EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 23.8.2016
COM(2016) 532 final
2016/0257(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 337/75
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Het doel van het voorstel is de oprichtingsverordening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) uit 1975 te herzien. Er zijn twee redenen voor de herziening.
Met de herziening van de oprichtingsverordening van Cedefop worden een aantal bepalingen van de bestaande Cedefop-verordening afgestemd op de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen.
De herziening biedt ook de kans om de doelstellingen en taken van Cedefop te actualiseren. Sinds zijn oprichting in 1975 heeft het Centrum zijn activiteiten aangepast aan de algemene maatschappelijke, institutionele en economische ontwikkelingen en aan de opkomende tendensen in het Europees beleid op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding. Dit omvat ook technologische ontwikkelingen aangezien voor beroepsbezigheden steeds meer digitale technologieën moeten worden gebruikt. Om een antwoord te bieden op de veranderende beleidscontext, gaan Cedefop's huidige activiteiten verder dan beroepsonderwijs en -opleiding: zij omvatten ook werk rond kwalificaties, met name het Europees kwalificatiekader, rond de analyse en prognose van vaardigheden en rond de validatie van niet-formeel en informeel leren, die beide zouden moeten worden erkend. De nieuwe doelstellingen en taken zullen zo worden aangepast dat zij die ontwikkelingen beter weerspiegelen.
De herziening is geen initiatief in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit).
De oprichtingsverordeningen van de andere twee zogenoemde tripartiete agentschappen van de Europese Unie, namelijk het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EUOSHA) en de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), ondergaan tegelijkertijd ook een herziening.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De oprichtingsverordening van Cedefop is vijfmaal gewijzigd, namelijk in 1993, 1994, 1995, 2003 en 2004, voornamelijk om rekening te houden met de uitbreiding van de EU of met verdragswijzigingen. Die wijzigingen hebben de fundamenten van het agentschap echter niet wezenlijk veranderd.
Met deze herziening zal een scherpere definitie worden gegeven van de ondersteunende rol die Cedefop vervult bij het ontwerpen en uitvoeren van beleidsmaatregelen inzake beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties. Het mandaat van Cedefop als centrum voor analyse, onderzoek en beleidstoezicht op die beleidsgebieden zal worden geactualiseerd.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Aangezien Cedefop zich op het raakvlak bevindt tussen beroepsonderwijs en -opleiding en de arbeidsmarkt, wordt bij de herziening rekening gehouden met het bestaande EU-beleid inzake onderwijs en opleiding en inzake vaardigheden aan de ene kant en met het beleid inzake werkgelegenheid aan de andere kant. Er wordt gezorgd voor complementariteit met lopend en gepland onderzoek op dit gebied dat onder meer in het kader van de programma's voor onderzoeksfinanciering door de EU wordt gefinancierd.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De voorgestelde rechtsgrondslag wordt gevormd door de volgende artikelen: artikel 166, lid 4, dat verwijzingen bevat naar een beleid inzake beroepsopleiding waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding; artikel 165, lid 4, dat verwijzingen bevat naar de bijdrage van de Unie tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en artikel 149 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat verwijzingen bevat naar het aannemen van stimuleringsmaatregelen die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en hun werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Dit voorstel betreft bepaalde aspecten die verband houden met de interne werking van het EU-agentschap en zijn functie in het institutionele kader van de EU. Om die reden kunnen de doelstellingen van dit voorstel niet met maatregelen op nationaal niveau worden bereikt.
•Evenredigheid
Wat de naleving van het evenredigheidsbeginsel betreft, moet de herziening van de oprichtingsverordening worden gezien in termen van het effect ervan op de administratieve belasting en de kosten voor de begroting. Bij de herziening zal worden uitgegaan van het algemene beginsel dat de tekst van de oprichtingsverordening eenvoudig, duidelijk en flexibel moet worden gehouden en dat deze tekst tegelijkertijd moet verwijzen naar andere regelgeving (bv. het reglement van orde) voor gedetailleerde bepalingen. De oprichtingsverordening moet een gemiddelde levensduur hebben en voldoende flexibel zijn om mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de organisatie toe te laten zonder dat een nieuwe herziening nodig is.
•Keuze van het instrument
Het instrument is een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking en vervanging van Verordening (EEG) nr. 337/75.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
In de meest recente externe evaluatie die werd uitgevoerd door de Commissie en afgerond in 2013, werd aangeraden de oprichtingsverordening van Cedefop te wijzigen om de werkzaamheden van het Agentschap in verband met vaardigheden en kwalificaties te weerspiegelen als één van de taken van het Agentschap en om de werkzaamheden in verband met beleidsrapportage en gemeenschappelijke Europese instrumenten en initiatieven duidelijker te integreren.
•Raadpleging van belanghebbenden
De sociale partners op het niveau van de Unie zijn zowel geraadpleegd over de mogelijke richting van een optreden van de Unie als over de inhoud van het overwogen voorstel. Zowel werkgevers als werknemers benadrukten in hun advies dat de tripartiete aard van het Agentschap moet worden behouden en dat dit moet worden weerspiegeld in de doelstellingen van het Agentschap en in de vertegenwoordiging van alle groepen in zijn bestuursstructuren.
De Commissie heeft de andere belanghebbenden geïnformeerd over algemene beslissingen in verband met dit herzieningsproces en heeft hen waar nodig geraadpleegd.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
•Effectbeoordeling
Gezien de beperkte herziening van de oprichtingsverordening is geen effectbeoordeling uitgevoerd.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Niet van toepassing. Het voorstel houdt geen verband met Refit.
•Grondrechten
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De gevolgen voor de begroting in termen van personele en financiële middelen, zoals gedetailleerd vermeld in het financieel memorandum, stroken met Mededeling (2013) 519 van de Commissie.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Overeenkomstig de gemeenschappelijke aanpak bevat het voorstel een bepaling in verband met de evaluatie van het Agentschap door de Commissie. Naast het indienen van dit voorstel neemt de Commissie zich voor een horizontale evaluatie uit te voeren om de doelstellingen, het mandaat, het bestuur en de taken van het Agentschap te beoordelen, ook ten aanzien van andere agentschappen die actief zijn op het gebied van de arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden.
•Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
•Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel
De herziening van de oprichtingsverordening biedt de kans om de doelstellingen en taken van Cedefop te actualiseren zodat deze de ontwikkelingen weerspiegelen die het Agentschap en het kader waarin het sinds de vaststelling van de oprichtingsverordening heeft gewerkt, hebben doorgemaakt. Dankzij de herziening kan de rol die Cedefop vervult in het ondersteunen van de Commissie bij het ontwerpen en uitvoeren van beleidsmaatregelen inzake beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties opnieuw worden bevestigd.
Voorts biedt de herziening de kans bepalingen voor fraudebestrijding, een beleid inzake belangenconflicten, evaluatie en toetsing en een zetelovereenkomst vast te stellen.
Door de herziening zullen ook de bepalingen voor programmering en rapportage worden afgestemd op de vereisten van de herziene financiële kaderregeling. De benoemingsprocedure van de directeur (uitvoerend directeur) zal door de herziening worden gewijzigd en worden afgestemd op de in de gemeenschappelijke aanpak vastgestelde procedure. De rol van tot aanstelling bevoegd gezag zal worden overgedragen aan de raad van bestuur van het Agentschap. De terminologie voor de beheersstructuur zal worden afgestemd op de gemeenschappelijke aanpak. In afwachting van een nadere evaluatie worden bepaalde elementen van de oprichtingsverordening in het kader van dit voorstel niet herzien in het licht van de gemeenschappelijke aanpak.
Wat de benoeming door de Raad betreft van de leden van de raad van bestuur die de werkgevers- en de werknemersorganisaties van elke lidstaat vertegenwoordigen, wordt voorgesteld dat dit gebeurt op basis van een lijst die door de organisaties van de sociale partners in de EU wordt ingediend.
2016/0257 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 337/75
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 166, lid 4, artikel 165, lid 4, en artikel 149,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) werd opgericht bij Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad om de Commissie bij te staan ten einde de beroepsopleiding en de voortgezette opleiding op Unieniveau te bevorderen en te ontwikkelen.
(2)Sinds zijn oprichting speelt Cedefop een belangrijke rol in het ondersteunen van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid inzake beroepsonderwijs en opleiding. Tegelijkertijd zijn de betekenis en het belang van beroepsopleiding geëvolueerd onder invloed van veranderende arbeidsmarkten, technologische ontwikkelingen, in het bijzonder op digitaal gebied, en de toenemende arbeidsmobiliteit. Het beleid inzake beroepsopleiding heeft dezelfde ontwikkelingen ondergaan en omvat nu uiteenlopende instrumenten en initiatieven. Sommige daarvan, met name diegene die verband houden met vaardigheden en kwalificaties, waaronder de validatie van leerresultaten, overstijgen noodzakelijkerwijs de traditionele grenzen van beroepsonderwijs en -opleiding. Daarom moet de aard van de activiteiten van Cedefop duidelijk worden aangegeven en moet de desbetreffende terminologie worden aangepast. Tegelijkertijd moet deze binnen het toepassingsgebied blijven van de bepalingen van het Verdrag betreffende beroepsonderwijs en -opleiding.
(3)In het evaluatieverslag over Cedefop uit 2013 is geconcludeerd dat Verordening (EEG) nr. 337/75 moet worden gewijzigd om de werkzaamheden van het Agentschap op het gebied van vaardigheden erin op te nemen en om de werkzaamheden in verband met beleidsrapportage en gemeenschappelijke Europese instrumenten en initiatieven duidelijker te integreren.
(4)Om een beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding uit te voeren, is aandacht nodig voor het raakvlak tussen de wereld van onderwijs en opleiding en de wereld van het werk. Daarbij moet ervoor worden gezorgd dat de verworven kennis, vaardigheden en competenties de inzetbaarheid op veranderende arbeidsmarkten verbeteren en beantwoorden aan de behoeften van burgers en maatschappij.
(5)Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad is meermaals gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen noodzakelijk zijn, moet deze richtlijn ter wille van de duidelijkheid worden ingetrokken.
(6)Het bestuur en de werking van het Agentschap moeten zo veel mogelijk in overeenstemming zijn met de beginselen van de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie van 19 juli 2012 over de gedecentraliseerde agentschappen. Dit voorstel doet daarom geen afbreuk aan verdere wijzigingen van de oprichtingsverordening van Cedefop die de Commissie zou wensen voor te stellen na nadere evaluatie, uit hoofde van deze verordening of op eigen initiatief. De Commissie evalueert de doelstellingen, het mandaat, het bestuur en de taken van alle EU-agentschappen die actief zijn op het gebied van de arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden.
(7)Aangezien de drie zogenoemde tripartiete agentschappen, namelijk Cedefop, de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsvoorwaarden (Eurofound) en het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EUOSHA), thema's behandelen die verband houden met de arbeidsmarkt, werkomgeving, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden, is een nauwe samenwerking tussen de drie agentschappen nodig en moeten de manieren om efficiëntie en synergieën te verbeteren, worden benut. Daarnaast moet het Agentschap, waar mogelijk, streven naar efficiënte samenwerking met de interne onderzoeksinstanties van de Europese Commissie.
(8)De financiële bepalingen en de bepalingen voor programmering en verslaglegging van Verordening (EEG) nr. 337/75 moeten worden afgestemd op Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie.
(9)De bepalingen van Verordening (EEG) nr. 337/75 inzake het personeel van Cedefop moeten worden afgestemd op het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie ("het statuut") en op de bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad vastgestelde regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie ("RAP").
(10)Het Agentschap moet de nodige maatregelen nemen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te waarborgen. Waar nodig stelt Cedefop beveiligingsvoorschriften vast zoals bepaald in Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie.
(11)Het is noodzakelijk te voorzien in overgangsbepalingen inzake de begroting en inzake de raad van bestuur en het personeel van Cedefop om de voortzetting van de activiteiten van het Agentschap te waarborgen in afwachting van de inwerkingtreding van deze verordening,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
DOELSTELLINGEN EN TAKEN VAN HET AGENTSCHAP
Artikel 1 — Oprichting en doelstellingen van het Agentschap
1.Het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding ("het Agentschap") of "Cedefop" wordt hierbij opgericht als een Agentschap van de Europese Unie.
2.Het doel van het Agentschap is het ondersteunen van de Commissie bij het ontwerpen en uitvoeren van beleidsmaatregelen inzake beroepsonderwijs en opleiding, vaardigheden en kwalificaties. Daartoe voorziet het Agentschap in empirische gegevens en diensten met het oog op beleidsvorming en kennisdeling tussen de actoren op Unieniveau onderling en met nationale actoren, met name regeringen en sociale partners.
Artikel 2 — Taken
1.Het Agentschap voert de volgende taken uit in verband met beroepsonderwijs en opleiding, vaardigheden en kwalificaties:
a)ontwikkelingen analyseren en vergelijkende analysen verstrekken van beleidsmaatregelen en praktijken in verschillende landen;
b)tendensen op de arbeidsmarkt in verband met vaardigheden en kwalificaties analyseren;
c)een analyse maken van en bijdragen aan ontwikkelingen in verband met de ontwikkeling en toekenning van kwalificaties, de organisatie ervan in kaders en de functie ervan op de arbeidsmarkt met het oog op de verbetering van de transparantie en erkenning van kwalificaties;
d)een analyse maken van en bijdragen aan ontwikkelingen op het gebied van de validatie van niet-formeel en informeel leren;
e)studies uitvoeren of daartoe opdracht geven en onderzoek doen naar relevante socio-economische ontwikkelingen en daarmee verband houdende beleidskwesties;
f)fora opzetten voor de uitwisseling van ervaringen en informatie tussen regeringen, sociale partners en belanghebbenden op nationaal niveau, en de uitvoering van hervormingen en beleidsmaatregelen op nationaal niveau ondersteunen;
g)informatie verspreiden ter ondersteuning van het beleid en om het bewustzijn en het begrip te vergroten van het potentieel van beroepsonderwijs en -opleiding voor de bevordering en ondersteuning van de inzetbaarheid van mensen, de productiviteit in bedrijven en een leven lang leren;
h)instrumenten, gegevensverzamelingen en diensten met betrekking tot vaardigheden, beroepen en kwalificaties beheren en ter beschikking stellen van burgers, bedrijven, beleidsmakers, sociale partners en andere belanghebbenden.
2.Bij zijn acties houdt het Agentschap rekening met de verbanden die bestaan tussen beroepsonderwijs en -opleiding en de andere sectoren van onderwijs en opleiding.
3.Bij de uitvoering van zijn taken onderhoudt het Agentschap een nauwe dialoog, voornamelijk met gespecialiseerde instanties, zowel publieke als private, nationale als internationale, overheden, onderwijsinstellingen en werknemers- en werkgeversorganisaties. Zonder daarbij afbreuk te doen aan zijn eigen doelstellingen waarborgt het Agentschap de samenwerking met andere agentschappen van de Europese Unie, vooral met de Europese Stichting voor opleiding, Eurofound en EUOSHA. Het doel van deze samenwerking is overlappingen te voorkomen en de synergie en het complementaire karakter van hun activiteiten te versterken.
HOOFDSTUK II
ORGANISATIE VAN HET AGENTSCHAP
Artikel 3 — Administratieve en bestuurlijke structuur
De administratieve en bestuurlijke structuur van het Agentschap omvat:
a)een raad van bestuur, die de in artikel 5 vastgestelde taken uitvoert;
b)een uitvoerend comité, dat de in artikel 10 vastgestelde taken uitvoert;
c)een uitvoerend directeur, die de in artikel 11 vastgestelde verantwoordelijkheden draagt.
AFDELING 1
RAAD VAN BESTUUR
Artikel 4 — Samenstelling van de raad van bestuur
1.De raad van bestuur bestaat uit:
a)een lid per lidstaat dat de regering van die lidstaat vertegenwoordigt;
b)een lid per lidstaat dat de werkgeversorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;
c)een lid per lidstaat dat de werknemersorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;
d)drie leden die de Commissie vertegenwoordigen.
Alle onder a) tot en met d) bedoelde leden zijn stemgerechtigd.
De onder a), b) en c) bedoelde leden worden door de Raad benoemd op basis van respectievelijk door de lidstaten, de Europese werkgeversorganisaties en de Europese werknemersorganisaties ingediende lijsten met kandidaten. De vertegenwoordigers van de Commissie worden door de Commissie benoemd.
2.Ieder lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is. De plaatsvervanger wordt benoemd volgens de in lid 1 vermelde procedure.
3.De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties, met inachtneming van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.
4.De leden en de plaatsvervangers worden voor vier jaar benoemd. Die termijn is verlengbaar. Na afloop van hun ambtstermijn of in het geval van aftreden blijven de leden van de raad van bestuur tot hun herbenoeming of vervanging in functie.
5.In de raad van bestuur vormen de vertegenwoordigers van de regeringen, van de werknemersorganisaties en van de werkgeversorganisaties ieder een afzonderlijke groep. Elke groep wijst een coördinator aan om de besprekingen in de groep en tussen de groepen efficiënter te maken. De coördinatoren van de groep werkgevers en de groep werknemers zijn vertegenwoordigers van hun respectieve organisaties op Europees niveau en hoeven niet te worden aangewezen uit de benoemde leden van de raad. Coördinatoren die geen benoemde leden van de raad van bestuur in de zin van lid 1 zijn, wonen de vergaderingen van de raad van bestuur zonder stemrecht bij.
Artikel 5 — Functies van de raad van bestuur
1.De raad van bestuur:
a)zorgt voor de algemene aansturing van de activiteiten van het Agentschap en stelt ieder jaar het programmeringsdocument van het Agentschap vast met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 6;
b)stelt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van het Agentschap vast en oefent andere functies uit met betrekking tot de begroting van het Agentschap overeenkomstig hoofdstuk III;
c)keurt het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het Agentschap goed en zendt dit elk jaar uiterlijk op 1 juli samen met zijn beoordeling van de activiteiten van het Agentschap toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Europese Rekenkamer. Het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag wordt openbaar gemaakt;
d)stelt overeenkomstig artikel 16 de financiële regels vast die van toepassing zijn op het Agentschap;
e)stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast die evenredig is met de frauderisico’s en houdt daarbij rekening met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;
f)stelt regels vast voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden;
g)stelt communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij op basis van een behoeftenanalyse;
h)stelt zijn reglement van orde vast;
i)oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van het Agentschap de bevoegdheden uit die het statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag ("de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag");
j)stelt passende uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het statuut;
k)benoemt de uitvoerend directeur en, indien relevant, verlengt zijn ambtstermijn of ontheft hem uit zijn functie overeenkomstig artikel 18;
l)benoemt een rekenplichtige, die onderworpen is aan het statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;
m)zorgt voor een passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties en uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);
n)neemt alle beslissingen in verband met de oprichting van de interne structuren van het Agentschap en, waar nodig, de wijziging ervan, rekening houdend met de activiteitenbehoeften van het Agentschap en met het oog op een gezond begrotingsbeheer.
o)geeft machtiging tot het opstellen van werkregelingen overeenkomstig artikel 29, lid 1.
2.De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het statuut een beslissing die is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het statuut en artikel 6 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.
Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.
Artikel 6 — Jaarlijkse en meerjarige programmering
1.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur in overeenstemming met artikel 11, lid 5, onder c), en rekening houdend met de richtsnoeren van de Commissie, een programmeringsdocument op dat de meerjarige en jaarlijkse programmering bevat overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie.
2.De raad van bestuur stelt elk jaar uiterlijk op 30 november het in lid 1 bedoelde programmeringsdocument vast en zendt het uiterlijk op 31 januari toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; dit gebeurt ook met alle daarna bijgewerkte versies van dat document.
Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.
3.Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en de beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat voorts een beschrijving van de te financieren acties en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere actie worden toegewezen overeenkomstig de beginselen betreffende activiteitsgestuurde begroting en beheer. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 4 bedoelde meerjarige werkprogramma. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar.
4.De raad van bestuur past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer het Agentschap een nieuwe taak krijgt toegewezen. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke wijzigingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma. Iedere wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld door middel van dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt.
5.Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen. In het programma wordt ook een strategie opgenomen voor de betrekkingen met de in artikel 29 bedoelde derde landen en internationale organisaties, de met deze strategie verbonden acties en een vermelding van de bijbehorende middelen.
Deze programmering van de middelen wordt jaarlijks bijgewerkt. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 27 bedoelde evaluatie.
Artikel 7 — Voorzitter van de raad van bestuur
1.De raad van bestuur kiest als volgt een voorzitter en drie vicevoorzitters: één uit de groep leden die de lidstaten vertegenwoordigt, één uit de groep leden die de werkgeversorganisaties vertegenwoordigt, één uit de groep leden die de werknemersorganisaties vertegenwoordigt en één uit de groep leden die de Commissie vertegenwoordigt. De voorzitter en vicevoorzitters worden door de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.
2.De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitters bedraagt twee jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Indien tijdens hun ambtstermijn hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum als die van deze eindiging automatisch af.
Artikel 8 — Vergaderingen van de raad van bestuur
1.De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.
2.De uitvoerend directeur van het Agentschap neemt zonder stemrecht deel aan de beraadslagingen.
3.De raad van bestuur houdt een gewone vergadering per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van ten minste één derde van zijn leden.
4.De raad van bestuur kan elkeen van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.
5.Het Agentschap vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.
Artikel 9 — Stemprocedure in de raad van bestuur
1.Onverminderd artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 18, lid 7, neemt de raad van bestuur beslissingen met een meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.
2.Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid mag zijn plaatsvervanger diens stemrecht uitoefenen.
3.De voorzitter neemt aan de stemming deel.
4.De uitvoerend directeur neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.
5.In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.
AFDELING 2
UITVOEREND COMITE
Artikel 10 — Uitvoerend comité
1.De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité.
2.Het uitvoerend comité:
a)stelt de beslissingen op die ter goedkeuring aan de raad van bestuur worden voorgelegd;
b)zorgt samen met de raad van bestuur voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties alsmede uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);
c)onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur als omschreven in artikel 11 ondersteunt en adviseert het uitvoerend comité hem bij de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur om het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.
3.Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het uitvoerend comité namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige beslissingen nemen, met name op het gebied van administratief beheer, met inbegrip van de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en begrotingskwesties.
4.Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter van de raad van bestuur, de drie vicevoorzitters, de coördinatoren van de drie in artikel 4, lid 5, vermelde groepen en een vertegenwoordiger van de Commissie. Elke in artikel 4, lid 5, vermelde groep mag ten hoogste twee plaatsvervangers aanwijzen om de vergaderingen van het uitvoerend comité bij te wonen indien de gewone leden afwezig zijn. De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van het uitvoerend comité. De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van het uitvoerend comité, maar heeft geen stemrecht.
5.De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité bedraagt twee jaar. Deze termijn kan worden verlengd. De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur eindigt.
6.Het uitvoerend comité komt driemaal per jaar bijeen. Daarnaast komt het uitvoerend comité bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van zijn leden.
7.De raad van bestuur stelt het reglement van orde van het uitvoerend comité vast.
AFDELING 3
UITVOEREND DIRECTEUR
Artikel 11 — Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur
1.De uitvoerend directeur beheert het Agentschap. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.
2.Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het uitvoerend comité is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt of aanvaardt hij geen instructies van een regering of andere instantie.
3.De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur uitnodigen verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.
4.De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van het Agentschap.
5.De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan het Agentschap zijn toegekend. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met:
a)de dagelijkse leiding van het Agentschap;
b)de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur;
c)het opstellen van het programmeringsdocument en het indienen ervan bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;
d)het uitvoeren van het programmeringsdocument en het uitbrengen van verslag over de uitvoering ervan aan de raad van bestuur;
e)het voorbereiden van het geconsolideerd jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van bestuur;
f)het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang, twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur en het dagelijks bestuur;
g)de bescherming van de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen; waar nodig legt hij ook doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties op;
h)het opstellen van een fraudebestrijdingsstrategie voor het Agentschap en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan de raad van bestuur;
i)het opstellen van een ontwerp van financiële regeling die van toepassing is op het Agentschap;
j)het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het Agentschap en het uitvoeren van de begroting van het Agentschap.
6.Het is ook de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur te beslissen of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van het Agentschap noodzakelijk is een of meer lokale kantoren op te richten in een of meer lidstaten. Dergelijke beslissingen moeten vooraf worden goedgekeurd door de Commissie, de raad van bestuur en de lidstaat waar het lokale kantoor wordt opgericht. In die beslissingen wordt het toepassingsgebied gespecificeerd van de activiteiten die in dat lokale kantoor moeten worden uitgevoerd, op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het Agentschap worden vermeden.
HOOFDSTUK III
FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 12 — Begroting
1.Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven voor het Agentschap geraamd en vervolgens in de begroting van het Agentschap opgenomen.
2.De ontvangsten en uitgaven van het Agentschap moeten in evenwicht zijn.
3.Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van het Agentschap uit:
a)een in de algemene begroting van Unie opgenomen bijdrage van de Unie;
b)eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;
c)vergoedingen voor publicaties en andere door het Agentschap verrichte diensten;
d)eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van het Agentschap deelnemen op grond van artikel 29;
4.De uitgaven van het Agentschap omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en werkingskosten.
Artikel 13 — Vaststelling van de begroting
1.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, waarin de personeelsformatie is opgenomen, en zendt hij deze naar de raad van bestuur.
2.Op basis van dit voorlopig ontwerp stelt de raad van bestuur een ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar.
3.De ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap wordt elk jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden.
4.De Commissie stuurt de ontwerpraming, samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Unie, naar de begrotingsautoriteit.
5.Op basis van de ontwerpraming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie en de bijdrage ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.
6.De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed voor de bijdrage aan het Agentschap.
7.Zij stelt de personeelsformatie voor het Agentschap vast.
8.De begroting van het Agentschap wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.
9.Op bouwprojecten die significante gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het Agentschap, zijn de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van toepassing.
Artikel 14 — Uitvoering van de begroting
1.De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.
2.De uitvoerend directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toe.
Artikel 15 — Indiening van de rekeningen en kwijting
1.Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van het Agentschap de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Europese Rekenkamer.
2.Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt het Agentschap het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Europese Rekenkamer.
Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Agentschap die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Europese Rekenkamer.
3.Na ontvangst van de opmerkingen van de Europese Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Agentschap krachtens artikel 148 van het Financieel Reglement maakt de uitvoerend directeur van het Agentschap onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen op en legt hij deze voor advies voor aan de raad van bestuur.
4.De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Agentschap.
5.Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op elk begrotingsjaar dient de rekenplichtige de definitieve rekeningen en het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
6.De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
7.De uitvoerend directeur geeft de Europese Rekenkamer uiterlijk op 30 september antwoord op haar opmerkingen. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.
8.De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op zijn verzoek, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van het Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.
9.Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.
Artikel 16 — Financiële regels
De financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze regels wijken niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 tenzij dit in verband met de werking van het Agentschap specifiek vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.
HOOFDSTUK IV
PERSONEEL
Artikel 17 – Algemene bepalingen
1.Het statuut, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de voorschriften die in onderling overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ter uitvoering van dit statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op het personeel van het Agentschap.
2.Overeenkomstig artikel 110 van het statuut stelt de raad van bestuur passende bepalingen vast voor de uitvoering van het statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
Artikel 18 — Uitvoerend directeur
1.De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangeworven als tijdelijk functionaris van het Agentschap uit hoofde van artikel 2, onder a), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
2.De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.
Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.
3.De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van die termijn stelt de Commissie een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten en de toekomstige taken en uitdagingen van het Agentschap.
4.Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 3 bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.
5.Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.
6.De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn functie worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie.
7.De raad van bestuur neemt besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van diens ambtstermijn en de ontheffing van de uitvoerend directeur uit zijn functie met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.
Artikel 19 – Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden
1.Het Agentschap mag ook gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van het Agentschap.
2.Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap.
HOOFDSTUK V
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 20 — Rechtspositie
1.Het Agentschap is een orgaan van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.
2.Het Agentschap beschikt in alle lidstaten over de ruimste handelingsbevoegdheid die volgens de geldende wetgeving aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.
3.Het Agentschap heeft zijn zetel in Thessaloniki, Griekenland.
4.Het Agentschap kan in één of meerdere lidstaten plaatselijke kantoren oprichten voor zover de lidstaten hiermee instemmen en in overeenstemming met artikel 11, lid 6.
Artikel 21 — Voorrechten en immuniteiten
Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het Agentschap en zijn personeel.
Artikel 22 — Talenregeling
1.De bepalingen van Verordening nr. 1 zijn van toepassing op het Agentschap.
2.De raad van bestuur kan beslissen over de talen die het Agentschap voor zijn interne werking gebruikt.
3.De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.
Artikel 23 — Transparantie
1.Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het Agentschap.
2.De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.
3.Op de verwerking van persoonsgegevens door het Agentschap is Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de eerste vergadering maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 door het Agentschap, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming van het Agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
Artikel 24 — Fraudebestrijding
1.Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad te vereenvoudigen, treedt het Agentschap binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften vast voor alle werknemers van het Agentschap.
2.De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Agentschap Uniemiddelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.
3.OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het Agentschap gefinancierde overeenkomst.
4.Onverminderd de leden 1, 2 en 3 omvatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Agentschap bepalingen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.
Artikel 25 — Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie
Indien nodig stelt het Agentschap zijn eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vermeld in Besluit (EU, Euratom) 2015/443 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van het Agentschap hebben onder andere en indien nodig betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.
Artikel 26 — Aansprakelijkheid
1.De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is.
2.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in door het Agentschap gesloten overeenkomsten.
3.In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn diensten of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.
4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.
5.Op de persoonlijke aansprakelijkheid van zijn personeelsleden jegens het Agentschap zijn de bepalingen van toepassing van het statuut of van de regeling waaronder zij vallen.
Artikel 27 — Evaluatie
1.Uiterlijk vijf jaar na de in artikel 36 bedoelde datum en daarna om de vijf jaar voert de Commissie een evaluatie uit in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie om de prestaties van het Agentschap te toetsen aan zijn doelstellingen, mandaat en taken. Deze evaluatie richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van het Agentschap moet worden gewijzigd en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.
2.Als de Commissie van oordeel is dat het voortbestaan van het Agentschap niet langer gerechtvaardigd is in het licht van zijn doelstellingen, mandaat en taken, kan zij voorstellen om deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen of in te trekken.
3.De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit van haar evaluatiebevindingen. De bevindingen van de evaluatie worden openbaar gemaakt.
Artikel 28 — Administratieve onderzoeken
Overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag zijn de activiteiten van het Agentschap onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.
Artikel 29 — Samenwerking met derde landen en internationale organisaties
1.Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, kan het Agentschap samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen en/of met internationale organisaties.
Daartoe mag het Agentschap, onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de Commissie, werkregelingen treffen met die autoriteiten en internationale organisaties. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten.
2.Het Agentschap staat open voor deelname van derde landen die met de Unie overeenkomsten in die zin hebben gesloten.
Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten worden regelingen uitgewerkt voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van het Agentschap, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het Agentschap, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, voldoen deze regelingen in elk geval aan het statuut.
3.De raad van bestuur stelt een strategie op voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties inzake aangelegenheden waarvoor het Agentschap bevoegd is.
Artikel 30 — Zetelovereenkomst en voorwaarden voor de werking
1.De regelingen betreffende de huisvesting van het Agentschap in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het Agentschap en de lidstaat waar de zetel is gevestigd.
2.De lidstaat van vestiging biedt de gunstigst mogelijke voorwaarden voor de werking van het Agentschap, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.
HOOFDSTUK VI
OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 31 — Overgangsbepalingen in verband met de raad van bestuur
1.De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur van het Cedefop zoals aangesteld op grond van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 337/75 loopt af op ... [date of entry into force of this Regulation].
2.De op grond van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 337/75 opgerichte raad van bestuur oefent tijdens de periode van ...[date of entry into force of this Regulation] tot … [date of application of this Regulation] de functies van de in artikel 5 van deze verordening bedoelde raad van bestuur uit.
Artikel 32 — Overgangsbepalingen in verband met het personeel
De directeur van het Agentschap die is benoemd op grond van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 337/75 vervult voor de resterende duur van zijn ambtstermijn de taken van de uitvoerend directeur als bepaald in artikel 11 van deze verordening. De andere voorwaarden in zijn arbeidsovereenkomst blijven ongewijzigd.
Artikel 33 — Overgangsbepalingen inzake de begroting
De kwijtingsprocedure met betrekking tot de begrotingen die zijn goedgekeurd op grond van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 337/75 wordt uitgevoerd overeenkomstig de bij die verordening vastgestelde voorschriften.
HOOFDSTUK VII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 34 - Intrekking
Verordening (EEG) nr. 337/75 wordt met ingang van [date of application of this Regulation] ingetrokken en alle verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 35 — Het van kracht blijven van door de raad van bestuur vastgestelde interne voorschriften
De door de raad van bestuur op grond van Verordening (EEG) nr. 337/75 vastgestelde interne voorschriften blijven van kracht na [date of application of this Regulation], tenzij de raad van bestuur bij de uitvoering van deze verordening anders bepaalt.
Artikel 36 – Inwerkingtreding
1.Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.Zij is van toepassing met ingang van [date of application].
3.De artikelen 31, 32 en 33 zijn echter van toepassing vanaf [the date of entry into force of this Regulation].
4.Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
1,2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur
1.3.Aard van het voorstel/initiatief
1.4.Doelstelling(en)
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.6.Duur en financiële gevolgen
1.7.Beheersvorm(en)
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
2.2.Beheers- en controlesysteem
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.2.Geraamde gevolgen voor de personele middelen van Cedefop
3.2.3.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader
3.2.4.Bijdragen van derden
3,3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)
1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur
04: Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie
04 03: Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie
04 03 13: Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)
1.3.Aard van het voorstel/initiatief
◻ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie
◻ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie
⌧ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie
◻ Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie
De doelstellingen en de meerwaarde voor de EU stroken met de Europa 2020-strategie, het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), zoals geactualiseerd door het gezamenlijk verslag dat door de Raad en de Commissie in november 2015 is vastgesteld, de Conclusies van Riga van juni 2015 en de recent vastgestelde nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa:
- het bevorderen van leren op de werkplek in al zijn vormen, met bijzondere aandacht voor leerlingplaatsen, door samen te werken met sociale partners, bedrijven, kamers van koophandel en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en door innovatie en ondernemerschap te stimuleren;
- de verdere ontwikkeling van mechanismen voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en opleiding overeenkomstig de Eqavet-aanbeveling en, in het kader van kwaliteitsborgingssystemen, het opzetten van op leerresultaten gebaseerde permanente cyclische informatie- en feedbackprocessen met betrekking tot de beroepsonderwijs- en opleidingsstelsels, zowel op initieel niveau als wat bij- en nascholing betreft;
- de verbetering van de toegang tot beroepsonderwijs en -opleiding en tot kwalificaties voor iedereen door flexibeler stelsels waarin overstappen gemakkelijker wordt, met name door voor efficiënte en geïntegreerde begeleiding te zorgen en validatie van niet-formeel en informeel leren beschikbaar te maken;
- de verdere versterking van sleutelcompetenties in de onderwijsprogramma's van beroepsonderwijs en -opleiding en aanbod van doeltreffender mogelijkheden om deze vaardigheden zowel op initieel niveau als via bij- en nascholing te verwerven of te ontwikkelen;
- de invoering van een systematische aanpak van en kansen voor initiële en permanente bij- en nascholing van docenten, opleiders en mentoren in beroepsonderwijs en -opleiding zowel in de schoolomgeving als op de werkplek;
- het vergemakkelijken van leermobiliteit;
- het verbeteren en vereenvoudigen van EU-instrumenten voor transparantie en erkenning;
- het beter gebruik maken van informatie over vaardigheden en vaardighedentekorten in specifieke economische sectoren aanpakken, door onder meer beter te anticiperen op toekomstige behoeften aan vaardigheden op de arbeidsmarkt en rekening te houden met technologische ontwikkelingen.
1.4.2.Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)
Specifieke doelstelling nr.
Het Centrum staat de Commissie bij bij het ontwerpen en uitvoeren van beleidsmaatregelen inzake beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties.
Betrokken AMB/ABB-activiteit(en)
04 03 13 - Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) – Bijdrage onder de titels 1, 2 en 3.
1.4.3.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.
De herziening van de oprichtingsverordening heeft als doel:
–de oprichtingsverordening van Cedefop aan te passen aan de bepalingen van de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen;
–het mandaat en de taken van het Agentschap aan te passen aan de huidige beleidsprioriteiten en -strategieën, rekening houdend met recente beleidsontwikkelingen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties alsmede met maatschappelijke, institutionele en economische ontwikkelingen die in de EU hebben plaatsgevonden sinds de oprichting van het Centrum in 1975.
De opdracht van Cedefop luidt als volgt in de oprichtingsverordening van 1975:
Het Centrum heeft als opdracht de Commissie bij te staan ten einde de beroepsopleiding en de voortgezette opleiding op communautair niveau te bevorderen en te ontwikkelen.
Daartoe draagt het Centrum, in het kader van de door de Gemeenschap vastgestelde beleidslijnen , door zijn werkzaamheden op wetenschappelijk en technisch gebied bij tot de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk beleid inzake de beroepsopleiding.
Het Centrum bevordert in het bijzonder de uitwisseling van informatie en ervaring.
Cedefop werkt aan de versterking van de samenwerking in Europa en levert empirische gegevens waarop het Europees beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties kan worden gebaseerd. De toegevoegde waarde van Cedefop ligt in de hoge kwaliteit van zijn vergelijkende analysen en de deskundigheid die het Centrum heeft verworven via onderzoek en netwerkvorming.
Cedefop werkt nauw samen met de Europese Commissie, de regeringen van de lidstaten, de werknemersvertegenwoordigers en de vakbonden, met onderzoekers en mensen uit de praktijk op het gebied van beroepsonderwijs en opleiding. Het Agentschap verstrekt hun actuele informatie over ontwikkelingen in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding en biedt mogelijkheden voor beleidsdebatten.
Cedefop verspreidt zijn informatie via zijn website, publicaties, sociale media, netwerken, conferenties en seminars. De activiteiten van Cedefop krijgen vorm binnen het kader van zijn opdracht en zijn prioriteiten op middellange termijn.
Via zijn website streeft het Agentschap ernaar het publiek de ruimst mogelijke toegang tot zijn documenten te verlenen.
1.4.4.Resultaat- en effectindicatoren
Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.
Er is al een alomvattend systeem voorhanden voor toezicht en evaluatie van de meerjarenwerkprogramma's, zowel vooraf als achteraf. Dat zal worden aangevuld met de evaluatie en toetsing die om de vijf jaar door de Commissie wordt uitgevoerd.
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien
In artikel 166, lid 4, wordt verwezen naar een beleid inzake beroepsopleiding waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding. In artikel 165, lid 4, wordt verwezen naar de bijdrage van de Unie tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel.
Cedefop draagt bij tot het langetermijnbeleid van de Commissie inzake het langetermijnbeleid door:
- nieuwe kennis en empirische gegevens te verstrekken met betrekking tot het beleid inzake beroepsonderwijs en opleiding en vaardigheden en kwalificaties;
- beleidsgerelateerde tendenzen te moinitoren en de beleidsontwikkelingen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden en kwalificaties te analyseren;
- een betere anticipatie op toekomstige vaardigheden te bevorderen, ook in het licht van technologische ontwikkelingen en vaardigheden en de behoeften van de arbeidsmarkt beter op elkaar af te stemmen;
- op de korte termijn bij te dragen aan de uitvoering van een gemeenschappelijk beroepsopleidingsbeleid en van Europese instrumenten op het gebied van onderwijs en de prioriteiten van de EU inzake beroepsonderwijs en -opleiding (2011-2020), zoals geactualiseerd in het gezamenlijk verslag van 2015 uit hoofde van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), en de onlangs gelanceerde nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa te eerbiedigen.
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de EU
De toegevoegde waarde van Cedefop ligt in zijn tripartiete aard waardoor het Agentschap vergelijkende analysen van hoge kwaliteit kan uitvoeren en deskundigheid kan ontwikkelen op het gebied van het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden en kwalificaties op basis van de inbreng van verscheidene actoren op nationaal en Europees niveau. Die waardevolle deskundigheid vertaalt zich in de concrete ondersteuning van de Europese en nationale beleidsontwikkeling en -uitvoering via de volgende taken:
a)
ontwikkelingen analyseren en vergelijkende analysen verstrekken van beleidsmaatregelen en praktijken in verschillende landen;
b)
tendensen op de arbeidsmarkt in verband met vaardigheden en kwalificaties analyseren;
c)
een analyse maken van en bijdragen aan ontwikkelingen in verband met de ontwikkeling en toekenning van kwalificaties, de organisatie ervan in kaders en de functie ervan op de arbeidsmarkt met het oog op de verbetering van de transparantie en erkenning van kwalificaties;
d)
een analyse maken van en bijdragen aan ontwikkelingen op het gebied van de validatie van niet-formeel en informeel leren;
e)
studies uitvoeren of daartoe opdracht geven en onderzoek doen naar relevante socio-economische ontwikkelingen en daarmee verband houdende beleidskwesties;
f)
fora opzetten voor de uitwisseling van ervaringen en informatie tussen regeringen, sociale partners en belanghebbenden op nationaal niveau, en de uitvoering van hervormingen en beleidsmaatregelen op nationaal niveau ondersteunen;
g)
informatie verspreiden ter ondersteuning van het beleid en om het bewustzijn en het begrip te vergroten van het potentieel van beroepsonderwijs en -opleiding voor de bevordering en ondersteuning van de inzetbaarheid van mensen, de productiviteit in bedrijven en een leven lang leren;
h)
instrumenten, gegevensverzamelingen en diensten met betrekking tot vaardigheden, beroepen en kwalificaties beheren en ter beschikking stellen van burgers, bedrijven, beleidsmakers, sociale partners en andere belanghebbenden.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
De Commissie voert om de vijf jaar een externe evaluatie van Cedefop uit. In vorige evaluaties is bevestigd dat Cedefop een aanzienlijke bijdrage levert aan de analytische werkzaamheden en het beleid van de Commissie op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding. De meest recente externe evaluatie van Cedefop werd in 2013 uitgevoerd en bestreek de periode 2007 tot midden 2012. Volgens het evaluatieverslag is het Centrum naast zijn traditionele open source-functie meer aandacht gaan besteden aan beleidsondersteuning. De oprichtingsverordening van Cedefop moet worden gewijzigd om de werkzaamheden van het Agentschap in verband met vaardigheden en kwalificaties daarin op te nemen en om de werkzaamheden op het gebied van beleidsrapportage en gemeenschappelijke Europese instrumenten en initiatieven duidelijker te integreren.
1.5.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Cedefop werkt samen met andere EU-agentschappen die in aanverwante domeinen actief zijn. Er bestaan samenwerkingsovereenkomsten met het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EUOSHA), de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en de Europese Stichting voor opleiding (ETF). Die overeenkomsten voorzien in vroegtijdig overleg over de ontwikkeling van het werkprogramma en worden aangevuld met de jaarlijkse actieplannen waarin aanvullende uitwisseling en, waar nodig, gezamenlijke activiteiten worden overeengekomen. Op die manier vullen de activiteiten elkaar aan en wordt het mogelijk synergieën te bereiken.
1.6.Duur en financiële gevolgen
◻ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur
–◻
Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
–◻
Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ
⌧ Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur
–Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,
–gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.Beheersvorm(en)
◻ Direct beheer door de Commissie via
–◻
uitvoerende agentschappen
◻ Gedeeld beheer met de lidstaten
⌧ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
⌧ de in de artikelen 208 en 209 bedoelde organen;
◻ publiekrechtelijke organen;
◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
Opmerkingen
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
Alle agentschappen van de EU werken onder een strikt controlesysteem met een interne controlecoördinator, de dienst Interne Audit van de Commissie, de raad van bestuur, de Commissie, de Rekenkamer en de begrotingsautoriteit. Het stelsel als omschreven in de oprichtingsverordening van Cedefop blijft van toepassing.
2.2.Beheers- en controlesysteem
2.2.1.Mogelijke risico's
2.2.2.Controlemiddel(en)
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.
Artikel 24 van het voorstel omvat bepalingen ter voorkoming van fraude.
Cedefop stelde zijn strategie voor fraudebestrijding vast op 22 oktober 2014, samen met zijn beleid ter preventie van en omgang met belangenconflicten. Aan de strategie voor fraudebestrijding is een interne procedure gehecht in verband met verslaglegging over onregelmatigheden, met inbegrip van het juridisch kader en de basisbeginselen.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
Bestaande begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort
uitgave
|
Bijdrage
|
|
Rubriek 1A – Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid
|
GK/NGK
|
van EVA-landen
|
van kandidaat-lidstaten
|
van derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement
|
|
15 02 11 Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)
|
GK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
JA
|
Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarige financiële kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort
uitgave
|
Bijdrage
|
|
Rubriek 1A – Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid
|
GK/NGK
|
van EVA-landen
|
van kandidaat-lidstaten
|
van derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement
|
|
04 03 13 Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)
|
GK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
JA
|
3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven
De hieronder vermelde gevolgen voor de uitgaven stroken met Mededeling van de Commissie (2013) 519.
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarige financiële
kader:
|
1A
|
Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid
|
Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)
|
|
|
2013
|
2014
|
2015
|
2016
|
2017
|
2018
|
2019
|
2020
|
TOTAAL
|
• Beleidskredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Nummer begrotingsonderdeel
|
Vastleggingen
|
(1)
|
17,434
|
17.434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,783
|
18,138
|
123,091
|
|
Betalingen
|
(2)
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,783
|
18,138
|
123,091
|
Nummer begrotingsonderdeel
|
Vastleggingen
|
(1a)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Betalingen
|
(2 a)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten
|
n.v.t.
|
n.v.t.
|
n.v.t.
|
n.v.t.
|
n.v.t.
|
n.v.t.
|
n.v.t.
|
n.v.t.
|
|
Nummer begrotingsonderdeel
|
|
(3)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten
voor Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)
|
Vastleggingen
|
=1+1a +3
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,783
|
18,138
|
123,091
|
|
Betalingen
|
=2+2a
+3
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,434
|
17,783
|
18,138
|
123,091
|
3.2.2.Geraamde gevolgen voor de personele middelen van Cedefop
3.2.2.1.Samenvatting
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
–⌧
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
|
2016
|
2017
|
2018
|
2019
|
2020
|
TOTAAL
|
Ambtenaren (totaal AD en AST)
|
16
|
15
|
14
|
14
|
14
|
|
Arbeidscontractanten
|
25
|
25
|
25
|
25
|
25
|
|
Tijdelijke functionarissen
|
78
|
77
|
77
|
77
|
77
|
|
Gedetacheerde nationale deskundigen
|
4
|
4
|
4
|
4
|
4
|
|
TOTAAL
|
123
|
121
|
120
|
120
|
120
|
|
3.2.2.2.Geraamde behoefte aan personele middelen voor het verantwoordelijke DG
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.
–⌧
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
|
2016
|
2017
|
2018
|
2019
|
2020
|
|
|
Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
|
|
|
|
|
|
|
XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)
|
1,5
|
1,5
|
1,5
|
1,5
|
1,5
|
|
|
XX 01 01 02 (delegaties)
|
|
|
|
|
|
|
|
XX 01 05 01 (onderzoek door derden)
|
|
|
|
|
|
|
|
10 01 05 01 (eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
•Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)
|
|
|
|
|
|
|
|
XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen")
|
|
|
|
|
|
|
|
XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties)
|
|
|
|
|
|
|
|
XX 01 04 jj
|
- zetel
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)
|
|
|
|
|
|
|
|
10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
Coördinatie en vertegenwoordiging van het standpunt van de Commissie ten aanzien van het Agentschap.
|
Extern personeel
|
|
3.2.3.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader
–⌧
Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader.
–◻
Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader.
Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
–◻
Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader.
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
3.2.4.Bijdragen van derden
–Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden.
–Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:
EUR
|
2017
|
2018
|
2019
|
2020
|
Bijdragen van Noorwegen en Ijsland
|
475 949
|
475 949
|
485 480
|
495 170
|
TOTAAL medegefinancierde kredieten
|
475 949
|
475 949
|
485 480
|
495 170
|
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–⌧
Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.
–◻
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
–◻
voor de eigen middelen
–◻
voor de diverse ontvangsten
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
|
Jaar
N
|
Jaar
N+1
|
Jaar
N+2
|
Jaar
N+3
|
... invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
Artikel …......
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.