag als die uit EU-lidstaten zijn noodzakelijk om de samenwerking waarin het besluit van het Gemengd Comité voorziet, te doen werken. Bijvoorbeeld is, zoals hierboven uiteengezet in verband met de voorgestelde aanpassing van artikel 8, lid 7, van Verordening (EU) 2018/271 (LULUCF) met betrekking tot de vaststelling van nationale boekhoudplannen voor bossen en referentieniveaus voor bossen, de raadpleging van deskundigen uit de EVA-staten noodzakelijk om de noodzakelijke input, overleg en samenwerking te garanderen en daardoor een uniforme tenuitvoerlegging en toepassing van de bepalingen van de handelingen die zijn opgenomen in Protocol 31 bij onderhavig besluit van het Gemengd Comité. De voorgestelde aanpassingen e) en f) garanderen deze deelname en dit overleg ook op dit vlak.

Aangezien de bepalingen van deel VII van de EER-overeenkomst van toepassing zullen zijn, zal de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de naleving nagaan door IJsland en Noorwegen van hun verplichtingen uit hoofde van het besluit van het Gemengd Comité. De voorgestelde aanpassing g) garandeert dat het Europees Milieuagentschap de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat in haar verplichtingen uit hoofde van het besluit, zoals het verrichten van de uitgebreide beoordeling en het uitvoeren van kwaliteitsborging op de informatie die wordt gerapporteerd door IJsland en Noorwegen.

Aangezien alleen IJsland en Noorwegen zullen deelnemen aan de uitgebreide samenwerking waarin is voorzien bij het besluit van het Gemengd Comité, wordt bij de voorgestelde aanpassing h) bepaald dat deze niet van toepassing is op Liechtenstein.

2019/0205 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

[Uitgebreide klimaatsamenwerking EU - IJsland - Noorwegen]

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 191, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte 3 (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan onder meer Protocol 31 bij de EER-overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)Protocol 31 bij de EER-overeenkomst bevat bepalingen betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.

(4)Het is passend de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst voor handelingen van de Unie uit te breiden tot Verordening (EU) 2018/841 en Verordening (EU) 2018/842 en daarmee verband houdende bepalingen uit Verordening (EU) 2018/1999, Verordening (EU) 525/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) 794/2014.

(5)Protocol 31 bij de EER-overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking mogelijk te maken.

(6)Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER dient derhalve te worden gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
(2)    PB L 207 van 4.8.2015, blz. 1.
(3)    PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
Top

Brussel, 27.9.2019

COM(2019) 438 final

BIJLAGE

bij het

Voorstel voor een

BESLUT VAN DE RAAD

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden



[Uitgebreide klimaatsamenwerking EU - IJsland - Noorwegen]


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. […]

van […]

tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Europese Unie, IJsland en Noorwegen verbinden zich ertoe hun totale broeikasgasemissies te beperken, teneinde de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2°C in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en te streven naar een maximale stijging van 1,5°C boven het pre-industriële niveau.

(2)Het is passend de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU 1 .

(3)Het is passend de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 2 .

(4)Het is passend de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot een aantal bepalingen van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 3 , die van essentieel belang zijn voor de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842.

(5)Het is passend de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot een aantal bepalingen van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG 4 , die van essentieel belang zijn voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842.

(6)Het is passend de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot een aantal bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 749/2014 van de Commissie van 30 juni 2014 betreffende de structuur, de indeling, de indieningsprocedure en de beoordeling van de informatie die door de lidstaten is verstrekt op grond van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad 5 , die van essentieel belang zijn voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842.

(7)Met dit besluit treffen IJsland en Noorwegen maatregelen om te voldoen aan hun emissiereductiedoelstellingen, nl. een reductie van broeikasgasemissies met ten minste 40% tegen 2030 vergeleken met de niveaus van 1990.

(8)Dit besluit doet geen afbreuk aan de wijze waarop de EU, IJsland en Noorwegen de Overeenkomst van Parijs ten uitvoer leggen.

(9)Begrotingstechnische kwesties maken geen deel uit van de EER-overeenkomst. De toepassing van artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) 2018/842 doet bijgevolg geen afbreuk aan het toepassingsgebied van de EER-overeenkomst.

(10)De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA coördineert in nauw overleg met de Commissie wanneer zij met betrekking tot IJsland en Noorwegen taken moet uitvoeren uit hoofde van dit besluit.

(11)De bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het EVA-Hof uit hoofde van dit besluit blijven beperkt tot de verplichtingen die zij daarmee op zich nemen.

(12)Protocol 31 bij de EER-overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 3 (Milieu) van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst wordt na lid 7 het volgende lid ingevoegd:

“8. a) IJsland en Noorwegen zullen voldoen aan hun respectieve broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 overeenkomstig de volgende handelingen:

-32018 R 0841: Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

De verordening wordt voor de toepassing van de EER-overeenkomst als volgt aangepast:

i)In artikel 6, lid 2, worden de woorden “dertig jaar” voor IJsland gelezen als “vijftig jaar”.

ii)In artikel 8, lid 7, wordt het volgende toegevoegd:

“De EVA-staten delen hun herziene voorstel voor referentieniveaus voor bossen mede aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uiterlijk negen maanden na de inwerkingtreding van Besluit nr. xx van het Gemengd Comité van de EER van xx/xxxx [onderhavig besluit] voor de periode 2021-2025. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt de haar door de EVA-staten medegedeelde voorgestelde referentieniveaus voor bossen openbaar.”

iii)Artikel 13, lid 2, onder a), wordt voor de EVA-staten als volgt gelezen:

“De EVA-staat heeft als hieronder uiteengezet een strategie ingediend voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw met een perspectief van ten minste dertig jaar, tevens met inbegrip van lopende of geplande specifieke maatregelen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van putten en reservoirs uit bossen;

1. Per 1 januari 2020 stelt elke EVA-staat zijn strategie op voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw met een perspectief van ten minste dertig jaar, en dient deze in bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. De EVA-staten moeten deze strategieën indien noodzakelijk actualiseren per 1 januari 2025.

2. De strategieën van de EVA-staten dragen bij tot:

a) de naleving van de verbintenissen van de EVA-staten in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs om de antropogene broeikasgasemissies te beperken, de verwijderingen per put te verbeteren en voor een verbeterde koolstofvastlegging te zorgen;

b) de verwezenlijking van de doelstelling uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2°C in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en om te streven naar een maximale stijging van 1,5°C boven het pre-industriële niveau;

c) de verwezenlijking van de broeikasgasemissiebeperkingen op lange termijn en de verbetering van verwijderingen per put voor zover dit relevant is voor de LULUCF-sector, overeenkomstig de doelstelling om, in het kader van de volgens de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change — IPCC) noodzakelijk geachte reducties, de broeikasgasemissies van de EVA-staten op kosteneffectieve wijze te verminderen en de verwijderingen per put te verbeteren met het oog op de temperatuurdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, teneinde in de tweede helft van deze eeuw een evenwicht te verwezenlijken tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, op basis van billijkheid en in de context van duurzame ontwikkeling en de inspanningen om de armoede uit te bannen.

3. De strategieën van de EVA-staten bestrijken:

a) emissiebeperkingen en de verbetering van verwijderingen in landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF); rekening houdend met bio-energie en biomaterialen uit deze sector;

b) voor zover relevant voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, koppelingen met andere nationale doelstellingen op lange termijn, planning en andere beleidsmaatregelen.

4. De EVA-staten informeren het publiek en maken hun respectieve strategieën en de actualiseringen ervan onverwijld openbaar.

5. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evalueert of de strategieën van de EVA-staten voldoen om de naleving te documenteren volgens dit artikel.

6. De strategieën van de EVA-staten voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw dienen de hierna volgende elementen te omvatten:

A. OVERZICHT EN PROCEDURE VOOR DE ONTWIKKELING VAN DE STRATEGIEËN

A.1. Samenvatting

A.2. Juridische en beleidscontext, met inbegrip van, waar passend, indicatieve mijlpalen voor 2040 en 2050

B. INHOUD

B.1. LANDGEBRUIK, VERANDERING IN LANDGEBRUIK EN BOSBOUW

B.1.1. Verwachte emissiereducties en verbeteringen van verwijderingen tegen 2050

B.1.2.Voor zover mogelijk, verwachte emissies per bron en per afzonderlijk broeikasgas

B.1.3. Overwogen emissiebeperkingsopties en opties voor uitbreiding van putten

B.1.4. Voor zover relevant voor instandhouding of uitbreiding, naargelang het geval, van putten en reservoirs uit bossen; aanpassingsbeleidslijnen en -maatregelen

B.1.5. Marktvraaggerelateerde aspecten voor bosbiomassa en gevolgen voor de productiviteit

B.1.6. Indien noodzakelijk, gegevens van modelleringen (m.i.v. aannamen) en/of analysen, indicatoren enz.”

iv)In artikel 15, lid 2, wordt het volgende toegevoegd:

“De centrale administrateur is bevoegd om de taken als bedoeld in dit artikel uit te voeren wanneer het EVA-staten betreft. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt ervan in kennis gesteld indien de centrale administrateur een transactie blokkeert indien deze een EVA-staat betreft of door een EVA-staat wordt verricht.”

v)In bijlage II bis wordt in de tabel het volgende toegevoegd:

“IJsland 0,5102

Noorwegen 0,110 5”

vi)In bijlage III wordt in de tabel het volgende toegevoegd:

“IJsland1990

Noorwegen1990”

vii) Het volgende wordt toegevoegd aan bijlage IV, deel A, onder g):

6 “Voor de EVA-staten is het referentieniveau voor de periode 2021-2025 consistent met de prognoses die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 525/2013 op vrijwillige basis aan het Europees Milieuagentschap zijn gerapporteerd, en, wat betreft IJsland, eveneens in overeenstemming met de bilaterale overeenkomst tussen IJsland en de Europese Unie en haar lidstaten betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.”

viii)In bijlage VII wordt in de tabel het volgende toegevoegd:

“IJsland-0,0224 -0,0045

Noorwegen-29,6-35,5”

-32018 R 0842: Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

De verordening wordt voor de toepassing van de EER-overeenkomst als volgt aangepast:

i)In artikel 4, lid 3, wordt voor de EVA-staten het volgende toegevoegd:

“Wat de EVA-staten betreft, wordt voor de vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, zoals gespecificeerd in de leden 1 en 2 van dit artikel, het referentiejaar 2005 voor de emissieruimte voor 2030 gebaseerd op het verschil tussen de totale broeikasgasemissies in 2005, zoals die blijken uit de uitgebreide beoordeling, waarbij de CO2-emissies van luchtvaartactiviteiten als nul worden berekend, en de stationaire emissiebronnen voor het jaar 2005 binnen het kader van het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor de ETS scope 2013, als gerapporteerd in deel B van het aanhangsel bij Besluit nr. 152/2012 van het Gemengd Comité van de EER van 26 juli 2012 7 , aangepast met de waarden voor het aardopwarmingsvermogen die zijn vastgesteld bij een gedelegeerde handeling waarnaar wordt verwezen in artikel 26, lid 6, onder b), van Verordening (EU) 2018/1999, of, in afwachting van de inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling, met de waarden die zijn vastgesteld in het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering. De cijfers voor de stationaire emissiebronnen voor het jaar 2005 binnen het kader van het emissiehandelssysteem van de Europese Unie als gerapporteerd in Besluit nr. 152/2012 van het Gemengd Comité van de EER (AR2) en dezelfde cijfers met geactualiseerde waarden voor het aardopwarmingsvermogen (AR4), waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2021 tot en met 2030 uit hoofde van dit artikel, zijn vermeld in het aanhangsel.”

ii)Na bijlage IV wordt het volgende toegevoegd:

“Aanhangsel

De cijfers van de EVA-staten voor de stationaire emissiebronnen voor het jaar 2005 binnen het kader van het emissiehandelssysteem van de Europese Unie als gerapporteerd in Besluit nr. 152/2012 van het Gemengd Comité van de EER (AR2) en dezelfde cijfers met geactualiseerde waarden voor het aardopwarmingsvermogen (AR4), waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2021 tot en met 2030 uit hoofde van artikel 4, lid 3

Tabel 1: ETS-emissies 2005 voor Noorwegen:

 Broeikasgas (in ton)

CO2-eq (AR2)

CO2-eq (AR4)

N2O/PFC

CO2

23 090 000

23 090 000

N2O

1 955 000

1 880 000

6 308

PFC

829 000

955 000

CF4

116.698

C2F6

7.616

Totaal

25 874 000

25 925 000

Tabel 2: ETS-emissies 2005 voor IJsland:

Broeikasgas (in ton)

CO2-eq (AR2)

CO2-eq (AR4)

N2O/PFC

CO2

909 132

909 132

PFC

26 709

31 105

CF4

 

 

3.508

C2F6

 

 

0.424

Totaal

935 841

940 237”

iii)In artikel 6, lid 1, worden de woorden “100 miljoen EU-ETS-emissierechten” gelezen als “107 miljoen EU-ETS-emissierechten”.

iv)In artikel 12, lid 2, wordt het volgende toegevoegd:

“De centrale administrateur is bevoegd om de taken als bedoeld in dit artikel uit te voeren wanneer het EVA-staten betreft. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt ervan in kennis gesteld indien de centrale administrateur een transactie blokkeert indien deze een EVA-staat betreft of door een EVA-staat wordt verricht.”

v)In bijlage I wordt in de tabel het volgende toegevoegd:

“IJsland    - 29 %

Noorwegen    - 40 %”

vi)In bijlage II wordt in de tabel het volgende toegevoegd:

“IJsland        4%

Noorwegen        2%”

vii)De tabel in bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

(a)Aan de tabel wordt het volgende toegevoegd:

“IJsland        0,2

Noorwegen        1,6”

(b)Het cijfer “280” voor het maximumtotaal wordt gelezen als “281,8”.

-32018 R 1999: Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

De toepasselijke bepalingen van deze verordening worden hieronder opgesomd en zij worden voor de toepassing van de EER-overeenkomst als volgt gelezen:

i)Alleen de volgende bepalingen van de verordening zijn van toepassing:

Artikel 2, lid 1 tot en met lid 10, leden 12 en 13, leden 15 tot en met 17, artikel 18, artikel 26, leden 2 tot en met 7, artikel 29, lid 5, onder b), de artikelen 37 tot en met 42, artikel 44, lid 1, onder a), leden 2 en 3, en lid 6, de artikelen 57 en 58, en de bijlagen V tot en met VII en XII en XIII.

ii)Artikel 2, lid 1 tot en met lid 10, leden 12 en 13, leden 15 tot en met 17, is voor de toepassing van dit lid alleen van toepassing op de EVA-staten in de mate dat het betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842.

iii)Artikel 26, lid 4, wordt voor de EVA-staten als volgt gelezen:

“IJsland en Noorwegen dienen jaarlijks uiterlijk op 15 april bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een exemplaar in van de aan het UNFCCC overeenkomstig lid 3 gerapporteerde definitieve gegevens voor de opmaak van de broeikasgasinventaris.”

iv)Artikel 41 is voor de EVA-staten alleen van toepassing in de mate dat de bepalingen of de gedeelten daarvan die in het artikel worden genoemd, betrekking hebben op of zijn opgesomd in [dit besluit].

v)Na de eerste zin van artikel 42 wordt voor de EVA-staten de volgende zin toegevoegd:

“Het Europees Milieuagentschap staat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in haar werkzaamheden alleen bij met betrekking tot artikel 18, artikel 26, leden 2 tot en met 7, artikel 29, lid 5, onder b), de artikelen 37 tot en met 39, en artikel 41.”

-32013 R 0525: Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).

De toepasselijke bepalingen van deze verordening worden hieronder opgesomd en zij worden voor de toepassing van de EER-overeenkomst als volgt gelezen:

i)Alleen de volgende bepalingen van de verordening zijn van toepassing:

Artikel 7 en artikel 19, leden 1 en 3.

ii)Artikel 7 en artikel 198, leden 1 en 3, zijn voor de toepassing van dit lid alleen van toepassing op de EVA-staten in de mate dat zij betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842.

-32014 R 0749: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 749/2014 van de Commissie van 30 juni 2014 betreffende de structuur, de indeling, de indieningsprocedure en de beoordeling van de informatie die door de lidstaten is verstrekt op grond van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 203 van 11.7.2014, blz. 23).

De toepasselijke bepalingen van deze verordening worden hieronder opgesomd en zij worden voor de toepassing van de EER-overeenkomst als volgt gelezen:

i)Alleen de volgende bepalingen van de verordening zijn van toepassing:

De artikelen 3 tot en met 5, 7 tot en met 10, 12 tot en met 14, 16, 29, 32 tot en met 34, 36 en 37, en de bijlagen I tot en met VIII en tabel 2 van bijlage XVI.

ii)De artikelen 3 tot en met 5, 7 tot en met 10, 12 tot en met 14, 16, 29, 32 tot en met 34, 36 en 37, en de bijlagen I tot en met VIII en tabel 2 van bijlage XVI zijn voor de toepassing van dit lid alleen van toepassing op de EVA-staten in de mate dat zij betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842.

b)Op grond van artikel 79, lid 3, van de EER-overeenkomst is deel VII van de EER-overeenkomst (Institutionele bepalingen) van toepassing op dit lid.

c)Protocol 1 bij de EER-overeenkomst (Horizontale aanpassingen) is op dit lid van overeenkomstige toepassing.

d)Verwijzingen naar wetgeving, handelingen, regelgeving, beleidsmaatregelen van de Unie in de handelingen en bepalingen waarnaar in dit lid wordt verwezen, of die in dit lid zijn opgenomen, zijn alleen van toepassing in de mate dat en in de vorm waarin bedoelde wetgeving, handelingen, regelgeving en beleidsmaatregelen in de EER-overeenkomst zijn opgenomen.

e)IJsland en Noorwegen nemen ten volle deel aan de werkzaamheden van het Comité klimaatverandering uit hoofde van de handelingen en bepalingen waarnaar in dit lid wordt verwezen, of die in dit lid zijn opgenomen, maar zij hebben er geen stemrecht.

f) Indien de Commissie deskundigen raadpleegt die zijn aangewezen door de lidstaten, uit hoofde van de handelingen en bepalingen waarnaar in dit lid wordt verwezen, of die in dit lid zijn opgenomen, dan raadpleegt zij op dezelfde basis deskundigen die zijn aangewezen door de EVA-staten.

g)Het Europees Milieuagentschap staat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in haar werkzaamheden bij uit hoofde van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842.

h)Dit lid is niet van toepassing op Liechtenstein.”

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op [...], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden 8*.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, op […].

   Voor het Gemengd Comité van de EER

   De voorzitter

   […]

   De secretarissen

   van het Gemengd Comité van de EER

   […]

Verklaring van IJsland en Noorwegen

inzake nationale plannen in verband met Besluit nr. [onderhavig besluit] van het Gemengd Comité van de EER

IJsland en Noorwegen verbinden er zich op vrijwillige basis toe om nationale plannen op te stellen waarin wordt beschreven hoe IJsland en Noorwegen denken te voldoen aan de verplichtingen die zij op zich hebben genomen na de opname van de volgende handelingen in Protocol 31 bij de EER-overeenkomst:

-Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU, en

-Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013.

IJsland en Noorwegen zullen hun respectieve nationale plannen opstellen en deze meedelen aan de EU-lidstaten, de Europese Commissie, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het algemene publiek, uiterlijk op 31 december 2019.

De plannen zullen de volgende voornaamste elementen omvatten:

· een samenvatting van het plan;

·een overzicht van het bestaande nationale klimaatbeleid;

·een beschrijving van de nationale doelstelling inzake de verdeling van de inspanningen en de LULUCF-verbintenis (landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw);

·een beschrijving van de voornaamste bestaande en geplande beleidsmaatregelen met het oog op het bereiken van de doelstelling inzake de verdeling van de inspanningen en de LULUCF-verbintenis;

·een beschrijving van de huidige nationale broeikasgasemissies en -verwijderingen, alsook prognoses in verband met de doelstelling inzake de verdeling van de inspanningen en de LULUCF-verbintenis, gebaseerd op reeds bestaande beleidsmaatregelen;

·een evaluatie van de effecten van de geplande nationale beleidsmaatregelen om te voldoen aan de doelstelling inzake de verdeling van de inspanningen en de LULUCF-verbintenis, vergeleken met de prognoses die zijn gebaseerd op bestaande beleidsmaatregelen en met een beschrijving van de interactie tussen bestaande en geplande beleidsmaatregelen.

(1)    PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1.
(2)    PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26.
(3)    PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1.
(4)    PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13.
(5)    PB L 203 van 11.7.2014, blz. 23.
(6)    PB L 207 van 4.8.2015, blz. 1.
(7)    PB L 309 van 8.11.2012, blz. 38.
(8) *    [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
Top