EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0338

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF

COM/2018/338 final

Brussel, 23.5.2018

COM(2018) 338 final

2018/0170(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF

{SWD(2018) 251 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Commissie voert een ambitieuze wetgevingsagenda uit om de bescherming van de financiële belangen van de Unie te versterken. In juli 2017 hebben het Europees Parlement en de Raad de richtlijn vastgesteld betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt.

In oktober 2017 heeft de Raad de verordening vastgesteld betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("het EOM"). De oprichting van het EOM is een belangrijke prioriteit van de Commissie op het gebied van strafrecht en de bestrijding van fraude die de Uniebegroting schaadt. Het EOM zal het institutionele kader voor fraudebestrijding van de EU significant veranderen. Het zal bevoegd zijn om strafrechtelijke onderzoeken te voeren en strafvervolgingen in te stellen voor de gerechten van de deelnemende lidstaten. Verwacht wordt dat het zal zorgen voor een samenhangender en doeltreffender vervolgingsbeleid voor misdrijven waardoor de Uniebegroting wordt geschaad, wat tot meer strafvervolgingen, veroordelingen en terugvorderingen zal leiden.

Ten gevolge van de vaststelling van de EOM-verordening moet Verordening nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) worden aangepast.

OLAF werd in 1999 opgericht met de taak, met name, administratieve onderzoeken te verrichten op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Binnen zijn administratief mandaat onderzoekt OLAF administratieve onregelmatigheden en ook strafbare gedragingen. Met zijn onderzoeken die financiële terugvorderingen, tuchtrechtelijke en administratiefrechtelijke acties alsook tenlasteleggingen en strafvervolgingen mogelijk moeten maken, speelt OLAF een belangrijke rol in de strijd tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten. OLAF heeft zijn deskundigheid op het gebied van onderzoek gebruikt in een context waarin de fraude ten nadele van de Uniebegroting voortdurend evolueert. Het aantal onderzoeken neemt toe, wat leidt tot een stijging van het aantal aanbevelingen en van de bedragen waarvoor terugvordering wordt aanbevolen.

Op het gebied van fraude zal de oprichting van het EOM de huidige situatie wezenlijk verbeteren. Vandaag verricht OLAF administratieve onderzoeken op basis van administratieve bevoegdheden die beperkt zijn in vergelijking met strafrechtelijke onderzoeken. Wanneer het op mogelijk strafbare feiten stuit, kan het alleen een aanbeveling doen aan de nationale gerechtelijke autoriteiten, echter zonder garantie dat er een strafrechtelijk onderzoek zal worden geopend. In de toekomst zal OLAF in de lidstaten die aan het EOM deelnemen, vermoedens van strafbare feiten aan het EOM melden en in het kader van zijn onderzoeken met het EOM samenwerken.

In de EOM-verordening zijn al bepalingen opgenomen inzake de band tussen het EOM en OLAF. Ze zijn gebaseerd op de beginselen van nauwe samenwerking, uitwisseling van informatie, complementariteit en geen dubbel onderzoek. Deze regels moeten worden weerspiegeld en aangevuld in Verordening nr. 883/2013. De aanpassing van het rechtskader van OLAF tegen het tijdstip waarop het EOM operationeel wordt, is dus de belangrijkste reden voor de wijziging van Verordening nr. 883/2013. Om een vlotte overgang naar het nieuwe kader te garanderen, moet de gewijzigde verordening in werking treden voordat het EOM operationeel wordt (wat gepland is voor het einde van 2020).

Het EOM en OLAF zijn beide, binnen hun respectieve bevoegdheden, belast met het mandaat de financiële belangen van de Unie te beschermen. Het EOM zal strafrechtelijke onderzoeken voeren om strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, te onderzoeken en te vervolgen en de daders ervan (en hun medeplichtigen) voor de rechter te brengen, terwijl OLAF administratieve onderzoeken zal blijven verrichten die vooral erop gericht zijn administratieve terugvordering te faciliteren en verdere schade voor de EU-financiën door middel van administratieve maatregelen te voorkomen. De activiteiten van het toekomstige EOM en die van OLAF hebben dus een verschillende focus, hoewel ze een gemeenschappelijk doel dienen.

OLAF zal zijn onderzoeken voortzetten, op dezelfde manier als vandaag, in de lidstaten die in deze fase niet aan het EOM deelnemen. In deze lidstaten zouden zowel de nationale autoriteiten als OLAF moeten bijdragen aan de totstandbrenging van de voorwaarden om in de gehele EU een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen.

In deze omstandigheden is het essentieel dat het rechtskader van OLAF geschikt is voor het doel en OLAF in staat stelt zijn rol met betrekking tot het EOM, de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie te vervullen. De evaluatie van de Commissie van Verordening nr. 883/2013 concludeerde dat de verordening OLAF in staat stelt concrete resultaten te blijven leveren op het gebied van de bescherming van de Uniebegroting. De wijzigingen van 2013 hebben tot duidelijke verbeteringen geleid wat het verloop van de onderzoeken, de samenwerking met de partners en de rechten van de betrokkenen betreft. Anderzijds wees de evaluatie op een aantal tekortkomingen die gevolgen hebben voor de doeltreffendheid en efficiëntie van onderzoeken. Deze bevindingen hebben betrekking op diverse punten, onder meer de onderzoeksinstrumenten van OLAF, de handhaving van de bevoegdheden van OLAF, uniforme voorwaarden voor interne onderzoeken, digitaal forensisch onderzoek, uiteenlopende follow-up die aan de aanbevelingen van OLAF wordt gegeven, de plicht tot samenwerking van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie, en de globale coherentie van het rechtskader.

Met dit voorstel worden echter niet alle bevindingen van de evaluatie aangepakt, omdat de herziene verordening van kracht moet zijn tegen het tijdstip waarop het EOM operationeel wordt. Het voorstel bevat dus een beperkt aantal gerichte wijzigingen, op basis van de meest ondubbelzinnige bevindingen van de evaluatie. Het gaat om essentiële wijzigingen die op korte termijn onontbeerlijk zijn om het kader voor de onderzoeken van OLAF te verstevigen, zodat OLAF krachtig en volledig kan blijven functioneren en de strafrechtelijke aanpak van het EOM kan aanvullen met administratieve onderzoeken, maar die geen wijziging van zijn mandaat of bevoegdheden behelzen.

De focus ligt op de punten waar vandaag het gebrek aan duidelijkheid van sommige bepalingen in de huidige verordening OLAF belemmert doeltreffend onderzoeken te verrichten, met name bij controles en verificaties ter plaatse of bij de toegang tot informatie over bankrekeningen. De voorgestelde wijzigingen willen de huidige bepalingen verduidelijken en minder dubbelzinnig maken voor de betrokken marktdeelnemers, voor de lidstaten en voor OLAF, en zo de rechtszekerheid vergroten. OLAF zou daardoor doeltreffend en coherenter kunnen optreden in al zijn onderzoeken. De wijzigingen hangen direct samen met de doelstelling van een stevige bescherming van de begroting in de hele Unie in combinatie met passende procedurewaarborgen voor de marktdeelnemers tegen wie een onderzoek is ingesteld.

De algemene doelstelling van het voorstel is de versterking van de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Die doelstelling zal worden bereikt door drie specifieke doelstellingen:

aanpassing van de werking van OLAF aan de oprichting van het EOM;

versterking van de onderzoekstaak van OLAF;

verduidelijking en vereenvoudiging van specifieke bepalingen van Verordening nr. 883/2013.

In de evaluatie van de Commissie was al aangegeven dat het voorstel dat deze gerichte wijzigingen bevat, kan worden gevolgd door een verregaander proces om het kader van OLAF te moderniseren, dat, wat de kernelementen betreft, dateert van de oprichting van OLAF in 1999. Dit zou een goede gelegenheid zijn om zich, rekening houdend met de ervaring die op het gebied van de samenwerking tussen het EOM en OLAF zal zijn opgedaan, te beraden over andere, meer fundamentele wijzigingen gelet op de tendensen die zich in de 21e eeuw op fraudegebied aftekenen. Bovendien zou de aandacht dan kunnen worden toegespitst op andere bevindingen van de evaluatie, alsook op aspecten van het rechtskader die wellicht verdere reflectie en discussie behoeven.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De wijziging van Verordening nr. 883/2013 is een gevolg van de oprichting van het EOM, en is net bedoeld om de coherentie van het rechtskader voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie te garanderen. Het voorstel is een verdere stap, na de vaststelling van de richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt en van de EOM-verordening, in de richting van een steviger rechtskader dat garandeert dat in de strijd tegen fraude alle beschikbare middelen doeltreffend worden ingezet.

Dit is bijzonder relevant nu de Unie op het volgende meerjarig financieel kader afstevent. Een efficiënte en correcte besteding van de Uniebegroting is van cruciaal belang om de EU-burgers vertrouwen te geven en de meerwaarde van het Europese project te vergroten. De oprichting van het EOM en de versteviging van het rechtskader van OLAF dragen bij aan het doel van het Verdrag van een hoog niveau van bescherming van de Uniebegroting op het hele grondgebied van de Unie (artikel 325 VWEU).

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit initiatief is verenigbaar met andere ontwikkelingen op het gebied van wetgeving om de inkomsten, de uitgaven en de activa van de Unie fraudebestendiger te maken en de samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties te verbeteren.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 325 VWEU en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Subsidiariteit

OLAF voert een specifiek Europese taak uit - de bescherming van de financiële belangen van de Unie in het kader van de artikelen 317 en 325 VWEU - die niet op dezelfde manier op nationaal niveau kan worden uitgevoerd. Het voorstel heeft betrekking op onderzoeken door een agentschap van de Unie, die momenteel gereguleerd zijn in een verordening van de Unie. Het wijzigt niet de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten in de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, een verantwoordelijkheid die de lidstaten met de Unie delen, noch breidt het de bevoegdheden en het mandaat van OLAF uit.

Het voorstel heeft betrekking op de band met het EOM, dat een orgaan van de Unie zal zijn dat op grond van een EU-verordening is opgericht. Met betrekking tot de samenwerking tussen OLAF en het EOM is bijgevolg optreden op Unieniveau vereist.

De wijzigingen, bedoeld om de verwijzingen naar het nationale recht in het rechtskader van OLAF (in verband met de controles en verificaties ter plaatse en de toelaatbaarheid van verslagen van OLAF als bewijs) en de bijstand van de lidstaten (met name om OLAF toegang te geven tot informatie over bankrekeningen) beter te kaderen, zijn nodig om ervoor te zorgen dat OLAF zijn onderzoeken doeltreffend en coherenter kan verrichten in de hele Unie. Ze zijn nodig opdat OLAF zijn onderzoeksinstrumenten doeltreffend kan inzetten in alle lidstaten met het oog op de bescherming van een Europees belang (de financiële belangen van de Unie), terwijl passende procedurewaarborgen worden gegarandeerd voor marktdeelnemers tegen wie OLAF een onderzoek instelt. Deze doelstellingen vergen optreden op EU-niveau.

Evenredigheid

De voorgestelde wijzigingen zijn beperkt tot wat nodig is om de voorgestelde doelstellingen te bereiken, en voldoen dus aan het beginsel van evenredigheid.

De wijzigingen met betrekking tot het EOM zijn het gevolg van de vaststelling van Verordening 2017/1939. Ze zijn beperkt tot wat nodig is om de werking van OLAF aan te passen aan de beginselen inzake de band tussen het EOM en OLAF die in die verordening zijn neergelegd.

Daarnaast komen bepaalde beperkte aspecten van de verordening aan bod wanneer in de praktijk is gebleken dat het bestaande systeem tekortkomingen heeft. Hoewel de conclusies van de evaluatie verreikend waren, worden alleen wijzigingen voorgesteld wanneer die op korte termijn essentieel zijn om de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF te garanderen. De concrete wijzigingen gaan niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken en brengen de uiteenlopende betrokken wettige belangen in evenwicht. De bepalingen inzake de controles ter plaatse worden alleen gewijzigd in de mate waarin dat nodig is om te garanderen dat OLAF dit onderzoeksinstrument doeltreffend kan inzetten in alle lidstaten. Deze wijzigingen hebben geen effect op de toepassing van het nationale recht in de situaties waarin het relevant blijft, dat wil zeggen wanneer de nationale autoriteiten wordt gevraagd om OLAF bij te staan overeenkomstig hun nationale procedureregels. Dit beginsel geldt ook met betrekking tot de nieuwe bepaling inzake toegang tot informatie over bankrekeningen: in de verordening moest worden verduidelijkt dat de nationale bevoegde autoriteiten OLAF moeten bijstaan om toegang te krijgen tot dergelijke informatie, die essentieel is om veel soorten fraude op te sporen, maar de nationale autoriteiten zullen dit doen overeenkomstig hun nationale wetten.

Keuze van het instrument

Verordening nr. 883/2013 moet worden gewijzigd door hetzelfde type instrument.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van Verordening nr. 883/2013

Op 2 oktober 2017 nam de Commissie haar verslag van de evaluatie van de toepassing van Verordening nr. 883/2013 aan. Het verslag ging vergezeld van een advies van het Comité van toezicht van OLAF.

De evaluatie concludeerde dat de verordening OLAF in staat stelt concrete resultaten voor te leggen op het gebied van de bescherming van de EU-begroting. De evaluatie wees ook op een aantal tekortkomingen die negatieve gevolgen hebben voor de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF. Deze bevindingen betreffen diverse punten in verband met de toepassing van de verordening. Met dit voorstel worden de punten aangepakt die essentieel worden geacht om het kader voor de onderzoeken van OLAF op korte termijn te verstevigen; die punten worden hieronder samengevat.

Wat het verloop van de onderzoeken betreft, vloeien de onderzoeksbevoegdheden van OLAF voort uit diverse rechtshandelingen van de Unie, waaronder de verordening. In een aantal gevallen bepalen deze rechtshandelingen echter dat de uitoefening van deze bevoegdheden onderworpen is aan nationaalrechtelijke voorwaarden, met name wat betreft controles en verificaties ter plaatse van marktdeelnemers en digitaal forensisch onderzoek op het grondgebied van de lidstaten. Uit de evaluatie bleek dat het niet helemaal duidelijk is in welke mate Verordening nr. 883/2013 het nationale recht toepasselijk maakt. Verschillen in de interpretatie van de relevante bepalingen en in het nationale recht leiden tot versnippering in de uitoefening van de bevoegdheden van OLAF en maken het voor OLAF soms zelfs moeilijk om in alle lidstaten doeltreffend onderzoek te verrichten.

Uit de evaluatie kwam ook naar voren dat moet worden onderzocht in hoeverre het noodzakelijk en mogelijk is de toegang tot informatie over bankrekeningen onder passende voorwaarden te verbeteren. Dit zou een centrale rol kunnen spelen in de opsporing van talrijke gevallen van fraude of onregelmatigheden. Op het gebied van btw bleek dat het mandaat van OLAF zou moeten worden verduidelijkt en versterkt.

De evaluatie wees ook op een aantal gevallen in de samenwerking met de nationale autoriteiten waarin het voor OLAF moeilijk was om de nodige bijstand te krijgen, al werd tegelijk erkend dat de coördinatiediensten fraudebestrijding die bij Verordening nr. 883/2013 zijn ingevoerd, in dat opzicht een erg positieve ontwikkeling zijn.

Wat de follow-up van onderzoeken betreft, zijn volgens de evaluatie de regels inzake de toelaatbaarheid van door OLAF verzameld bewijsmateriaal in nationale gerechtelijke procedures de belangrijkste factor die de follow-up van de aanbevelingen van OLAF beïnvloedt. Krachtens de verordening zijn de verslagen van OLAF toelaatbare bewijsmiddelen, op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen. Uit de evaluatie kwam naar voren dat deze regel in sommige lidstaten de doeltreffendheid van de activiteiten van OLAF onvoldoende waarborgt.

De verordening geeft OLAF ook het mandaat de lidstaten bijstand te verlenen voor de coördinatie van hun acties ter bescherming van de financiële belangen van de Unie. Dit is een belangrijk onderdeel van het mandaat van OLAF om grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten te ondersteunen. De verordening bevat echter geen gedetailleerde bepalingen over de modaliteiten van samenwerking.

Ten slotte wees de evaluatie op een aantal bepalingen in de verordening die verduidelijkt zouden kunnen worden.

Raadpleging van belanghebbenden

Verordening nr. 883/2013 regelt het verloop van onderzoeken van OLAF en de samenwerkingsmechanismen met de institutionele partners. De groepen belanghebbenden waarvoor de verordening gevolgen heeft, zijn duidelijk omschreven, overwegend binnen het institutionele kader van de Unie en bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Het grote publiek kan niet worden geacht directe gevolgen te ondervinden van de bepalingen van de verordening of verantwoordelijk te zijn voor de toepassing daarvan, of in het bezit te zijn van specifiek bewijs dat voor de herziening nodig is. Daarom is geen openbare raadpleging gehouden.

Het publiek is gedurende vier weken in de gelegenheid gesteld feedback te geven op het stappenplan voor het initiatief: er werd geen feedback ontvangen.

Er vond een gerichte raadpleging van betrokken groepen belanghebbenden plaats:

nationale autoriteiten (coördinatiediensten fraudebestrijding, gerechtelijke autoriteiten, handhavingsautoriteiten en beheersautoriteiten) werden geraadpleegd door middel van een enquête, die in alle lidstaten werd verspreid via de coördinatiediensten fraudebestrijding. Er werden 44 antwoorden uit 21 verschillende lidstaten ontvangen;

instellingen, organen en instanties van de Unie werden geraadpleegd door middel van een enquête, waarop 28 antwoorden kwamen;

academici en strafadvocaten gaven hun standpunten te kennen tijdens een speciale workshop.

De meeste geraadpleegde belanghebbenden stemden in met de mogelijke wijziging van Verordening nr. 883/2013 gelet op de toekomstige oprichting van het EOM, zodat OLAF en het EOM nauw kunnen samenwerken en elk van beide zijn mandaat doeltreffend kan uitvoeren. Er was een ruime consensus dat duidelijke regels nodig zijn om dubbel werk te voorkomen, en ook om maximale complementariteit te garanderen en leemten te voorkomen.

De geraadpleegde belanghebbenden stemden er in verschillende mate mee in dat Verordening nr. 883/2013 zou worden gewijzigd om de onderzoeken van OLAF doeltreffender te maken. De meeste respondenten waren het ermee eens dat OLAF beter in staat moet worden gesteld op doeltreffende en coherente wijze onderzoeken te verrichten in de lidstaten. De meeste respondenten waren ook voorstander van verduidelijking en versterking van de verordening wat btw en de toegang van OLAF tot bankgegevens betreft. De standpunten van de respondenten liepen uiteen over kwesties zoals de toelaatbaarheid in nationale procedures van verslagen van OLAF of de rol en het mandaat van de coördinatiediensten fraudebestrijding.

Op 16 februari 2018 bekrachtigde COREPER een "resultaat van de bespreking van het verslag van de Commissie over de evaluatie van de toepassing van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013". De Commissie werd verzocht zich bij voorrang te concentreren op de aspecten die noodzakelijk zijn voor een vlotte samenwerking van OLAF met het EOM, zonder evenwel de thans aan OLAF toegekende competenties en bevoegdheden uit te breiden. Daarnaast bevatte het resultaat een lijst van aspecten die bepaalde delegaties in het voorstel aan bod zouden willen zien komen.

De herziening van Verordening nr. 883/2013 werd ook besproken door de Ministers van Justitie van de lidstaten, eerst op hun informele bijeenkomst in Sofia op 26 januari 2018, vervolgens in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in Brussel op 8-9 maart 2018. De Raad beklemtoonde dat samenwerking tussen het EOM en OLAF essentieel is en gebaseerd moet zijn op een duidelijke verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en complementariteit, en dat concurrentie of doublures moeten worden voorkomen. De bepalingen in de EOM-verordening betreffende de band tussen beide instanties moeten in Verordening nr. 883/2013 tot uitdrukking komen.

Advies nr. 2/2017 van het Comité van toezicht van OLAF over de toepassing van Verordening nr. 883/2013 werd ook in aanmerking genomen bij de voorbereiding van het voorstel. Het advies beklemtoont dat de gewijzigde verordening moet voorzien in eenvormige grondslagen voor alle onderzoeken teneinde versnippering en interpretatiemoeilijkheden te voorkomen en de wetgeving en de procedurewaarborgen duidelijker te maken. Het advies gaat verder in op de noodzaak toegang te krijgen tot informatie over bankrekeningen en geldovermakingen, en btw-fraude binnen de EU te onderzoeken. Het advies pleit ook voor gerechtelijke controle en versterking van de procedurewaarborgen en het toezicht daarop, met name in de context van de oprichting van het EOM en om de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal van OLAF in gerechtelijke procedures te verbeteren. Het advies beklemtoont dat er in de toekomstige interactie tussen OLAF en het EOM duidelijkheid moet zijn. Ten slotte vraagt het advies om verduidelijking van de rol en het mandaat van het Comité van toezicht, en zijn toegang tot informatie met betrekking tot de onderzoeksfunctie van OLAF.

Daarnaast is het analysedocument bij het voorstel ook gebaseerd op de ruime raadpleging van belanghebbenden die al voor de evaluatie van de toepassing van Verordening nr. 883/2013 had plaatsgevonden.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Bij de voorbereiding van het voorstel werd gebruikgemaakt van de externe studie die voor de evaluatie van Verordening nr. 883/2013 was verricht, en verschillende onafhankelijke studies. Deskundigen werden in een speciale workshop geraadpleegd.

Effectbeoordeling

Een effectbeoordeling werd niet nodig geacht. Het voorstel gaat vergezeld van een analysedocument van de diensten van de Commissie dat in zeer ruime mate gebaseerd is op het evaluatieverslag, externe studies en de resultaten van de hierboven vermelde raadplegingen.

Grondrechten

De grondrechten worden beschermd in het kader van de onderzoeken van OLAF, onder meer door specifieke bepalingen betreffende procedurewaarborgen in Verordening nr. 883/2013 en in Verordening nr. 2185/1996 die van toepassing is op de controles en verificaties ter plaatse. Daarnaast moet OLAF in het algemeen garanderen dat zijn activiteiten de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde rechten eerbiedigen.

Toen Verordening nr. 883/2013 werd aangenomen, werd een nieuw artikel 9 betreffende procedurewaarborgen ingevoerd. Artikel 9 herbevestigt een reeks beginselen die essentieel zijn in de onderzoeken van OLAF, waaronder met name de verplichting van OLAF om zowel belastende feiten tegen als ontlastende feiten voor de betrokken persoon te zoeken, het recht op een objectief en onpartijdig onderzoek, het vermoeden van onschuld en het recht niet tegen zichzelf te getuigen. Artikel 9 bevat voorts specifieke bepalingen betreffende, onder meer:

·het recht van betrokken personen en getuigen op kennisgeving voorafgaand aan een onderhoud of alvorens te worden gehoord;

·voor betrokken personen, het recht hun oordeel te geven over de feiten van de zaak zodra het onderzoek afgelopen is en voordat conclusies worden getrokken, en de verplichting voor OLAF om in het eindverslag van het onderzoek naar dat oordeel te verwijzen;

·voor getuigen, het recht op beëindiging van een onderhoud wanneer tijdens dat onderhoud blijkt dat zij een betrokken persoon zouden kunnen zijn, en het recht in kennis te worden gesteld van hun rechten;

·het recht zich bij een onderhoud uit te drukken in een van de officiële talen van de instellingen van de Unie (van ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie kan worden verlangd dat zij zich uitdrukken in een officiële taal van de instellingen die zij goed beheersen) en het recht het verslag van het onderhoud goed te keuren of daarover hun oordeel te geven. Voor betrokken personen worden deze rechten aangevuld door het recht zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze en het recht een afschrift van het verslag van het onderhoud te ontvangen;

·het recht van ambtenaren, andere personeelsleden, leden van een instelling of orgaan van de Unie, hoofden van instanties of agentschappen, of personeelsleden in kennis te worden gesteld wanneer uit een onderzoek blijkt dat zij een betrokken persoon zouden kunnen zijn, en het recht hun oordeel te geven wanneer OLAF nationale autoriteiten in kennis stelt vóór of tijdens een intern onderzoek.

Het nieuwe artikel 9 betreffende procedurewaarborgen wordt aangevuld met bepalingen over:

·de noodzaak van een schriftelijke machtiging van de directeur-generaal voor het verrichten van onderzoekstaken, waarin het voorwerp, het doel en de rechtsgrond voor het onderzoek en de daaruit voortvloeiende bevoegdheden zijn vermeld (artikel 7, lid 2);

·een wettigheidstoetsing (artikel 17, lid 7) voor de controle van de wettigheid (met inbegrip van de eerbiediging van de procedurewaarborgen en de grondrechten), de evenredigheid en de noodzaak van de onderzoeksactiviteiten, alvorens die worden verricht, en de algemene controle van de eindverslagen;

·vertrouwelijkheid en gegevensbescherming (artikel 10);

·diverse interne en externe controles (mogelijkheid voor een bij een onderzoek betrokken persoon om een klacht bij OLAF in te dienen, en controles die worden gevoerd door het Comité van toezicht, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, de Europese Ombudsman, de Europese Rekenkamer en het Hof van Justitie van de Europese Unie, in overeenstemming met hun respectieve mandaten).

Dit geheel van bepalingen en controles stelt een norm voor de bescherming van de procedurewaarborgen en grondrechten van bij onderzoeken van OLAF betrokken personen vast, die passend is gelet op het feit dat OLAF administratieve onderzoeken verricht waarbij het van zijn administratieve bevoegdheden gebruikmaakt. Na afloop van een onderzoek van OLAF worden een eindverslag en aanbevelingen opgesteld, naar aanleiding waarvan andere autoriteiten in voorkomend geval acties ondernemen. Wanneer die andere autoriteiten een besluit voorbereiden dat gevolgen heeft voor de rechtspositie van de betrokken personen, zijn verdere procedurerechten en -waarborgen van toepassing overeenkomstig het toepasselijke rechtskader.

In de evaluatie werd het rechtskader van de procedurewaarborgen in onderzoeken van OLAF, zoals dat in Verordening nr. 883/2013 is vastgelegd, algemeen aangemerkt als een verbetering op het gebied van de bescherming van de rechten van personen tegen wie OLAF een onderzoek heeft ingesteld. Uit de evaluatie bleek niet dat de bestaande bepalingen moeten worden herzien.

De voorgestelde wijzigingen hebben geen effect op het globale evenwicht tussen de onderzoeksbevoegdheden van OLAF en de procedurerechten van de personen tegen wie een onderzoek is ingesteld. De bevoegdheden van OLAF zullen niet wijzigen door dit initiatief, hoewel ze in verschillende gevallen worden verduidelijkt. De wijzigingen die in verband met controles en verificaties ter plaatse worden voorgesteld, handhaven de huidige bevoegdheden en zouden de toepassing van het nationale recht preciseren, waardoor er ook meer duidelijkheid komt over de toepasselijke waarborgen en rechten van de betrokken marktdeelnemers.

Voorts verduidelijkt het voorstel dat de procedurewaarborgen waarin Verordening nr. 883/2013 en ook andere Uniehandelingen voorzien, van toepassing zijn op de controles en verificaties ter plaatse. Dit omvat het recht niet tegen zichzelf te getuigen, het recht te worden bijgestaan door een persoon naar keuze en het recht zich uit te drukken in een taal van de lidstaat waar de controle wordt verricht. Wanneer de bijstand van nationale autoriteiten nodig is om de controle te verrichten omdat een marktdeelnemer zich verzet, of in andere gevallen waarin de autoriteiten van de lidstaten OLAF bijstand verlenen in het kader van een controle, zullen verdere waarborgen van toepassing zijn. In die gevallen zal het nationale recht van toepassing zijn, met inbegrip van de procedurewaarborgen, in de context van de algemene verplichting van de lidstaten te garanderen dat de actie van OLAF doeltreffend is.

De samenwerking tussen OLAF en het EOM en de nieuwe bepalingen inzake bijstand van de nationale autoriteiten om toegang te krijgen tot bankgegevens en inzake de samenwerking met Eurofisc kunnen met zich meebrengen dat persoonsgegevens moeten worden uitgewisseld. OLAF past de bepalingen van Verordening nr. 45/2001 op die doorgiften toe. Om met de huidige praktijk rekening te houden en om de gegevensbescherming te versterken, wijzigt het voorstel artikel 10, lid 4, op grond waarvan OLAF een functionaris voor gegevensbescherming kon aanwijzen: dit wordt nu een verplichting.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde wijzigingen van de verordening hebben geen gevolgen voor de Uniebegroting.

5.ANDERE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en regelingen voor monitoring, evaluatie en rapportage

Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving hoeft er geen uitvoeringsplan voor een verordening te worden voorbereid.

In de context van de oprichting van het EOM en de vaststelling van gedetailleerde modaliteiten van de operationele samenwerking zullen OLAF en het EOM werkafspraken moeten maken.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

I. De band met het EOM

Algemene beginselen

Artikel 1, lid 4 bis, en artikel 12 octies stellen de algemene beginselen vast voor de band tussen OLAF en het EOM. Ze zijn de weerspiegeling van artikel 101 van Verordening 2017/1939 dat een nauwe en complementaire band vereist opdat alle beschikbare middelen worden ingezet om de Uniebegroting te beschermen. Er wordt voorzien in werkafspraken omdat die nodig zullen zijn om de concrete modaliteiten van samenwerking en uitwisseling van informatie nader te bepalen.

Melding aan het EOM

Artikel 12 quater bevat een verplichting voor OLAF om het EOM zonder onnodige vertraging alle gedragingen te melden ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid kan uitoefenen, zoals vereist door artikel 24 van Verordening 2017/1939. De melding moet de minimuminformatie van artikel 24 van Verordening 2017/1939 bevatten. OLAF mag overgaan tot een voorlopige evaluatie van binnenkomende informatie, om te garanderen dat de informatie die aan het EOM wordt gemeld, voldoende onderbouwd is en de nodige elementen bevat. Artikel 12 quater is ook een weerspiegeling van de bepaling in Verordening 2017/1939 dat instellingen, organen en instanties van de Unie OLAF kunnen vragen om die evaluatie namens hen te verrichten.

Geen dubbel onderzoek, steun aan het EOM en aanvullende onderzoeken

Artikel 12 quinquies weerspiegelt artikel 101, lid 2, van Verordening 2017/1939, dat bepaalt dat OLAF geen parallel onderzoek instelt als het EOM al een onderzoek voert met betrekking tot dezelfde feiten. Het voert ook een raadplegingsmechanisme in om na te gaan of het EOM een onderzoek voert.

Artikel 12 sexies bevat de specifieke procedureregels die van toepassing zijn op verzoeken van het EOM aan OLAF om de activiteit van het EOM overeenkomstig artikel 101, lid 3, van Verordening 2017/1939 te ondersteunen of aan te vullen.

Artikel 12 septies bepaalt dat OLAF, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, met het oog op het nemen van voorzorgsmaatregelen of het ondernemen van financiële, tuchtrechtelijke of administratiefrechtelijke acties een administratief onderzoek kan openen of voortzetten om een door het EOM gevoerd strafrechtelijk onderzoek aan te vullen. Dit is in overeenstemming met Verordening 2017/1939, die bepaalt dat alle beschikbare middelen moeten worden ingezet om de financiële belangen van de Unie te beschermen (artikel 101, lid 1) en dat de regel van geen dubbel onderzoek geen afbreuk mag doen aan de bevoegdheid van OLAF om op eigen initiatief een administratief onderzoek te openen, in nauw overleg met het EOM (overweging 103). Deze bepaling maakt administratieve onderzoeken mogelijk die niet tot doel hebben de mogelijke elementen van een strafbaar feit na te gaan, maar gericht zijn op mogelijke terugvordering of administratiefrechtelijke of tuchtrechtelijke actie. Gevallen waarin administratieve actie de activiteit van het EOM nuttig kan aanvullen, zijn bv. administratieve terugvordering wanneer er een risico van verjaring bestaat, wanneer de betrokken bedragen erg hoog zijn of wanneer door middel van administratieve maatregelen moet worden voorkomen dat in risicosituaties verdere uitgaven worden gedaan.

Om de doeltreffendheid van de onderzoeken en vervolgingen van het EOM te beschermen, stelt artikel 12 septies het EOM in staat bezwaar te maken tegen de opening of voortzetting van een onderzoek door OLAF of tegen het verrichten van bepaalde handelingen in dat onderzoek. Deze mogelijkheid spoort met artikel 101, lid 3, van Verordening 2017/1939, omdat in dergelijke gevallen de afwezigheid van een bezwaar van het EOM functioneel gezien gelijkwaardig is met een verzoek dat overeenkomstig die bepaling wordt gedaan.

Andere bepalingen

Er worden verschillende aanpassingen van bestaande bepalingen van Verordening nr. 883/2013 voorgesteld om rekening te houden met de oprichting van het EOM (artikel 8, leden 1 en 4, artikel 9, lid 4, artikel 16, artikel 17, leden 5 en 8).

II. Verbetering van de doeltreffendheid van de onderzoeksactiviteit van OLAF

Controles en verificaties ter plaatse en bijstand van de nationale autoriteiten

Het voorstel wil dubbelzinnigheden en belemmeringen wegnemen die in de evaluatie naar voren zijn gekomen, door de verwijzingen naar het nationaal recht beter te kaderen, ervoor te zorgen dat de bevoegdheid van OLAF controles en verificaties ter plaatse te verrichten doeltreffender en coherenter wordt toegepast, dit alles zonder de manier te veranderen waarop de verordening ten aanzien van de lidstaten werkt.

De wijziging van artikel 3 verduidelijkt dat wanneer een marktdeelnemer zich aan een controle en verificatie ter plaatse door OLAF onderwerpt, die controles en verificaties ter plaatse alleen onder het Unierecht vallen (Verordeningen nr. 883/2013 en nr. 2185/1996). Dit omvat de procedurewaarborgen van Verordening nr. 883/2013 en van Verordening nr. 2185/1996, waarvan de toepassing in het kader van controles en verificaties ter plaatse wordt verduidelijkt in artikel 3, lid 5. Wanneer een marktdeelnemer geen medewerking verleent en OLAF een beroep moet doen op de nationale autoriteiten, of om andere redenen hun bijstand krijgt, handhaven artikel 3, lid 7, en artikel 7, lid 3, het beginsel dat die bijstand zal worden verleend overeenkomstig het nationale recht. Artikel 3, lid 3, bepaalt dat marktdeelnemers OLAF medewerking moeten verlenen in de loop van zijn onderzoeken.

Deze wijzigingen van artikel 3, met betrekking tot het op controles en verificaties ter plaatse toepasselijke recht, zijn verduidelijkingen die stroken met de uitlegging van Verordening nr. 883/2013 die het Gerecht heeft gegeven in zijn recente arrest van 3 mei 2018 in zaak T-48/16, Sigma Orionis/Europese Commissie 1 . Het gerecht heeft geoordeeld dat in het geval dat de betrokken marktdeelnemer zich niet verzet, controles en verificaties ter plaatse door OLAF worden verricht op grond van Verordening nr. 883/2013 en Verordening nr. 2185/1996, en van de schriftelijke machtiging van de directeur-generaal van OLAF. Het Unierecht heeft voorrang boven het nationale recht wanneer een aangelegenheid is geregeld door Verordening nr. 883/2013 of Verordening nr. 2185/1996. Voorts heeft het Gerecht geoordeeld dat de bepalingen (in Verordening nr. 2185/96) betreffende een mogelijk verzet van de betrokken marktdeelnemer tegen een controle geen "recht op verzet" inhouden, maar alleen voorzien in het gevolg van een dergelijk verzet, namelijk dat de controle hem kan worden opgelegd met de bijstand van de nationale autoriteiten (onder de door het nationale recht gestelde voorwaarden). Wat procedurewaarborgen betreft, herinnert het Gerecht eraan dat OLAF de in het Unierecht neergelegde grondrechten, met name in het Handvest, moet eerbiedigen.

De wijzigingen van artikel 8, leden 2 en 3, en artikel 12, lid 3, zijn bedoeld om te garanderen dat de acties van OLAF doeltreffend zijn, in gevallen waarin de verordening naar de toepassing van het nationale recht verwijst.

Informatie over bankrekeningen

Artikel 7, lid 3, wordt gewijzigd ter verduidelijking van de verplichting van de lidstaten om OLAF bijstand te verlenen bij het doorgeven van informatie over bankrekeningen. Om de onderzoeken van OLAF doeltreffender te maken, moet die bijstand de informatie over de houders van bankrekeningen omvatten die is opgenomen in centrale nationale registers van bankrekeningen en systemen voor gegevensontsluiting in de lidstaten (vijfde antiwitwasrichtlijn, waarover de medewetgevers van de Unie in december 2017 overeenstemming hebben bereikt). In die gevallen waarin vanwege de werkwijze van de onderzochte fraude dit soort kennis nodig is, moet ook informatie over financiële transacties worden doorgegeven. Het al in de verordening verankerde beginsel dat die bijstand zal worden verleend overeenkomstig het nationale recht, zal gehandhaafd blijven.

Btw

Artikel 3, lid 1, wordt verduidelijkt om te garanderen dat OLAF op alle gebieden van zijn mandaat controles en verificaties ter plaatse kan verrichten. Om een doeltreffende samenwerking met de lidstaten mogelijk te maken, kan OLAF daarnaast door de wijziging van artikel 12, lid 5, informatie uitwisselen met het Eurofisc-netwerk dat bij Verordening nr. 904/2010 is opgericht.

Toelaatbaarheid van door OLAF verzameld bewijsmateriaal

De wijziging van artikel 11, lid 2, handhaaft het beginsel van gelijkwaardigheid voor de regels die van toepassing zijn op de door administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen in het kader van strafrechtelijke procedures. De wijziging voert een beginsel van toelaatbaarheid in voor verslagen van OLAF - die alleen op hun authenticiteit worden gecontroleerd - in gerechtelijke procedures van niet-strafrechtelijke aard voor nationale gerechten en in administratieve procedures in de lidstaten. Ten slotte wordt bepaald dat de verslagen toelaatbaar zijn in administratieve en gerechtelijke procedures op Unieniveau. Hierdoor zullen de resultaten van onderzoeken van OLAF doeltreffender kunnen worden gebruikt, echter zonder in te grijpen in de beoordeling van dat bewijs.

Coördinatiediensten fraudebestrijding

Artikel 12 bis bepaalt nader de rol van de coördinatiediensten fraudebestrijding in de lidstaten teneinde te garanderen dat OLAF de bijstand krijgt die het nodig heeft om doeltreffend onderzoeken te kunnen verrichten. Hun organisatie en bevoegdheden blijven binnen de bevoegdheid van elke lidstaat. De coördinatiediensten fraudebestrijding kunnen OLAF ondersteunen in externe en interne onderzoeken en in coördinatieactiviteiten, en ook onderling samenwerken.

Coördinatieactiviteiten

Artikel 12 ter voert een nieuwe bepaling in waarin de coördinatieactiviteiten die OLAF kan verrichten, worden gespecificeerd.

III. Verduidelijking en vereenvoudiging

De wijziging van artikel 4, lid 2, past het verrichten van digitaal forensisch onderzoek aan de technologische vooruitgang aan.

De wijzigingen van artikel 3, lid 9, artikel 11, lid 3, en artikel 12, lid 1, zorgen voor meer coherentie van de regels betreffende interne en externe onderzoeken.

De wijziging van artikel 7, lid 6, verduidelijkt dat de instellingen, organen en instanties van de Unie OLAF te allen tijde kunnen raadplegen om te besluiten over voorzorgsmaatregelen.

.

2018/0170 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 325, in samenhang met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer 2 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Met de vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad 3 en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad 4 heeft de Unie de beschikbare strafrechtelijke middelen om de financiële belangen van de Unie te beschermen, aanzienlijk versterkt. Het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") zal de bevoegdheid hebben om in de deelnemende lidstaten strafrechtelijke onderzoeken uit te voeren en tenlasteleggingen in te dienen met betrekking tot strafbare feiten waardoor de begroting van de Unie wordt geschaad, als omschreven in Richtlijn (EU) 2017/1371.

(2)Het Europees Bureau voor fraudebestrijding ("het Bureau") verricht administratieve onderzoeken naar administratieve onregelmatigheden en ook naar strafbare gedragingen. Aan het einde van zijn onderzoeken kan het Bureau aan de nationale strafvervolgingsautoriteiten aanbevelingen betreffende gerechtelijke acties doen, teneinde tenlasteleggingen en strafvervolgingen in de lidstaten mogelijk te maken. In de toekomst zal het Bureau in de lidstaten die aan het EOM deelnemen, vermoedens van strafbare feiten aan het EOM melden en daarmee samenwerken in het kader van zijn onderzoeken.

(3)Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 5 moet dus worden gewijzigd na de vaststelling van Verordening (EU) 2017/1939. De bepalingen inzake de band tussen het EOM en het Bureau in Verordening (EU) 2017/1939 moeten tot uitdrukking komen in en worden aangevuld door de regels in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, zodat de financiële belangen van de Unie zo goed mogelijk worden beschermd door middel van synergieën tussen de twee organen.

(4)In het licht van hun gemeenschappelijke doel, namelijk het behoud van de integriteit van de begroting van de Unie, moeten het Bureau en het EOM een nauwe band ontwikkelen en onderhouden om echt samen te werken en te garanderen dat hun respectieve mandaten complementair zijn en hun acties gecoördineerd worden, met name gelet op de omvang van de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM. De band moet uiteindelijk helpen te waarborgen dat alle middelen worden ingezet om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en dat onnodig dubbel werk wordt voorkomen.

(5)Op grond van Verordening (EU) 2017/1939 moet het Bureau, net als alle instellingen, organen en instanties van de Unie en nationale bevoegde autoriteiten, zonder onnodige vertraging elke strafbare gedraging ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid kan uitoefenen, aan het EOM melden. Omdat het Bureau als mandaat heeft administratieve onderzoeken te verrichten naar fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, is het ideaal geplaatst en uitgerust om op te treden als de natuurlijke partner van en bevoorrechte bron van informatie voor het EOM.

(6)Elementen die wijzen op mogelijke strafbare gedragingen die binnen de bevoegdheid van het EOM vallen, kunnen in de praktijk al aanwezig zijn in initiële vermoedens die het Bureau ontvangt, of pas blijken in de loop van een administratief onderzoek dat het Bureau heeft ingesteld op grond van een vermoeden van administratieve onregelmatigheid. Om aan zijn meldingsplicht aan het EOM te voldoen, moet het Bureau dus, naargelang het geval, strafrechtelijke gedragingen melden in een fase vóór of tijdens een onderzoek.

(7)Verordening (EU) 2017/1939 specificeert de elementen die in de regel ten minste in een melding moeten worden opgenomen. Het kan zijn dat het Bureau moet overgaan tot een voorlopige evaluatie van vermoedens om na te gaan of deze elementen aanwezig zijn en de nodige informatie te verzamelen. Het Bureau moet de evaluatie snel verrichten en met behulp van middelen waardoor een mogelijk toekomstig strafrechtelijk onderzoek niet in gevaar wordt gebracht. Indien een vermoeden van een strafbaar feit binnen de bevoegdheid van het EOM wordt vastgesteld, moet het Bureau dit bij afloop van zijn evaluatie aan het EOM melden.

(8)Gelet op de deskundigheid van het Bureau moeten de instellingen, organen en instanties van de Unie de keuze hebben om een beroep te doen op het Bureau voor het verrichten van een dergelijke voorlopige evaluatie van vermoedens die aan hen zijn gemeld.

(9)Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 mag het Bureau in beginsel geen parallel administratief onderzoek instellen als het EOM al een onderzoek voert met betrekking tot dezelfde feiten. In sommige gevallen kan de bescherming van de financiële belangen van de Unie echter vereisen dat het Bureau een aanvullend administratief onderzoek verricht voordat de door het EOM ingestelde strafrechtelijke procedure beëindigd is, om te kunnen nagaan of voorzorgsmaatregelen nodig zijn dan wel financiële, tuchtrechtelijke of administratiefrechtelijke acties moeten worden ondernomen. Deze aanvullende onderzoeken kunnen onder meer passend zijn wanneer aan de begroting van de Unie verschuldigde bedragen binnen bepaalde verjaringstermijnen moeten worden teruggevorderd, wanneer de risicobedragen erg hoog zijn of wanneer door middel van administratieve maatregelen moet worden voorkomen dat in risicosituaties verdere uitgaven worden gedaan.

(10)Verordening (EU) 2017/1939 bepaalt dat het EOM het Bureau kan verzoeken om dergelijke aanvullende onderzoeken. In gevallen waarin het EOM daar niet om verzoekt, moet een dergelijk aanvullend onderzoek onder bepaalde voorwaarden ook mogelijk zijn op initiatief van het Bureau. Het EOM moet met name bezwaar kunnen maken tegen de opening of de voortzetting van een onderzoek door het Bureau of tegen het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen door het Bureau. De redenen voor dit bezwaar moeten gebaseerd zijn op het feit dat de doeltreffendheid van het onderzoek van het EOM moet worden beschermd, en moeten in verhouding staan tot dit doel. Het Bureau moet afzien van het verrichten van de handelingen waartegen het EOM bezwaar heeft gemaakt. Indien het EOM geen bezwaar maakt, moet het onderzoek van het Bureau in nauw overleg met het EOM worden verricht.

(11)Het Bureau moet het EOM actief ondersteunen in zijn onderzoeken. In dit verband kan het EOM het Bureau vragen dat het zijn strafrechtelijke onderzoeken ondersteunt of aanvult door de uitoefening van bevoegdheden op grond van deze verordening. In deze gevallen moet het Bureau deze operaties uitvoeren binnen de grenzen van zijn bevoegdheden en binnen het kader waarin deze verordening voorziet.

(12)Om doeltreffende coördinatie tussen het Bureau en het EOM te garanderen, moet continu tussen hen informatie worden uitgewisseld. De uitwisseling van informatie in de fasen voorafgaand aan de opening van onderzoeken door het Bureau en het EOM is vooral relevant om degelijke coördinatie tussen de respectieve acties te garanderen en dubbel werk te voorkomen. Het Bureau en het EOM moeten de modaliteiten en voorwaarden van deze uitwisseling van informatie vastleggen in hun werkafspraken.

(13)Het verslag van de Commissie van de evaluatie van de toepassing van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 6 , dat op 2 oktober 2017 werd aangenomen, concludeerde dat de wijzigingen in het rechtskader van 2013 voor duidelijke verbeteringen hebben gezorgd op het gebied van het verrichten van onderzoeken, de samenwerking met partners en de rechten van de betrokken personen. Anderzijds heeft de evaluatie een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht die van invloed zijn op de doeltreffendheid en efficiëntie van onderzoeken.

(14)De meest ondubbelzinnige bevindingen van de evaluatie van de Commissie moeten worden aangepakt door middel van de wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013. Het gaat om essentiële wijzigingen die op korte termijn nodig zijn om het kader voor de onderzoeken van het Bureau te verstevigen, zodat het Bureau krachtig en volledig kan blijven functioneren en de strafrechtelijke aanpak van het EOM kan complementeren met administratieve onderzoeken, die echter geen wijziging van het mandaat of de bevoegdheden behelzen. Het gaat in de eerste plaats om wijzigingen op punten waar vandaag het gebrek aan duidelijkheid van de verordening het Bureau belemmert doeltreffend onderzoeken te verrichten, zoals controles ter plaatse, de mogelijkheid van toegang tot informatie over bankrekeningen of de toelaatbaarheid van zaakverslagen van het Bureau als bewijs.

(15)Deze wijzigingen veranderen niets aan de procedurewaarborgen die gelden in het kader van onderzoeken. Het Bureau is verplicht de procedurewaarborgen toe te passen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/2016 7 , en die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn opgenomen. Dit kader vereist dat het Bureau zijn onderzoeken objectief, onpartijdig en vertrouwelijk verricht, zowel belastende feiten tegen als ontlastende feiten voor de betrokken persoon zoekt en onderzoekshandelingen verricht op basis van een schriftelijke machtiging en na wettigheidstoetsingen. Het Bureau moet de eerbiediging van de rechten van in zijn onderzoeken betrokken personen garanderen, waaronder het vermoeden van onschuld en het recht niet tegen zichzelf te getuigen. Betrokken personen hebben bij een onderhoud onder meer het recht om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze, het recht het verslag van het onderhoud goed te keuren, en het recht zich uit te drukken in een van de officiële talen van de Unie. Betrokken personen hebben ook het recht om hun oordeel te geven over de feiten van de zaak voordat conclusies worden getrokken.

(16)Het Bureau verricht controles en verificaties ter plaatse, waarbij het in het kader van zijn onderzoeken naar vermoedens van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, toegang heeft tot de lokalen en documenten van marktdeelnemers. Die controles en verificaties worden verricht overeenkomstig deze verordening en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96, die in sommige gevallen de toepassing van deze bevoegdheden doen afhangen van voorwaarden van nationaal recht. Uit de evaluatie van de Commissie bleek dat de mate waarin het nationale recht van toepassing moet zijn, niet altijd duidelijk is, wat een belemmering is voor de doeltreffendheid van de onderzoeksactiviteiten van het Bureau.

(17)Het is dus passend dat de gevallen worden verduidelijkt waarin het nationale recht van toepassing moet zijn in de loop van onderzoeken van het Bureau, evenwel zonder te tornen aan de bevoegdheden van het Bureau of de manier waarop de verordening ten aanzien van de lidstaten werkt. Deze verduidelijking weerspiegelt de recente uitspraak van het Gerecht in zaak T-48/16, Sigma Orionis SA tegen Europese Commissie.

(18)In situaties waarin de betrokken marktdeelnemer zich aan de controle onderwerpt, moet het verrichten van controles en verificaties ter plaatse door het Bureau alleen onder het Unierecht vallen. Dit moet het voor het Bureau mogelijk maken om in alle lidstaten zijn onderzoeksbevoegdheden op doeltreffende en coherente wijze uit te oefenen, teneinde bij te dragen aan een hoog niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie in de hele Unie, zoals vereist door artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(19)In situaties waarin het Bureau een beroep moet doen op de bijstand van de nationale bevoegde autoriteiten, vooral in gevallen waarin een marktdeelnemer zich tegen een controle en verificatie ter plaatse verzet, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de actie van het Bureau doeltreffend is, en moeten zij overeenkomstig de desbetreffende regels van nationaal procesrecht de nodige bijstand verlenen.

(20)In Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 moet voor marktdeelnemers de plicht tot samenwerking met het Bureau worden ingevoerd. Dit spoort met hun verplichting op grond van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 om voor het verrichten van controles en verificaties ter plaatse toegang te verlenen tot lokalen, terreinen, vervoermiddelen en andere plaatsen voor professioneel gebruik, en met de verplichting in artikel 129 8 van het Financieel Reglement dat een persoon of entiteit die middelen van de Unie ontvangt, ten volle meewerkt aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, waaronder in het kader van onderzoeken door het Bureau.

(21)Als onderdeel van deze plicht tot samenwerking moet het Bureau van marktdeelnemers die mogelijk bij de onderzochte feiten zijn betrokken, of die mogelijk relevante informatie bezitten, kunnen verlangen dat zij relevante informatie verstrekken. Wanneer zij aan dergelijke verzoeken gevolg geven, zijn marktdeelnemers niet verplicht toe te geven dat zij een onwettige activiteit hebben verricht, maar moeten zij feitelijke vragen beantwoorden en documenten verstrekken, zelfs als deze informatie kan worden gebruikt om tegen hen of tegen een andere marktdeelnemer het bestaan van een onwettige activiteit aan te tonen.

(22)Marktdeelnemers moeten de mogelijkheid hebben om een van de officiële talen te gebruiken van de lidstaat waar de controle plaatsvindt, en het recht hebben om zich tijdens controles en verificaties ter plaatse door een persoon naar keuze, waaronder door een externe juridisch adviseur, te laten bijstaan. De aanwezigheid van een juridisch adviseur mag echter geen wettelijke voorwaarde zijn voor de geldigheid van controles en verificaties ter plaatse. Om de doeltreffendheid van controles en verificaties ter plaatse te garanderen, met name wat betreft het risico dat bewijsmiddelen verdwijnen, moet het Bureau toegang kunnen krijgen tot lokalen, terreinen, vervoermiddelen of andere plaatsen voor professioneel gebruik zonder te hoeven wachten totdat de marktdeelnemer zijn juridisch adviseur raadpleegt. Het moet slechts een korte redelijke termijn aanvaarden in afwachting van de raadpleging van de juridisch adviseur voordat het met de controle begint. Die termijn moet tot het strikte minimum worden beperkt.

(23)Ten behoeve van de transparantie moet het Bureau bij het verrichten van controles en verificaties ter plaatse de marktdeelnemers passende informatie verstrekken over hun plicht tot samenwerking en de gevolgen van een weigering, en over de procedure die bij de controle moet worden gevolgd, inclusief de toepasselijke procedurewaarborgen.

(24)In interne onderzoeken en, zo nodig, in externe onderzoeken heeft het Bureau toegang tot alle relevante informatie die in het bezit is van de instellingen, organen en instanties. Zoals in de evaluatie van de Commissie werd gesuggereerd, moet worden verduidelijkt dat deze toegang mogelijk moet zijn ongeacht de aard van de informatiedrager, zodat rekening wordt gehouden met de evoluerende technologische vooruitgang.

(25)Voor een coherenter kader voor de onderzoeken van het Bureau moeten de regels voor interne en externe onderzoeken verder op elkaar worden afgestemd wanneer er geen goede reden bestaat voor onderlinge verschillen, om bepaalde in de evaluatie van de Commissie geconstateerde inconsistenties weg te werken. Er moet dus bijvoorbeeld worden bepaald dat verslagen en aanbevelingen die na een extern onderzoek zijn opgesteld, kunnen worden toegezonden aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie met het oog op het ondernemen van passende actie, net zoals bij interne onderzoeken. Wanneer zijn mandaat dat mogelijk maakt, moet het Bureau de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie ondersteunen in het gevolg dat aan zijn aanbevelingen wordt gegeven. Om samenwerking tussen het Bureau en instellingen, organen en instanties verder te garanderen, moet het Bureau, zo nodig, de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie in kwestie informeren wanneer het besluit om geen extern onderzoek te openen, bijvoorbeeld wanneer een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie de bron van de initiële informatie was.

(26)Het Bureau moet beschikken over de nodige middelen om het geldspoor te volgen teneinde de werkwijze te ontdekken die typisch is voor veel frauduleuze gedragingen. Vandaag kan het door middel van samenwerking met en bijstand van de nationale autoriteiten in een aantal lidstaten van kredietinstellingen informatie over bankrekeningen verkrijgen die relevant is voor zijn onderzoeksactiviteiten. Om een doeltreffende aanpak in de hele Unie te garanderen, moet de verordening nadere bepalingen bevatten over de plicht van nationale bevoegde autoriteiten om het Bureau informatie te verstrekken over bank- en betaalrekeningen, als onderdeel van hun algemene plicht het Bureau bijstand te verlenen. Deze samenwerking moet in de regel plaatsvinden via de financiële inlichtingeneenheden in de lidstaten. Wanneer zij het Bureau bijstand verlenen, moeten de nationale autoriteiten handelen met naleving van de relevante bepalingen van procesrecht in de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat.

(27)De vroege doorgifte van informatie door het Bureau met het oog op het nemen van voorzorgsmaatregelen is een essentieel instrument voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Om in dit verband nauwe samenwerking tussen het Bureau en de instellingen, organen en instanties van de Unie te garanderen, moeten die laatste de mogelijkheid hebben om het Bureau te allen tijde te raadplegen om te besluiten welke voorzorgsmaatregelen, inclusief maatregelen ter bescherming van bewijsmiddelen, passend zijn.

(28)Verslagen van het Bureau zijn vandaag toelaatbare bewijsmiddelen in administratieve of gerechtelijke procedures, op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen. Uit de evaluatie van de Commissie bleek dat deze regel in sommige lidstaten de doeltreffendheid van de activiteiten van het Bureau onvoldoende waarborgt. Om de verslagen van het Bureau doeltreffender te maken en het gebruik ervan samenhangender, moet de verordening bepalen dat die verslagen toelaatbaar zijn in gerechtelijke procedures van niet-strafrechtelijke aard voor nationale gerechten, en ook in administratieve procedures in de lidstaten. De regel dat deze verslagen gelijkwaardig zijn met de verslagen van nationale administratieve controleurs moet van toepassing blijven in geval van nationale gerechtelijke procedures van strafrechtelijke aard. De verordening moet ook voorzien in de toelaatbaarheid van de verslagen van het Bureau in administratieve en gerechtelijke procedures op Unieniveau.

(29)Het mandaat van het Bureau omvat de bescherming van de inkomsten voor de Uniebegroting uit eigen btw-middelen. Het Bureau moet op dit gebied de activiteiten van de lidstaten kunnen ondersteunen en aanvullen door middel van onderzoeken die overeenkomstig zijn mandaat worden verricht, de coördinatie van nationale bevoegde autoriteiten in complexe grensoverschrijdende zaken en de ondersteuning van en bijstand aan lidstaten en het EOM. Het Bureau moet daartoe informatie kunnen uitwisselen via het Eurofisc-netwerk, dat bij Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad 9 is ingesteld om samenwerking in de strijd tegen btw-fraude te bevorderen en te vergemakkelijken.

(30)De coördinatiediensten fraudebestrijding van de lidstaten werden ingevoerd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 om een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie, inclusief informatie van operationele aard, tussen het Bureau en de lidstaten te vergemakkelijken. Uit de evaluatie bleek dat zij positief hebben bijgedragen aan de activiteiten van het Bureau. Er werd ook vastgesteld dat hun rol verder moet worden verduidelijkt om te garanderen dat het Bureau de nodige bijstand krijgt om ervoor te zorgen dat zijn onderzoeken doeltreffend zijn, terwijl de organisatie en de bevoegdheden van de coördinatiediensten fraudebestrijding aan elke lidstaat worden overgelaten. In dit verband moeten de coördinatiediensten fraudebestrijding in staat zijn om de nodige bijstand aan het Bureau te verlenen, te krijgen of te coördineren opdat het Bureau zijn taken doeltreffend kan uitvoeren vóór, tijdens of bij afloop van een intern of extern onderzoek.

(31)De taak van het Bureau om de lidstaten bijstand te verlenen voor de coördinatie van hun acties ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, is een belangrijk onderdeel van zijn mandaat om grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten te ondersteunen. Er moeten nader bepaalde regels worden vastgesteld om de coördinatieactiviteiten van het Bureau en zijn samenwerking in deze context met de autoriteiten van de lidstaten, derde landen en internationale organisaties te vergemakkelijken. Deze regels mogen geen afbreuk doen aan de uitoefening door het Bureau van bevoegdheden die aan de Commissie zijn verleend in specifieke bepalingen betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met name aan Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad 10 .

(32)Voorts moet het voor het Bureau mogelijk zijn om de bijstand te vragen van de coördinatiediensten fraudebestrijding in het kader van coördinatieactiviteiten, en moet het voor de coördinatiediensten fraudebestrijding mogelijk zijn om onderling samen te werken, teneinde de beschikbare mechanismen voor samenwerking in de strijd tegen fraude verder te versterken.

(33)Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de versterking van de bescherming van de financiële belangen van de Unie door de werking van het Bureau aan de instelling van het EOM aan te passen en door de onderzoeken door het Bureau doeltreffender te maken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar door de vaststelling van regels betreffende de band tussen de twee organen van de Unie en regels om de onderzoeken door het Bureau doeltreffender te maken in de hele Unie, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is met het oog op een krachtiger bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

(34)Deze verordening brengt geen wijzigingen aan in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten om maatregelen te treffen ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

(35)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 11 en heeft op ... advies 12 uitgebracht.

(36)Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wordt als volgt gewijzigd:

(1)in artikel 1 wordt het volgende lid 4 bis ingevoegd:

"4 bis. Het Bureau ontwikkelt en onderhoudt een nauwe band met het Europees Openbaar Ministerie ("het EOM"), dat via nauwere samenwerking is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939 13 . Deze band is gebaseerd op wederzijdse samenwerking en op informatie-uitwisseling. Doel van die band is in het bijzonder ervoor te zorgen dat, om de financiële belangen van de Unie te beschermen, alle beschikbare middelen worden ingezet door de complementariteit van hun respectieve mandaten en de steun van het Bureau voor het EOM.

De samenwerking tussen het Bureau en het EOM geschiedt volgens de artikelen 12 quater tot en met 12 septies.";

(2)in artikel 2 wordt punt 4 vervangen door:

"4. "administratief onderzoek" ("onderzoek"): alle controles, verificaties en acties die het Bureau overeenkomstig de artikelen 3 en 4 onderneemt, ter verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen en tot vaststelling, in voorkomend geval, van het onregelmatig karakter van de gecontroleerde activiteiten; deze onderzoeken laten de bevoegdheid van het EOM of van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten inzake strafvervolging onverlet;";

(3)artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3
Externe onderzoeken

1.Binnen het in artikel 1 en artikel 2, punten 1 en 3, omschreven toepassingsgebied verricht het Bureau controles en verificaties ter plaatse in de lidstaten en, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties.

2.Controles en verificaties ter plaatse worden verricht overeenkomstig deze verordening en, in zoverre een aangelegenheid niet onder deze verordening valt, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96.

3.Marktdeelnemers werken met het Bureau samen tijdens zijn onderzoeken. Het Bureau kan marktdeelnemers om mondelinge informatie, inclusief door middel van een onderhoud, alsook om schriftelijke informatie verzoeken.

4.Het Bureau verricht controles en verificaties ter plaatse op vertoon van een schriftelijke machtiging in de zin van artikel 7, lid 2, van deze verordening en artikel 6, lid 1, van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/1996. Het verstrekt de betrokken marktdeelnemer informatie over de procedure die bij de controle moet worden gevolgd, inclusief de toepasselijke procedurewaarborgen, en de plicht tot samenwerking van de betrokken marktdeelnemer.

5.In de uitoefening van deze bevoegdheden eerbiedigt het Bureau de procedurewaarborgen waarin deze verordening en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 voorzien. Bij een controle en verificatie ter plaatse heeft de betrokken marktdeelnemer het recht om geen zichzelf belastende verklaringen af te leggen en het recht te worden bijgestaan door een persoon naar keuze. Bij het afleggen van verklaringen tijdens controles ter plaatse heeft de marktdeelnemer de mogelijkheid om een van de officiële talen van de lidstaat waar hij gevestigd is, te gebruiken. Het recht te worden bijgestaan door een persoon naar keuze belet niet dat het Bureau toegang heeft tot de lokalen van de marktdeelnemer, en mag het begin van de controle niet onnodig vertragen.

6.De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent de personeelsleden van het Bureau op verzoek van het Bureau de nodige bijstand om hun taak doeltreffend te kunnen uitvoeren, als omschreven in de in artikel 7, lid 2, bedoelde schriftelijke machtiging.

Overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de personeelsleden van het Bureau toegang krijgen tot alle informatie en documenten in verband met de onderzochte feiten die nodig blijken voor het doelmatige en doeltreffende verloop van de controles en verificaties ter plaatse, en dat zij documenten of gegevens kunnen veiligstellen teneinde elk risico van verdwijning uit te schakelen.

7.Wanneer de betrokken marktdeelnemer zich onderwerpt aan een controle en verificatie ter plaatse waarvoor overeenkomstig deze verordening machtiging is verleend, zijn artikel 2, lid 4, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en artikel 6, lid 1, derde alinea, en artikel 7, lid 1, van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 niet van toepassing, in zoverre die bepalingen naleving van het nationale recht vereisen en de toegang tot informatie en documenten van het Bureau kunnen doen afhangen van de voorwaarden die op de nationale administratieve controleurs van toepassing zijn.

Indien de personeelsleden van het Bureau vaststellen dat een marktdeelnemer zich verzet tegen een controle of verificatie ter plaatse die overeenkomstig deze verordening is toegestaan, verleent de betrokken lidstaat hun alle nodige bijstand van de rechtshandhavingsautoriteiten, zodat het Bureau zijn controle of verificatie ter plaatse doeltreffend en zonder onnodige vertraging kan verrichten.

Wanneer zij overeenkomstig dit lid of lid 6 bijstand verlenen, handelen de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale procedureregels die van toepassing zijn op de betrokken nationale bevoegde autoriteit. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor die bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

8.In het kader van zijn onderzoekstaak verricht het Bureau de controles en verificaties waarin artikel 9, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en de in artikel 9, lid 2, van die verordening bedoelde sectorale regelingen voorzien, in de lidstaten en, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties.

9.Tijdens een extern onderzoek kan het Bureau toegang verkrijgen tot alle relevante informatie en gegevens met betrekking tot de onderzochte feiten, ongeacht de aard van de informatiedrager, die in het bezit zijn van de instellingen, organen of instanties, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. In dat geval is artikel 4, leden 2 en 4, van toepassing.

10.Onverminderd artikel 12 quater, lid 1, kan het Bureau, wanneer het, voordat is besloten om al dan niet een extern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt dat er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de instellingen, organen en instanties in kwestie hiervan in kennis stellen.

Onverminderd de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bedoelde sectorale regelingen zorgen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor dat passende actie wordt ondernomen, waaraan het Bureau overeenkomstig het nationale recht kan deelnemen. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten stellen het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van hun bevindingen met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanwijzingen.";

(4)artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 2 wordt vervangen door:

"2. In de loop van interne onderzoeken:

(a)heeft het Bureau zonder voorafgaande waarschuwing onmiddellijke toegang tot alle relevante informatie en gegevens, ongeacht de aard van de informatiedrager, die in het bezit zijn van de instellingen, organen en instanties, alsmede tot hun lokalen. Het Bureau is bevoegd om de boekhouding van de instellingen, organen en instanties te controleren. Het Bureau kan alle documenten en de inhoud van alle informatiedragers die deze instellingen, organen en instanties in hun bezit hebben, kopiëren of daarvan uittreksels verkrijgen en kan, zo nodig, deze documenten of gegevens veiligstellen teneinde elk risico van verdwijning uit te schakelen;

(b)kan het Bureau de ambtenaren, andere personeelsleden, leden van instellingen of organen, hoofden van instanties of personeelsleden om mondelinge informatie, inclusief door middel van een onderhoud, alsook om schriftelijke informatie verzoeken.";

(b)lid 3 wordt vervangen door:

"3. Overeenkomstig artikel 3 kan het Bureau bij marktdeelnemers controles en verificaties ter plaatse verrichten om toegang te krijgen tot relevante informatie met betrekking tot de feiten waarnaar een intern onderzoek wordt ingesteld.";

(c)in lid 8 wordt de eerste alinea vervangen door:

"Onverminderd artikel 12 quater, lid 1, kan het Bureau, wanneer het, voordat is besloten om al dan niet een intern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt dat er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie hiervan in kennis stellen. De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie stelt het Bureau desgevraagd in kennis van de eventueel naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van de bevindingen met betrekking tot de hierboven bedoelde aanwijzingen.";

(5)artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 wordt de eerste zin vervangen door:

"Onverminderd artikel 12 quinquies kan de directeur-generaal een onderzoek openen bij voldoende ernstige verdenking van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, ook indien de informatie dienaangaande door derden of anoniem wordt verstrekt.";

(b)aan lid 3 wordt de volgende zin toegevoegd:

"Dit lid is niet van toepassing op onderzoeken door het EOM overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939.";

(c)lid 6 wordt vervangen door:

"6. Indien de directeur-generaal besluit geen extern onderzoek te openen, kan hij alle relevante informatie onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat doen toekomen, opdat naar aanleiding daarvan overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht passende actie kan worden ondernomen. Indien nodig stelt het Bureau ook de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie van zijn besluit in kennis.";

(6)artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

"De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verlenen de personeelsleden van het Bureau de nodige bijstand zodat die hun taken overeenkomstig deze verordening doeltreffend en zonder onnodige vertraging kunnen uitvoeren.";

(b)in lid 3 wordt de volgende tweede alinea ingevoegd:

"Op verzoek van het Bureau verstrekken de financiële inlichtingeneenheden die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 14 zijn opgericht en andere betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten het Bureau in verband met onderzochte feiten het volgende:

(a)de in [artikel 32 bis, lid 3, van] Richtlijn (EU) 2015/849 15 bedoelde informatie;

(b)wanneer dat voor het onderzoek strikt noodzakelijk is, de registratiegegevens van transacties.";

(c)aan lid 3 wordt de volgende derde alinea toegevoegd:

"Wanneer zij overeenkomstig de vorige alinea's bijstand verlenen, handelen de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale procedureregels die van toepassing zijn op de betrokken nationale bevoegde autoriteit.";

(d)in lid 6 wordt de tweede alinea vervangen door:

"De instelling, het orgaan of de instantie in kwestie kan, in aanvulling op de eerste alinea, te allen tijde het Bureau raadplegen om, in nauwe samenwerking met het Bureau, te besluiten alle passende voorzorgsmaatregelen te nemen, inclusief maatregelen ter bescherming van bewijsmiddelen, en stelt het Bureau onverwijld in kennis van dit besluit.";

(e)lid 8 wordt vervangen door:

"8. "Indien een onderzoek niet kan worden afgesloten binnen twaalf maanden nadat het is geopend, brengt de directeur-generaal, na het verstrijken van die twaalf maanden, en vervolgens om de zes maanden, verslag uit aan het Comité van toezicht, onder vermelding van de redenen die het oponthoud veroorzaken en, in voorkomend geval, de overwogen maatregelen om het onderzoek sneller te doen verlopen.";

(7)artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wanneer de instellingen, organen en instanties overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2017/1939 aan het EOM een melding doen, kunnen zij in plaats daarvan aan het Bureau een afschrift van de aan het EOM toegezonden melding doorgeven.";

(b)lid 2 wordt vervangen door:

"2. De instellingen, organen en instanties en, tenzij hun nationale recht dat verbiedt, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten geven op verzoek van het Bureau of op eigen initiatief alle documenten en informatie in hun bezit die verband houden met een lopend onderzoek van het Bureau aan het Bureau door.

Voorafgaand aan de opening van een onderzoek geven zij, op verzoek van het Bureau, alle documenten of informatie in hun bezit door die nodig zijn om de vermoedens te beoordelen of de in artikel 5, lid 1, vastgestelde criteria voor de opening van een onderzoek toe te passen.";

(c)lid 3 wordt vervangen door:

"3. De instellingen, organen en instanties en, tenzij hun nationale recht dat verbiedt, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten geven alle andere relevant geachte documenten en informatie in hun bezit die verband houden met de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, aan het Bureau door.";

(d)het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

"4. Dit artikel is niet van toepassing op het EOM met betrekking tot strafbare feiten ten aanzien waarvan het zijn bevoegdheid kan uitoefenen overeenkomstig de artikelen 22 en 25 van Verordening (EU) 2017/1939.

Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor het EOM om het Bureau relevante informatie over zaken te verstrekken overeenkomstig artikel 34, lid 8, artikel 36, lid 6, artikel 39, lid 4 en artikel 101, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2017/1939.";

(8)artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 4 wordt de derde alinea vervangen door:

"In terdege gemotiveerde gevallen waarin het vertrouwelijk karakter van het onderzoek moet worden bewaard en/of gebruik moet worden gemaakt van onderzoeksprocedures die tot de bevoegdheid van het EOM of een nationale gerechtelijke autoriteit behoren, kan de directeur-generaal besluiten dat de nakoming van de verplichting om de betrokken persoon uit te nodigen zijn oordeel over de feiten te geven, wordt opgeschort.";

(9)artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

"Het Bureau wijst een functionaris voor gegevensbescherming aan overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001.";

(10)artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

"Het verslag kan vergezeld gaan van aanbevelingen van de directeur-generaal betreffende te ondernemen actie. De aanbevelingen vermelden in voorkomend geval of er door de instellingen, organen en instanties en door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten tuchtrechtelijke, administratiefrechtelijke, financiële en/of gerechtelijke acties moeten worden ondernomen; in het bijzonder worden de geschatte in te vorderen bedragen en de voorlopige juridische kwalificatie van de geconstateerde feiten vermeld.";

(b)lid 2 wordt vervangen door:

"2. Bij de opstelling van deze rapporten en aanbevelingen worden de desbetreffende bepalingen van Unierecht en, inzoverre het van toepassing is, van het nationale recht van de betrokken lidstaat in aanmerking genomen.

Na eenvoudige controle van hun authenticiteit zijn verslagen die op basis daarvan zijn opgesteld, toelaatbaar als bewijs in gerechtelijke procedures van niet-strafrechtelijke aard voor nationale gerechten en in administratieve procedures in de lidstaten.

De verslagen van het Bureau zijn op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen toelaatbaar als bewijs in strafrechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt. De verslagen worden beoordeeld volgens dezelfde regels als administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs en hebben dezelfde bewijskracht.

De lidstaten stellen het Bureau in kennis van alle regels van nationaal recht die relevant zijn voor de toepassing van de derde alinea.

De verslagen van het Bureau zijn toelaatbaar als bewijs in gerechtelijke procedures voor gerechten van de Unie en in administratieve procedures in de Unie.";

(c)lid 3 wordt vervangen door:

"3. De na afloop van een extern onderzoek opgestelde verslagen en aanbevelingen en alle relevante daarmee verband houdende documenten worden overeenkomstig de regels betreffende externe onderzoeken toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en, indien noodzakelijk, aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie. Die instellingen, organen of instanties ondernemen de acties die op grond van de resultaten van het externe onderzoek geboden zijn en brengen daarover verslag uit aan het Bureau binnen de in de aanbevelingen die het verslag vergezellen bepaalde termijn, en bovendien op verzoek van het Bureau.";

(11)artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

(a)aan lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd:

"Het kan ook informatie doorgeven aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie.";

(b)lid 3 wordt vervangen door:

"3. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat stellen, tenzij hun nationale recht dat verbiedt, op eigen initiatief of op verzoek van het Bureau te gelegener tijd het Bureau in kennis van de actie die zij naar aanleiding van de krachtens dit artikel aan hen doorgegeven informatie hebben ondernomen.";

(c)het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

"5. "Het Bureau kan op eigen initiatief of op verzoek relevante informatie uitwisselen met het Eurofisc-netwerk dat bij Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad 16 is ingesteld.";

(12)de volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 12 bis
Coördinatiediensten fraudebestrijding in de lidstaten

1.Voor de toepassing van deze verordening wijzen de lidstaten een instantie ("de coördinatiedienst fraudebestrijding") aan om een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie, inclusief informatie van operationele aard, met het Bureau te faciliteren. De coördinatiedienst fraudebestrijding kan, in voorkomend geval en conform het nationale recht, voor de toepassing van deze verordening als een bevoegde autoriteit worden beschouwd.

2.Op verzoek van het Bureau en voordat een besluit is genomen of er al dan niet een onderzoek wordt geopend, en ook tijdens of na een onderzoek, verlenen, verkrijgen of coördineren de coördinatiediensten fraudebestrijding de nodige bijstand opdat het Bureau zijn taken doeltreffend kan uitvoeren. Die bijstand omvat met name de bijstand van de nationale bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, artikel 7, lid 3, en artikel 8, leden 2 en 3, wordt verleend.

3.Het Bureau kan de bijstand van de coördinatiediensten fraudebestrijding vragen wanneer het coördinatieactiviteiten overeenkomstig artikel 12 ter verricht, met inbegrip van, zo nodig, horizontale samenwerking en uitwisseling van informatie tussen coördinatiediensten fraudebestrijding.

Artikel 12 ter
Coördinatieactiviteiten

1.Overeenkomstig artikel 1, lid 2, kan het Bureau samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, instellingen, organen en instanties, alsook, conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, autoriteiten van derde landen en internationale organisaties organiseren en faciliteren. De deelnemende autoriteiten en het Bureau kunnen daartoe informatie, waaronder operationele informatie, vergaren, analyseren en uitwisselen. Het personeel van het Bureau kan bevoegde autoriteiten die onderzoeksactiviteiten verrichten, op verzoek van die autoriteiten vergezellen. Artikel 6, artikel 7, leden 6 en 7, artikel 8, lid 3, en artikel 10 zijn van toepassing.

2.Het Bureau kan over de verrichte coördinatieactiviteiten een verslag opstellen en dit, zo nodig, aan de nationale bevoegde autoriteiten en de betrokken instellingen, organen en instanties doorgeven.

3.Dit artikel doet geen afbreuk aan de uitoefening door het Bureau van bevoegdheden die aan de Commissie zijn verleend in specifieke bepalingen betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie.

4.Het Bureau kan deelnemen aan gemeenschappelijke onderzoeksteams die overeenkomstig het toepasselijke Unierecht zijn opgericht, en mag in dit kader overeenkomstig deze verordening verworven informatie uitwisselen.

Artikel 12 quater
Melding aan het EOM van strafbare gedragingen ten aanzien waarvan het zijn bevoegdheid kan uitoefenen

1.Het Bureau meldt het EOM zonder onnodige vertraging alle strafbare gedragingen ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid kan uitoefenen overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2017/1939. De melding wordt in elke fase voor of tijdens een onderzoek van het Bureau toegezonden.

2.Het verslag bevat ten minste een beschrijving van de feiten, met inbegrip van een beoordeling van de schade die is berokkend of wellicht zal worden berokkend, de mogelijke juridische kwalificatie, en eventuele beschikbare informatie over potentiële slachtoffers, verdachten en andere betrokkenen.

3.Het Bureau is niet verplicht kennelijk ongegronde vermoedens aan het EOM te melden.

In gevallen waarin de door het Bureau ontvangen informatie niet de in lid 2 omschreven elementen omvat, en er geen onderzoek van het Bureau aan de gang is, kan het Bureau overgaan tot een voorlopige evaluatie van de vermoedens. De evaluatie wordt snel verricht en in elk geval binnen twee maanden na ontvangst van de informatie. In de loop van deze evaluatie zijn artikel 6 en artikel 8, lid 2, van toepassing.

Na deze voorlopige evaluatie meldt het Bureau aan het EOM of de in lid 1 vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

4.Indien de in lid 1 bedoelde gedraging aan het licht komt tijdens een onderzoek door het Bureau en het EOM na de melding een onderzoek opent, zet het Bureau zijn onderzoek naar dezelfde feiten niet voort, tenzij in de in artikel 12 sexies of artikel 12 septies bedoelde gevallen.

Voor de toepassing van de eerste alinea controleert het Bureau overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, via het casemanagementsysteem van het EOM of het EOM een onderzoek voert. Het Bureau kan het EOM om verdere informatie verzoeken. Het EOM beantwoordt een dergelijk verzoek binnen tien werkdagen.

5.De instellingen, organen en instanties kunnen het Bureau verzoeken om over te gaan tot een voorlopige evaluatie van vermoedens die aan hen worden gemeld. Voor die verzoeken is lid 3 van toepassing.

6.Indien het Bureau na de melding aan het EOM overeenkomstig dit artikel zijn onderzoek afsluit, zijn artikel 9, lid 4, en artikel 11 niet van toepassing.

Artikel 12 quinquies
Voorkoming van dubbel onderzoek

De directeur-generaal opent geen onderzoek overeenkomstig artikel 5 als het EOM een onderzoek voert naar dezelfde feiten, tenzij in de in artikel 12 sexies of artikel 12 septies bedoelde gevallen.

Voor de toepassing van de eerste alinea controleert het Bureau overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, via het casemanagementsysteem van het EOM of het EOM een onderzoek voert. Het Bureau kan het EOM om verdere informatie verzoeken. Het EOM beantwoordt een dergelijk verzoek binnen tien werkdagen.

Artikel 12 sexies
Steun van het Bureau aan het EOM

1.In de loop van een onderzoek door het EOM, en op verzoek van het EOM overeenkomstig artikel 101, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1939, ondersteunt het Bureau, conform zijn mandaat, de activiteit van het EOM, of vult het die activiteit aan, met name door:

(a)informatie en analyses (ook forensische) te verstrekken en deskundigheid en operationele ondersteuning te bieden;

(b)de coördinatie van specifieke acties van de bevoegde nationale bestuurlijke autoriteiten en organen van de Unie te faciliteren;

(c)administratieve onderzoeken te verrichten.

2.Overeenkomstig lid 1 wordt een verzoek schriftelijk doorgegeven en specificeert het de maatregel of maatregelen die het EOM aan het Bureau verzoekt te nemen en, zo nodig, het geplande tijdschema daarvoor. Het bevat informatie over het onderzoek van het EOM tot dusver, in zoverre dat relevant is voor het doel van het verzoek. Zo nodig kan het Bureau om aanvullende informatie verzoeken.

Artikel 12 septies
Aanvullende onderzoeken

1.In naar behoren gerechtvaardigde gevallen waarin de directeur-generaal van het Bureau het, ondanks een reeds lopend onderzoek van het EOM, aangewezen acht dat overeenkomstig het mandaat van het Bureau een onderzoek wordt geopend teneinde het nemen van voorzorgsmaatregelen of het ondernemen van financiële, tuchtrechtelijke of administratiefrechtelijke acties te faciliteren, stelt het Bureau het EOM schriftelijk en met vermelding van de aard en het doel van het onderzoek daarvan in kennis.

Binnen 30 dagen na ontvangst van deze informatie kan het EOM bezwaar maken tegen de opening van een onderzoek of tegen het verrichten van bepaalde handelingen met betrekking tot het onderzoek, wanneer dat nodig is om te voorkomen dat zijn eigen onderzoek of vervolging in gevaar wordt gebracht, en dat zolang deze redenen bestaan. Het EOM stelt het Bureau zonder onnodige vertraging in kennis wanneer de redenen voor het bezwaar niet langer gelden.

Ingeval het EOM binnen de in de vorige alinea vastgestelde termijn geen bezwaar maakt, kan het Bureau een onderzoek openen en voert het dit onderzoek in nauw overleg met het EOM.

Het Bureau schorst zijn onderzoek of zet dit stop, of onthoudt zich van het verrichten van bepaalde handelingen met betrekking tot het onderzoek, als het EOM er om dezelfde redenen als die welke in de tweede alinea zijn vermeld, later bezwaar tegen maakt.

2.Indien het EOM in antwoord op een verzoek om informatie dat overeenkomstig artikel 12 quinquies is ingediend, het Bureau ervan in kennis stelt dat het geen onderzoek voert en het later een onderzoek naar dezelfde feiten opent, stelt het het Bureau onverwijld daarvan in kennis. Indien de directeur-generaal na ontvangst van deze informatie van oordeel is dat het door het Bureau geopende onderzoek moet worden voortgezet teneinde het nemen van voorzorgsmaatregelen of het ondernemen van financiële, tuchtrechtelijke of administratiefrechtelijke acties te faciliteren, is lid 1 van toepassing.

Artikel 12 octies
Werkafspraken en uitwisseling van informatie met het EOM

1.Indien dit nodig is om de samenwerking met het EOM als beschreven in artikel 1, lid 4 bis, te faciliteren, maakt het Bureau administratieve afspraken met het EOM. Dergelijke werkafspraken kunnen bestaan uit praktische regelingen voor de uitwisseling van informatie, waaronder persoonsgegevens, operationele, strategische of technische informatie en gerubriceerde informatie. Ze omvatten gedetailleerde afspraken over de continue uitwisseling van informatie tijdens de ontvangst en de controle van vermoedens door beide instanties.

2.Het Bureau krijgt op basis van een hit/no hit-systeem indirect toegang tot informatie in het casemanagementsysteem van het EOM. Telkens wanneer een match wordt gevonden tussen gegevens die het Bureau in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd en die waarover het EOM beschikt, worden zowel het EOM als het Bureau hiervan op de hoogte gebracht. Het Bureau neemt de nodige maatregelen om het EOM op basis van een hit/no hit-systeem toegang te geven tot informatie in zijn casemanagementsysteem.";

(13)artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 wordt de derde zin vervangen door:

"Vertegenwoordigers van de Rekenkamer, het EOM, Eurojust en/of Europol kunnen op verzoek van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de directeur-generaal of het Comité van toezicht worden uitgenodigd om op ad-hocbasis bij de gedachtewisseling aanwezig te zijn.";

(b)in lid 2 wordt punt d) vervangen door:

"d) het kader inzake de betrekkingen tussen het Bureau en de instellingen, organen en instanties, in het bijzonder de band met het EOM;";

(14)artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 3 wordt vervangen door:

"3. De directeur-generaal vraagt noch aanvaardt van welke regering, instelling of instantie dan ook instructies voor de vervulling van zijn taken met betrekking tot het openen en uitvoeren van externe en interne onderzoeken of coördinatieactiviteiten, of met betrekking tot het opstellen van de verslagen naar aanleiding van die onderzoeken of coördinatieactiviteiten. Indien de directeur-generaal van oordeel is dat een maatregel van de Commissie zijn onafhankelijkheid aantast, stelt hij het Comité van toezicht onmiddellijk daarvan in kennis en beslist hij of hij bij het Hof van Justitie beroep tegen de Commissie instelt.";

(b)in lid 5 wordt punt b) vervangen door:

"b) de gevallen waarin informatie is doorgegeven aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten en aan het EOM;";

(c)in de eerste alinea van lid 8 wordt het volgende punt e) toegevoegd:

"e) de band met het EOM.".

Artikel 2

1.Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.De in artikel 1, punt 12, bedoelde artikelen 12 quater tot en met 12 septies zijn van toepassing vanaf de datum die overeenkomstig artikel 120, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 is bepaald.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De Voorzitter    De Voorzitter

(1)    Nog niet gepubliceerd. Zie de punten 73-118.
(2)    PB C […] van […], blz. […].
(3)    Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(4)    Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283, 31.10.2017, blz. 1).
(5)    Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(6)    COM(2017) 589. Het verslag ging vergezeld van een evaluatiewerkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2017) 332) en een advies van het Comité van toezicht van het Bureau (advies 2/2017).
(7)    Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(8)    Artikel 129 zal worden ingevoegd in Verordening (EU) 2018/XX van het Europees Parlement en de Raad (nieuw Financieel Reglement), waarover een politiek akkoord is bereikt en die naar verwachting in de komende maanden zal worden vastgesteld.
(9)    Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).
(10)    Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
(11)    Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(12)    PB C […] van [...], blz. […].
(13)    Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(14)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(15)    Artikel 32 bis, lid 3, zal in Richtlijn (EU) 2015/849 worden ingevoegd bij Richtlijn (EU) 2018/XX van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849, waarover op 19 december 2017 een politiek akkoord is bereikt en die naar verwachting in de komende maanden zal worden vastgesteld.
(16)    Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).
Top