Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017DC0642

    VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S bij de tussentijdse evaluatie van het LIFE-programma

    COM/2017/0642 final

    Brussel, 6.11.2017

    COM(2017) 642 final

    VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    bij de tussentijdse evaluatie van het LIFE-programma

    {SWD(2017) 355 final}
    {SWD(2017) 356 final}


    1.    Inleiding

    Het LIFE-programma 2014-2020 is het financieringsinstrument van de EU voor het milieu en klimaatactie. De algemene doelstelling van LIFE is om het beleid en de wetgeving van de EU op het gebied van milieu en klimaat te ondersteunen door medefinanciering van projecten met Europese meerwaarde.

    Op basis van de algemene richtsnoeren voor betere regelgeving 1 worden in deze tussentijdse evaluatie de relevantie en de meerwaarde van het LIFE-programma voor de EU onderzocht. In deze evaluatie wordt onderzocht of het programma nog steeds relevant is voor het aanpakken van de problemen waar het zich op richt en waarde toevoegt aan wat de lidstaten zouden hebben verwezenlijkt indien ze individueel zouden optreden. Ook wordt beoordeeld of LIFE dit op een doeltreffende en doelmatige wijze bereikt en of de bepalingen van LIFE consistent zijn met andere programma's.

    In dit verslag wordt een samenvatting gegeven van de voornaamste bevindingen en worden conclusies getrokken en aanbevelingen voor vervolgactie gedaan. Het verslag gaat vergezeld van een werkdocument waarin de bevindingen van de evaluatie meer gedetailleerd worden besproken.

    2.    Achtergrond

    Het LIFE-programma, dat in 1992 is gelanceerd, is in de 25 jaar van zijn bestaan een aantal keer geëvalueerd. Het huidige programma (2014-2020) is het resultaat van deze evaluaties en van de uit de uitvoering van eerdere programma's getrokken lessen.

    Het financieringsinstrument van de EU ter ondersteuning van milieu-, natuurbehoud- en klimaatactieprojecten in de hele EU is ingesteld bij de huidige LIFE-verordening, Verordening (EU) nr. 1293/2013.

    De algemene doelstellingen van het programma zijn:

    1.bijdragen aan de overgang naar een hulpbronnenefficiënte, koolstofarme en klimaatbestendige economie, aan de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en aan het tot staan brengen en ombuigen van het biodiversiteitsverlies;

    2.het verbeteren van de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en handhaving van het beleid en de wetgeving van de Unie inzake milieu en klimaat, als katalysator fungeren voor milieu- en klimaatdoelstellingen en de integratie en mainstreaming van deze doelstellingen in het andere beleid en andere praktijken in gang zetten en bevorderen;

    3.het ondersteunen van betere milieu- en klimaatgovernance op alle niveaus, inclusief grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, ngo's en lokale actoren;

    4.het ondersteunen van de tenuitvoerlegging van het zevende milieuactieprogramma.

    De begroting voor het huidige LIFE-programma bedraagt 3,4 miljard EUR.

    Gegeven zijn omvang, is het LIFE-programma niet bedoeld om milieu- en klimaatproblemen op te lossen, maar om te fungeren als katalysator voor het sneller teweegbrengen van verandering.

    3.    Methodologie

    De tussentijdse evaluatie bestrijkt de eerste twee jaar (2014-2015) van het programma en is grotendeels gebaseerd op een externe studie door een onafhankelijke consultant (studie vereist door de LIFE-verordening). De studie is uitgevoerd in de periode maart 2016 – januari 2017, en is gebaseerd op uitvoerig bureauonderzoek en gegevens en indicatoren uit de projectdatabanken die speciaal voor het beheer van LIFE-voorstellen en -projecten zijn opgezet.

    Ook zijn de voornaamste belanghebbende partijen geraadpleegd 2 door middel van vijf aanvullende enquêtes en meer dan 120 interviews en is er een openbare raadpleging gehouden.

    In de tussentijdse evaluatie worden de nieuwe kenmerken van het LIFE-programma, de wijze waarop deze door belanghebbende partijen zijn geïncorporeerd en de voorlopige resultaten geanalyseerd.

    4.    Uitvoering – stand van zaken

    Zoals de onderstaande figuur laat zien, zijn de activiteiten die het grootste deel van de begroting verbruiken traditionele en geïntegreerde projecten, gevolgd door inkoop/administratieve ondersteuning en financieringsinstrumenten.

    De begrote bedragen voldoen aan de in de verordening gestelde eis dat ten minste 81% moet worden gebruikt voor actiesubsidieprojecten en – in voorkomend geval –financieringsinstrumenten.

    Figuur 1 — LIFE 2014-2015 — verdeling van middelen



    a.Subsidies

    De vraag naar financiering voor traditionele projecten lijkt extreem hoog te zijn. De gemiddelde verhouding tussen het aantal toegewezen projecten en het aantal ingediende voorstellen is 1 op 9, variërend van 1 op 12 voor het prioritaire gebied Milieubeleid en -bestuur en informatie en 1 op 5 voor het prioritaire gebied Mitigatie van de klimaatverandering.

    Subsidies worden toegekend aan een verscheidenheid aan organisaties variërend van bedrijven, van groot tot klein (44 % in totaal, waarvan 33 % kleine en middelgrote ondernemingen zijn), tot particuliere niet-commerciële organisaties (24 %) en overheidsorganen (32 %).

    In het huidige programma zijn voor het eerst geïntegreerde projecten 3 opgenomen. Vanaf het allereerste begin is de vraag naar financiering voor geïntegreerde projecten in alle stappen van het toewijzingsproces hoger geweest dan de beschikbare middelen. In de periode 2014-2015 zijn uit de 66 ingediende conceptnota's 15 projecten gedistilleerd die financiering hebben ontvangen.

    De ontvangen voorstellen voor geïntegreerde projecten voor 2014 en 2015 vertegenwoordigen een bedrag aan aangevraagde LIFE- en niet-LIFE-cofinanciering van in totaal 283 miljoen EUR. Deze cofinanciering zou het gecoördineerde gebruik van in totaal circa 3,6 miljard EUR faciliteren.

    Ter ondersteuning van activiteiten die lidstaten helpen bij de opbouw van hun capaciteit om op doeltreffender wijze deel te nemen aan het LIFE-programma, zijn veertien capaciteitsopbouwprojecten geïnitieerd. Alle in aanmerking komende lidstaten hebben een voorstel ingediend, op één na.

    In het subsidiebeheer ingevoerde vernieuwingen:

    ­In 2014 werd het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (EASME) belast met het beheer van exploitatie- en traditionele subsidies en het beheer van capaciteitsopbouwprojecten in het kader van de twee subprogramma's en geïntegreerde projecten en projecten voor technische bijstand in het kader van het subprogramma voor klimaatactie.

    ­Om de resultaten en de effecten van projecten te meten, is in het meerjarig werkprogramma van LIFE voor de periode 2014-2017 een uitgebreide reeks kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren opgenomen. De waarden voor deze indicatoren worden verzameld op projectniveau en worden gebruikt om a) in de toewijzingsfase de verwachte milieu- en klimaateffecten van een project te schatten, en b) in de uitvoeringsfase de lopende resultaten te monitoren en te beoordelen. Deze waarden worden ook geaggregeerd, zodat de prestaties van het hele programma kunnen worden geëvalueerd.

    b.Financieringsinstrumenten

    In het huidige programma zijn twee pilot-financieringsinstrumenten – de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) en het instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4EE) – opgenomen om innovatieve benaderingen te testen.

    Het PF4EE ondersteunt investeringen voor de tenuitvoerlegging van de energie-efficiëntieactieplannen van de lidstaten via financiële intermediairs.

    Tot dusver 4 zijn in het kader van het PF4EE zes overeenkomsten gesloten met lokale intermediaire banken. Bij aanvang was de verwachting dat het PF4EE investeringen in energie-efficiëntieprojecten van in totaal 540 miljoen EUR zou genereren. Maar gezien de resultaten en andere overeenkomsten waarover nog onderhandeld wordt, schat de Europese Investeringsbank (EIB) nu dat de investeringen 1 miljard EUR zullen bedragen (430 miljoen EUR van de EIB en 570 miljoen EUR van financiële intermediairs). De initiële financiering van 80 miljoen EUR uit LIFE zal dus naar verwachting resulteren in een hefboomeffect van 12,5.

    De NCFF is ontworpen om te laten zien dat natuurlijk-kapitaalprojecten inkomsten kunnen genereren of kosten kunnen besparen. De bedoeling is om een pijpleiding van reproduceerbare, bankabele activiteiten aan te leggen die fungeren als “conceptvalideringen” en die potentiële investeerders kunnen overtuigen van de aantrekkelijkheid van dergelijke activiteiten, die rechtstreeks zijn gericht op de verwezenlijking van biodiversiteitsdoelstellingen en doelstellingen op het gebied van de aanpassing aan klimaatverandering.

    Sinds de lancering van de instrumenten in februari 2015 heeft de EIB een aanzienlijk aantal potentiële activiteiten onderzocht. Voor de eerste activiteit is in april 2017 een overeenkomst getekend, en voor het resterende deel van 2017 wordt overeenstemming over nog eens twee of drie activiteiten verwacht.

    Een aantal potentiële activiteiten die zijn beoordeeld hebben zich niet gematerialiseerd, voornamelijk als gevolg van problemen met de ontwikkeling van de businesscase. Dit vormt een bevestiging van de uitdagingen die in de beoordeling vooraf zijn vastgesteld.

    Om het aantal gefinancierde activiteiten te doen toenemen, wordt een groter gebruik van de faciliteit voor technische bijstand van de NCFF bevorderd en worden promotie- en andere ondersteunende activiteiten beter gericht.

    5.     Evaluatie

    In deze paragraaf wordt een samenvatting van de evaluatie gegeven. Meer informatie is beschikbaar in het met de evaluatie samenhangende werkdocument 5 .

    a.Doeltreffendheid

    In deze vroege fase van de programma-uitvoering zijn nog geen resultaten beschikbaar. Er is echter bewijs dat de verwachte resultaten van de projecten en activiteiten die worden uitgevoerd zullen bijdragen tot de verwezenlijking van alle doelstellingen van het programma.

    Volgens het resultaat van de externe studie zullen de lopende projecten naar verwachting op een aantal verschillende manieren bijdragen tot de “doeltreffendheid” van het programma, onder meer door:

    ­de staat van instandhouding van habitats, soorten en Natura 2000-gebieden te verbeteren;

    ­de negatieve effecten van chemische stoffen op de gezondheid en het milieu te beperken voor circa 1,6 miljoen mensen over een periode van vijf jaar;

    ­het energieverbruik te beperken (met circa 600 000 MWh per jaar) op basis van beste praktijken en oplossingen; en

    ­de productie van energie uit hernieuwbare bronnen te verhogen (met circa 500 000 MWh per jaar uit verschillende bronnen).

    Uit een voorlopige analyse van de in 2014 en 2015 lopende projecten komt naar voren dat die reeds bijdragen tot het bereiken van 70 % van de beoogde mijlpalen voor 2017 zoals vermeld in het meerjarig werkprogramma van LIFE. Deze verwachte resultaten bieden voldoende zekerheid dat het LIFE-programma 2014-2020 op koers ligt om aanzienlijk bij te dragen tot de algemene doelstellingen.

    De eerste bevindingen van de evaluatie en bewijs voor de effecten van het eerdere LIFE+-programma bevestigen dat het huidige LIFE-programma zijn rol goed vervult. Het programma heeft een katalyserende werking op de financiering, het delen van goede praktijken en ondersteunende acties om veranderingen sneller door te voeren en te verbeteren.

    Het programma ondersteunt de Europa 2020-strategie door projecten te financieren die ten doel hebben om bij te dragen tot hulpbronnenefficiëntie, duurzame groei en innovatie. Ook financiert het programma projecten met positieve werkgelegenheidseffecten, een belangrijk bijkomend voordeel van het nastreven van de hoofddoelen van LIFE.

    Enkele recente beleidsontwikkelingen waarvan de voorbereidende werkzaamheden zijn gefinancierd uit LIFE, namelijk die voor het in 2015 vastgestelde pakket voor de circulaire economie, het in 2014 vastgestelde klimaat- en energiekader 2030, de tenuitvoerlegging van de in 2016 geratificeerde Overeenkomst van Parijs en de klimaataanpassingsstrategie van de EU, zullen de komende decennia mede vormgeven aan de toekomst van de Europese economie.

    De belangrijkste kenmerken van het programma die een positieve invloed op de verwezenlijking van de doelstellingen hebben, kunnen als volgt worden samengevat:

    ­het programma is flexibel en kan snel reageren op opkomende behoeften en prioriteiten;

    ­het programma heeft een brede waaier aan belanghebbende partijen, die het programma waarderen om zijn relevantie en de kwaliteit van de maatregelen die aansluiten op concrete lokale behoeften; en

    ­de mix van acties is bijzonder effectief. Verwacht wordt dat de combinatie van activiteiten op basis van de uit 25 jaar ervaring – met bijvoorbeeld traditionele projecten – geleerde lessen en nieuwe acties – zoals geïntegreerde projecten, capaciteitsopbouwprojecten en projecten voor technische bijstand, en financieringsinstrumenten – de doeltreffendheid van het programma zal vergroten.

    Twee factoren die de verwezenlijking van de doelstellingen moeilijker maken zijn:

    ­het grote aantal prioriteiten en nieuwe uitdagingen – zoals de circulaire economie, het bereiken van de doelstellingen van het klimaat- en energiekader 2030, dat substantiële investeringen vereist, de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs, de mogelijke herziening van de aanpassingsstrategie van de EU, de noodzaak om de vogel- en habitatrichtlijnen toe te passen, 6 de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) 7 – waaraan moet worden gewerkt binnen de grenzen van de beschikbare financiële middelen, wat betekent dat niet voor alle doelstellingen en prioritaire gebieden een toereikend aantal projecten zal kunnen worden gefinancierd; en

    ­bestaande belemmeringen – zoals een gebrek aan financiële middelen bij begunstigden en/of een gebrek aan capaciteit/personele middelen voor de planning van investeringen, die de herhaalbaarheid en overdraagbaarheid van projectresultaten beperken – die moeten worden weggenomen door middel van flankerende ad-hocmaatregelen of maatregelen op maat.

    b.Doelmatigheid

    In de externe studie is rekening gehouden met de verwachte resultaten van enkele na de oproep tot het indienen van voorstellen van 2014 geselecteerde projecten en wordt geschat dat deze maatschappelijke baten van 1,7 miljard EUR zullen opleveren. Dit is vier maal de kosten van de totale LIFE-begroting voor 2014.

    Met betrekking tot het beheer van het LIFE-programma wordt in de externe studie geconcludeerd dat de kosten van het beheer van LIFE lager lijken te zijn dan die van de andere door de EU gefinancierde programma's. Daarbij is rekening gehouden met de financiële middelen die zijn toegewezen aan het EASME als percentage van de door de verschillende programma's geëxternaliseerde middelen.

    Oorspronkelijk werd verwacht dat de overdracht van het beheer van de Commissie aan het EASME (“externalisering”) zou resulteren in een efficiencywinst van 8,2 miljoen EUR over de periode 2014-2020 ten opzichte van een scenario waarin het subsidiebeheer in handen van de Commissie was gebleven. De meest recente cijfers, op basis van de werkelijke kosten van het EASME in de eerste drie jaar van de uitvoering van het programma, laten zien dat de verwachte efficiencywinst iets hoger zou kunnen uitvallen.

    Alle belanghebbende partijen beoordelen het werk van het EASME als waardevol.

    In de externe studie wordt gewezen op de noodzaak om de subsidieprocedures voor LIFE te vereenvoudigen. In de studie worden enkele suggesties gedaan voor maatregelen om de lasten van het indienen van voorstellen, het vervullen van de rapportage-eisen en het bijhouden van indicatoren te verminderen. Dit zal worden verkend in het volgende meerjarig werkprogramma. Ook worden in de studie gebieden geïdentificeerd waar de nationale contactpunten hun prestaties zouden kunnen verbeteren, bijvoorbeeld door minimumnormen voor bijstand in alle lidstaten in te voeren en een meer proactieve aanpak te hanteren. Voorts zou de communicatiestrategie voor LIFE doelgroepen specifieker moeten aanspreken en kernboodschappen moeten overbrengen die doel- en doelstellingsspecifiek zijn, om zo voor een meer gestructureerde coördinatie tussen actoren te zorgen.

    c.Coherentie

    Op basis van de voorlopige resultaten kan worden geconcludeerd dat de interne structuur van het LIFE-programma consistent is met EU-beleid en -prioriteiten en het aangaan van bestaande en nieuwe uitdagingen mogelijk heeft gemaakt.

    In de externe studie wordt geconcludeerd dat de lopende projecten vaak bijdragen tot de verwezenlijking van doelstellingen op meer dan één prioritair gebied en derhalve een gecombineerd effect hebben door synergieën te produceren. Zo dragen klimaatmitigatieprojecten vaak bij tot de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van aanpassing aan klimaatverandering, natuur en biodiversiteit, luchtkwaliteit en hulpbronnenefficiëntie.

    LIFE is ontworpen om complementair te zijn aan andere financieringsprogramma's van de Unie.

    Van alle EU-financieringsprogramma's is LIFE het enige waarin milieu- en klimaatactie vooropstaat: er zijn ook andere programma's die milieu- en/of klimaatproblemen aanpakken, maar de acties daarvan beantwoorden in de eerste plaats aan andere overkoepelende doelstellingen (zoals onderzoek of plattelandsontwikkeling). Dit vormt een rem op potentiële overlappingen.

    De resultaten van de evaluatie bevestigden dat LIFE en Horizon 2020 op verschillende, en in sommige gevallen op complementaire wijze bijdragen tot het bereiken van gemeenschappelijke doelstellingen. Tijdens deze eerste jaren van de programma-uitvoering hebben zij elkaar wederzijds versterkt.

    LIFE heeft een mechanisme dat LIFE-projecten aanmoedigt om gebruik te maken van de resultaten van milieu- en klimaatonderzoek en van innovaties die zijn voortgekomen uit Horizon 2020 en daaraan voorafgaande kaderprogramma's. Hierdoor kunnen ontwikkelde kennis en oplossingen, die zijn getest en gebruikt in door de EU gefinancierde onderzoeksactiviteiten, in de praktijk worden toegepast en opgeschaald.

    In het geval van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) wordt de complementariteit met LIFE erkend in de verordening gemeenschappelijke bepalingen en stelselmatig gecontroleerd in alle programmeringsdocumenten (zoals de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma's).

    Hoewel het in dit vroege stadium van de uitvoering van de programma's moeilijk te beoordelen is of en in hoeverre dit werkt,

    ­wordt verwacht dat geïntegreerde projecten na een LIFE-investering van 153 miljoen EUR ongeveer 1,98 miljard EUR aan financiering uit andere EU-programma's (Elfpo, EFRO, Interreg, ESF, EFMZV, Horizon 2020) zullen aantrekken. Dit betekent dat LIFE met succes een verscheidenheid aan EU-financieringsstromen bij elkaar heeft gebracht in tien lidstaten die hebben geopteerd voor geïntegreerde projecten inzake milieuaspecten van natuur, lucht, water, afval en voor klimaatactieprojecten op het gebied van landgebruik en aanpassing.

    ­is er enig bewijs dat dit type mechanisme in het verleden heeft gewerkt voor plattelandsontwikkeling en Interreg-projecten, waarmee in het kader van eerdere LIFE-programma's voor het eerst proeven zijn uitgevoerd.

    d.Relevantie

    Het beschikbare bewijs duidt erop dat het LIFE-programma doeltreffend en doelmatig is bij het realiseren van de hoofdprioriteiten en het aangaan van nieuwe, opkomende uitdagingen zoals de EU-biodiversiteitsstrategie, het klimaat- en energiekader 2030, dat substantiële innovatie vereist, de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs, de mogelijke herziening van de aanpassingsstrategie van de EU en de circulaire economie.

    Zoals blijkt uit de resultaten van de externe studie, beantwoordt het LIFE-programma aan de behoeften van een breed scala aan begunstigden, die LIFE-financiering aanvragen ook al biedt het LIFE-programma een lager cofinancieringspercentage dan andere programma's. Met behulp van LIFE kunnen problemen en uitdagingen die niet door andere programma's worden bestreken worden aangepakt.

    Volgens de resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen zou slechts een zeer klein gedeelte van het LIFE-project zijn ondernomen of gerealiseerd zonder de steun van het programma. Dit geldt met name voor natuurbeschermings- en biodiversiteitsinstandhoudingsprojecten; afgezien van de rechtstreekse betalingen aan landbouwers van Natura 2000, 8 die een ander toepassingsgebied en een andere financieringsstructuur hebben, zijn er geen andere speciaal voor dat doel bestemde financieringsbronnen dan LIFE, zoals tijdens de interviews is onderstreept door projectbegunstigden.

    Volgens de belanghebbende partijen zou stopzetting van LIFE:

    ­de capaciteit van de lidstaten, en in sommige gevallen hun gecommitteerdheid aan de EU-doelstellingen op het gebied van milieubescherming en klimaatactie aantasten, wat tevens negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid en de economische groei zou hebben;

    ­leiden tot minder steun voor innovatieve milieuoplossingen 9 .

    e.Europese meerwaarde

    Op basis van de bevindingen van de externe studie zal het LIFE-programma naar verwachting sterke Europese meerwaarde hebben, aangezien het:

    ­zorgt voor samenhang tussen EU-milieu- en klimaatwetgeving en beleid dat bijdraagt tot de tenuitvoerlegging en handhaving ervan;

    ­bevorderlijk is voor het effectiever delen van kennis; een platform is voor de uitwisseling van beste praktijken en kennis over de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving en -beleid. LIFE stelt actoren overal in de EU in staat om te leren van de ervaringen van anderen, waardoor specifieke milieu- en klimaatproblemen doeltreffender en doelmatiger kunnen worden aangepakt;

    ­een goede mate van solidariteit en gedeelde verantwoordelijk toestaat, gelet op het feit dat milieuactiva, die publieke goederen zijn, ongelijk zijn verspreid over de EU;

    ­zorgt voor betere responsen op grensoverschrijdende uitdagingen die waarschijnlijk niet door individuele lidstaten kunnen worden aangepakt; en

    ­een katalysator- en hefboomeffect heeft door initiële belemmeringen voor de tenuitvoerlegging van EU-milieu- en klimaatbeleid weg te nemen en nieuwe benaderingen te testen met het oog op toekomstige opschaling.

    Hoewel de definitieve resultaten nog niet beschikbaar zijn,

    ­zijn de instrumenten aanwezig om de projecten met de meest relevante Europese meerwaarde te selecteren en deze in alle fasen van de projectlevenscyclus te controleren;

    ­wordt de Europese meerwaarde van het programma bevestigd door de resultaten van eerdere evaluaties en toegejuicht door de overweldigende meerderheid van de respondenten op de openbare raadpleging.

    f.Duurzaamheid, impact en/of herhaalbaarheid van projecten tot op heden

    De uitvoeringsprocedures van het programma sluiten nauw aan bij het potentieel voor de duurzaamheid/herhaalbaarheid van projecten gedurende hun levensduur.

    Een recent verslag 10 laat zien dat gemiddeld 83 % van de projecten na beëindiging van de LIFE-financiering financieel duurzaam is 11 . Deze analyse is gebaseerd op LIFE+-projecten en houdt geen rekening met verbeteringen in het huidige LIFE-programma. De in de enquête verzamelde responsen laten zien dat het demonstratie- en overdraagbaarheidspotentieel van de resultaten van LIFE-projecten in grote meerderheid (78 %) goed dan wel zeer goed is.

    Ook is aan de respondenten op de openbare raadpleging gevraagd of LIFE-projecten hadden geleid tot positieve langetermijneffecten. Ruim 80 % van de respondenten antwoordde dat de langetermijneffecten van hun projecten gemiddeld positief of zeer positief waren.

    Uit de raadpleging kwam echter ook naar voren dat obstakels voor de continuering van een project na beëindiging van de EU-financiering te maken hebben met het feit dat begunstigden over onvoldoende financiële middelen en capaciteit/personele middelen beschikken om een investering te plannen (onder meer door bv. een lening af te sluiten). Ook tonen de betrokken partijen een gebrek aan initiatief en vindt er te weinig informatieverstrekking en communicatie plaats binnen het programma.

    Hoewel de vereiste om aan het eind van het project plannen voor na het aflopen van de LIFE-financiering in te dienen wordt gezien als een verbetering, zouden een systematische follow-up van alle projecten om beste praktijken te identificeren, kostenbesparingsmaatregelen en een uitvoerige, op het project toegesneden ondersteuning voor de meest veelbelovende projecten het herhaalbaarheids/duurzaamheidspotentieel verder kunnen realiseren.

    6.    Conclusies

    Deze evaluatie vindt plaats in een vroege fase van de uitvoering van het programma: de meeste projecten moeten nog van start gaan en slechts enkele projecten zijn voltooid, gegeven dat de gemiddelde looptijd van een LIFE-project 4 tot 5 jaar bedraagt. De eerste echte resultaten worden in 2019-2020 verwacht.

    Daarom ligt de focus van deze evaluatie voornamelijk op de bestaande processen om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, de lopende activiteiten (zoals contracten/reeds gefinancierde projecten) en, indien relevant, de verwachte resultaten daarvan.

    Ondanks deze beperkingen geeft de externe onafhankelijke evaluatie redelijke zekerheid dat de uitvoering van het programma zich in de juiste richting beweegt.

    Het tot dusver verzamelde bewijs laat zien dat LIFE:

    ­het enige programma is waarin milieu- en klimaatactie vooropstaat: er zijn ook andere programma's die milieu- en/of klimaatproblemen aanpakken, maar de acties daarvan beantwoorden in de eerste plaats aan andere overkoepelende doelstellingen;

    ­een flexibel instrument is dat projecten van verschillende omvang financiert en kleine, middelgrote en grote ondernemingen, universiteiten, onderzoeksinstellingen, nationale en lokale overheden, het maatschappelijk middenveld en ngo's aantrekt. Zoals onlangs is aangetoond bij het Europees Solidariteitskorps 12 , dat voorziet in een specifiek, door LIFE gefinancierd onderdeel voor milieu- en klimaatactie, kan LIFE zeer snel reageren op veranderende maatschappelijke en beleidsbehoeften;

    ­tegemoetkomt aan bestaande behoeften en zijn doeltreffendheid verbetert. De nieuwe kenmerken die zijn ingevoerd door de huidige LIFE-verordening, met name in het subprogramma voor klimaatactie (dat in de jaarlijkse oproep voor het indienen van voorstellen de financiering van projecten die zich richten op nieuwe opkomende prioriteiten toestaat), en de geïntegreerde en capaciteitsopbouwprojecten hebben grote belangstelling bij belanghebbende partijen gewekt, zoals blijkt uit het grote aantal ingediende aanvragen. Bovendien zijn de door de geïntegreerde projecten gemobiliseerde aanvullende financiële middelen buitengewoon hoog, hetgeen aantoont dat het programma zijn rol als katalysator goed vervult;

    ­bekend staat om de relevantie en de kwaliteit van zijn activiteiten, die tegemoetkomen aan lokale behoeften en overal in de EU zichtbaar zijn en worden gewaardeerd door belanghebbende partijen en het algemene publiek;

    ­naar verwachting waar voor zijn geld biedt en tot dusver kan bogen op een directe en meetbare impact, bv. op het gebied van het terugdringen van emissies en het energieverbruik of bescherming van de biodiversiteit door de staat van instandhouding van soorten te verbeteren;

    ­buitengewoon wordt gewaardeerd vanwege de Europese meerwaarde die het genereert, aangezien het programma ervoor zorgt dat EU-milieu- en klimaatwetgeving en -beleid in de hele EU op een consistente manier worden toegepast. Ook op grensoverschrijdende en transnationale uitdagingen die waarschijnlijk niet door een individuele lidstaat alleen kunnen worden aangepakt. Het programma heeft tot een betere verdeling van verantwoordelijkheden geleid en de solidariteit bij het beheer/de instandhouding van EU-milieuactiva bevorderd. Het vormt een platform op EU-niveau voor het delen van beste praktijken en demonstratieactiviteiten;

    ­goed gepositioneerd is om een bijdrage aan de economie te leveren door:

    ­de Europese industrie stimuleert om verder te werken aan de ontwikkeling van groene technologieën, die een van de concurrentievoordelen van de EU vormen;

    ­resultaten genereert die dichter bij de markt liggen dan die van andere fondsen; oplossingen voor de natuur oplevert die kunnen worden opgeschaald in de markt of met behulp van andere fondsen, waardoor groene banen worden gecreëerd; en

    ­de economische levensvatbaarheid en stabiliteit op de lange termijn ondersteunt door duurzame ontwikkeling te bevorderen.

    Enkele recente beleidsontwikkelingen die parallel aan het programma in gang zijn gezet, zoals het pakket voor de circulaire economie, het klimaat- en energiekader 2030, de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs en de mogelijke herziening van de klimaataanpassingsstrategie van de EU, zullen de komende decennia mede vormgeven aan de Europese economie;

    ­goed wordt beheerd, zoals blijkt uit het zeer lage foutenpercentage. Dit betekent dat middelen worden gebruikt overeenkomstig de financiële regels en meetbare resultaten met substantiële impact in de praktijk genereren. Dit wordt gewaarborgd door het monitoringsysteem, dat het tijdig nemen van beheerbesluiten mogelijk maakt.

    7.    Aanbevelingen

    In de evaluatie worden ook enkele aanbevelingen voor verbetering gedaan:

    ­de noodzaak om te focussen op bestaande en nieuwe prioriteiten: de circulaire economie, de tenuitvoerlegging van het klimaat- en energiekader 2030, met name door innovatie aan te moedigen, de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs, de mogelijke herziening van de klimaataanpassingsstrategie van de EU, de verwezenlijking van de doelstellingen van de natuurrichtlijnen, de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 en de duurzame-ontwikkelingsdoelen (SDG's), binnen de beschikbare financiële middelen. Deze prioriteiten zullen worden nagestreefd door finetuning van de financiering per prioritair gebied.

    ­Gegeven het feit dat niet alle oorspronkelijk voorgestelde vereenvoudigingsmaatregelen zijn ingevoerd in de huidige verordening, blijven het draagvlak voor en de roep om vereenvoudiging van LIFE-procedures voor subsidies bestaan, met name voor het indienen van voorstellen en rapportage.

    ­In de communicatiestrategie zou een actievere en responsievere aanpak moeten worden toegepast om doelgroepen beter te bereiken en kernboodschappen over te brengen die doel- en doelstellingsspecifiek zijn. Dit zou leiden tot een meer gestructureerde coördinatie tussen spelers.

    ­de herhaalbaarheid en overdraagbaarheid van projecten zou moeten kunnen worden vergroot door het wegnemen van belemmeringen voor de voortzetting van activiteiten na afloop van het project (zoals een gebrek aan financiële middelen en capaciteit/personele middelen voor de planning van investeringen), waardoor een pijpleiding van projecten zou worden gecreëerd waarin kan worden geïnvesteerd uit andere bronnen van de Unie en de private sector;

    ­de nationale contactpunten zouden een grotere rol moeten krijgen om te zorgen voor een minimumdienstverleningsniveau in alle lidstaten en een meer proactieve aanpak.

    Deze bevindingen van de tussentijdse evaluatie van LIFE zullen richting geven aan de voorbereiding van het volgende meerjarig werkprogramma voor de periode 2018-2020 en het meerjarig financieel kader (MFK) na 2020.

    (1)

       SWD(2015) 111 final, werkdocument van de diensten van de Commissie, richtsnoeren voor betere regelgeving.

    (2)

         Projectbegunstigden, deskundigen van het monitoringteam, niet-succesvolle aanvragers, nationale contactpunten (NCP’s) en nationale focal points (NFP’s), de Commissie, functionarissen van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (EASME) en van de Europese Investeringsbank (EIB).

    (3)

         Dit zijn projecten die uitvoering geven aan milieu- en klimaatstrategieën die krachtens de Uniewetgeving op grote territoriale schaal moeten worden toegepast.

    (4)

         Januari 2017

    (5)

         SWD(2017)XXX.

    (6)

       Het bewijs dat is verzameld tijdens de recentelijk afgeronde evaluatie van de vogel- en habitatrichtlijnen (geschiktheidscontrole) bevestigt de grote relevantie van de richtlijnen en de strategische rol van het LIFE-programma bij de ondersteuning van de tenuitvoerlegging ervan, evenals de noodzaak om die tenuitvoerlegging substantieel te verbeteren.

    (7)

       Zie COM(2016)739 final.

    (8)

       Gefinancierd uit het Elfpo, zijn deze betalingen bedoeld om landbouwers te compenseren voor de aan hen opgelegde lasten en restricties in de aangewezen Natura 2000-gebieden. Zie Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.

    (9)

       Volgens LIFE-projectbegunstigden zullen er “minder innovatieve proef- of technische demonstratieprojecten en minder milieurelevante innovatieactiviteiten van met name kleine en middelgrote ondernemingen” worden uitgevoerd en is “wat zal verdwijnen de steun voor het vinden van oplossingen voor de fase vóór het testen en op de markt brengen (risicodeling) van innovatieve milieuoplossingen”.

    (10)

       Rapport over de bijdrage van LIFE aan de werkgelegenheid en de economische groei in het verleden, het heden en de toekomst en over de doeltreffendheid en herhaalbaarheid van LIFE, opgesteld door onderzoeksbureau NEEMO, 2016.

    (11)

       Duurzaamheid wordt gezien als het vermogen om de tijdens de levensduur van het project uitgevoerde activiteiten voort te zetten of er vervolg aan te geven, d.w.z. als de levensvatbaarheid van het project na beëindiging van de LIFE-financiering, de continuïteit of de follow-up is gewaarborgd door de begunstigde zelf, een partner of een rechtsopvolger.

    (12)

       Zie COM(2016)942 final. LIFE draagt ook bij tot het bieden van kansen aan jongeren om deel te nemen aan vrijwilligersactiviteiten op het gebied van milieu- en klimaatactie, zoals bescherming van de biodiversiteit in Natura 2000-gebieden, preventie van ontbossing en bosbranden, enz.

    Top