EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0149

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visbestanden in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Oostzee, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008

COM/2018/0149 final - 2018/074 (COD)

Brussel, 23.3.2018

COM(2018) 149 final

2018/0074(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visbestanden in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Oostzee, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De visserijen in de westelijke wateren en daaraan grenzende gebieden vormen een uitermate complex geheel, met vaartuigen uit op zijn minst zeven kustlidstaten, die tal van verschillende vistuigen inzetten op een brede waaier vis-, schaal- en schelpdiersoorten. Een essentiële factor in dit verband is dat de belangrijkste demersale soorten (soorten die op of in de nabijheid van de zeebodem leven) voor een groot deel in gemengde visserijen worden gevangen. Concreet betekent dit dat wanneer een vaartuig zijn vistuig binnenhaalt, de vangst per definitie bestaat uit een mengeling van soorten. De samenstelling van die mengeling verandert afhankelijk van welk soort vistuig wordt gebruikt en wanneer en waar dat wordt uitgezet.

Vaartuigen die vis vangen uit bestanden waarvoor een TAC (totale toegestane vangst) geldt, moeten bijgevolg stoppen met vissen zodra hun quotum voor een "TAC"-bestand is opgebruikt. Vóór de vaststelling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid 1 (de basisverordening) waren vaartuigen niet verplicht de visserij stop te zetten zodra hun quotum voor een van deze soorten was opgebruikt. Zij mochten verder vissen op andere doelsoorten en bleven bijgevolg ook de soorten vangen waarvoor hun quotum was opgebruikt, zelfs al konden zij die vangsten niet op wettige wijze aanlanden. Wat zij boven het quotum vingen, moest worden teruggegooid.

Wanneer de aanlandingsverplichting op grond van de basisverordening eenmaal volledig ten uitvoer is gelegd, wordt de teruggooi van vangsten boven het quotum illegaal. Het is dus mogelijk dat vaartuigen vroeg in het jaar moeten stoppen met vissen wanneer hun quotum voor de meest limiterende soort is opgebruikt. In dat geval wordt de meest limiterende soort een zogenoemde "knelsoort" of "verstikkingssoort" omdat deze, zodra het betrokken quotum is opgebruikt, de mogelijkheid om op andere bestanden te blijven vissen, afknelt of verstikt. Daarom is het wenselijk om bij het vaststellen van TAC's voor deze soorten in aanmerking te nemen dat in gemengde visserijen vis uit meerdere bestanden samen wordt gevangen. Een dergelijke benadering moet zowel de instandhouding als de exploitatie van de bestanden ten goede komen. In het onderhavige voorstel wordt deze benadering gevolgd.

De basisverordening heeft ten doel de problemen van overbevissing en teruggooi doeltreffender op te lossen dan met de vorige wetgeving het geval was. Er dient evenwel extra wetgeving te worden vastgesteld, wil men ervoor zorgen dat quota in gemengde visserijen in de westelijke wateren niet onderbenut worden en dat nog uitzonderingen op de aanlandingsverplichting kunnen worden gemaakt na het verstrijken van de teruggooiplannen.

Gezien de interacties in de demersale visserijen in de westelijke wateren is het daarom wenselijk de vangstmogelijkheden te beheren vanuit het perspectief van gemengde visserij. Dankzij de recente wetenschappelijke ontwikkelingen is dat nu mogelijk. Deze aanpak zou tevens in overeenstemming zijn met de ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer. De eerste stap naar zo een aanpassingsgericht beheer bestaat erin alle relevante bestanden in één beheersplan op te nemen. Dat plan zou onder meer, voor zover beschikbaar, streefbandbreedtes voor de visserijsterfte van elk bestand omvatten, die zouden worden gehanteerd als basis voor de vaststelling van jaarlijkse TAC's voor deze bestanden. Op die manier wordt in de procedure voor het vaststellen van de TAC's de nodige flexibiliteit ingebouwd om problemen die zich in het kader van de gemengde visserij voordoen, te helpen opvangen. De vrijwaringsmaatregelen in het plan moeten dienstdoen als kader voor het herstel van bestanden die onder biologisch veilige grenzen zijn terechtgekomen.

Dit voorstel heeft ten doel een beheersplan voor demersale bestanden, met inbegrip van diepzeebestanden, en de desbetreffende visserijen in de westelijke wateren vast te stellen. Het plan zal garanderen dat deze bestanden overeenkomstig de beginselen van de maximale duurzame opbrengst (MDO) en de ecoysteemgerichte benadering van het visserijbeheer en overeenkomstig de voorzorgsbenadering worden geëxploiteerd, en staat daardoor borg voor de duurzame exploitatie van deze bestanden. Het plan brengt bovendien stabiliteit in de vangstmogelijkheden en zorgt er tegelijkertijd voor dat bij het beheer wordt uitgegaan van de meest recente wetenschappelijke informatie over de bestanden, de gemengde visserijen en andere aspecten van het ecosysteem en het milieu. Tevens zal het plan de invoering van de aanlandingsverplichting vergemakkelijken.

Bestanden die bepalend zijn voor het gedrag van de vissers en in economisch opzicht van belang zijn, dienen te worden beheerd op basis van FMSY-bandbreedtes. Voor de westelijke wateren betekent dit dat ongeveer 95 % (in volume) van de aanlandingen zal worden beheerd op een op maximale duurzame opbrengst gerichte wijze. De overige bestanden, die voornamelijk als bijvangst worden gevangen, dienen te worden beheerd op basis van de voorzorgsbenadering.

Dit voorstel is geen initiatief binnen het programma voor gezonde regelgeving (Refit). Het zou niettemin bijdragen tot de vereenvoudiging van de toepasselijke wetgeving van de Unie. Voorgesteld wordt om de vijf bestaande, op één soort gebaseerde meerjarenplannen die bij afzonderlijke verordeningen zijn vastgesteld, te vervangen door één verordening waarin alle meerjarenplannen voor de verschillende demersale bestanden worden gebundeld. Dit zijn de vijf bestaande plannen die op één soort zijn gebaseerd:

1.het meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (Verordening (EG) nr. 1300/2008);

2.het meerjarenplan voor tong in het westelijk Kanaal (Verordening (EG) nr. 509/2007);

3.het meerjarenplan voor tong in de Golf van Biskaje (Verordening (EG) nr. 388/2006);

4.het herstelplan voor het noordelijke heekbestand (Verordening (EG) nr. 811/2004);

5.het herstelplan voor heek en langoustines langs het Iberisch schiereiland (Verordening (EG) nr. 2166/2005).

Deze nieuwe aanpak maakt het mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen te halen en tegelijkertijd beperkingen van de visserijinspanning af te schaffen, met als gevolg dat tal van rapportage- en controleverplichtingen komen te vervallen en de administratieve belasting aanzienlijk wordt verlicht.

Het plan zal van toepassing zijn op alle in de westelijke wateren vissende Unievissersvaartuigen, ongeacht hun lengte over alles, aangezien zulks in overeenstemming is met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en met het effect van die vaartuigen op de betrokken visbestanden.

De basisverordening met voorschriften inzake het GVB is sinds 1 januari 2014 van toepassing en bevat bepalingen over meerjarenplannen, de invoering van de aanlandingsverplichting voor TAC-bestanden en de zogenoemde regionalisering. In het plan wordt als volgt invulling gegeven aan deze bepalingen.

·Overeenkomstig de beginselen en doelstellingen van de meerjarenplannen als uiteengezet in artikel 9 van de basisverordening, is het plan een plan voor gemengde visserij met de MDO-doelstelling als belangrijkste basis.

·Op grond van artikel 10 van de basisverordening, dat betrekking heeft op de inhoud van meerjarenplannen, moeten in de plannen kwantificeerbare streefdoelen worden opgenomen. In dit plan worden die streefdoelen, die overeenstemmen met de maximale duurzame opbrengst, weergegeven in de vorm van door de ICES aanbevolen bandbreedtes. Deze bandbreedtes maken het mogelijk de betrokken bestanden op een op MDO gerichte wijze te beheren, terwijl tegelijkertijd een hoge mate van voorspelbaarheid wordt gehandhaafd. De streefdoelen worden aangevuld met vrijwaringsmaatregelen die zijn gekoppeld aan een instandhoudingsreferentiepunt dat als trigger fungeert. Deze referentiepunten worden voor de visbestanden waarvoor ze beschikbaar zijn, uitgedrukt als paaibiomassa. De gegevens daarover worden aangeleverd door de ICES, doorgaans in het kader van de benchmarkexercitie. Voor bepaalde functionele eenheden langoustines worden deze referentiepunten, waar beschikbaar, uitgedrukt als abundantie. Als geen advies over het niveau van de paaibiomassa of de abundantie voorhanden is, moet wetenschappelijk advies waaruit blijkt dat het bestand gevaar loopt, als trigger fungeren. Voor het bepalen van de doelstellingen, streefdoelen en vrijwaringsmaatregelen van het plan en voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting is dezelfde aanpak gevolgd als in de recent vastgestelde Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad 2 .

·Krachtens artikel 15 van de basisverordening geldt de aanlandingsverplichting in de westelijke wateren sinds 2015 voor pelagische soorten, sinds 2016 voor bepaalde demersale visserijen en visserijbepalende soorten, en met ingang van 1 januari 2019 voor de visserij op alle andere soorten waarvoor vangstbeperkingen zijn vastgesteld. Overeenkomstig artikel 16, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt van de lidstaten verlangd dat zij bij de verdeling van de TAC's over de vaartuigen die hun vlag voeren, rekening houden met de waarschijnlijke samenstelling van de vangsten en met de aanlandingsverplichting. De lidstaten kunnen daartoe nationale maatregelen vaststellen. Zij kunnen bijvoorbeeld een zeker deel van de beschikbare nationale TAC gebruiken om quota uit te wisselen met andere lidstaten.

·Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gemeenschappelijke aanbevelingen indienen, bijvoorbeeld met betrekking tot bepaalde te treffen maatregelen, wanneer de Commissie gemachtigd is om uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de doelstellingen van een meerjarenplan te verwezenlijken. Hiertoe voorziet het plan in regionale samenwerking tussen lidstaten bij het vaststellen van bepalingen inzake de aanlandingsverplichting en specifieke instandhoudingsmaatregelen voor bepaalde bestanden.

Overeenkomstig het wetenschappelijke advies van het WTECV zijn in het plan geen jaarlijkse beperkingen van de visserijinspanning (aantal zeedagen) opgenomen. De lidstaten kunnen evenwel op nationaal niveau capaciteitsmaxima vaststellen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel van de Commissie strookt met het bestaande rechtskader voor het visserijbeheer in de westelijke wateren.

·Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 204/585/EG van de Raad1 stelt het algemene kader voor het GVB vast en omschrijft de situaties waarin het Europees Parlement en de Raad meerjarenplannen moeten vaststellen.

·Bij Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen 3 zijn technische instandhoudingsmaatregelen vastgesteld, zoals voorschriften inzake vangstsamenstelling, minimummaaswijdte, minimummaat bij aanlanding en voor de visserij gesloten gebieden en seizoenen. Bij deze verordening is tevens een beperking op het gebruik van drijfnetten ingesteld. De verordening wordt momenteel herzien en zal eventueel worden vervangen door het nog vast te stellen voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad 4 . 

·Bij jaarlijkse verordeningen van de Raad tot vaststelling van vangstmogelijkheden en vangstvoorschriften voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de westelijke wateren worden de TAC's voor de betrokken bestanden bepaald (de meest recente, die momenteel van kracht is, is Verordening (EU) 2018/120 van de Raad van 23 januari 2018 tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn 5 ).

·Bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 6 (hierna "Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad" genoemd) zijn de algemene controlevereisten voor visserijen alsmede specifieke controlevereisten voor meerjarenplannen vastgesteld.

·De Commissie stelt voor om gebruik te maken van dynamische verwijzingen naar de FMSY-bandbreedtes en de instandhoudingsreferentiepunten. Deze benadering garandeert dat die parameters, die van essentieel belang zijn voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden, actueel blijven en dat de Raad zich steeds kan baseren op de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen. Ook voor het beheer van de bestanden in de Oostzee moet die benadering, met dynamische verwijzingen naar de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen, worden gevolgd. Verordening (EU) 2016/1139 dient derhalve te worden gewijzigd.

·Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie, met name op het gebied van milieu, sociale aangelegenheden, markt en handel.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

·Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

·Subsidiariteitsbeginsel

Het voorstel heeft betrekking op de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee en dergelijke maatregelen vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

·Evenredigheidsbeginsel

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel aangezien zij passend en noodzakelijk zijn en de nagestreefde beleidsdoelstellingen niet kunnen worden bereikt met andere maatregelen die minder restrictief zijn.

·Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Op verschillende niveaus heeft overleg plaatsgevonden: met belanghebbenden, wetenschappers, het publiek (waaronder overheden) en diensten van de Commissie. Het voorstel heeft een volledig evaluatieproces doorlopen waarin de aanvankelijke taken en probleemstelling voor rekening van de Commissie kwamen, maar de essentiële input in alle stadia van het gehele proces werd gegeven door experts uit wetenschappelijke en andere hoek en door belanghebbende partijen.

·Raadpleging van belanghebbenden

De belanghebbenden zijn gericht geraadpleegd via de adviesraad voor de noordwestelijke wateren en de adviesraad voor de zuidwestelijke wateren. Adviesraden zijn organisaties van belanghebbenden die zijn opgericht bij de vorige GVBhervorming in 2002 en die vertegenwoordigers van de sector (visserij, verwerking en afzet) en andere belangengroeperingen (zoals milieu- en consumentenorganisaties) samenbrengen. Elke adviesraad is bevoegd voor een specifiek zeegebied. De genoemde adviesraden geven advies over de visserijen in het geografische gebied dat door dit voorstel wordt bestreken.

Van 22 mei tot 15 september 2015 heeft een breed opgezette, openbare raadpleging plaatsgevonden via het internet 7 . In totaal werden 28 uitvoerige bijdragen ingeleverd door lidstaten, adviesraden, belangenorganisaties van de sector, ngo's en het brede publiek. Hieronder worden de voornaamste conclusies gedistilleerd.

·De belangrijkste problemen die werden aangehaald, zijn dat de bestanden nog niet op MDO-niveau zijn, waardoor de visserijsector nog niet ten volle kan genieten van de voordelen van een duurzame visserij, en dat de huidige meerjarenplannen niet geschikt zijn voor het nemen van de beheersmaatregelen waarin het nieuwe GVB voorziet.

·Maatregelen op het niveau van de Europese Unie zijn nodig en zijn ook verplicht uit hoofde van het Verdrag, maar moeten worden genomen in samenwerking met de visserijsector.

·Er is een sterke voorkeur voor een meerjarige, proactieve aanpak boven een jaarlijkse, reactieve aanpak. Echter, in veranderende omstandigheden kan er toch nog behoefte zijn aan een reactieve aanpak.

·Er is een transparant en stabiel kader nodig ter verwezenlijking van de MDO, alsmede een wettelijk kader voor de langetermijntoepassing van de aanlandingsverplichting en de regionale aanpak van het visserijbeheer. Sommige respondenten vroegen om de werkingssfeer uit te breiden, onder meer met milieudoelstellingen.

·Er moet een kader worden vastgesteld om de belangrijkste soorten op samenhangende wijze te beheren binnen een meerjarig beheersplan. Het kader moet de vangstsamenstelling en de quotatoewijzingen in aanmerking nemen en worden vastgesteld vanuit het oogpunt van gemengde visserij. Het mag niet beperkt zijn tot de belangrijkste soorten. Er moet worden gestreefd naar een kader dat in overeenstemming is met de geografische spreiding in termen van biologie en visserijen.

·Er wordt duidelijk verschillend gedacht over de soorten waarop het plan betrekking moet hebben: waar beroepsorganisaties een voorkeur hebben voor een plan dat focust op de soorten die de belangrijkste visserijen bepalen en die sinds 2016 zijn opgenomen in teruggooiplannen (zoals kabeljauw, heek, scharretong en zeeduivel), vinden niet-gouvernementele organisaties dat het plan betrekking moet hebben op een bredere waaier aan soorten, of ze nu de belangrijke soort zijn of als bijvangst worden gevangen.

·Het visserijbeheer moet rekening houden met specifieke regionale kenmerken en zorgen voor een grotere betrokkenheid van de belanghebbenden. De voorzorgsbenadering moet worden toegepast.

Parallel aan deze openbare raadpleging werd een gerichte enquête gehouden waarin kwesties van een meer precieze en technische aard aan bod kwamen. Die enquête is verricht bij de adviesraden, de autoriteiten van de lidstaten, de commissie PECH van het Europees Parlement en de commissie NAT van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

·Bijeenbrengen en gebruik van expertise 

Het grootste deel van het werk en overleg voor de evaluatie van de bestaande wetgeving is verricht door wetenschappers onder auspiciën van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES), alsmede door de Marine Resources Assessment Group (MRAG), op grond van een kadercontract met de Commissie.

·Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Het WTECV, de ICES en de MRAG hebben voorafgaand aan de hervorming van het GVB een aantal evaluaties van de bestaande, op één soort gebaseerde beheersplannen verricht. Daarnaast worden de bestaande beheersmaatregelen voortdurend wetenschappelijk getoetst.

De vijf bestaande beheersplannen voldoen niet aan de voorschriften van het GVB en zijn niet in overeenstemming met de conclusies van de interinstitutionele taskforce 8 . Zij zijn niet geschikt om de doelstellingen van het GVB te halen. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) hebben op basis van een evaluatie 9 van de huidige meerjarenplannen het volgende geconcludeerd:

·Met betrekking tot het plan voor haring in het gebied ten westen van Schotland werd in de ICES-benchmark 2015 geconcludeerd dat "er geen plan met voorzorgsmaatregelen werd toegepast op de gecombineerde bestanden. Een gecombineerde evaluatie van haring in 6aN en in 6aS/7bc heeft plaatsgevonden in het kader van de benchmarking in 2015. De bestanden zijn gecombineerd omdat het bij commerciële vangsten of in het kader van surveys niet mogelijk is ze te scheiden" 10 .

·Met betrekking tot het plan voor tong in het westelijk Kanaal (Verordening (EG) nr. 509/2007) heeft het WTECV in 2014 verklaard dat "de TAC-beperking het enige doeltreffende element van het plan is". Voorts was het WTECV van oordeel dat "gelet op de gemengde aard van alle visserijen in het gebied, een doeltreffend beheer van de visserijen het best kan worden gerealiseerd door de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een regionaal meerjarig visserijbeheersplan", aan de hand waarvan "het beheer doeltreffender kan gebeuren en problemen ten gevolge van TAC-onevenwichtigheden kunnen worden voorkomen". Wat de inspanningsbeperkingen betreft, wees het WTECV erop dat "het merendeel van de visserijinspanning (uitgedrukt in kW-visdagen) in het westelijk Kanaal niet door het beheersplan voor tong wordt gereguleerd" en dat "het plan voor geen enkele vloot de inspanning heeft ingeperkt". Als de inspanning wordt beperkt, "zullen vaartuigen mogelijk terugkeren naar de kust, waar de brandstofkosten lager zijn en er meer tong aanwezig is. In dat geval zouden ook de vangsten van ondermaatse schol kunnen toenemen als gevolg van een grotere inspanning in kraamgebieden" 11 .

·Het plan voor tong in de Golf van Biskaje (Verordening (EG) nr. 388/2006) is gericht op het herstel van het bestand, maar het plan bevat geen streefdoelen voor het bereiken van de MDO. Het WTECV heeft in 2011 opgemerkt dat volgens het plan "nieuwe biologische streefdoelen moeten worden vastgesteld zodra het bestand opnieuw het voorzorgsniveau van de biomassa bereikt" 12 . Hoewel het bestand dat niveau in 2010 heeft bereikt, heeft nog geen herziening plaatsgevonden.

·Volgens het plan voor noordelijke heek (Verordening (EG) nr. 811/2004) wordt de doelstelling geacht te zijn bereikt wanneer de omvang van het paaibestand gedurende twee opeenvolgende jaren boven de biologisch veilige grenzen wordt gehouden. Het plan is dus niet specifiek gericht op het bereiken van de MDO. Bovendien heeft de ICES gerapporteerd dat "het huidige herstelplan (Verordening (EG) nr. 811/2014) is gebaseerd op voorzorgsreferentiepunten die niet meer geschikt zijn" 13 .

·Hetzelfde kan worden gezegd over het plan voor zuidelijke heek en langoustines (Verordening (EG) nr. 2166/2005): het is niet gericht op het bereiken van de MDO en is volgens de ICES gebaseerd op "voorzorgsreferentiepunten die niet meer geschikt zijn". Het WTECV heeft in 2010 in zijn beoordeling gesteld dat "de in overeenstemming met het plan verwachte beperking van F ten opzichte van 2006 niet is bereikt", dat "de gereguleerde visserijinspanning is gedaald, maar de operationele inspanning (inspanning in vangstgewicht) is toegenomen, door een overschakeling op vistuig waarmee met dezelfde inspanning meer heek wordt gevangen", en dat "het voornemen om uiterlijk in 2015 FMSY te bereiken, vermoedelijk niet zal worden gerealiseerd. Kortom: het plan is niet toereikend om de beoogde doelstellingen te halen" 14 .

Ook de zeedagenregeling kreeg kritiek van een aantal belanghebbende partijen, omdat ze schade aan het milieu zou toebrengen veeleer dan de visstand te beschermen, onder meer omdat vaartuigen met een beperkt aantal visdagen dicht onder de kust moeten vissen, waar jonge vis samenschoolt.

·Effectbeoordeling

De effecten van een meerjarenplan voor de westelijke wateren zijn beoordeeld in het kader van het nieuwe GVB en het herschrijven van de verordeningen inzake technische maatregelen. Het nieuwe GVB behelst onder meer een nieuwe aanlandingsverplichting, een tijdpad voor het bereiken van de MDO en regionalisering. Voor de omkadering van deze kwesties is gebruikgemaakt van een aantal rapporten, studies en contracten. Tot die omkadering behoren:

·de hervorming van het GVB;

·    de effecten van de invoering van de aanlandingsverplichting;

·    de sociaaleconomische dimensies van het GVB;

·    de opstelling van een nieuwe verordening inzake technische maatregelen;

·    kwesties in verband met gemengde visserij in de EU, waaronder de aanpak van verstikkingseffecten;

·    overwegingen inzake beheersgebieden voor de nieuwe meerjarenplannen;

·    overwegingen over beheer aan de hand van de MDO.

Drie wetgevingsopties zijn in de effectbeoordeling nader onderzocht: optie 1 – gebruikmaking van de bestaande desbetreffende regels van het GVB, optie 2 – vaststelling van één meerjarenplan voor gemengde visserij, optie 3 – vervanging van de bestaande plannen door verschillende meerjarenplannen voor gemengde visserij.

Optie 1 komt overeen met de status quo, waarmee de overbevissing en het inefficiënte beheer (zie de punten 1.4 en 3) niet doeltreffend kunnen worden aangepakt. Het zijn net de problemen die met de status quo gepaard gaan, waarop dit initiatief een antwoord moet bieden. Gelet op de tegenstrijdige bepalingen die van kracht zouden blijven, is deze optie duidelijk niet geschikt om de specifieke doelstellingen te halen.

Optie 2 heeft betrekking op één plan voor alle westelijke wateren. In deze optie wordt er rekening mee gehouden dat veel lidstaten zowel in de noordwestelijke als de zuidwestelijke wateren vissen en dat ook verschillende vloten in beide wateren vissen.

Het zou ook mogelijk blijven gemeenschappelijke aanbevelingen in te dienen die betrekking hebben op specifieke visserijen in respectievelijk de noordwestelijke of de zuidwestelijke wateren. In afwachting van de verfijning die het meerjarenplan voor de Noordzee naar verwachting met zich zal brengen, zouden de voorstellen voor de noordwestelijke en de zuidwestelijke wateren precies hetzelfde model volgen, zoals dat is vastgesteld in het kader van het meerjarenplan voor de Oostzee.

In optie 3 is er sprake van twee plannen, die respectievelijk betrekking zouden hebben op de noordwestelijke en de zuidwestelijke wateren. Deze optie verschilt van optie 2 doordat ze aansluit bij de huidige, op regionalisering gebaseerde structuur, waarbij de twee gebieden onder de bevoegdheid vallen van respectievelijk de adviesraad voor de noordwestelijke wateren en de adviesraad voor de zuidwestelijke wateren. Dit zijn ook de gebieden waarvoor de groep van lidstaten van de noordwestelijke wateren en de groep van lidstaten van de zuidwestelijke wateren gemeenschappelijke aanbevelingen voor teruggooiplannen hebben opgesteld.

Twee afzonderlijke plannen zouden daarbij op een natuurlijke manier in het verlengde liggen van de werkzaamheden die in het kader van de teruggooiplannen worden verricht om de beheerseisen in de visserijen te beoordelen teneinde de doelstellingen van het GVB (met name de uitvoering van de aanlandingsverplichting en het bereiken van de MDO) te halen.

Opties 2 en 3 scoorden allebei hoger dan de basisoptie 1. Op basis van de voorafgaande analyses haalde optie 2 (één meerjarenplan voor de gemengde visserijen in alle westelijke wateren) de beste score voor de volgende criteria:

·doeltreffendheid en doelmatigheid;

·verminderen van administratieve lasten;

·verwezenlijking van de voornaamste brede doelstellingen van het GVB;

·voorzien in een beheerskader dat stabiliteit en voorspelbaarheid bevordert.

Met één beheersplan zal bovendien het rechtskader worden vereenvoudigd en zullen de administratieve lasten voor de lidstaten en het bedrijfsleven worden verlicht.

·Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Zelfs zonder in het Refit-programma te zijn ingebed, verlicht dit plan de regeldruk omdat het in de plaats komt van vijf verordeningen, die in dit plan worden gebundeld. Bovendien zou het de complexe zeedagenregeling afschaffen, die extra administratieve middelen voor beheer en monitoring vereiste.

Het huidige systeem, met zijn complexe regels, jaagt de bedrijven en in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf op zware kosten, die in de toekomst als rechtstreeks gevolg van de vereenvoudiging zullen worden voorkomen. Duurzame exploitatie zal leiden tot een grotere rentabiliteit en betere economische prestaties. Bovendien krijgen de vissers meer vrijheid om te beslissen waar en wanneer ze zullen vissen. De afschaffing van de visserijinspanningsregeling zal niet alleen de administratieve belasting, waaronder de zware verslaglegging, voor de sector verlichten, maar ook de last die voor de nationale overheden gepaard gaat met de verwerking en monitoring van deze verslagen.

Het beheersplan voor haring in het gebied ten westen van Schotland, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad, zou worden ingetrokken. Het plan is achterhaald als gevolg van veranderingen in de wetenschappelijke perceptie van de betrokken bestanden.

·Grondrechten

Niet van toepassing.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Geen.

5.OVERIGE ELEMENTEN

·Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het plan voorziet in een op wetenschappelijke adviezen gebaseerde periodieke evaluatie van de gevolgen van het plan voor de betrokken bestanden. Het is van het grootste belang dat een passende periode voor deze evaluatie wordt bepaald: een periode die het mogelijk maakt geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Tevens moet rekening worden gehouden met de werkmethode van wetenschappelijke instanties, onder meer op het gebied van regelmatige benchmarking. Onlangs kon geen wetenschappelijk advies worden uitgebracht omdat er onvoldoende gegevens en tendensen voorhanden waren voor een evaluatie over een periode van drie jaar. Daarom is voor de evaluatie van dit plan geopteerd voor een periodiciteit van vijf jaar.

In dit verband zij erop gewezen dat de periodieke evaluatie van de gevolgen van het plan de wetgevers niet belet het plan te wijzigen wanneer zulks in het licht van nieuwe ontwikkelingen noodzakelijk blijkt.

·Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Overeenkomstig de algemene doelstelling van het GVB inzake de instandhouding van visbestanden en specifiek gelet op de artikelen 9 en 10 van de basisverordening, op grond waarvan meerjarenplannen moeten worden opgesteld, zijn de belangrijkste elementen van het plan de volgende.

·Het plan is van toepassing op de demersale bestanden, met inbegrip van diepzeebestanden, in de westelijke wateren en op de visserijen die deze bestanden exploiteren. Het plan heeft ook betrekking op de uitvoering van de aanlandingsverplichting en op technische maatregelen voor alle bestanden in de westelijke wateren en de visserijen die deze bestanden exploiteren.

·Doelstellingen en streefdoelen (het bereiken van een visserijsterfte die in overeenstemming is met het beginsel van de maximale duurzame opbrengst). Krachtens artikel 10 van de basisverordening moeten de streefdoelen kwantificeerbaar zijn. De voorgestelde streefdoelen worden uitgedrukt als streefbandbreedtes voor de visserijsterfte rond FMSY conform het advies van de ICES. Deze FMSY-bandbreedtes maken het mogelijk de betrokken bestanden op een op de MDO gerichte wijze te beheren; dit lijkt een eventuele bijstelling in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies niet in de weg te staan, terwijl toch een hoge mate van voorspelbaarheid wordt gehandhaafd.

·De in het plan opgenomen instandhoudingsreferentiepunten, uitgedrukt in ton paaibiomassa of als abundantie in aantallen, worden bepaald door de ICES, doorgaans in het kader van de benchmarkingexercitie. Als geen advies over referentiepunten voor paaibiomassa of abundantie beschikbaar is, moeten maatregelen worden genomen wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat het bestand gevaar loopt.

·Met de instandhoudingsreferentiepunten zijn vrijwaringsmaatregelen en specifieke instandhoudingsmaatregelen verbonden. Als een van de bestanden in kwestie zich volgens wetenschappelijk advies onder dat punt bevindt, moet de TAC voor dat bestand worden verlaagd. Deze maatregel kan zo nodig worden aangevuld met onder meer technische maatregelen of noodmaatregelen van de Commissie of de lidstaat.

·In het kader van de regionalisering vast te stellen bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting die noodzakelijk zijn voor de volledige uitvoering van die verplichting. Die bepalingen zullen ook de juridische grondslag vormen voor eventuele toekomstige vrijstellingen voor soorten met hoge overlevingskansen en de-minimisvrijstellingen, in overeenstemming met wetenschappelijk advies.

2018/0074 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visbestanden in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Oostzee, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 15 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, waarbij de Unie partij is, zijn instandhoudingsverplichtingen vastgesteld, onder meer betreffende het behoud of het herstel van populaties van geoogste soorten op een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.

(2)Tijdens de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2015 in New York heeft plaatsgevonden, hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden om tegen 2020 het oogsten van vis doeltreffend te reglementeren, een einde te maken aan overbevissing, aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en aan destructieve visserijpraktijken, en wetenschappelijk gefundeerde beheersplannen uit te voeren teneinde de bestanden in zo kort mogelijke tijd te herstellen tot op zijn minst het niveau dat de door hun biologische kenmerken bepaalde MDO kan opleveren.

(3)Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 16 zijn de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) vastgesteld in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie. Het GVB dient bij te dragen tot de bescherming van het mariene milieu, tot het duurzame beheer van alle commercieel geëxploiteerde soorten en in het bijzonder tot het bereiken, uiterlijk in 2020, van een goede milieutoestand, als vastgesteld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad 17 .

(4)Het GVB heeft onder meer tot doel te garanderen dat visserij en aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn, het voorzorgsbeginsel toe te passen bij het visserijbeheer en een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen.

(5)Met het oog op de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen dienen instandhoudingsmaatregelen als meerjarenplannen, technische maatregelen en vangstmogelijkheden (vaststelling en toewijzing), zo nodig met elkaar gecombineerd, te worden vastgesteld.

(6)Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dienen meerjarenplannen gebaseerd te zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen. Overeenkomstig die artikelen dient dit plan doelstellingen te omvatten, alsmede kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema's, instandhoudingsreferentiepunten, vrijwaringsmaatregelen en technische maatregelen die beogen ongewenste vangsten te voorkomen en te beperken.

(7)Met "het beste beschikbare wetenschappelijke advies" wordt bedoeld: openbaar beschikbaar wetenschappelijk advies dat wordt ondersteund door de meest actuele wetenschappelijke gegevens en methoden en dat is uitgebracht of beoordeeld door een onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Europese Unie of op internationaal niveau.

(8)De Commissie dient voor de bestanden die binnen de werkingssfeer van het meerjarenplan vallen, het beste beschikbare wetenschappelijke advies in te winnen. Zij sluit daartoe memoranda van overeenstemming met de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). Het wetenschappelijke advies van de ICES dient gebaseerd te zijn op dit meerjarenplan en dient in het bijzonder FMSY-bandbreedtes en biomassareferentiepunten (MSY Btrigger en Blim) te vermelden. Die waarden dienen te worden vermeld in het desbetreffende bestandsadvies en, waar van toepassing, in andere openbaar beschikbare wetenschappelijke adviezen, waaronder bijvoorbeeld ICES-adviezen met betrekking tot gemengde visserij.

(9)In de Verordeningen (EG) nr. 811/2004 18 , (EG) nr. 2166/2005 19 , (EG) nr. 388/2006 20 , (EG) nr. 509/2007 21 , (EG) nr. 1300/2008 22 en (EG) nr. 1342/2008 23 van de Raad zijn regels vastgesteld voor de exploitatie van het noordelijke heekbestand, de bestanden van heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland, tong in de Golf van Biskaje, tong in het westelijk Kanaal, haring in het gebied ten westen van Schotland en kabeljauw in het Kattegat, de Noordzee, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee. Vis uit deze en andere demersale bestanden wordt geoogst in het kader van gemengde visserij. Daarom dient één meerjarenplan te worden vastgesteld waarin rekening wordt gehouden met zulke technische interacties.

(10)Een dergelijk meerjarenplan dient van toepassing te zijn op de demersale bestanden en de desbetreffende visserijen in de westelijke wateren, die bestaan uit de noordwestelijke wateren en de zuidwestelijke wateren. Het gaat om rondvis-, platvis- en kraakbeenvissoorten en langoustines (Nephrops norvegicus) die op of in de nabijheid van de bodem van de waterkolom leven.

(11)Sommige demersale bestanden worden zowel in de westelijke wateren als in daaraan grenzende wateren geëxploiteerd. Daarom dient de werkingssfeer van de bepalingen in het plan die betrekking hebben op streefdoelen en vrijwaringsmaatregelen voor bestanden die voornamelijk in de westelijke wateren worden geëxploiteerd, te worden uitgebreid tot de betrokken gebieden buiten de westelijke wateren. Bovendien dienen voor bestanden die ook aanwezig zijn in de westelijke wateren, maar die voornamelijk buiten de westelijke wateren worden geëxploiteerd, de streefdoelen en vrijwaringsmaatregelen te worden vastgesteld in meerjarenplannen voor de gebieden buiten de westelijke wateren waar die bestanden voornamelijk worden geëxploiteerd, waarbij de werkingssfeer van die meerjarenplannen dient te worden uitgebreid tot de westelijke wateren.

(12)De geografische werkingssfeer van het meerjarenplan dient gebaseerd te zijn op de geografische spreiding van de bestanden, zoals opgenomen in het meest recente wetenschappelijke advies van de ICES. Het is mogelijk dat de geografische spreiding van de bestanden zoals opgenomen in het meerjarenplan in de toekomst moet worden gewijzigd ten gevolge van betere wetenschappelijke informatie of van migratie van bestanden. Daarom dient de Commissie te worden gemachtigd om gedelegeerde handelingen aan te nemen tot aanpassing van de geografische spreiding van de bestanden als opgenomen in het meerjarenplan, indien uit het wetenschappelijk advies van de ICES blijkt dat de geografische verdeling van de betrokken bestanden is gewijzigd.

(13)Indien bestanden van gemeenschappelijk belang ook worden geëxploiteerd door derde landen, dient de Unie overleg te plegen met die derde landen teneinde ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze worden beheerd in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en met name artikel 2, lid 2, en met de doelstellingen van de onderhavige verordening. Bij gebreke van een formeel akkoord dient de Unie alles in het werk te stellen om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van deze bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken en gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie te bevorderen.

(14)Dit plan dient erop gericht te zijn bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het GVB, en met name het bereiken en behouden van de MDO voor de doelbestanden, de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor demersale bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden en het bevorderen van een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, met aandacht voor de kustvisserij en de sociaaleconomische aspecten. Ook dient het plan een ecosysteemgerichte benadering toe te passen op het visserijbeheer om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het dient in overeenstemming te zijn met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken (overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG) en de doelstellingen van Richtlijn 2009/147/EG en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad. In dit plan dienen ook nadere bepalingen te worden opgenomen met betrekking tot de uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Uniewateren van de westelijke wateren voor alle bestanden van soorten waarvoor de aanlandingsverplichting krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van toepassing is.

(15)Krachtens artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dienen de vangstmogelijkheden te worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, van die verordening bepaalde doelstellingen en in overeenstemming te zijn met de in de meerjarenplannen bepaalde streefdoelen, tijdschema's en marges.

(16)Het streefdoel voor de visserijsterfte (F) dat in overeenstemming is met de doelstelling om de MDO te bereiken en te behouden, dient te worden vastgesteld in de vorm van een bandbreedte van waarden die in overeenstemming zijn met het bereiken van de MDO (FMSY). Deze op het beste beschikbare wetenschappelijke advies gebaseerde bandbreedtes zijn noodzakelijk om op flexibele wijze te kunnen inspelen op ontwikkelingen in het wetenschappelijk advies, bij te dragen tot de uitvoering van de aanlandingsverplichting en rekening te houden met de kenmerken van gemengde visserij. De FMSY-bandbreedtes dienen te worden berekend door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES), met name in het kader van de periodieke vangstadviezen. De bandbreedtes dienen op basis van dit plan zo te worden bepaald dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO 24 . De bovengrens van de bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder Blim terechtkomt, niet meer dan 5 % bedraagt. Deze bovengrens komt ook overeen met de "adviesregel" van de ICES, die inhoudt dat, wanneer de toestand op het gebied van paaibiomassa of abundantie slecht is, F moet worden verminderd tot een waarde die niet hoger is dan een bovengrens gelijk aan de FMSY-puntwaarde vermenigvuldigd met de paaibiomassa of de abundantie in het TAC-jaar (TAC = totaal toegestane vangsten), gedeeld door MSY Btrigger. De ICES hanteert deze overwegingen en deze adviesregel wanneer hij wetenschappelijk advies verstrekt over visserijsterfte en vangstopties.

(17)Met het oog op de vaststelling van de vangstmogelijkheden dient er een bovendrempel te komen voor FMSY-bandbreedtes bij normaal gebruik en, mits het betrokken bestand als in goede staat verkerend wordt beschouwd, een bovengrens voor bepaalde gevallen. De vangstmogelijkheden mogen alleen tot op de bovengrens worden vastgesteld indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening in het geval van gemengde visserij, of indien dat noodzakelijk is om schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te voorkomen of om de jaarlijkse schommelingen op het gebied van de vangstmogelijkheden te beperken.

(18)Voor bestanden waarvoor streefdoelen in verband met de MDO beschikbaar zijn en met het oog op de toepassing van vrijwaringsmaatregelen dienen instandhoudingsreferentiepunten te worden vastgesteld die in het geval van visbestanden worden uitgedrukt als triggerniveaus voor de paaibiomassa, en in het geval van langoustines als triggerniveaus voor de abundantie.

(19)Wanneer de bestandsomvang tot onder die niveaus daalt, dienen passende vrijwaringsmaatregelen te worden overwogen. Vrijwaringsmaatregelen dienen onder meer in te houden dat de vangstmogelijkheden worden gereduceerd en dat er specifieke instandhoudingsmaatregelen worden genomen wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen vereist zijn. Deze maatregelen dienen te worden aangevuld met alle andere passend geachte maatregelen, zoals maatregelen van de Commissie overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of maatregelen van de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(20)De TAC-hoeveelheden voor langoustine in de westelijke wateren moeten kunnen worden vastgesteld als de som van de vangstbeperkingen voor elke functionele eenheid en voor de statistische rechthoeken buiten de functionele eenheden in dat TAC-gebied. Dit sluit het vaststellen van maatregelen ter bescherming van specifieke functionele eenheden evenwel niet uit.

(21)Om de regionale aanpak te kunnen toepassen op de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee dient het mogelijk te zijn om technische maatregelen te nemen voor alle bestanden in de westelijke wateren.

(22)Wanneer de Raad in het kader van het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor een bepaald bestand rekening houdt met een significante impact van de recreatievisserij, behoort hij over de mogelijkheid te beschikken een TAC vast te stellen voor commerciële vangsten die rekening houdt met de in het kader van de recreatievisserij gevangen hoeveelheden, en/of andere maatregelen te nemen ter beperking van de recreatievisserij, zoals meeneemlimieten en sluitingsperioden.

(23)Met het oog op de naleving van de bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting dient het plan te voorzien in aanvullende beheersmaatregelen, die nader dienen te worden uitgewerkt overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(24)Voor de indiening van gemeenschappelijke aanbevelingen van lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dient een uiterste termijn te worden vastgesteld, zoals voorgeschreven bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(25)Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dienen bepalingen te worden vastgesteld inzake de periodieke beoordeling door de Commissie, op basis van wetenschappelijk advies, van de toereikendheid en doeltreffendheid van de toepassing van deze verordening. Het plan dient uiterlijk op ... [vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de vijf jaar te worden geëvalueerd. Een dergelijke periode biedt voldoende ruimte om de aanlandingsverplichting volledig uit te voeren, om geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en om zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Een kortere periode zou bovendien onwerkbaar zijn voor de wetenschappelijke instanties.

(26)Met het oog op een tijdige en evenredige aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, om flexibiliteit te waarborgen en om de ontwikkeling van bepaalde maatregelen mogelijk te maken, dient de Commissie overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te worden gemachtigd om in aanvulling op deze verordening handelingen vast te stellen met betrekking tot herstelmaatregelen en de uitvoering van de aanlandingsverplichting. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 25 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(27)Met het oog op rechtszekerheid behoort te worden verduidelijkt dat maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, geacht worden in aanmerking te komen voor steun krachtens Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad 26 .

(28)Het gebruik van dynamische verwijzingen naar FMSY-bandbreedtes en naar instandhoudingsreferentiepunten garandeert dat die parameters, die van essentieel belang zijn voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden, actueel blijven en dat de Raad zich steeds kan baseren op de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen. Voorts dient die benadering, met dynamische verwijzingen naar de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen, ook voor het beheer van de bestanden in de Oostzee te worden gevolgd. Met "het beste beschikbare wetenschappelijke advies" wordt hier bedoeld: openbaar beschikbaar wetenschappelijk advies dat wordt ondersteund door de meest actuele wetenschappelijke gegevens en methoden en dat is uitgebracht of beoordeeld door een onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Europese Unie of op internationaal niveau. Verordening (EU) 2016/1139 27 dient derhalve te worden gewijzigd.

(29)De Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 dienen te worden ingetrokken.

(30)Voordat de laatste hand is gelegd aan het plan, zijn de verwachte economische en sociale effecten ervan naar behoren geëvalueerd overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:


HOOFDSTUK I
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied

1.Bij deze verordening wordt een meerjarenplan (hierna "het plan" genoemd) vastgesteld voor de volgende demersale bestanden, met inbegrip van diepzeebestanden, in de westelijke wateren, en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren; voor bestanden die zich uitstrekken tot buiten de westelijke wateren, geldt het plan ook in de daaraan grenzende wateren:

1)zwarte haarstaartvis (Aphanopus carbo) in de deelgebieden 1, 2, 4, 6–8, 10, en 14, en in de sectoren 3a, 5a–b, 9a, en 12b;

2)Beryx spp. in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan;

3)rondneusgrenadier (Coryphaenoides rupestris) in sector 5b, de deelgebieden 6 en 7;

4)zeebaars (Dicentrarchus labrax) in de sectoren 4b, 4c, 7a, en 7d–h;

5)kabeljauw (Gadus morhua) in sector 7a;

6)kabeljauw (Gadus morhua) in de sectoren 7e-k;

7)scharretongen (Lepidorhombus spp.) in de sectoren 4a en 6a;

8)scharretongen (Lepidorhombus spp.) in sector 6b;

9)scharretongen (Lepidorhombus spp.) in de sectoren 7b–k, 8a–b, en 8d;

10)scharretongen (Lepidorhombus spp.) in de sectoren 8c en 9a;

11)zeeduivels (Lophiidae) in de sectoren 7b–k, 8a–b, en 8d;

12)zeeduivels (Lophiidae) in de sectoren 8c en 9a;

13)schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in sector 6b;

14)schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in sector 7a;

15)schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in de sectoren 7b-k;

16)wijting (Merlangius merlangus) in de sectoren 7b, 7c en 7e-k;

17)wijting (Merlangius merlangus) in deelgebied 8 en sector 9a;

18)heek (Merluccius merluccius) in de deelgebieden 4, 6 en 7, de sectoren 3a, 8a-b en 8d;

19)heek (Merluccius merluccius) in de sectoren 8c en 9a;

20)blauwe leng (Molva dypterygia) in sector 5b, de deelgebieden 6 en 7;

21)langoustines (Nephrops norvegicus) per functionele eenheid (FU) in deelgebied 6 en sector 5b:

in North Minch (FU 11);

in South Minch (FU 12);

in Firth of Clyde (FU 13);

in sector VIa, buiten de functionele eenheden (ten westen van Schotland);

22)langoustines (Nephrops norvegicus) per functionele eenheid in deelgebied 7:

in de Ierse Zee Oost (FU 14);

in de Ierse Zee West (FU 15);

op de Porcupine Bank (FU 16);

in de Aran grounds (FU 17);

in de Ierse Zee (FU 19);

in de Keltische Zee (FU 20-21);

in het Bristolkanaal (FU 22);

in ICES-deelgebied 7 buiten de functionele eenheden (zuidelijk deel van de Keltische Zee, ten zuidwesten van Ierland);

23)langoustines (Nephrops norvegicus) per functionele eenheid in de sectoren 8a, 8b, 8d en 8e:

in het zuidelijk deel van de Golf van Biskaje (FU 25);

24)langoustines (Nephrops norvegicus) per functionele eenheid in de deelgebieden 9 en 10 en CECAF 34.1.1:

in Westelijk Galicië (FU 26-27);

in de Iberische wateren (FU 28-29);

in de Golf van Cádiz (FU 30);

25)zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in deelgebied 9;

26)zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in deelgebied 10;

27)schol (Pleuronectes platessa) in sector 7d;

28)schol (Pleuronectes platessa) in sector 7e;

29)witte koolvis (Pollachius pollachius) in deelgebied 7;

30)tong (Solea solea) in deelgebied 5, sector 6b en de deelgebieden 12 en 14;

31)tong (Solea solea) in de sectoren 7b en 7c;

32)tong (Solea solea) in sector 7d;

33)tong (Solea solea) in sector 7e;

34)tong (Solea solea) in de sectoren 7f en 7g;

35)tong (Solea solea) in de sectoren 7h, 7j en 7k;

36)tong (Solea solea) in de sectoren 8a en 8b;

37)tong (Solea solea) in de sectoren 8c en 9a.

Wanneer in wetenschappelijk advies wordt aangegeven dat de geografische spreiding van de in de eerste alinea van dit lid vermelde bestanden is gewijzigd, kan de Commissie daarmee rekening houden door deze verordening te wijzigen bij een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling tot aanpassing van de voornoemde gebieden. Die aanpassing strekt niet tot uitbreiding van de bestandsgebieden buiten de wateren van de Unie van de deelgebieden 4 tot en met 10 en de CECAF-sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0.

2.Wanneer de Commissie op basis van wetenschappelijk advies van oordeel is dat de lijst in de eerste alinea van lid 1 dient te worden gewijzigd, kan zij daartoe een voorstel indienen.

3.Met betrekking tot de aangrenzende wateren in de zin van lid 1 van dit artikel zijn alleen de artikelen 4 en 6 en de maatregelen inzake vangstmogelijkheden krachtens artikel 7 van deze verordening van toepassing.

4.Deze verordening is ook van toepassing op bijvangsten die in de westelijke wateren bij de visserij op de in lid 1 genoemde bestanden worden gevangen. Indien voor die bestanden echter FMSY-bandbreedtes en vrijwaringsmaatregelen inzake biomassa zijn vastgesteld bij andere rechtshandelingen van de Unie tot vaststelling van meerjarenplannen, zijn die bandbreedtes en maatregelen van toepassing.

5.Deze verordening bevat ook nadere bepalingen met betrekking tot de uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Uniewateren van de westelijke wateren voor alle bestanden van soorten waarop de aanlandingsverplichting krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van toepassing is.

6.Deze verordening voorziet in technische maatregelen, als uiteengezet in artikel 8, voor alle bestanden in de westelijke wateren.

Artikel 2
Definities

Met het oog op de toepassing van deze verordening gelden naast de definities in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad, de volgende definities:

1)"westelijke wateren": de noordwestelijke wateren (de ICES-deelgebieden 5 (met uitzondering van 5a en uitsluitend de Uniewateren van 5b), 6 en 7) en de zuidwestelijke wateren (de ICES-deelgebieden 8, 9 en 10 (wateren rond de Azoren) en de CECAF-sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden));

2)"FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van waarden zoals opgenomen in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES), waarbinnen alle niveaus van visserijsterfte een maximale duurzame opbrengst (MDO) op lange termijn opleveren bij een bepaald visserijpatroon en bij de bestaande gemiddelde milieuomstandigheden, zonder beduidende nadelige gevolgen te hebben voor het reproductieproces voor het betrokken bestand. De bandbreedte is van dien aard dat de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de maximale duurzame opbrengst. De bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, niet meer dan 5 % bedraagt;

3)"MSY Flower": de laagste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

4)"MSY Fupper": de hoogste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

5)"FMSY-puntwaarde": de waarde van de geraamde visserijsterfte die bij een bepaald visserijpatroon en bij de heersende milieuomstandigheden de maximale langetermijnopbrengst oplevert;

6)"onderste segment van de FMSY-bandbreedte": bandbreedte die de waarden van MSY Flower tot de FMSY-puntwaarde omvat;

7)"bovenste segment van de FMSY-bandbreedte": bandbreedte die de waarden van de FMSY-puntwaarde tot MSY Fupper omvat;

8)"Blim": het referentiepunt voor bestandsomvang, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES, onder hetwelk een verlaagde reproductiecapaciteit kan voorkomen;

9)"MSY Btrigger": het referentiepunt voor paaibiomassa, of voor abundantie in het geval van langoustines, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES, onder hetwelk specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn de MDO kan opleveren.


HOOFDSTUK II
DOELSTELLINGEN

Artikel 3
Doelstellingen

1.    Het plan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering toe te passen, en beoogt ervoor te zorgen dat de biologische rijkdommen van de zee zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de MDO kan opleveren.

2.    Het plan draagt bij tot het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken, alsook tot de uitvoering van de bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting voor de onder deze verordening vallende bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden.

3.    Het plan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het is in overeenstemming met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken, zoals omschreven in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG, en met de doelstellingen van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2009/147/EG en de artikelen 6 en 12 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad.

4.    Het plan heeft met name tot doel:

a)ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in beschrijvend element 3 van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG beschreven voorwaarden; en

b)bij te dragen tot de vervulling van andere relevante beschrijvende elementen in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG, in verhouding tot de rol die visserijen voor de vervulling ervan spelen.

5.    De maatregelen uit hoofde van het plan worden genomen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. Wanneer er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, wordt een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden nagestreefd.

HOOFDSTUK III
STREEFDOELEN

Artikel 4
Streefdoelen

1.    Het streefdoel voor visserijsterfte binnen de FMSY-bandbreedtes zoals gedefinieerd in artikel 2 wordt voor de in artikel 1, lid 1, genoemde bestanden zo spoedig mogelijk en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 verwezenlijkt en wordt van dan af in overeenstemming met dit artikel gehandhaafd binnen de FMSY-bandbreedtes.

2.    De ICES wordt verzocht die FMSY-bandbreedtes op basis van dit plan te verstrekken.

3.    Overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 stelt de Raad de vangstmogelijkheden voor een bestand vast binnen het onderste segment van de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor dat bestand.

4.    Niettegenstaande de leden 1 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een niveau dat lager ligt dan de FMSY-bandbreedte.

5.    Niettegenstaande de leden 3 en 4 kunnen de vangstmogelijkheden voor een in artikel 1, lid 1, genoemd bestand worden vastgesteld binnen het bovenste segment van de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor dat bestand, mits dat bestand zich boven MSY Btrigger bevindt:

a)indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserij;

b)indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken; of

c)om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.

6.    De vangstmogelijkheden worden in elk geval zodanig vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, minder dan 5 % bedraagt.

Artikel 5
Beheer van bijvangstbestanden

1.Beheersmaatregelen voor de in artikel 1, lid 4, bedoelde bestanden, met inbegrip van, in voorkomend geval, vangstmogelijkheden, worden vastgesteld met inachtneming van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en zijn in overeenstemming met de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen.

2.Wanneer geen adequate wetenschappelijke informatie beschikbaar is, worden die bestanden beheerd volgens de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

3.Overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt bij het beheer van gemengde visserij op de in artikel 1, lid 4, van de onderhavige verordening bedoelde bestanden in aanmerking genomen dat het moeilijk is alle bestanden tegelijkertijd op MDO-niveau te bevissen, vooral in gevallen waarin dit zou leiden tot een vroegtijdige sluiting van de visserij.

HOOFDSTUK IV
VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 6
Instandhoudingsreferentiepunten
 

De ICES wordt verzocht op basis van dit plan opgave te doen van de volgende instandhoudingsreferentiepunten voor de bescherming van de volledige reproductiecapaciteit van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden:

a)    MSY Btrigger voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden;

b)    Blim voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden.

Artikel 7
Vrijwaringsmaatregelen

1.    Wanneer wetenschappelijk advies erop wijst dat de paaibiomassa, of de abundantie in het geval van langoustinebestanden, van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden voor een bepaald jaar lager is dan MSY Btrigger, worden passende herstelmaatregelen getroffen om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel weer boven het niveau wordt gebracht dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder worden, in afwijking van artikel 4, leden 3 en 5, de vangstmogelijkheden vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht tot onder het bovenste segment van de FMSY-bandbreedte, rekening houdend met de afname van de biomassa.

2.    Wanneer wetenschappelijk advies erop wijst dat de paaibiomassa, of de abundantie in het geval van langoustinebestanden, van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden lager is dan Blim, worden verdere herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel weer boven het niveau wordt gebracht dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen die herstelmaatregelen, in afwijking van artikel 4, leden 3 en 5, inhouden dat de gerichte visserij voor het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid wordt geschorst en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.

3.    De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen bestaan in:

a)    noodmaatregelen overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)    maatregelen krachtens artikel 8 van deze verordening.

4.    De keuze van in dit artikel bedoelde maatregelen wordt bepaald door de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarin de paaibiomassa, of de abundantie in het geval van langoustinebestanden, zich onder de in artikel 6 bedoelde niveaus bevindt.


HOOFDSTUK V
TECHNISCHE MAATREGELEN

Artikel 8
Technische maatregelen

1.    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de onderhavige verordening wat de volgende technische maatregelen betreft:

a)de specificatie van kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

b)de specificatie van aanpassingen van of aanvullende hulpmiddelen voor vistuig, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

c)de beperking van of het verbod op het gebruik van bepaald vistuig en visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of perioden, om paaiende vis, vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of niet-doelvissoorten te beschermen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken; en

d)de vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen.

2.    De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.


HOOFDSTUK VI
VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 9
Vangstmogelijkheden

1.    De lidstaten houden bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 rekening met de waarschijnlijke samenstelling van de vangst van vaartuigen die aan gemengde visserij deelnemen.

2.    Overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten, na kennisgeving aan de Commissie, de hun toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen.

3.    Onverminderd artikel 7 mag de totale toegestane vangst voor de langoustinebestanden in de westelijke wateren de som zijn van de vangstbeperkingen voor de functionele eenheden en voor de statistische rechthoeken buiten de functionele eenheden.

4.    Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de recreatievisserij aanzienlijke gevolgen heeft voor de visserijsterfte bij een bepaald bestand, houdt de Raad bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden rekening met die recreatievisserij en kan zij daaraan een beperking opleggen om te vermijden dat het totale streefdoel voor visserijsterfte wordt overschreden.


HOOFDSTUK VII
BEPALINGEN IN VERBAND MET DE AANLANDINGSVERPLICHTING

Artikel 10
Bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting in de Uniewateren van de westelijke wateren

Voor alle bestanden van soorten in de westelijke wateren waarvoor de aanlandingsverplichting geldt krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 15 van de onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot aanvulling van deze verordening middels de vaststelling van nadere bepalingen met betrekking tot de aanlandingsverplichting, als bedoeld in artikel 15, lid 5, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.


HOOFDSTUK VIII
TOEGANG TOT DE WATEREN EN VISBESTANDEN

Artikel 11
Vismachtigingen en capaciteitsmaxima

1.    De lidstaten geven voor elk van de in artikel 1, lid 1, van deze verordening bedoelde ICES-zones overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vismachtigingen af aan vaartuigen die hun vlag voeren en die in dat gebied visserijactiviteiten uitvoeren. De lidstaten kunnen in die vismachtigingen ook de in kW uitgedrukte totale capaciteit van de vaartuigen die gebruikmaken van een specifiek vistuig, beperken.

2.    De lidstaten stellen een lijst op van de vaartuigen die een in lid 1 bedoelde vismachtiging hebben, houden deze lijst bij en stellen deze via hun officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten.



HOOFDSTUK IX
BEHEER VAN BESTANDEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG

Artikel 12
Beginselen en doelstellingen van het beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang voor de Unie en derde landen

1. Indien bestanden van gemeenschappelijk belang ook worden geëxploiteerd door derde landen, pleegt de Unie overleg met die derde landen teneinde ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze worden beheerd in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en met name artikel 2, lid 2, en met de doelstellingen van de onderhavige verordening. Bij gebreke van een formeel akkoord stelt de Unie alles in het werk om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van deze bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken en gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie te bevorderen.

2. De Unie kan bij het gemeenschappelijke beheer van bestanden met derde landen vangstmogelijkheden uitwisselen met die landen overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

HOOFDSTUK X
REGIONALISERING

Artikel 13
Regionale samenwerking

1.    Artikel 18, leden 1 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is van toepassing op de in de artikelen 8 en 10 van de onderhavige verordening genoemde maatregelen.

2.    Voor de toepassing van lid 1 van het onderhavige artikel kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de noordwestelijke wateren en lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de zuidwestelijke wateren gemeenschappelijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, voor de eerste keer niet later dan twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het plan overeenkomstig artikel 14. De lidstaten kunnen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer de toestand van een van de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, plotseling verandert. Gemeenschappelijke aanbevelingen inzake maatregelen betreffende een bepaald kalenderjaar worden uiterlijk op 1 juli van het voorgaande jaar ingediend.

3.    De bij de artikelen 8 en 10 van de onderhavige verordening toegekende bevoegdheden laten de bevoegdheden die krachtens andere bepalingen van het Unierecht, onder andere bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, aan de Commissie zijn verleend, onverlet.



HOOFDSTUK XI
EVALUATIE EN PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 14
Evaluatie van het plan

Uiterlijk op [vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de vijf jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de resultaten en de effecten van het plan op de bestanden waarop deze verordening van toepassing is en op de visserijen die deze bestanden exploiteren, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3.

Artikel 15
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.    De in artikel 1, lid 1, en de artikelen 8 en 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 1, en de artikelen 8 en 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn vastgesteld in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 28 .

5.    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.    Een overeenkomstig artikel 1, lid 1, en de artikelen 8 en 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK XII
STEUN VAN HET EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ

Artikel 16
Steun van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

Maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, worden voor de toepassing van artikel 33, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 508/2014 als tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten beschouwd.

HOOFDSTUK XIII
WIJZIGING VAN VERORDENING (EU) 2016/1139

Artikel 17
Wijziging van Verordening (EU) 2016/1139

Verordening (EU) 2016/1139 wordt als volgt gewijzigd:

1.    De tekst van artikel 2 wordt vervangen door:

"Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2187/2005. Daarnaast wordt verstaan onder:

1) "pelagische bestanden": de in artikel 1, lid 1, onder c) tot en met h), van deze verordening bedoelde bestanden of een combinatie van daar bedoelde bestanden;

2) "FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van waarden zoals opgenomen in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES), waarbinnen alle niveaus van visserijsterfte een maximale duurzame opbrengst (MDO) op lange termijn opleveren bij een bepaald visserijpatroon en bij de bestaande gemiddelde milieuomstandigheden, zonder beduidende nadelige gevolgen te hebben voor het reproductieproces voor het betrokken bestand. De bandbreedte is van dien aard dat de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de maximale duurzame opbrengst. De bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, niet meer dan 5 % bedraagt;

3) "MSY Flower": de laagste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

4) "MSY Fupper": de hoogste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

5) "FMSY-puntwaarde": de waarde van de geraamde visserijsterfte die bij een bepaald visserijpatroon en bij de heersende milieuomstandigheden de maximale langetermijnopbrengst oplevert;

6) "onderste segment van de FMSY-bandbreedte": bandbreedte die de waarden van MSY Flower tot de FMSY-puntwaarde omvat;

7) "bovenste segment van de FMSY-bandbreedte": bandbreedte die de waarden van de FMSY-puntwaarde tot MSY Fupper omvat;

8) "Blim": het referentiepunt voor bestandsomvang, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES, onder hetwelk een verlaagde reproductiecapaciteit kan voorkomen;

9) "MSY Btrigger": het referentiepunt voor paaibiomassa, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES, onder hetwelk specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn de MDO kan opleveren;

10) "betrokken lidstaten": lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer, namelijk Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden.".

2.    Artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4
Streefdoelen

1.    Het streefdoel voor visserijsterfte binnen de FMSY-bandbreedtes zoals gedefinieerd in artikel 2 wordt voor de in artikel 1, lid 1, genoemde bestanden zo spoedig mogelijk en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 verwezenlijkt en wordt van dan af in overeenstemming met dit artikel gehandhaafd binnen de FMSY-bandbreedtes.

2.    De ICES wordt verzocht die FMSY-bandbreedtes op basis van dit plan te verstrekken.

3.    Overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 stelt de Raad de vangstmogelijkheden voor een bestand vast binnen het onderste segment van de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor dat bestand.

4.    Niettegenstaande de leden 1 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een niveau dat lager ligt dan de FMSY-bandbreedte.

5.    Niettegenstaande de leden 3 en 4 kunnen de vangstmogelijkheden voor een in artikel 1, lid 1, genoemd bestand worden vastgesteld binnen het bovenste segment van de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor dat bestand, mits dat bestand zich boven MSY Btrigger bevindt:

a)indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserij;

b)indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken; of

c)om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.

6.    De vangstmogelijkheden worden in elk geval zodanig vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, minder dan 5 % bedraagt.".

3.    In hoofdstuk III wordt na artikel 4 het volgende artikel ingevoegd:

"Artikel 4 bis
Instandhoudingsreferentiepunten
 

De ICES wordt verzocht op basis van dit plan opgave te doen van de volgende instandhoudingsreferentiepunten voor de bescherming van de volledige reproductiecapaciteit van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden:

a)    MSY Btrigger voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden;

b)    Blim voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden.".

4.    Artikel 5 wordt vervangen door: 

"Artikel 5
Vrijwaringsmaatregelen

1.    Wanneer wetenschappelijk advies erop wijst dat de paaibiomassa van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden voor een bepaald jaar lager is dan MSY Btrigger, worden passende herstelmaatregelen vastgesteld om te waarborgen dat het betrokken bestand snel weer boven het niveau wordt gebracht dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder worden, in afwijking van artikel 4, leden 3 en 5, de vangstmogelijkheden vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht tot onder het bovenste segment van de FMSY-bandbreedte, rekening houdend met de afname van de biomassa.

2.    Wanneer wetenschappelijk advies erop wijst dat de paaibiomassa van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden lager is dan Blim, worden verdere herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel weer boven het niveau wordt gebracht dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen die herstelmaatregelen, in afwijking van artikel 4, leden 3 en 5, inhouden dat de gerichte visserij op het bestand wordt geschorst en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.

3.    De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen bestaan in:

a)    noodmaatregelen overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)    maatregelen krachtens de artikelen 7 en 8 van deze verordening.

4.    De keuze van in dit artikel bedoelde maatregelen wordt bepaald door de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarin de paaibiomassa zich onder de in artikel 4 bis bedoelde niveaus bevindt.".

5.    De bijlagen I en II worden geschrapt.

HOOFDSTUK XIV
SLOTBEPALINGEN

Artikel 18
Intrekkingen

1.De volgende verordeningen worden ingetrokken:

a) Verordening (EG) nr. 811/2004;

b) Verordening (EG) nr. 2166/2005;

c) Verordening (EG) nr. 388/2006;

d) Verordening (EG) nr. 509/2007;

e) Verordening (EG) nr. 1300/2008.

2.Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 19
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(2)    PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1.
(3)    PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.
(4)    COM(2016) 134 final – 2016/074 (COD).
(5)    PB L 27 van 31.1.2018, blz. 1.
(6)    PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(7)     https://ec.europa.eu/info/consultations/multi-annual-plans-western-eu-waters_en  
(8)    De interinstitutionele taskforce meerjarenplannen is in 2013 opgericht om een aanpak voor de interinstitutionele aspecten uit te werken en overeenstemming te bereiken over verdere stappen ter bevordering van de ontwikkeling en invoering van meerjarenplannen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Daarnaast moet de taskforce bepaalde kwesties in verband met de meerjarenplannen onderzoeken en manieren zoeken om te helpen bij het uitstippelen van een passend traject.
(9)    Verslagen van het WTECV over de prestaties van de bestaande meerjarenplannen zijn te vinden op https://stecf.jrc.ec.europa.eu/reports/management-plans .
(10)     http://www.ices.dk/sites/pub/Publication%20Reports/Advice/2015/2015/her-67bc.pdf
(11)     WTECV: Evaluation/scoping of Management plans - Evaluation of the multi-annual plan for the management of Western Channel sole (Regulation EC 509/2007) (Evaluatie/verkennend onderzoek van beheersplannen - Evaluatie van het meerjarige beheersplan voor tong in het westelijk Kanaal (Verordening (EG) nr. 509/2007)) (STECF-14-04) , blz. 7 en 10.
(12)     WTECV: Impact Assessment of Bay of Biscay sole (Effectbeoordeling voor tong in de Golf van Biskaje) (STECF-11-01), blz. 12.
(13)     http://www.ices.dk/sites/pub/Publication%20Reports/Advice/2016/2016/hke-nrtn.pdf  
(14)     WTECV: Report of the Sub Group on Management Objectives and Strategies (SGMOS 10-06) (Verslag van de subgroep beheersdoelstellingen en -strategieën). Deel d): Evaluatie van het meerjarenplan voor heek en langoustine in de sectoren VIIIc en IXa, blz. 6.
(15)    PB C van , blz. .
(16)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(17)    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(18)    Verordening (EG) nr. 811/2004 van de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand (PB L 150 van 30.4.2004, blz. 1).
(19)    Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 5).
(20)    Verordening (EG) nr. 388/2006 van de Raad van 23 februari 2006 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in de Golf van Biskaje (PB L 65 van 7.3.2006, blz. 1).
(21)    Verordening (EG) nr. 509/2007 van de Raad van 7 mei 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in het westelijk Kanaal (PB L 122 van 11.5.2007, blz. 7).
(22)    Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 6).
(23)    Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004 (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20).
(24)     Verzoek van de EU aan de ICES om FMSY-brandbreedtes te verstrekken voor bepaalde bestanden in de ICES-deelgebieden 5 tot en met 10.
(25)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(26)    Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).
(27)    Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
(28)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven.
Top