EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017PC0619

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 1999/2000 en tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2000/2001

COM/2017/0619 final - 2017/0269 (NLE)

Brussel, 24.10.2017

COM(2017) 619 final

2017/0269(NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 1999/2000 en tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2000/2001

{SWD(2017) 348 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In zijn arrest van 9 februari 2017 in zaak C-585/15, Raffinerie Tirlemontoise SA/Belgische Staat heeft het Hof van Justitie zowel Verordening (EG) nr. 2267/2000 van de Commissie van 12 oktober 2000 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 1999/2000 als Verordening (EG) nr. 1993/2001 van de Commissie van 11 oktober 2001 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2000/2001 nietig verklaard.

De heffingen voor de betrokken verkoopseizoenen waren door de Commissie aanvankelijk vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad van 13 september 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker. Deze verordening voorzag in een zelffinancieringsregeling voor de sector suiker door middel van flexibele productieheffingen.

Krachtens Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad stoelde de gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker op het beginsel van volledige financiële verantwoordelijkheid van de producenten voor de verliezen die elk verkoopseizoen voortvloeien uit de afzet van dat deel van de in de Gemeenschap binnen de quota geproduceerde hoeveelheden dat groter is dan het interne verbruik, en op een stelsel van afzetprijsgaranties die zijn gedifferentieerd naargelang van de aan iedere onderneming toegekende productiequota.

Het beginsel van financiële verantwoordelijkheid werd gegarandeerd door de bijdragen die de producenten moesten betalen in de vorm van een basisproductieheffing op de volledige productie van A- en B-suiker, die maximaal 2 % van de interventieprijs voor witte suiker bedroeg, en een B-heffing die gold voor de productie van B-suiker en maximaal 37,5 % van de laatstgenoemde prijs mocht bedragen. Indien de doelstelling van zelffinanciering van de sector niet elk verkoopseizoen kon worden verwezenlijkt aan de hand van deze heffingen, kon de producenten krachtens Verordening (EG) nr. 2038/1999 een bijkomende heffing worden opgelegd. In artikel 33 van Verordening (EG) nr. 2038/1999 waren de elementen vastgesteld die in aanmerking dienden te worden genomen bij de berekening van de heffingen.

In zijn bovenvermelde arrest heeft het Hof het productieheffingssysteem niet in twijfel getrokken, noch het beginsel waarbij de suikerproducenten de volledige financiële verantwoordelijkheid dienden te dragen voor de verliezen die elk verkoopseizoen voortvloeien uit de afzet van dat deel van de binnen de quota geproduceerde hoeveelheden dat groter is dan het interne verbruik van de Unie, en op grond waarvan zij dienovereenkomstig een heffing verschuldigd waren op hun binnen de quota geproduceerde hoeveelheden, welke heffing door de Commissie zodanig moest worden vastgesteld dat de tijdens de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 geleden verliezen werden gedekt.

Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Commissie zich heeft vergist bij de berekening van de jaarlijkse heffingen die zij voor de betrokken periode krachtens Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad had vastgesteld. Het Hof was van oordeel dat de door de Commissie in haar Verordeningen (EG) nrs. 2267/2000 en 1993/2001 gebruikte methode voor de vaststelling van de heffingen onjuist was omdat deze tot een overschatting van de te dekken kosten leidde en de suikerproducenten hierdoor te hoge bedragen opgelegd kregen.

Het arrest creëert een juridische leemte betreffende het exacte bedrag van de heffingen voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001. Met het oog op de naleving van het arrest dienen de heffingen voor deze verkoopseizoenen derhalve met terugwerkende kracht te worden vervangen door nieuwe, volgens de door het Hof bekrachtigde methode berekende heffingen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Overeenkomstig artikel 266 VWEU is "de instelling welker handeling nietig is verklaard (…), gehouden de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie". Daarom dienen, gezien de nietigverklaring van Verordeningen (EG) nrs. 2267/2000 en 1993/2001, nieuwe heffingen voor de betrokken periode te worden vastgesteld.

Het kader voor de gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker is sinds 1999 gewijzigd: Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad werd ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad, die werd ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, die vervolgens ook werd ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007. Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad is ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) nr. 1308/2013 van de Raad. Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad kan derhalve niet langer dienen als rechtsgrondslag voor de rectificatie van de heffingen. De Commissie is bijgevolg niet gemachtigd om de correctieve rechtshandeling vast te stellen die noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van het arrest.

Overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU stelt de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vast voor de bepaling van de heffingen. Gezien de aard van de voorgestelde verordening lijkt artikel 43, lid 3, VWEU de gepaste rechtsgrondslag te zijn voor de vaststelling van de gerectificeerde suikerheffingen voor de betrokken verkoopseizoenen.

In bovenvermeld arrest heeft het Hof alle elementen verduidelijkt die in aanmerking dienen te worden genomen bij de berekening van het "gemiddelde verlies" in de zin van artikel 33 van Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad, dat als basis moet worden gebruikt voor de raming van het door de productieheffingen te dekken "totale verlies". Het "gemiddelde verlies" moet meer bepaald worden berekend door de werkelijk betaalde totale restitutie te delen door het totaal aan uitgevoerde hoeveelheden quotumsuiker, ongeacht of deze met of zonder restitutie werden uitgevoerd. De toepassing van de nieuwe, door het Hof voorgestelde methode leidt tot een aanzienlijke daling van het "gemiddelde verlies" en van het "totale verlies" dat moet worden gedekt door de heffingen voor de betrokken periode.

Bijgevolg zullen in de voorgestelde verordening de suikerproductieheffingen voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 worden vastgesteld, herberekend op basis van de door het Hof toegelichte methode. Op die manier zullen de lidstaten de terugbetaling kunnen berekenen waarop de suikerproducenten aanspraak kunnen maken wegens de heffingen die zij voor diezelfde periode te veel hebben moeten betalen. De lidstaten moeten de uit de toepassing van de gewijzigde heffingen voortvloeiende terugbetaling aan de suikerproducenten uitvoeren overeenkomstig het geldende nationale recht, met inbegrip van de nationale verjaringstermijnen. Zij dienen ervoor te zorgen dat marktdeelnemers die terecht en tijdig om terugbetaling hebben verzocht, worden terugbetaald.

Bovendien zal de herziening van de productieheffingen voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 impact hebben op het bedrag dat de suikerproducenten aan de bietentelers moesten betalen voor het verschil tussen het maximumbedrag van de A- of de B-heffing en het bedrag van deze heffingen dat voor de betrokken verkoopseizoenen werd aangerekend.

Overeenkomstig de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker die van kracht was tot 2006, werden de heffingen immers betaald door de suikerfabrikanten maar werd 60 % van de kosten vergoed door de bietentelers doordat de fabrikanten een lagere prijs betaalden voor de bieten. Wanneer de heffingen lager lagen dan het maximumniveau voor de A- of de B-heffingen (namelijk respectievelijk 2 % en 37,5 % van de interventieprijs voor witte suiker), waren de suikerfabrikanten krachtens artikel 36, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2038/1999 verplicht de suikerbietenverkopers 60 % van het verschil tussen het maximumbedrag van de betrokken heffing en het bedrag van de te innen basis- of B-heffing uit te keren.

Daarom worden in deze correctieve rechtshandeling de herziene bedragen vastgesteld die de suikerproducenten dienen terug te betalen aan de suikerbietenverkopers. Enkel het verschil tussen de oude en de nieuwe bedragen dient aan de suikerbietenverkopers te worden terugbetaald.

De terugbetaling van de suikerheffingen is een rectificatie van de suikerheffingen die oorspronkelijk ten bate van de eigen middelen van de EU waren betaald. De lidstaten moeten uiterlijk op 30 september 2018 de nieuwe rechten betreffende suikerheffingen vaststellen op basis van de nieuwe heffingen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

De Commissie heeft de lidstaten een werkdocument voorgelegd met betrekking tot de vaststelling van de gerectificeerde suikerheffingen en de follow-up van het arrest van het Hof van 9 februari 2017. Op 28 september 2017 werd dit werkdocument aan het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten voorgelegd en werd het er besproken.

Een aantal lidstaten heeft de Commissie verzocht een rechtshandeling op te stellen ter rectificatie van de heffingen, waarin wordt voorzien in de terugbetaling uit de EU-begroting van rente op de terugbetalingen die de betrokken lidstaten hebben verricht of zullen verrichten aan de suikerproducenten die in de betrokken seizoenen te veel heffingen hebben betaald. Sommige delegaties opperden bovendien dat een uniforme rentevoet zou moeten worden berekend op Europees niveau.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De herziening van de suikerproductieheffingen voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 zal leiden tot een negatieve correctie van 116 318 466 EUR, die uit de eigen middelen van de EU moet worden gefinancierd. Naast dit bedrag kunnen de lidstaten bij de Commissie de terugbetaling eisen van de rente die zij overeenkomstig hun nationale recht effectief hebben betaald toen zij de voor de betrokken seizoenen te veel geïnde bedragen terugbetaalden. Deze rente-uitgaven worden door de betrokken lidstaten afzonderlijk aan de begroting van de EU in rekening gebracht tegen overlegging van de desbetreffende betalingsbewijzen.

 5.    OVERIGE ELEMENTEN

Als aanvulling op het onderhavige voorstel voor een verordening van de Raad stelt de Commissie tegelijkertijd een werkdocument op waarin zij bepaalde elementen toelicht met betrekking tot de terugbetaling van de hoofdsom en de rente, de terugbetaling aan de suikerbietenverkopers, de boekhoudprocedure en de monitoring van het terugbetalingsproces.

2017/0269 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 1999/2000 en tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2000/2001

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Krachtens artikel 33, lid 8, en artikel 34, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad 1 was de Commissie bevoegd om uitvoeringsbepalingen vast te stellen inzake de te innen basisproductieheffingen van de quotahouders die handelen binnen het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing.

(2)Bij de Verordeningen (EG) nrs. 2267/2000 2 en 1993/2001 3 van de Commissie zijn de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker vastgesteld.

(3)In het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker werd Verordening (EG) nr. 2038/1999 ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad 4 . Verordening (EG) nr. 1260/2001 is ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad 5 . Bij Verordening (EG) nr. 318/2006, die later is ingetrokken en opgenomen in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad 6 , is het systeem van de variabele suikerproductieheffing ter zelffinanciering van de productiequota vervangen door een nieuwe productieheffing die moet bijdragen tot de financiering van de in het kader van de gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker verrichte uitgaven. Krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad 7 , waarbij Verordening (EG) nr. 1234/2007 werd ingetrokken en vervangen, bleef deze tijdelijke productieheffing van toepassing tot en met 30 september 2017.

(4)In zijn arrest van 9 februari 2017 8 heeft het Hof van Justitie Verordeningen (EG) nrs. 2267/2000 en 1993/2001 nietig verklaard. In zijn arrest oordeelde het Hof dat artikel 33, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2038/1999 aldus moet worden uitgelegd dat, voor de berekening van het gemiddelde verlies, het totale bedrag van de reële uitgaven die verband houden met de uitvoerrestituties voor de onder die bepaling vallende producten, moet worden gedeeld door de totale hoeveelheid van deze uitgevoerde producten, ongeacht of voor laatstbedoelde producten daadwerkelijk restituties zijn betaald.

(5)Voorts stelde het Hof dat artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2038/1999 aldus moet worden uitgelegd dat, voor de totale berekening van de productieheffingen, rekening moet worden gehouden met het gemiddelde verlies, berekend door het totale bedrag van de reële uitgaven die verband houden met de uitvoerrestituties voor de onder deze bepaling vallende producten, te delen door de totale hoeveelheid van deze uitgevoerde producten, ongeacht of voor laatstbedoelde producten daadwerkelijk restituties zijn betaald.

(6)Met het oog op de naleving van het arrest van het Hof moeten de bedragen van de productieheffingen en de aanvullende heffingen op een passend niveau worden vastgesteld.

(7)Het "gemiddelde verlies" moet meer bepaald worden berekend door de werkelijk betaalde totale restitutie te delen door het totaal aan uitgevoerde hoeveelheden producten die voor restitutie in aanmerking kwamen, ongeacht of deze met of zonder restitutie werden uitgevoerd. De toepassing van de door het Hof voorgestelde methode leidt tot een aanzienlijke daling van het "gemiddelde verlies" en van het "totale verlies" dat moet worden gedekt door de heffingen voor de betrokken periode.

(8)De herziening van de productieheffingen voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 zal een impact hebben op het bedrag dat de suikerproducenten aan de bietentelers moesten betalen voor het verschil tussen het maximumbedrag van de A- of de B-heffing en het bedrag van deze heffingen dat voor de betrokken verkoopseizoenen werd aangerekend.

(9)Overeenkomstig de voorschriften inzake de gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker die van kracht was tot 2006, werden de heffingen immers betaald door de suikerfabrikanten maar werd 60 % van de kosten vergoed door de bietentelers doordat de fabrikanten een lagere prijs betaalden voor de bieten. Wanneer de heffingen lager lagen dan het maximumniveau voor de A- of de B-heffingen (namelijk respectievelijk 2 % en 37,5 % van de interventieprijs voor witte suiker), waren de suikerfabrikanten krachtens artikel 36, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2038/1999 verplicht de suikerbietenverkopers 60 % van het verschil tussen het maximumbedrag van de betrokken heffing en het bedrag van de te innen basis- of B-heffing uit te keren.

(10)Daarom moeten de herziene bedragen die de suikerproducenten dienen terug te betalen aan de suikerbietenverkopers, worden vastgesteld. Enkel het verschil tussen de oude en de nieuwe bedragen dient aan de suikerbietenverkopers te worden terugbetaald.

(11)Voor het verkoopseizoen 1999/2000 bedraagt het volgens de door het Hof voorgestelde methode herberekende totale verlies dat niet wordt gedekt door de heffingen 66 941 664 EUR. De in artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2038/1999 bedoelde coëfficiënt dient dienovereenkomstig te worden vastgesteld en met terugwerkende kracht te worden toegepast voor dat verkoopseizoen.

(12)Voor het verkoopseizoen 2000/2001 bedraagt het volgens de door het Hof voorgestelde methode berekende totale verlies dat niet wordt gedekt door de heffingen 49 376 802 EUR.

(13)Met het oog op de rechtszekerheid en de gelijke behandeling van de betrokken marktdeelnemers in de verschillende lidstaten moet een tijdstip worden vastgesteld waarop de overeenkomstig de onderhavige verordening bepaalde heffingen moeten worden vastgesteld, als bedoeld in artikel 2, lid 2, tweede en derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad 9 .

(14)De marktdeelnemers hebben voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 te hoge heffingen moeten betalen. De lidstaten moeten de uit de toepassing van de gewijzigde heffingen voortvloeiende terugbetaling aan de marktdeelnemers uitvoeren overeenkomstig het geldende nationale recht, met inbegrip van de nationale verjaringstermijnen. Zij dienen ervoor te zorgen dat marktdeelnemers die terecht en tijdig om terugbetaling hebben verzocht, worden terugbetaald.

(15)De in de onderhavige verordening vastgestelde berekening van de productieheffingen en de aanvullende heffingen dient van toepassing te zijn met ingang van de inwerkingtreding van de Verordeningen (EG) nrs. 2267/2000 en 1993/2001,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.De productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 zijn vastgesteld in punt 1 van de bijlage.

2.De coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing voor het verkoopseizoen 1999/2000 is vastgesteld in punt 2 van de bijlage.

3.Het door de suikerfabrikanten aan de suikerbietenverkopers te betalen bedrag voor de A- en de B-heffingen voor het verkoopseizoen 2000/2001 is vastgesteld in punt 3 van de bijlage.

Artikel 2

Het in artikel 2, lid 2, tweede en derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 bedoelde tijdstip voor de vaststelling van de op grond van de onderhavige verordening bepaalde heffingen is uiterlijk 30 september 2018.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is evenwel van toepassing met ingang van:

13 oktober 2000 voor het verkoopseizoen 1999/2000,

12 oktober 2001 voor het verkoopseizoen 2000/2001.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

FINANCIEEL MEMORANDUM

FS/17/4938476

6.2.2017.1

Datum: 6.9.2017

1.

BEGROTINGSONDERDEEL:

Zie begrotingsraming hieronder.

Hoofdstuk 1.1 - Artikel 1.1.0 (Productieheffingen met betrekking tot het verkoopseizoen 2005/2006 en vorige seizoenen):

05 07 02 (Regeling van geschillen)

KREDIETEN:

B2017;

OB 2018

p.m.;

p.m.

29 miljoen EUR

22,3 miljoen EUR

2.

TITEL:

VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 1999/2000 en tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2000/2001

3.

RECHTSGRONDSLAG:

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

4.

DOELSTELLINGEN:

Deze verordening beoogt de retroactieve vaststelling van de suikerproductieheffingen voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001, herberekend volgens de door het Hof toegelichte methode.

5.

FINANCIËLE GEVOLGEN

12 MAANDEN-PERIODE

(miljoen EUR)

BEGROTINGSJAAR

2018

(miljoen EUR)

BEGROTINGSJAAR

2019

(miljoen EUR)

5.0

UITGAVEN

-    UIT DE EU-BEGROTING
(RESTITUTIES/INTERVENTIES)

-    NATIONALE INSTANTIES

-    OVERIGE

102,2

102,2

n.v.t.

5.1

ONTVANGSTEN

-    EIGEN MIDDELEN VAN DE EU
(HEFFINGEN/DOUANERECHTEN) – zie opmerkingen

-    NATIONAAL

-93,1

-93,1

n.v.t.

5.2

BEREKENINGSMETHODE:

Zie opmerkingen

6.0

IS FINANCIERING MOGELIJK UIT KREDIETEN DIE IN HET BETROKKEN HOOFDSTUK VAN DE LOPENDE BEGROTING ZIJN OPGEVOERD?

N.v.t.

6.1

IS FINANCIERING MOGELIJK DOOR OVERSCHRIJVING VAN EEN HOOFDSTUK NAAR EEN ANDER HOOFDSTUK VAN DE LOPENDE BEGROTING?

Neen

6.2

IS EEN AANVULLENDE BEGROTING NODIG?

Neen

6.3

MOETEN OP DE VOLGENDE BEGROTING KREDIETEN WORDEN OPGEVOERD?

Zie opmerkingen

OPMERKINGEN:

In zijn arrest van 9 februari 2017 in zaak C-585/15, Raffinerie Tirlemontoise SA/Belgische Staat heeft het Hof van Justitie zowel Verordening (EG) nr. 2267/2000 van de Commissie van 12 oktober 2000 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 1999/2000 als Verordening (EG) nr. 1993/2001 van de Commissie van 11 oktober 2001 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2000/2001 nietig verklaard.

In dit arrest heeft het Hof de redenering gevolgd die het had toegepast in zijn arrest van 27 september 2012 (Jülich II-arrest) 10 , waarin werd toegelicht welke methode had moeten worden gevolgd voor de berekening van de suikerheffingen. Bijgevolg kunnen producenten aanspraak maken op de terugbetaling van de bedragen die zij ten onrechte te veel hebben betaald voor de ongeldige productieheffingen in de betrokken verkoopseizoenen. Die te hoge heffingen zijn naar de EU-begroting gegaan, na aftrek van de inningskosten, die naar de nationale begrotingen zijn gegaan overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Besluit 2014/335/(EU, Euratom) van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen.

Bij de correctieve rechtshandeling worden de suikerproductieheffingen met terugwerkende kracht vastgesteld voor de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001, herberekend volgens de door het Hof in bovengenoemde zaak (Jülich II) toegelichte methode. Overeenkomstig het arrest en krachtens het beginsel van ongerechtvaardigde verrijking moet de terugbetaling van het verschil tussen de oude en de herberekende heffingen aan de marktdeelnemers compenserende rente omvatten op basis van nationale regelgeving.

Het totale aan de lidstaten terug te betalen bedrag is het volgende:

Eigen middelen - hoofdsom

66,9 miljoen EUR voor het verkoopseizoen 1999/2000 en 49,4 miljoen EUR voor het verkoopseizoen 2000/2001; in totaal 116,3 miljoen EUR * 80 % = 93,1 miljoen EUR heffingen na aftrek van de inningskosten.

Compensatierente

De gevorderde compenserende rente is niet inbegrepen in de tot de eigen middelen behorende bedragen. De rentevoeten zullen worden bepaald op basis van het nationale recht en op dit moment kan het uiteindelijke bedrag dus nog niet definitief worden bepaald. Op basis van informatie inzake nationale rentevoeten uit het Jülich-arrest en uitgaande van een gemiddelde rentelast van 5 % per jaar, zou het verschuldigde hoofdbedrag voor 1999/2000 echter worden verhoogd met 90 % rente (18*5 %) en voor 2000/2001 met 85 % (17*5 %).

Dat brengt de totale geraamde rentelast op (66,9*90 %) + (49,4*85 %) = 102,2 miljoen EUR.

Het bedrag voor compenserende rente zal worden betaald uit hoofde van begrotingsonderdeel 05 07 02 – regeling van geschillen. De betalingen zullen naar verwachting in begrotingsjaar 2018 worden uitgevoerd.

(1) Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad van 13 september 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 252 van 25.9.1999, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 2267/2000 van de Commissie van 12 oktober 2000 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 1999/2000 (PB L 259 van 13.10.2000, blz. 29).
(3) Verordening (EG) nr. 1993/2001 van de Commissie van 11 oktober 2001 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2000/2001 (PB L 271 van 12.10.2001, blz. 15).
(4) Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1).
(6) Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ("integrale-GMO-verordening") (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(7) Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
(8) Zaak C-585/15, Raffinerie Tirlemontoise, ECLI:EU:C:2017:105.
(9) Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39).
(10) Gevoegde zaken C-113/10, C- 147/10 en C- 234/10, Zuckerfabrik Jülich e.a., ECLI:EU:C:2012:591.
Top

Brussel, 24.10.2017

COM(2017) 619 final

BIJLAGE

bij

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen evenals de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing in de sector suiker voor het verkoopseizoen 1999/2000 en tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2000/2001

{SWD(2017) 348 final}


(1)

Productieheffingen in de sector suiker als bedoeld in artikel 1, lid 1

(2)

Coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing als bedoeld in artikel 1, lid 2, voor het verkoopseizoen 1999/2000: 0,10034

(3)

Bedrag dat de suikerproducenten aan de bietentelers moeten betalen voor het verschil tussen het maximumbedrag van de B-heffing en het bedrag van de daadwerkelijk in rekening gebrachte heffing, als bedoeld in artikel 1, lid 3

(1)  Prijs voor de B-heffing per ton suikerbieten van de standaardkwaliteit (EUR).

Top