Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0115

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee

    COM/2018/0115 final - 2018/050 (COD)

    Brussel, 8.3.2018

    COM(2018) 115 final

    2018/0050(COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee

    {SWD(2018) 59 final}
    {SWD(2018) 60 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Het westelijke deel van de Middellandse Zee is een van de meest ontwikkelde subregio's van die zee op het gebied van visserij. Het is goed voor ongeveer 31 % van de totale aanlandingen (1,35 miljard EUR op een totaal van 4,76 miljard EUR) en ongeveer 19 % van de officieel aangemelde vissersvloot in de Middellandse Zee 1 .

    De demersale bestanden maken weliswaar niet het grootste deel van de aanlandingen uit, maar zijn door hun hoge handelswaarde zeer gegeerd bij vissers. De demersale visserijen in de Middellandse Zee zijn uiterst complex en hebben betrekking op vele soorten vis en schaal- en schelpdieren. De belangrijkste demersale soorten die in de westelijke Middellandse Zee worden gevangen, zijn heek (Merluccius merluccius), zeebarbeel (Mullus barbatus), rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea), roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris), blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) en langoustine (Nephrops norvegicus). Het gaat om in hoge mate gemengde visserijen en sommige visbestanden verplaatsen zich binnen de territoriale wateren van meer dan een lidstaat. Het meest gebruikte vistuig voor demersale soorten zijn trawlnetten, omdat die leiden tot meer vangsten en een groter vlootvermogen, maar ook passief vistuig zoals schakel- en kieuwnetten, vallen en beugen wordt vaak ingezet.

    De demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden momenteel beheerd door middel van nationale beheersplannen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad 2 (hierna de "MedReg" genoemd). Italië heeft drie beheersplannen voor trawlers (vastgesteld in een enkel wetgevingsdocument in 2011 3 ) en Frankrijk en Spanje hebben elk één beheersplan voor trawlers (respectievelijk vastgesteld in 2013 4 en in werking getreden in 2013 5 ). Deze plannen zijn gebaseerd op controle van de input, m.a.w. een beperking van de visserijinspanning. Deze benadering omvat doorgaans maatregelen als beperkingen van het vistuig en van het aantal vismachtigingen en vergunningen, een maximumaantal visdagen en tijdelijke of definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten. Op EU-niveau werd in 2016 een driejarig teruggooiplan 6 , 7 aangenomen tot uitvoering van de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 8 (de GVB-verordening) vastgestelde aanlandingsverplichting voor soorten met een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte. Op internationaal niveau heeft de GFCM in 2009 een aanbeveling 9 vastgesteld voor een voor de visserij beperkt gebied in de Golfe du Lion (noordelijk deel van het westelijke Middellandse Zeegebied) ter bescherming van scholen paaiende vis (met name heek) en van kwetsbare diepzeehabitats. Zoals hieronder zal blijken zijn deze maatregelen niet voldoende om de instandhoudingsdoelstellingen te halen die zijn bepaald in de MedReg en in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

    De meeste commerciële bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden geëxploiteerd op niveaus ver buiten de bandbreedtes voor de visserijsterfte die het mogelijk maken de maximale duurzame opbrengst (FMSY) te halen. Meer dan 80 % van de beoordeelde bestanden zijn in deze subregio namelijk overbevist 10 . Bovendien ligt de biomassa van een aantal van deze bestanden in de buurt van het grensreferentiepunt (BLIM) 11 , wat betekent dat er een grote kans is op instorting van het bestand. Heek en zeebarbeel zijn de meest overbeviste bestanden, met momenteel exploitatieniveaus die tot tienmaal de geraamde FMSY-streefdoelen bedragen. De toestand van vele andere visbestanden mag dan wel onbekend zijn, het is zeer waarschijnlijk dat zij zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Tijdens verschillende raadplegingen in 2015 en 2016, onder meer in het kader van het "Catania-proces", waren de belanghebbenden het er stellig over eens dat de visbestanden in de Middellandse Zee ernstig overbevist zijn. Voorts heeft de wetenschappelijke wereld op Europees en internationaal niveau herhaaldelijk benadrukt dat er dringend maatregelen moeten worden getroffen tegen het hoge niveau van overbevissing in het hele Middellandse Zeegebied.

    Dit voorstel beoogt de aanpak van het hoge niveau van overbevissing en het ondoeltreffende regelgevingskader door voor het eerst een meerjarenplan op EU-niveau in te voeren. Bedoeling van dat plan is de doelstellingen van de GVB-verordening (artikel 2) in de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee te verwezenlijken, meer bepaald ervoor te zorgen dat de visserijactiviteiten uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die voordelen bewerkstelligt op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid. Het plan zal ook bijdragen tot de uitvoering van de aanlandingsverplichting en tot een geregionaliseerde benadering, waarbij de betrokken lidstaten zouden worden betrokken bij de uitwerking van de beheersmaatregelen.

    In de GVB-verordening is een algemeen kader vastgesteld en is bepaald in welke gevallen de Raad en het Europees Parlement meerjarenplannen moeten vaststellen; meer bepaald:

    zijn in artikel 9 de beginselen en doelstellingen van de meerjarenplannen vastgesteld. Met name moeten instandhoudingsmaatregelen worden genomen om de visbestanden boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, te brengen en te behouden;

    wordt in artikel 10 beschreven wat de inhoud van de meerjarenplannen dient te zijn. Kwantificeerbare streefdoelen die overeenstemmen met de maximale duurzame opbrengst, worden uitgedrukt als FMSY-bandbreedtes. Deze bieden enige flexibiliteit om rekening te houden met de gemengde visserijen en zorgen voor meer consistentie bij de vaststelling van beheersmaatregelen voor de verschillende bestanden, aangezien zij voorzien in een zekere speelruimte. De streefdoelen moeten worden aangevuld met vrijwaringsmaatregelen die zijn gekoppeld aan preventieve referentiepunten en grensreferentiepunten voor instandhouding;

    is in artikel 15 bepaald dat in de plannen nader moet worden omschreven op welke manier aan de aanlandingsverplichting zal worden voldaan, waaronder: bijzondere bepalingen inzake de visserijen of soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen; vrijstellingen, met inbegrip van de-minimisvrijstellingen van ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor de verplichting van toepassing is; bepalingen inzake het documenteren van vangsten; in voorkomende gevallen het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; en

    is in artikel 18 een kader voor regionale samenwerking op het gebied van instandhoudingsmaatregelen vastgesteld. Lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer kunnen gezamenlijke aanbevelingen indienen voor bepaalde maatregelen die de Commissie moet nemen wanneer zij gemachtigd is om uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in een meerjarenplan opgenomen doelstellingen te verwezenlijken. Het plan voorziet in regionale samenwerking tussen lidstaten bij het vaststellen van bepalingen inzake de aanlandingsverplichting en specifieke instandhoudingsmaatregelen voor bepaalde bestanden.

    In deel 5 worden de specifieke bepalingen van het meerjarenplan toegelicht.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Dit voorstel voor een meerjarenplan voor de visserijen op demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee is in overeenstemming met de GVB-verordening en met voorgaande meerjarenplannen voor kabeljauw, haring en sprot in de Oostzee 12 , demersale bestanden in de Noordzee 13 en kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee 14 .

    In de MedReg zijn technische instandhoudingsmaatregelen vastgesteld, zoals minimummaaswijdten, minimumafstanden en -diepten voor het gebruik van vistuigen en minimummaten bij aanlanding. Veel van die maatregelen zullen worden vervangen als het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen 15 wordt aangenomen.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Dit voorstel en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met andere beleidsterreinen van de Unie, met name het milieubeleid, zoals de kaderrichtlijn mariene strategie 16 en de doelstelling om tegen 2020 een goede milieutoestand van de mariene wateren in de EU te bereiken.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    Subsidiariteit

    Het voorstel heeft betrekking op de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

    Evenredigheid

    De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel aangezien zij passend en noodzakelijk zijn en de nagestreefde beleidsdoelstellingen niet kunnen worden bereikt met andere maatregelen die minder restrictief zijn.

    Keuze van het instrument

    Het voorgestelde instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    Niet van toepassing.

    Raadpleging van belanghebbenden

    In 2016 en 2017 werd uitgebreid overleg gepleegd met de belanghebbenden. Dat overleg was bedoeld om: i) de belanghebbenden bewust te maken van de alarmerende situatie waarin de meeste visbestanden in de Middellandse Zee zich bevinden; ii) overeenstemming te bereiken over de noodzaak om dringend actie te ondernemen op nationaal, internationaal en EU-niveau; en iii) van zoveel mogelijk belanghebbenden feedback en standpunten te verzamelen over de beste manieren om de situatie aan te pakken.

    Eenvoudigheidshalve hebben we de overlegactiviteiten ingedeeld in drie contexten: de adviesraad voor de Middellandse Zee, het "Catania-proces" en de openbare raadpleging.

    Adviesraad voor de Middellandse Zee (MEDAC)

    De MEDAC is de meest representatieve organisatie van belanghebbenden uit de visserijsector voor het Middellandse Zeegebied. Alle bij dit initiatief betrokken partijen zijn er vertegenwoordigd: de visserijsector (met inbegrip van kleinschalige visserijen), vakbonden en andere belangengroepen, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties en verenigingen voor sport- of recreatievisserij die actief zijn in het Middellandse Zeegebied en onder het GVB vallen.

    In 2017 heeft de MEDAC vier specifieke vergaderingen over het meerjarenplan gehouden, met deelname van vertegenwoordigers van de sector, visserijinstanties van de lidstaten, de wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap, het Europees Bureau voor visserijcontrole en DG MARE. Deze werkzaamheden hebben geleid tot de vaststelling van een advies in november 2017 17 . De meeste door de MEDAC aanbevolen elementen zijn opgenomen in het voorstel, namelijk:

    de reikwijdte ervan op het vlak van geografisch toepassingsgebied, bestanden en vistuig (ook voor de recreatievisserij);

    de benutting van vangstmogelijkheden op basis van beperkingen van de visserijinspanning (uitgedrukt in zeedagen/vaartuigen per dag) in overeenstemming met het wetenschappelijk advies;

    de uitbreiding van het verbod op gesleept bodemvistuig van 50 m naar een passende diepte met het oog op een betere bescherming van essentiële vishabitats onder de kust;

    de toepassing van gebieds- of tijdsgebonden sluitingen ter bescherming van paai- en kraamgebieden;

    actualisering van de minimummaten bij aanlanding voor soorten die zijn vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad.

    Twee elementen (de invoering van elektronische monitoringsystemen voor alle vaartuigen die onder het meerjarenplan vallen en aanvullende steun uit het EFMZV) zijn niet overgenomen in het voorstel, omdat grensoverschrijdende rechtskaders beter geschikt werden geacht.

    Het "Catania-proces"

    De deelnemers aan de vergadering op hoog niveau die in februari 2016 het "Catania-proces" inleidde, erkenden dat vooruitgang was geboekt op het vlak van wetenschappelijk advies, intergouvernementele samenwerking via de GFCM en (in mindere mate) de vaststelling van beheersmaatregelen voor bepaalde visbestanden. Anderzijds werd opgemerkt dat dit niet had geleid tot een verbetering in de toestand van de visbestanden. In de Middellandse Zee wordt 90 % van de beoordeelde commerciële visbestanden ver boven de biologisch veilige grenzen bevist, terwijl de toestand van veel bestanden nog steeds onbekend is. Daarom hebben de deelnemers unaniem gepleit voor een hernieuwd engagement voor specifieke maatregelen tot herstel van de visserij in de Middellandse Zee.

    Deze politieke dynamiek heeft de directeuren Visserij van de acht mediterrane lidstaten ertoe aangezet om in juni 2016 een vergadering te houden om verder te gaan dan de algemene toezeggingen op papier en ervoor te zorgen dat de EU concrete maatregelen neemt om haar verantwoordelijkheden na te komen. Ook hebben ze prioritaire gebieden voor aanvullende nationale maatregelen bepaald. Wat het westelijke deel van de Middellandse Zee betreft, hebben Frankrijk en Spanje voorgesteld een gezamenlijke gebieds- en tijdsgebonden sluiting in de Golfe du Lion vast te stellen om de visserijinspanning te beperken en de selectiviteit voor heek te verbeteren.

    Het raadplegingsproces werd in maart 2017 afgerond met de ondertekening van een ministeriële verklaring inzake de duurzaamheid van de visserij in de Middellandse Zee 18 . In die verklaring is een nieuw strategisch kader voor visserijbeheer in de regio vastgesteld, evenals een reeks van vijf maatregelen met meetbare resultaten voor de komende 10 jaar. Dit initiatief maakt deel uit van de actie die op EU-niveau wordt ondernomen om de visbestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee weer op een duurzaam niveau te brengen.

    Openbare raadpleging

    Van 30 mei tot 30 september 2016 hield DG MARE een online openbare raadpleging over een meerjarenplan voor de visserijen op demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee. De algemene doelstelling was feedback en standpunten van belanghebbenden te verzamelen, vooral in de eerste ontwerpfase.

    De respondenten werd gevraagd een vragenlijst in te vullen met open en gesloten vragen, waarvan zes betrekking hadden op henzelf en achttien op de biologische, technische en sociaaleconomische aspecten van de demersale visserijen in het westelijke Middellandse Zeegebied. Tot de onderwerpen behoorden onder meer de perceptie van het probleem, de beheersopties en de werkingssfeer en inhoud van een eventueel meerjarenplan.

    De belangrijkste bevindingen 19 waren de volgende:

    (1)De meeste respondenten waren het erover eens dat het bestaande beheerskader (d.w.z. nationale beheersplannen uit hoofde van de MedReg) niet toereikend was om te voldoen aan de GVB-doelstellingen. Voorts meende 67 % dat een aanvulling van het bestaande kader met kortetermijnmaatregelen op nationaal of EU-niveau niet zou volstaan om aan de doelstellingen te voldoen.

    (2)De meeste respondenten waren van mening dat het huidige beheerskader in veel opzichten gebrekkig was toegepast, met verschillen tussen de landen en de vissersvloten. Twee belangrijke factoren hadden bijgedragen tot de ondoeltreffendheid ervan: i) het feit dat belanghebbenden (met inbegrip van de visserijsector) onvoldoende werden betrokken bij het opstellen van de maatregelen; en ii) een gebrek aan doeltreffende controles.

    (3)De meeste respondenten beschouwden een EU-meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke Middellandse Zeegebied als de beste oplossing op de lange termijn. Deze benadering was gerechtvaardigd vanwege de gemengde aard van de visserijen, het aantal betrokken lidstaten en de interacties tussen de verschillende soorten vistuig en soorten visserijen.

    (4)Een grote meerderheid stond achter de opneming van de volgende doelstellingen in het meerjarenplan: i) het bereiken van de maximale duurzame opbrengst; ii) het vaststellen van een doeltreffend en transparant beheerskader; iii) het versterken van controle-, monitoring- en bewakingssystemen; en iv) het waarborgen van de sociaaleconomische stabiliteit van de visserijsector.

    (5)Bij de openbare raadpleging werd ook ingegaan op de mogelijkheid om op zoek te gaan naar alternatieve maatregelen voor de mediterrane demersale visserijen, zoals de vaststelling van TAC's. Ngo's en een aantal burgers waren daarvoor te vinden. Geen enkele vissersvereniging of overheidsdienst steunde de optie van de TAC's echter, verwijzend naar de complexiteit van de uitvoering van TAC's in de gemengde visserijen.

    (6)Nagenoeg alle respondenten waren voorstander van een combinatie van een inspanningsregeling en technische instandhoudingsmaatregelen als de beste manier om de demersale visserijen in het westelijke Middellandse Zeegebied te beheren. De maatregelen die de meeste steun genoten, waren gebieds- en tijdsgebonden sluitingen, technische wijzigingen om de selectiviteit te verbeteren, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten en regelingen voor gezamenlijk beheer.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    De wetenschappelijke en technische aspecten van dit initiatief werden in eerste instantie aangepakt door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), DG MARE en de waarnemingspost voor de Europese markt voor visserij- en aquacultuurproducten (Eumofa). Twee WTECV-deskundigenwerkgroepen zijn in 2015 en 2016 bijeengekomen met het oog op een biologische beoordeling van de beleidsopties en advies over verscheidene aspecten van het meerjarenplan. In 2017 hebben de diensten van de Commissie de betrokken belanghebbenden in kaart gebracht en een sociaaleconomische analyse gemaakt. Eumofa verstrekte aanvullende gegevens over de marktdynamiek in het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    De beoordeling van de toestand van de demersale bestanden in het westelijke Middellandse Zeegebied is gebaseerd op de recentste werkzaamheden van het WTECV en het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM.

    Daarnaast zijn er twee studies verwerkt in dit initiatief:

    een retrospectieve evaluatie van de MedReg 20 werd gebruikt voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de verordening door de lidstaten en om te beoordelen in welke mate de verordening bevorderlijk was voor de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen. De casestudy over de Golfe du Lion was cruciaal om de aard van het probleem te bepalen; en

    een diepgaande analyse van de beheersplannen van de lidstaten door het WTECV 21 , 22 heeft bijgedragen tot de omschrijving van het probleem, met name wat betreft de redenen waarom de plannen ontoereikend werden geacht om uiterlijk in 2020 een duurzame visserij te bereiken.

    Extra ondersteunend materiaal werd verzameld via onderzoek van wetenschappelijke publicaties, technische verslagen en boeken.

    Effectbeoordeling

    Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling opgesteld, waarbij zij alle nodige elementen ter ondersteuning van dit initiatief heeft verzameld en geanalyseerd. In dat verband is zij nagegaan of er een probleem bestond, heeft zij de voornaamste beleidsopties uitgestippeld en de mogelijke sociale, economische en milieu-effecten van elke optie onderzocht.

    De demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee hebben te kampen met twee belangrijke problemen: het hoge niveau van overbevissing en het ondoeltreffende regelgevingskader. De belangrijkste oorzaak van de overbevissing bleek de overmatige benutting van de vangstcapaciteit (d.w.z. te veel vaartuigen en een te grote visserijinspanning). Tegelijkertijd is het huidige regelgevingskader ondoeltreffend door het beperkte toepassingsgebied ervan, de trage en gebrekkige uitvoering en een gebrek aan betrokkenheid van belanghebbenden. Deze problemen hebben rechtstreeks of indirect geleid tot de alarmerende situatie waarin de demersale bestanden zich bevinden (nl. meer dan 80 % van de beoordeelde bestanden overbevist en een aantal ervan met een zeer lage biomassa, en dus een grote kans op instorting van het bestand), sociaaleconomische gevolgen voor de vissers en de visserijsector, en gevolgen voor het mariene milieu.

    Het zijn vooral de EU-vloten uit Frankrijk, Italië en Spanje die met deze problemen worden geconfronteerd. Volgens gegevens die zijn aangemeld binnen het EU-kader voor de verzameling van visserijgegevens, zouden ongeveer 13 000 vaartuigen gevolgen ondervinden van het initiatief 23 . Ongeveer 76 % daarvan zijn Italiaans, 15 % Spaans en 9 % Frans. De kleinste vlootsegmenten zijn grotendeels vaartuigen met passief tuig en vaartuigen voor de beugvisserij (bijna 10 400 vaartuigen die samen ongeveer 1 500 ton vangen) en de grootste vlootsegmenten zijn voornamelijk bodemtrawlers (bijna 2 800 vaartuigen met een totale vangst van ongeveer 13 500 ton). De grote meerderheid van de visserijbedrijven zijn micro-ondernemingen (gemiddeld 89 % van de ondernemingen heeft slechts één vaartuig).

    Tegen deze achtergrond werden drie beleidsopties in overweging genomen:

    optie 1: geen beleidswijziging of status quo (m.a.w. het bestaande regelgevingskader blijft van toepassing) – gebruikt als referentie waarmee de andere opties worden vergeleken;

    optie 2: wijziging van het bestaande beheerskader – de nationale beheersplannen worden herzien om de GVB-doelstellingen in aanmerking te nemen, voornamelijk door middel van: wijzigingen van de huidige reikwijdte van de plannen (op het gebied van visbestanden, visserijen en geografisch gebied); nieuwe instandhoudingsdoelstellingen zoals de maximale duurzame opbrengst; kwantificeerbare streefdoelen en tijdschema's; en nieuwe vrijwaringsmaatregelen; en

    optie 3: vaststelling van een meerjarenplan op EU-niveau – doel is te zorgen voor een gestroomlijnd en geïntegreerd regelgevingskader op EU-niveau voor de EU-vissersvloten die in het westelijke deel van de Middellandse Zee op demersale soorten vissen.

    Rekening houdend met alle bewijsmateriaal dat is verzameld en geanalyseerd in het kader van de effectbeoordeling, gaat de voorkeur uit naar optie 3: een meerjarenplan op EU-niveau. De redenen hiervoor zijn de volgende:

    (1)Het meerjarenplan zou meer positieve milieueffecten hebben. De kans om de streefdoelen voor visserijsterfte voor alle bestanden te halen zou met name ongeveer 36 % bedragen. De resultaten voor deze indicator blijven weliswaar laag en ver onder de MDO-doelstelling, maar beter dan in het geval van optie 1 (0 %) en optie 2 (28 %).

    (2)Ongeveer 70 % van de beoordeelde bestanden zou zich herstellen tot paaibiomassaniveaus boven het preventieve referentiepunt (BPA), tegenover 5 % voor optie 1 en 72 % voor optie 2. Het plan zou ook vrijwaringsmaatregelen inzake biomassa invoeren. Daarvoor zouden vooraf gedefinieerde maatregelen nodig zijn met het oog op het herstel van bestanden die zich buiten de biologisch veilige grenzen bevinden. Dit zou de kans op het behoud van duurzame biomassaniveaus vergroten. Bovendien is het behalen van de FMSY-doelstelling in het kader van optie 2 per definitie risicovoller dan in het kader van het plan, en wel om 2 redenen: i) er dienen veel meer voorwaarden te worden vervuld om tot een doeltreffend beheerskader te komen (bv. meer samenwerking, harmonisatie en coördinatie tussen lidstaten); en ii) zelfs indien het huidige kader wordt gewijzigd, is er geen enkele garantie dat er een eind zal komen aan de gebrekkige uitvoering die tot nog toe werd geconstateerd.

    (3)Het plan brengt tijdelijk hogere kosten op het vlak van werkgelegenheid en rentabiliteit teweeg als gevolg van de vermindering van de visserijinspanning, maar de sociaaleconomische prestaties van alle vloten zullen tegen 2025 naar verwachting verbeteren (tegen die tijd zal slechts 1 vloot financiële risico's lopen, tegenover 9 vlootsegmenten bij optie 1 en 4 bij optie 2).

    (4)In vergelijking met de huidige nationale beheersplannen zou een meerjarenplan gestroomlijnd zijn (een enkel regelgevingskader), stabiel (opgesteld vanuit een langetermijnperspectief) en transparant (de drie betrokken lidstaten zouden de visserijsterfte gezamenlijk tot duurzame niveaus brengen).

    (5)Meerjarenplannen zijn meer in overeenstemming met het hervormde GVB, met name artikel 2, aangezien zij het instrument bij uitstek zijn voor het beheer van een duurzame exploitatie van de visbestanden.

    Tot slot is bij de brede raadpleging gebleken dat de meeste belanghebbenden (overheidsinstanties, visserijsector, ngo's en het brede publiek) een EU-meerjarenplan als de beste optie zien om de demersale visserijen in het westelijke Middellandse Zeegebied te beheren.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    Dit voorstel is geen initiatief in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) van de Commissie, maar zou toch een eenvoudiger, stabieler en transparanter beheerskader invoeren. Na een overgangsperiode kan vereenvoudiging worden verwacht, aangezien het meerjarenplan in de plaats zou komen van bepalingen die momenteel verspreid zijn over nationale beheersplannen en zou zorgen voor samenhang tussen de verschillende beheersinstrumenten die voor deze visserij worden gehanteerd.

    Het voorstel zou ook voorzien in een duidelijker systeem om wetenschappelijk advies om te zetten in beheersmaatregelen. Wetenschappers zouden jaarlijks advies verstrekken, onder meer wat betreft de beperkingen van de visserijinspanning met het oog op duurzame bevissingsniveaus, wat vervolgens zou worden vertaald in een jaarlijks voorstel van de Commissie voor een verordening inzake vangstmogelijkheden.

    Grondrechten

    Niet van toepassing.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Geen gevolgen voor de begroting.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    De monitoring van sommige effecten van de beheersmaatregelen maakt deel uit van de vaste werkzaamheden in verband met de uitvoering van het GVB. De gegevens die nodig zijn voor de monitoring van de sociaaleconomische en milieueffecten van het voorstel, worden reeds door de lidstaten verzameld in het kader van de EU-regelgeving inzake gegevensverzameling. Het WTECV verstrekt reeds wetenschappelijk advies over de betrokken demersale bestanden (heek, zeebarbeel, blauwrode diepzeegarnaal, roze diepzeegarnaal, rode diepzeegarnaal en langoustine). De effecten op de markt zullen worden gemonitord via de waarnemingspost voor de Europese markt voor visserij- en aquacultuurproducten (Eumofa).

    Krachtens artikel 10, lid 3, van de GVB-verordening moet in een meerjarenplan worden bepaald dat het, met name in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies, moet worden onderworpen aan een eerste evaluatie achteraf, en vervolgens ook aan latere evaluaties. Het WTECV zou het plan en de impact ervan vijf jaar na de inwerkingtreding ervan beoordelen. De Commissie zou vervolgens verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad. Een vroegere evaluatie is niet haalbaar, gezien de aanzienlijke tijdspanne tussen de uitvoering van het plan en het ogenblik waarop de voor de evaluatie vereiste gegevens beschikbaar zouden zijn. Het periodieke karakter van de evaluatie belet de wetgevers echter niet het plan te wijzigen in het licht van wetenschappelijke, politieke of sociaaleconomische ontwikkelingen.

    Toelichtende stukken

    Niet van toepassing.

    Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

    De voornaamste elementen van het plan, overeenkomstig de bepalingen inzake de beginselen, doelstellingen en inhoud van de meerjarenplannen (artikelen 9 en 10 van de GVB-verordening) zijn:

    reikwijdte: het voorstel is van toepassing op de visserijbepalende bestanden van de demersale visserijen (nl. heek, zeebarbeel, roze diepzeegarnaal, blauwrode diepzeegarnaal, rode diepzeegarnaal en langoustine), de bijvangstbestanden en andere demersale bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Het is eveneens van toepassing op commerciële en recreatievisserijen die deze bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee (GFCM-deelgebieden 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11);

    doelstellingen: de doelstellingen van het voorstel zijn bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 2 van de GVB-verordening, met name het bereiken van de maximale duurzame opbrengst en de toepassing van de voorzorgsbenadering en van de ecosysteemgerichte benadering. Tevens zal het voorstel de uitvoering van de aanlandingsverplichting vergemakkelijken;

    kwantificeerbare streefdoelen: de voorgestelde streefdoelen voor visserijsterfte zijn FMSY-bandbreedtes, uitgedrukt in paaibiomassa, die uiterlijk in 2020 moeten worden gehaald. Deze bandbreedtes zouden het mogelijk maken de betrokken bestanden op een op MDO-gerichte wijze te beheren en zouden tegelijkertijd enige flexibiliteit bieden voor de gemengde visserijen;

    instandhoudingsreferentiepunten: de voorgestelde instandhoudingsreferentiepunten, uitgedrukt in paaibiomassa, zijn in overeenstemming met het wetenschappelijk advies voor de Middellandse Zee. Voor elk bestand wordt in het voorstel een grensreferentiepunt (of grens voor biomassa, BLIM) ingevoerd – het punt waarop het bestand een ernstig risico op instorting loopt – evenals een preventief referentiepunt (of voorzorgsniveau van de biomassa, BPA) als veiligheidsmarge;

    vrijwarings- en herstelmaatregelen: het voorstel voorziet in vrijwaringsmaatregelen zodat een bestand zich kan herstellen wanneer het preventieve referentiepunt of het grensreferentiepunt wordt overschreden. Het kan daarbij gaan om uiteenlopende maatregelen, waaronder noodmaatregelen van de lidstaat of de Commissie;

    visserijinspanningsregeling: het voorstel voorziet in een visserijinspanningsregeling op EU-niveau voor alle trawls in de in bijlage I vermelde gebieden en lengteklassen van vaartuigen. De Raad zal elk jaar op basis van wetenschappelijk advies een besluit nemen over de maximaal toegestane visserijinspanning (aantal visdagen) per lidstaat voor elke inspanningsgroep. Voorts voorziet het voorstel, overeenkomstig het wetenschappelijk advies, in een aanzienlijke verlaging van de visserijinspanning in het eerste jaar van uitvoering;

    gesloten gebieden: als aanvullende maatregel wordt in het voorstel een gebieds- en tijdsgebonden sluiting vastgesteld waarbij elk jaar van 1 mei tot en met 31 juli niet met trawls mag worden gevist binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 100 m. Zo zou het kustgebied enkel toegankelijk zijn voor selectiever vistuig ter bescherming van kraamgebieden en kwetsbare habitats, en zou de sociale duurzaamheid van de kleinschalige visserijen verbeteren. Gezien het sociaaleconomische belang en de dringende noodzaak om de hoge visserijsterfte voor heek terug te dringen, wordt via regionalisering de sluiting van extra gebieden bevorderd ter bescherming van paaiende exemplaren van heek;

    aanlandingsverplichting: het voorstel bevat nadere bepalingen over de uitvoering van de aanlandingsverplichting op de lange termijn. Het bevat met name bepalingen inzake regionalisering om vrijstellingen voor soorten met een aangetoonde hoge overlevingskans en de-minimisvrijstellingen uit te breiden en/of te wijzigen;

    regionale samenwerking: het voorstel voorziet in regionale samenwerking tussen lidstaten bij het vaststellen van bepalingen inzake de aanlandingsverplichting en specifieke instandhoudingsmaatregelen, waaronder technische maatregelen, voor bepaalde bestanden;

    monitoring en evaluatie: het voorstel voert wetenschappelijke monitoring in om de vorderingen bij het verwezenlijken van de maximale duurzame opbrengst te beoordelen voor de visserijbepalende bestanden van de demersale visserijen en waar mogelijk de bijvangstbestanden. Dit is van essentieel belang in het Middellandse Zeegebied, aangezien de bestanden waarop het plan betrekking heeft, op die manier regelmatig zullen worden geëvalueerd. Het plan zelf moet worden geëvalueerd na vijf jaar uitvoering.

    2018/0050 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 24 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, waarbij de Unie partij is, zijn instandhoudingsverplichtingen vastgesteld, onder meer betreffende het behoud of het herstel van populaties van geoogste soorten op een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.

    (2)Tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2015 in New York heeft plaatsgevonden, hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden om tegen 2020 te zorgen voor een doeltreffende regelgeving betreffende het oogsten van vis, een einde te maken aan overbevissing, aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en aan destructieve visserijpraktijken, en wetenschappelijk gefundeerde beheersplannen uit te voeren teneinde de bestanden in zo kort mogelijke tijd te herstellen tot op zijn minst het niveau dat de door hun biologische kenmerken bepaalde MDO kan opleveren.

    (3)Bij de ministeriële verklaring MedFish4Ever van Malta van 30 maart 2017 25 is een nieuw kader vastgesteld voor het beheer van de visserijen in de Middellandse Zee en een werkprogramma met vijf concrete acties voor de komende 10 jaar. Een van de toezeggingen is de vaststelling van meerjarenplannen.

    (4)Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 26 zijn de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) vastgesteld in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie. Het GVB moet bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu, tot het duurzame beheer van alle commercieel geëxploiteerde soorten en in het bijzonder tot het bereiken, uiterlijk in 2020, van een goede milieutoestand.

    (5)Het GVB heeft onder meer tot doel te garanderen dat visserij- en aquacultuuractiviteiten uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn en de voorzorgsbenadering en de ecosysteemgerichte benadering toe te passen bij het visserijbeheer.

    (6)Om de GVB-doelstellingen te halen, dienen een aantal instandhoudingsmaatregelen zoals meerjarenplannen, technische maatregelen en de vaststelling en toewijzing van vangstmogelijkheden te worden vastgesteld.

    (7)Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten meerjarenplannen gebaseerd zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen. Overeenkomstig diezelfde bepalingen moet het in deze verordening bedoelde meerjarenplan doelstellingen, kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema's, instandhoudingsreferentiepunten, vrijwaringsmaatregelen en technische maatregelen om ongewenste vangsten te voorkomen en te beperken, omvatten.

    (8)"Beste beschikbare wetenschappelijke advies" verwijst naar openbaar beschikbaar wetenschappelijk advies dat wordt geschraagd door de meest recente wetenschappelijke gegevens en methoden en is afgegeven of beoordeeld door een op internationaal of EU-niveau erkend onafhankelijk wetenschappelijk orgaan.

    (9)De Commissie dient het beste beschikbare wetenschappelijke advies in te winnen voor de bestanden die binnen het toepassingsgebied van het meerjarenplan vallen. Daartoe dient zij met name het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) te raadplegen. De Commissie moet met name openbaar beschikbaar wetenschappelijk advies inwinnen, onder meer betreffende gemengde visserijen, waarbij rekening wordt gehouden met het in deze verordening bedoelde plan en waarbij FMSY-bandbreedtes en instandhoudingsreferentiepunten (BPA en BLIM) zijn aangegeven.

    (10)Op grond van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad 27 , waarin een beheerskader is vastgesteld voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, moeten de lidstaten beheersplannen vaststellen voor de visserij met trawlnetten, bootzegens, landzegens, omsluitingsnetten en dreggen binnen hun territoriale wateren.

    (11)Frankrijk, Italië en Spanje hebben beheersplannen aangenomen in het kader van Verordening (EG) nr. 1967/2006. Er is echter onvoldoende samenhang tussen de plannen en er wordt in de plannen niet met al het voor demersale bestanden gebruikt vistuig rekening gehouden, noch met het grensoverschrijdende karakter van bepaalde bestanden en vissersvloten. Daarnaast zijn deze plannen ondoeltreffend gebleken voor de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen. De lidstaten en belanghebbenden hebben zich uitgesproken voor de opstelling en uitvoering van een beheersplan op EU-niveau voor de betrokken bestanden.

    (12)Het WTECV heeft aangetoond dat het niveau waarop de meeste demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden geëxploiteerd, veel te hoog ligt om de maximale duurzame opbrengst te bereiken.

    (13)Bijgevolg is het wenselijk een meerjarenplan (hierna "het plan" genoemd) vast te stellen voor de instandhouding en duurzame exploitatie van demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    (14)Dat plan dient rekening te houden met de gemengde aard van de visserijen en met de dynamiek tussen de bestanden die deze visserijen bepalen, d.w.z. heek (Merluccius merluccius), zeebarbeel (Mullus barbatus), roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris), langoustine (Nephrops norvegicus), blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) en rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea). Tevens dient het rekening te houden met bijvangstsoorten en met demersale bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Het plan dient van toepassing te zijn op de demersale visserijen (in het bijzonder met trawlnetten, staande netten, vallen en beugen) in wateren van de Unie of door vissersvaartuigen van de Unie buiten de wateren van de Unie in het westelijke Middellandse Zeegebied.

    (15)Gezien het belang van de recreatievisserij op demersale bestanden in het westelijke Middellandse Zeegebied moet het in deze verordening bedoelde plan eveneens gelden voor die visserij. Wanneer de recreatievisserij belangrijke gevolgen heeft voor bepaalde bestanden, dient het in deze verordening bedoelde meerjarenplan de mogelijkheid tot specifieke beheersmaatregelen te bieden.

    (16)De geografische reikwijdte van het meerjarenplan dient gebaseerd te zijn op de geografische spreiding van de bestanden als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies. In het licht van verbeterde wetenschappelijke informatie kunnen toekomstige wijzigingen in de geografische spreiding van de bestanden die is opgenomen in het meerjarenplan, nodig zijn. Daarom dient de Commissie de bevoegdheid te krijgen gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanpassing van de in het meerjarenplan opgenomen geografische spreiding van bepaalde bestanden indien het wetenschappelijk advies wijst op een verandering in die spreiding.

    (17)Doelstelling van het in deze verordening bedoelde plan moet zijn bij te dragen aan de verwezenlijking van het GVB en met name de MDO voor de doelsoorten te halen en te handhaven, de aanlandingsverplichting uit te voeren voor demersale bestanden waarvoor een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt, en een redelijke levensstandaard te bevorderen voor diegenen die leven van visserijactiviteiten, met aandacht voor de kustvisserij en de sociaaleconomische aspecten. Ook dient het plan een ecosysteemgerichte benadering toe te passen op het visserijbeheer om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het dient in samenhang te zijn met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken (overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG 28 ) en de doelstellingen van Richtlijn 2009/147/EG 29 en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 30 .

    (18)Het met de doelstelling inzake het bereiken en behouden van de MDO overeenkomende streefdoel voor de visserijsterfte (F) moet worden vastgesteld in de vorm van bandbreedtes van waarden die in overeenstemming zijn met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY). Deze op het beste beschikbare wetenschappelijke advies gebaseerde bandbreedtes zijn noodzakelijk om de flexibiliteit te bieden die nodig is om rekening te houden met ontwikkelingen in het wetenschappelijk advies, om bij te dragen aan de uitvoering van de aanlandingsverplichting en om rekening te houden met de gemengde visserij. De bandbreedtes worden op basis van het plan zo bepaald dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO. Bovendien is de bovengrens van de FMSY-bandbreedte geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor biomassa (BLIM) terechtkomt, niet meer dan 5 % bedraagt.

    (19)Met het oog op de vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten er FMSY-bandbreedtes voor "normaal gebruik" komen en, mits het betrokken bestand in goede staat verkeert, ook flexibelere FMSY-bandbreedtes. Bij de vaststelling van vangstmogelijkheden mogen deze flexibele bandbreedtes enkel worden toegepast indien dat volgens wetenschappelijk advies noodzakelijk is om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken in de gemengde visserijen of om schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te voorkomen of om de jaarlijkse schommelingen op het gebied van de vangstmogelijkheden te beperken.

    (20)In het licht van de toepassing van vrijwaringsmaatregelen moeten, voor bestanden waarvoor streefdoelen in verband met de MDO beschikbaar zijn, instandhoudingsreferentiepunten worden vastgesteld, uitgedrukt als preventieve referentiepunten (BPA) en grensreferentiepunten (BLIM).

    (21)Er moet worden voorzien in passende vrijwaringsmaatregelen om te waarborgen dat de streefdoelen worden gehaald en om herstelmaatregelen op gang te brengen indien nodig, bijvoorbeeld wanneer een bestand tot onder de instandhoudingsreferentiepunten daalt. Die herstelmaatregelen dienen noodmaatregelen te omvatten overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, vangstmogelijkheden en andere specifieke instandhoudingsmaatregelen.

    (22)Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de "vangstmogelijkheden" in overeenstemming zijn met de in de meerjarenplannen vastgestelde streefdoelen, tijdschema's en marges. In het in deze verordening bedoelde plan wordt verstaan onder "vangstmogelijkheid": een gekwantificeerd legaal recht om te vissen, in termen van visserijinspanning en/of vangsten.

    (23)Met het oog op transparante toegang tot de visserij en de verwezenlijking van de streefwaarden voor de visserijsterfte dient een visserijinspanningsregeling van de Unie te worden vastgesteld voor trawls, aangezien dit het meest gebruikte vistuig is voor demersale bestanden in het westelijke Middellandse Zeegebied. Daartoe is het passend inspanningsgroepen te bepalen zodat de Raad jaarlijks de maximaal toegestane visserijinspanning kan vaststellen, uitgedrukt in aantal visdagen. Waar nodig moet de inspanningsregeling andere soorten vistuig omvatten.

    (24)Gezien de zorgwekkende toestand van bijna alle demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee en ter vermindering van het huidige hoge niveau van de visserijsterfte moet de visserijinspanningsregeling voorzien in een aanzienlijke vermindering van de visserijinspanning in het eerste jaar van toepassing van het in deze verordening bedoelde plan.

    (25)Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de recreatievisserij een aanzienlijke impact heeft op de visserijsterfte van de betrokken bestanden, moet de Raad daar rekening mee houden. Daartoe kan de Raad vangstmogelijkheden vaststellen via de inspanningsregeling voor commerciële vangsten die rekening houdt met het volume van de vangsten in de recreatievisserij en/of andere maatregelen treffen ter beperking van de recreatievisserij.

    (26)Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de visserijinspanningsregeling niet volstaat om te voldoen aan de doelstellingen of de streefdoelen van het in deze verordening bedoelde plan, moeten op totaal toegestane vangsten gebaseerde beheersmaatregelen worden ingevoerd ter aanvulling op de visserijinspanningsregeling.

    (27)De lidstaten moeten specifieke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de visserijinspanningsregeling doeltreffend en werkbaar is, door een methode voor de toewijzing van inspanningsquota overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op te nemen, een vaartuigenlijst op te stellen, vismachtigingen af te geven en inspanningsgegevens te registreren en door te zenden.

    (28)Om kraamgebieden, kwetsbare habitats en de kleinschalige visserij te beschermen moet het kustgebied regelmatig worden voorbehouden voor selectievere visserijen. Daarom moet in het in deze verordening bedoelde plan worden vastgesteld dat elk jaar gedurende drie maanden niet met trawls mag worden gevist binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 100 m.

    (29)Er dienen verdere instandhoudingsmaatregelen te worden vastgesteld voor demersale bestanden. Overeenkomstig de wetenschappelijke adviezen zijn met name in gebieden met hoge concentraties paaiende exemplaren extra sluitingen wenselijk om de omvang van het momenteel ernstig beschadigde bestand volwassen heek veilig te stellen.

    (30)De voorzorgsbenadering moet van toepassing zijn voor bijvangstbestanden en voor demersale bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat herstelmaatregelen nodig zijn, moeten specifieke instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    (31)Het in deze verordening bedoelde plan moet voorzien in aanvullende technische instandhoudingsmaatregelen die moeten worden vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen. Dat is nodig om de doelstellingen van het plan te halen, met name wat betreft de instandhouding van demersale bestanden en de verbetering van de selectiviteit.

    (32)Met het oog op de naleving van de bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting dient het in deze verordening bedoelde plan te voorzien in aanvullende beheersmaatregelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    (33)Om het in deze verordening bedoelde plan tijdig te kunnen aanpassen aan technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de Commissie overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gemachtigd om handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met herstelmaatregelen en technische instandhoudingsmaatregelen, de aanlandingsverplichting uit te voeren en bepaalde elementen van het plan te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 31 . Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (34)Er dient een termijn te worden bepaald voor de indiening van gezamenlijke aanbevelingen door lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer, zoals voorgeschreven bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    (35)Om de vorderingen bij het verwezenlijken van de maximale duurzame opbrengst te beoordelen, moet het in deze verordening bedoelde plan de mogelijkheid bieden tot regelmatige wetenschappelijke monitoring van de betrokken bestanden en, waar mogelijk, van bijvangstbestanden.

    (36)Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de Commissie de toereikendheid en doeltreffendheid van deze verordening op gezette tijden beoordelen. Die beoordeling dient gebaseerd te zijn op een voorafgaande periodieke evaluatie van het in deze verordening bedoelde plan die het WTECV na een eerste periode van vijf jaar en vervolgens elke vijf jaar op basis van wetenschappelijk advies uitvoert. Op die manier kan de aanlandingsverplichting ten volle worden uitgevoerd, kunnen geregionaliseerde maatregelen worden vastgesteld en uitgevoerd en kunnen de gevolgen van die maatregelen voor de bestanden en de visserijen voelbaar worden. Vijf jaar is tevens de tijd die de wetenschappelijke instanties op zijn minst nodig hebben.

    (37)Met het oog op rechtszekerheid moet worden verduidelijkt dat maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het in deze verordening bedoelde plan te verwezenlijken, geacht worden in aanmerking te komen voor steun krachtens Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad 32 .

    (38)Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn de verwachte economische en sociale effecten van het in deze verordening bedoelde plan naar behoren geëvalueerd 33 voordat het plan werd opgesteld,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I
    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1
    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.Bij deze verordening wordt een meerjarenplan (hierna "het plan" genoemd) vastgesteld voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    2.Deze verordening is van toepassing op de volgende bestanden:

    a)blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) in GFCM-deelgebied 1;

    b)blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) in GFCM-deelgebied 5;

    c)blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) in GFCM-deelgebied 6;

    d)roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) in GFCM-deelgebied 1;

    e)roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) in GFCM-deelgebied 5;

    f)roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) in GFCM-deelgebied 6;

    g)roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) in de GFCM-deelgebieden 9-10-11;

    h)rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea) in GFCM-deelgebied 9;

    i)rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea) in GFCM-deelgebied 10;

    j)rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea) in GFCM-deelgebied 11;

    k)heek (Merluccius merluccius) in de GFCM-deelgebieden 1-5-6-7;

    l)heek (Merluccius merluccius) in de GFCM-deelgebieden 9-10-11;

    m)langoustine (Nephrops norvegicus) in GFCM-deelgebied 5;

    n)langoustine (Nephrops norvegicus) in GFCM-deelgebied 6;

    o)langoustine (Nephrops norvegicus) in GFCM-deelgebied 9;

    p)langoustine (Nephrops norvegicus) in GFCM-deelgebied 11;

    q)zeebarbeel (Mullus barbatus) in GFCM-deelgebied 1;

    r)zeebarbeel (Mullus barbatus) in GFCM-deelgebied 5;

    s)zeebarbeel (Mullus barbatus) in GFCM-deelgebied 6;

    t)zeebarbeel (Mullus barbatus) in GFCM-deelgebied 7;

    u)zeebarbeel (Mullus barbatus) in GFCM-deelgebied 9; en

    v)zeebarbeel (Mullus barbatus) in GFCM-deelgebied 10.

    3.Deze verordening is van toepassing op bijvangstbestanden die in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden gevangen bij de visserij op de in lid 1 bedoelde bestanden. Zij is eveneens van toepassing op alle andere demersale bestanden die in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden gevangen en waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn.

    4.Deze verordening is van toepassing op de commerciële en de recreatievisserij op de in de leden 2 en 3 bedoelde demersale bestanden in de wateren van de Unie of door vissersvaartuigen van de Unie buiten de wateren van de Unie van het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    5.Deze verordening bevat ook nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting in de wateren van de Unie van het westelijke deel van de Middellandse Zee voor alle bestanden van soorten waarvoor de aanlandingsverplichting krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt.

    Artikel 2
    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening gelden naast de definities die zijn vastgesteld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 34 en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad, de volgende definities:

    (1)"de betrokken bestanden": de bestanden als bedoeld in artikel 1, lid 2;

    (2)"FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), weergegeven waarden waarbij alle niveaus van visserijsterfte binnen de grenswaarden van die bandbreedte maximale duurzame opbrengsten (MDO) op de lange termijn opleveren bij een bepaald visserijpatroon en bij de bestaande gemiddelde milieuomstandigheden zonder beduidende nadelige gevolgen voor het reproductieproces voor de betrokken bestanden. De bandbreedte moet ervoor zorgen dat de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO. De bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt (BLIM) terechtkomt, niet meer dan 5 % bedraagt;

    (3)"FMSY-puntwaarde": de waarde van de geraamde visserijsterfte die bij een bepaald visserijpatroon en bij de heersende milieuomstandigheden een maximale opbrengst op de lange termijn oplevert;

    (4)"MSY FLOWER": de laagste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

    (5)"MSY FUPPER": de hoogste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

    (6)"laagste segment van de FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van waarden die gaat van MSY FLOWER tot de FMSY-puntwaarde;

    (7)"hoogste segment van de FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van waarden die gaat van de FMSY-puntwaarde tot MSY FUPPER;

    (8)"BLIM": het grensreferentiepunt, uitgedrukt in paaibiomassa, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van het WTECV, onder hetwelk de reproductiecapaciteit verminderd kan zijn;

    (9)"BPA": het preventieve referentiepunt, uitgedrukt in paaibiomassa, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van het WTECV, dat garandeert dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder BLIM belandt, minder dan 5 % bedraagt;

    (10)"inspanningsgroep": een vlootbeheerseenheid van een lidstaat waarvoor een maximaal toegestane visserijinspanning is vastgesteld;

    (11)"visdag": een kalenderdag vanaf 0.00 tot 24.00 uur tijdens welke visserijactiviteiten worden uitgevoerd;

    (12)"westelijk deel van de Middellandse Zee": de wateren in de geografische deelgebieden van de GFCM nrs. 1 (Zee van Alborán - noord), 2 (Alborán), 5 (Balearen), 6 (Noord-Spanje), 7 (Golfe du Lion), 8 (Corsica), 9 (Ligurische Zee en Tyrreense Zee - noord), 10 (Tyrreense Zee - zuid) and 11 (Sardinië), als omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad 35 .

    Artikel 3
    Doelstellingen

    1.Het plan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door de toepassing van de voorzorgsbenadering bij het visserijbeheer, en beoogt ervoor te zorgen dat de biologische rijkdommen van de zee zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

    2.Het plan draagt bij tot het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken, alsook tot de tenuitvoerlegging van de bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting voor de onder deze verordening vallende bestanden waarvoor minimuminstandhoudingsreferentiegrootten gelden.

    3.Het plan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het is in overeenstemming met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken, zoals omschreven in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG en met de doelstellingen van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2009/147/EG en de artikelen 6 en 12 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad.

    4.Het plan heeft met name tot doel:

    a)ervoor te zorgen dat de in beschrijvend element 3 van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG beschreven voorwaarden worden vervuld; en

    b)bij te dragen tot de vervulling van andere relevante beschrijvende elementen van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG, in verhouding tot de rol die de visserijen voor de vervulling ervan spelen.

    5.De maatregelen in het plan worden genomen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. Wanneer er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, wordt een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden nagestreefd.

    HOOFDSTUK II
    STREEFDOELEN, INSTANDHOUDINGSREFERENTIEPUNTEN EN VRIJWARINGSMAATREGELEN

    Artikel 4
    Streefdoelen

    1.Het streefdoel voor visserijsterfte binnen de in artikel 2 omschreven FMSY-bandbreedtes wordt voor de betrokken bestanden zo spoedig mogelijk en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 verwezenlijkt en wordt van dan af gehandhaafd binnen de FMSY-bandbreedtes.

    2.Op basis van dit plan wordt met name het WTECV verzocht om de FMSY-bandbreedtes te verstrekken.

    3.Overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 stelt de Raad de vangstmogelijkheden voor de groep betrokken bestanden vast binnen de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor het meest kwetsbare bestand.

    4.In afwijking van de leden 1 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een niveau dat lager ligt dan de FMSY-bandbreedte.

    5.In afwijking van de leden 3 en 4 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een niveau dat hoger ligt dan de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor het meest kwetsbare bestand, mits alle betrokken bestanden zich boven het BPA bevinden:

    a)indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in gemengde visserijen;

    b)indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te vermijden; of

    c)om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren te beperken tot ten hoogste 20 %.

    Artikel 5
    Instandhoudingsreferentiepunten

    Voor de toepassing van artikel 6 wordt met name het WTECV op basis van dit plan verzocht om de volgende instandhoudingsreferentiepunten te verstrekken:

    a)preventieve referentiepunten, uitgedrukt in paaibiomassa (BPA); en

    b)grensreferentiepunten, uitgedrukt in paaibiomassa (BLIM).

    Artikel 6
    Vrijwaringsmaatregelen

    1.Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de betrokken bestanden onder het preventieve referentiepunt (BPA) ligt, worden herstelmaatregelen vastgesteld om ervoor te zorgen dat het betrokken bestand snel weer boven een niveau wordt gebracht dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder worden, in afwijking van artikel 4, leden 3 en 5, vangstmogelijkheden vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht op een waarde binnen de FMSY-bandbreedte voor het meest kwetsbare bestand, rekening houdend met de afname van de biomassa van dat bestand.

    2.Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de betrokken bestanden onder het grensreferentiepunt (BLIM) ligt, worden verdere herstelmaatregelen vastgesteld om ervoor te zorgen dat het betrokken bestand snel weer boven een niveau wordt gebracht dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen deze herstelmaatregelen, in afwijking van artikel 4, leden 3 en 5, inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt opgeschort en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.

    3.De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen bestaan in:

    (a)maatregelen krachtens de artikelen 7, 8, 11, 12, 13 en 14 van deze verordening; en

    (b)noodmaatregelen overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    4.De keuze van de in dit artikel bedoelde maatregelen wordt bepaald door de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarbij de paaibiomassa zich onder de in artikel 5 bedoelde niveaus bevindt.

    HOOFDSTUK III
    VANGSTMOGELIJKHEDEN

    Artikel 7
    Visserijinspanningsregeling

    1.Een visserijinspanningsregeling is van toepassing op alle vaartuigen die vissen met trawls in de in bijlage I vermelde gebieden en lengteklassen.

    2.Elk jaar bepaalt de Raad op basis van wetenschappelijk advies per lidstaat een maximaal toegestane visserijinspanning voor elke inspanningsgroep.

    3.Voor het eerste jaar van toepassing van het plan wordt de maximaal toegestane visserijinspanning overeenkomstig het wetenschappelijk advies aanzienlijk verlaagd ten opzichte van de in lid 4 beschreven uitgangswaarde.

    4.De in lid 3 bedoelde uitgangswaarde wordt als volgt bepaald:

    a)voor het eerste jaar van toepassing van deze verordening wordt de uitgangswaarde voor elke inspanningsgroep berekend als de gemiddelde inspanning uitgedrukt in aantal visdagen tussen 1 januari 2015 en 31 december 2017 en wordt daarbij enkel rekening gehouden met de vaartuigen die tijdens die periode actief waren;

    b)voor de daaropvolgende jaren waarin deze verordening van toepassing is, is de uitgangswaarde voor elk jaar gelijk aan de maximaal toegestane visserijinspanning in het voorgaande jaar.

    5.Wanneer wetenschappelijk advies wijst op aanzienlijke vangsten van een bepaald bestand met ander vistuig dan trawls, worden de visserijinspanningsniveaus voor het vistuig in kwestie vastgesteld op basis van dat wetenschappelijke advies.

    6.Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de recreatievisserij aanzienlijke gevolgen heeft voor de visserijsterfte bij een bepaald bestand, kan de Raad bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden een beperking opleggen aan de recreatievisserij om te vermijden dat het totale streefdoel voor visserijsterfte wordt overschreden.

    Artikel 8
    Totaal toegestane vangsten

    Wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat de visserijinspanningsregeling niet volstaat om te voldoen aan de in de artikelen 3 en 4 omschreven doelstellingen of streefdoelen, stelt de Raad aanvullende beheersmaatregelen vast op basis van de totaal toegestane vangsten.

    Artikel 9
    Verplichtingen voor de lidstaten

    1.De lidstaten beheren de maximaal toegestane visserijinspanning overeenkomstig de in de artikelen 26 tot en met 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde voorwaarden.

    2.Elke lidstaat bepaalt een methode voor de toewijzing van de maximaal toegestane visserijinspanning aan individuele vaartuigen of groepen vaartuigen die zijn vlag voeren, in overeenstemming met de in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vermelde criteria. Meer in het bijzonder zorgen de lidstaten ervoor dat zij:

    a)transparante en objectieve criteria, waaronder sociale, economische en milieucriteria, hanteren;

    b)nationale quota eerlijk verdelen tussen vlootsegmenten, met de nodige aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserij; en

    c)zorgen voor stimulansen om vaartuigen van de Unie ertoe aan te zetten gebruik te maken van selectief vistuig of van minder milieubelastende visserijtechnieken.

    3.Wanneer een lidstaat toestaat dat onder zijn vlag varende vaartuigen vissen met trawlnetten, zorgt hij ervoor dat dergelijke visserij is beperkt tot maximaal 12 uur per visdag, vijf visdagen per week of het equivalent daarvan.

    4.Voor de vaartuigen die zijn vlag voeren, geeft elke lidstaat vismachtigingen af voor de in bijlage I bedoelde gebieden overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

    5.De lidstaten zorgen ervoor dat de totale capaciteit (uitgedrukt in BT en kW) waarvoor overeenkomstig lid 4 vismachtigingen zijn afgegeven, niet wordt verhoogd tijdens de looptijd van het plan.

    6.Elke lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen waaraan krachtens lid 4 een vismachtiging is afgegeven, actualiseert deze lijst en stelt hem ter beschikking van de Commissie en de andere lidstaten. De lidstaten zenden hun lijst voor de eerste maal binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens uiterlijk op 30 november van elk jaar.

    7.De lidstaten monitoren hun visserijinspanningsregeling en garanderen dat de maximaal toegestane visserijinspanning als bedoeld in artikel 7 de vastgestelde grenzen niet overschrijdt.

    Artikel 10
    Doorzenden van relevante gegevens

    1.De lidstaten registreren inspanningsgegevens en sturen die door aan de Commissie in overeenstemming met artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de artikelen 146 quater tot en met 146 sexies van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie 36 .

    2.De inspanningsgegevens worden samengevoegd per maand en bevatten de in bijlage II vermelde informatie. Het formaat van de samengevoegde gegevens is de XML-schemadefinitie, gebaseerd op UN/CEFACT-norm P100012.

    3.De lidstaten zenden de in lid 1 bedoelde inspanningsgegevens vóór de vijftiende van elke maand naar de Commissie.

    HOOFDSTUK IV
    TECHNISCHE INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN

    Artikel 11
    Gesloten gebieden

    1.Bovenop de bepalingen van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad geldt dat het gebruik van trawls in het westelijke deel van de Middellandse Zee elk jaar van 1 mei tot en met 31 juli verboden is binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 100 m.

    2.Binnen twee jaar na de goedkeuring van deze verordening en op basis van het wetenschappelijke advies stellen de betrokken lidstaten andere gesloten gebieden vast wanneer er aanwijzingen zijn van een hoge concentratie jonge vis en van paaiplaatsen van demersale bestanden, in het bijzonder voor de betrokken bestanden.

    3.Wanneer de in lid 2 bedoelde gesloten gebieden gevolgen hebben voor vissersvaartuigen van verschillende lidstaten, is de Commissie bevoegd om op basis van wetenschappelijk advies overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 18 van de onderhavige verordening gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van de betrokken gesloten gebieden.

    Artikel 12
    Beheer van bijvangstbestanden en demersale bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn

    1.De in artikel 1, lid 3, van deze verordening bedoelde bestanden worden beheerd op basis van de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    2.Beheersmaatregelen voor de in artikel 1, lid 3, van deze verordening bedoelde bestanden, met name technische instandhoudingsmaatregelen zoals die welke zijn vermeld in artikel 13 van deze verordening, worden vastgesteld met inachtneming van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

    Artikel 13
    Andere technische instandhoudingsmaatregelen

    1.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot aanvulling van deze verordening middels de vaststelling van de volgende technische instandhoudingsmaatregelen:

    a)specificeren van de kenmerken van het vistuig, met name de maaswijdte, de haakgrootte, het aantal haken, de constructie van het vistuig, de twijndikte en de afmetingen van het vistuig of het gebruik van extra voorzieningen om de selectiviteit te verbeteren;

    b)beperken van het gebruik van het vistuig, met name de onderwatertijd en de diepte waarop het vistuig wordt ingezet, om de selectiviteit te verbeteren;

    c)verbieden of beperken van de visserij in specifieke gebieden of perioden, ter bescherming van paaiende en jonge vis of vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere soorten dan de doelvissoorten;

    d)verbieden of beperken van de visserij in specifieke gebieden of perioden, ter bescherming van kwetsbare ecosystemen en soorten;

    e)vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen;

    f)maatregelen inzake de recreatievisserij; en

    g)maatregelen inzake andere kenmerken in verband met selectiviteit.

    2.De in lid 1 bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

    3.Bij gebrek aan een gezamenlijke aanbeveling als bedoeld in artikel 15, lid 2, en na het verstrijken van de in dat artikel genoemde termijnen is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot aanvulling van deze verordening middels de vaststelling van de in lid 1 vermelde maatregelen wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat specifieke actie nodig is om ervoor te zorgen dat alle bestanden waarop deze verordening van toepassing is, worden beheerd in overeenstemming met artikel 3.

    HOOFDSTUK V
    AANLANDINGSVERPLICHTING

    Artikel 14
    Bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting

    Voor alle bestanden van soorten in het westelijke deel van de Middellandse Zee waarvoor de aanlandingsverplichting geldt krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot aanvulling van deze verordening middels de vaststelling van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting, als bedoeld in artikel 15, lid 5, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    HOOFDSTUK VI
    REGIONALISERING

    Artikel 15
    Regionale samenwerking

    1.Artikel 18, leden 1 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is van toepassing op de in de artikelen 11, 12, 13 en 14 van deze verordening bedoelde maatregelen.

    2.Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gezamenlijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013:

    a)voor de eerste keer niet later dan twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het plan overeenkomstig artikel 17, lid 2;

    b)uiterlijk op 31 mei van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de maatregelen moeten worden toegepast; en/of

    c)wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer de toestand van een van de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, plotseling verandert.

    3.De op grond van de artikelen 11, 12, 13 en 14 van deze verordening toegekende bevoegdheden laten de bevoegdheden die op grond van andere bepalingen van het Unierecht, onder andere bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, aan de Commissie zijn verleend, onverlet.

    HOOFDSTUK VII
    WIJZIGINGEN EN FOLLOW-UP

    Artikel 16
    Wijzigingen van het plan

    1.Wanneer wetenschappelijk advies wijst op een verandering in de geografische spreiding van de in artikel 1, lid 2, vermelde bestanden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening middels de aanpassing van de in artikel 1, lid 2, en bijlage I vermelde gebieden in overeenstemming met die verandering.

    2.Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de in artikel 1, lid 2, vermelde lijst van bestanden moet worden gewijzigd, kan de Commissie een voorstel tot wijziging van die lijst indienen.

    Artikel 17
    Monitoring en evaluatie van het plan

    1.Voor het in artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde jaarverslag omvatten de kwantificeerbare indicatoren onder meer jaarlijkse ramingen van F/FMSY en paaibiomassa voor de betrokken bestanden en, waar mogelijk, voor de bijvangstbestanden. Deze kunnen worden aangevuld met andere indicatoren op basis van het wetenschappelijke advies.

    2.Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de vijf jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de resultaten en de effecten van het plan op de bestanden waarop deze verordening van toepassing is en op de visserijen die deze bestanden exploiteren, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3.

    HOOFDSTUK VIII
    PROCEDURELE BEPALINGEN

    Artikel 18
    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.De in de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van deze termijn een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van vijf jaar verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in het besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van een reeds van kracht zijnde gedelegeerde handeling onverlet.

    4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

    5.Wanneer de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

    6.Een overeenkomstig de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

    HOOFDSTUK IX
    EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ

    Artikel 19
    Steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

    Maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, worden voor de toepassing van artikel 33, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 508/2014 als tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten beschouwd.

    HOOFDSTUK X
    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 20
    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    The State of Mediterranean and Black Sea Fisheries (Staat van de visserijen in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee). Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee ( FAO 2016 ).
    (2)    Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 ( PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6 ).
    (3)    Decreto 20 maggio 2011 relativo all'adozione Piani di gestione della flotta a strascico in sostituzione del decreto direttoriale n. 44 del 17 giugno 2010 ( GU Serie Generale n.154 del 5-7-2011, p. 2 ).
    (4)    Arrêté du 28 janvier 2013 portant création d’un régime d’effort de pêche pour la pêche professionnelle au chalut en mer Méditerranée par les navires battant pavillon français ( TRAM1240482A, p. 3275 ).
    (5)    Orden AAA/2808/2012, de 21 de diciembre, por la que se establece un Plan de Gestión Integral para la conservación de los recursos pesqueros en el Mediterráneo afectados por las pesquerías realizadas con redes de cerco, redes de arrastre y artes fijos y menores, para el período 2013-2017 ( No 313, p. 7 ).
    (6)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/86 van de Commissie van 20 oktober 2016 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Middellandse Zee ( PB L 14 van 18.1.2017, blz. 4 ).
    (7)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/153 van de Commissie van 23 oktober 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/86 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Middellandse Zee ( PB L 29 van 1.2.2018, blz. 1 ).
    (8)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad ( PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22 ).
    (9)    Recommendation on the establishment of a fisheries restricted area in the Gulf of Lion to protect spawning aggregations and deep sea sensitive habitats (Aanbeveling inzake de vaststelling van een voor de visserij beperkt gebied in de Golfe du Lion ter bescherming van scholen paaiende vis en van kwetsbare diepzeehabitats) ( GFCM/33/2009/1 ).
    (10)    Monitoring the performance of the Common Fisheries Policy (Monitoring van de prestatie van het gemeenschappelijk visserijbeleid) ( STECF-17-04) .
    (11)    Mediterranean assessments part 1 (Beoordelingen met betrekking tot de Middellandse Zee, deel 1) ( STECF-15-18 ).
    (12)    Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad ( PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1 ).
    (13)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad ( COM(2016) 493, 3.8.2016 ).
    (14)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee en de visserijen die deze bestanden exploiteren ( COM(2017) 97, 24.2.2017 ).
    (15)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen ( COM(2016) 134, 11.3.2016 ).
    (16)    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) ( PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19 ).
    (17)    Opinion for a multiannual plan (MAP) for the fisheries exploiting demersal stocks in the western Mediterranean Sea (Advies voor een meerjarenplan voor de visserijen op demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee). Rome ( MEDAC(2017)270, 7.11.2017 ).
    (18)    Ministeriële conferentie inzake de duurzaamheid van de visserijen in de Middellandse Zee; Ministeriële verklaring MedFish4Ever van Malta ( Malta, 30 maart 2017 ).
    (19)    Openbare raadpleging inzake een meerjarenplan voor de visserijen op demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee ( DG MARE, 30 mei 2016 tot 30 september 2016 ).
    (20)    Retrospective evaluation study of the Mediterranean Sea Regulation - final report (Retrospectieve evaluatie van de Middellandse Zeeverordening - eindverslag), blz. 230 (verslag in afwachting van publicatie door het Publicatiebureau van de Europese Unie) (MRAG(2016)).
    (21)    Scientific advice on the conformity of management plans with the requirements of the common fisheries policy in the Mediterranean Sea (Wetenschappelijk advies over de conformiteit van de beheersplannen met de eisen van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de Middellandse Zee). Specifiek contract nr. 9, taak 4 (wetenschappelijk ad-hocadvies ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid - herzien verslag 8.8.2014 (MAREA(2014)).
    (22)    Verslag van de 49e plenaire vergadering ( PLEN-15-02 ).
    (23)    Deze waarden zullen naar verwachting lager zijn, omdat de Italiaanse officiële gegevens het totale aantal vaartuigen die actief zijn in het hele Middellandse Zeegebied, omvatten. Volgens WTECV 16-11 zijn ongeveer 9 000 vaartuigen uitsluitend in het westelijke deel van de Middellandse Zee actief. Bij de effectbeoordeling werd echter gebruikgemaakt van de officiële gegevens die door de lidstaten op grond van het kader voor gegevensverzameling zijn aangemeld.
    (24)    PB C […] van […], blz. […].
    (25)    Ministeriële verklaring MedFish4Ever van Malta. Ministeriële conferentie inzake de duurzaamheid van de visserij in de Middellandse Zee ( Malta, 30 March 2017 ).
    (26)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad ( PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22 ).
    (27)    Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 ( PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6 ).
    (28)    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) ( PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19 ).
    (29)    Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand ( PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7 ).
    (30)    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna ( PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7 ).
    (31)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven ( PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1 ).
    (32)    Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1 ).
    (33)    Effectbeoordeling…[include reference when published].
    (34)    Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 ( PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1 ).
    (35)    Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee ( PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44 ).
    (36)    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen ( PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1 ).
    Top

    Brussel,8.3.2018

    COM(2018) 115 final

    BIJLAGEN

    bij het voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee

    {SWD(2018) 59 final}
    {SWD(2018) 60 final}


    BIJLAGE I

    Visserijinspanningsregeling

    (als bedoeld in artikel 7)

    De inspanningsgroepen worden als volgt gedefinieerd:

    A) Trawls waarmee wordt gevist op zeebarbeel, heek, roze diepzeegarnaal en langoustine in het continentaal plat en het hoogste gedeelte van de continentale helling

    Vistuigtype

    Geografisch gebied

    Betrokken bestanden

    Lengte over alles van de vaartuigen

    Code inspanningsgroep

    Trawls

    (TBB, OTB, PTB, TBN, TBS, TB, OTM, PTM, TMS, TM, OTT, OT, PT, TX, OTP, TSP)

    GFCM-deelgebieden 1-2-5-6-7

    Zeebarbeel in deelgebieden 1, 5, 6 en 7; heek in deelgebieden 1-5-6-7; roze diepzeegarnaal in deelgebieden 1, 5 en 6; en langoustine in deelgebieden 5 en 6

    < 12 m

    EFF1/MED1_TR1

    ≥ 12 m en < 18 m

    EFF1/MED1_TR2

    ≥ 18 m en < 24 m

    EFF1/MED1_TR3

    ≥ 24 m

    EFF1/MED1_TR4

    GFCM-deelgebieden 8-9-10-11

    Zeebarbeel in deelgebieden 9 en 10; heek in deelgebieden 9-10-11; roze diepzeegarnaal in deelgebieden 9-10-11; en langoustine in deelgebieden 9 en 10

    < 12 m

    EFF1/MED2_TR1

    ≥ 12 m en < 18 m

    EFF1/MED2_TR2

    ≥ 18 m en < 24 m

    EFF1/MED2_TR3

    ≥ 24 m

    EFF1/MED1_TR4

    B) Trawls waarmee wordt gevist op blauwrode diepzeegarnaal en rode diepzeegarnaal in de diepzee

    Vistuigtype

    Geografisch gebied

    Betrokken bestanden

    Lengte over alles van de vaartuigen

    Code inspanningsgroep

    Trawls

    (TBB, OTB, PTB, TBN, TBS, TB, OTM, PTM, TMS, TM, OTT, OT, PT, TX, OTP, TSP)

    GFCM-deelgebieden 1-2-5-6-7

    Blauwrode diepzeegarnaal in
    deelgebieden 1, 5 en 6

    < 12 m

    EFF2/MED1_TR1

    ≥ 12 m en < 18 m

    EFF2/MED1_TR2

    ≥ 18 m en < 24 m

    EFF2/MED1_TR3

    ≥ 24 m

    EFF2/MED1_TR4

    GFCM-deelgebieden 8-9-10-11

    Rode diepzeegarnaal in
    deelgebieden 9, 10 en 11

    < 12 m

    EFF2/MED2_TR1

    ≥ 12 m en < 18 m

    EFF2/MED2_TR2

    ≥ 18 m en < 24 m

    EFF2/MED2_TR3

    ≥ 24 m

    EFF2/MED1_TR4

    BIJLAGE II

    Lijst van informatie betreffende inspanningsgegevens

    (als bedoeld in artikel 10)

    Informatie

    Definitie en opmerkingen

    (1) Lidstaat

    ISO-drielettercode van de rapporterende vlaggenlidstaat

    (2) Inspanningsgroep

    Code inspanningsgroep als gedefinieerd in bijlage I

    (3) Inspanningsperiode

    Begin- en einddatum van de verslagmaand

    (5) Aangifte van inspanning

    Totaal aantal visdagen

    Top