EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015PC0413

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn

COM/2015/0413 final - 2015/0184 (NLE)

Brussel, 2.9.2015

COM(2015) 413 final

2015/0184(NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (TAC's – total allowable catches) en quota.

Het doel van dit voorstel is voor 2016 de vangstmogelijkheden van de lidstaten vast te stellen voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC's en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Het voorstelt stelt quota vast op niveaus die verenigbaar zijn met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het houdt rekening met de wijzigingen die onlangs zijn ingevoerd bij Verordening (EU) 2015/812, waarbij de visserijinspanningsregeling voor kabeljauwbestanden in de Oostzee is afgeschaft (artikel 4, lid 4, onder c)).

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen aan te nemen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Bij de betrokken verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Met inachtneming van artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden volgens de in die artikelen vastgestelde voorwaarden verdelen over de regio's of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van het instrument

Voorgesteld(e) instrument(en): verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de Raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2016 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2015) 239 final) is de adviesraad voor de Oostzee (BSAC – Baltic Sea Advisory Council) in juni 2015 geraadpleegd tijdens de vergadering van zijn werkgroep voor de demersale/pelagische visserij. De wetenschappelijke basis voor het voorstel werd aangeleverd door de ICES. De in dat verband ingenomen voorlopige standpunten over alle betrokken visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of konden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

Het wetenschappelijk advies over vangstbeperkingen is in juni 2015 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum BALTFISH.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De geraadpleegde wetenschappelijke organisaties zijn de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES).

De Unie verzoekt de ICES elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies bestrijkt alle bestanden in de Oostzee waarvoor TAC's worden voorgesteld.

Effectbeoordeling

De totale vangstmogelijkheden die voor 2016 worden voorgesteld, bedragen ca. 570 000 ton – en liggen daarmee 15 % lager dan in 2015 1 . Die in aantal exemplaren uitgedrukte vangstmogelijkheden stijgen met 6 % en bedragen 115 874 stuks.

Uitgesplitst naar bestand komt dit neer op een toename van de quota voor twee haringbestanden (met gemiddeld 10 %), zalm in het centrale deel van de Oostzee (10 %), schol (18 %) en een afname voor de haringbestanden in de Botnische Golf en de Golf van Riga (met gemiddeld 28 %), zalm in de Finse Golf (met 24 %), het oostelijke kabeljauwbestand (met 20 %) en sprot (met 14 %).

Uitgaande van de gemiddelde prijzen van de aangevoerde vis die in 2013 in acht Oostzeelanden werden opgetekend 2 , zal de waarde van de vangstmogelijkheden in 2016 ongeveer 256 miljoen EUR bedragen. Dit komt neer op een daling met 19 %. De waarde is het sterkst afgenomen voor haring in de Botnische Golf, van 62 miljoen EUR in 2015 tot 38 miljoen EUR in 2016. Deze waardeverlaging zal echter minder significant zijn aangezien het haringquotum in 2014 niet volledig is benut en wordt aangenomen dat in 2016 hetzelfde vangstniveau zal worden aangehouden. Hoewel het sprotquotum met 14 % wordt verlaagd, zal de waarde van het quotum met zo'n 100 000 euro stijgen. Dit komt door de prijsstijging met 17 % (in 2013 bedroeg de prijs 289 EUR/ton).

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar past ook in de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk tot een duurzaam niveau te reduceren en op dat niveau te houden. De gekozen benadering zal daarom, op de middellange tot lange termijn, resulteren in een stabiele visserijinspanning en hogere quota. Op de lange termijn wordt zowel een verduurzaming van de visserijactiviteiten als een toename van de aanlandingen verwacht.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Het voorstel zorgt voor een verdere vereenvoudiging van de administratieve procedures voor (EU- of nationale) overheidsinstanties aangezien het bepalingen bevat die vergelijkbaar zijn met de uit 2015 daterende verordening over de vangstmogelijkheden in de Oostzee.

De onderhavige verordening vereenvoudigt het visserijbeheer aangezien het de visserij niet langer zoals in de voorbije jaren beperkt door het aantal dagen vast te stellen dat vissersvaartuigen op zee mogen vissen. Dit zal de administratieve lasten voor de lidstaten verlichten. Wetenschappers hebben geconcludeerd dat de afwezigheid van de beperking van de visserijinspanning de toestand van het bestand niet in gevaar zal brengen aangezien de doeltreffend toezicht op de benutting van de quota volstaat om de visserijdruk op de bestanden te beheersen.

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor het jaar 2016, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en toezichts , evaluatie en rapportageregelingen

Het toezicht op het gebruik van de vangstmogelijkheden in de vorm van TAC's en quota is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

In dit voorstel worden voor de lidstaten die in de Oostzee visserijactiviteiten verrichten, de voor 2016 geldende vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld.

De aanlandingsverplichting voor in bepaalde visserijen gevangen vis werd van toepassing op 1 januari 2015. In de Oostzee wordt in het kader van deze visserijen vis bovengehaald uit bestanden waarvoor in deze verordening TAC's en quota zijn vastgesteld, met name: kleine pelagische visserijen (haring- en sprotbestanden), zalmvisserijen (zalmbestanden) en kabeljauwvisserijen (kabeljauwbestanden), waar de soort de visserij bepaalt. Overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie is met ingang van 1 januari 2017 in de Oostzee de aanlandingsverplichting van toepassing op vangsten van soorten die de visserij niet bepalen, maar wel onder TAC's vallen, zoals schol.

Als gevolg van de aanlandingsverplichting moeten de vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aangelande hoeveelheid maar als afspiegeling van de gevangen hoeveelheid. Een dergelijke wijziging is doorgevoerd in het kader van de verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2015 en is niet langer van toepassing voor de bovengenoemde bestanden.

De vangstmogelijkheden moeten ook worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de voorschriften in meerjarenplannen).

De voorgestelde cijfers zijn gebaseerd op actueel wetenschappelijk advies en overleg met de BSAC. Waar dit van toepassing is, worden met het oog op de vaststelling van de EU-quota voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden de respectieve hoeveelheden van deze bestanden afgetrokken van de door de ICES aanbevolen TAC's.

Aangezien de Commissie van plan is om overeenkomstig het EU-beleid en de door de EU aangegane internationale verbintenissen een duurzaam gebruik van de visserijrijkdommen te garanderen en tegelijkertijd de vangstmogelijkheden stabiel te houden, worden de TAC's van jaar tot jaar zo min mogelijk gewijzigd voor zover dat mogelijk is in het licht van de toestand van de betrokken bestanden.

De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota zijn opgenomen in de bijlage bij de verordening.

Alle vijf pelagische bestanden (vier haringbestanden en een sprotbestand), schol en zalm in het centrale deel van de Oostzee moeten in 2016 in de Oostzee op MSY-niveau worden bevist; daarom stemmen de voorgestelde TAC's overeen met de MSY-visserijsterfte. De TAC's voor zalm en schol in de Finse Golf en het oostelijke kabeljauwbestand zijn in overeenstemming met de door de ICES ontwikkelde aanpak van bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. Het advies en de TAC voor het westelijke kabeljauwbestand moeten nog worden verduidelijkt door de ICES.

Vanwege biologische veranderingen in het oostelijke kabeljauwbestand heeft de ICES geen biologisch referentiepunten, d.w.z. werkelijke visserijsterfte, voor dit bestand ter beschikking gesteld. Bij het opstellen van het plan werd ervan uitgegaan dat de toename van het kabeljauwbestand stabiel zou blijven – wat niet meer het geval is. Ook de ICES heeft erkend dat de groei van het oostelijke kabeljauwbestand de afgelopen jaren dramatisch afneemt en dat de biologische referentiepunten niet meer kunnen worden bepaald. Daarom – aldus de ICES – is het meerjarenplan voor de Baltische kabeljauwbestanden niet meer bruikbaar als basis voor een advies over het oostelijke kabeljauwbestand en moet – nog steeds volgens de ICES – worden geopteerd voor een TAC op basis van de aanpak voor bestanden waarover weinig gegevens beschikbaar zijn. Bijgevolg kunnen de artikelen 6, 7 en 8 van het meerjarenplan in 2016 niet worden toegepast op het oostelijke kabeljauwbestand aangezien de in het plan opgenomen voorschriften voor de vaststelling van de TAC's zijn gebaseerd op deze referentiepunten. Zolang echter geen voorstel voor een nieuw meerjarenplan voor de Oostzee op tafel wordt gelegd, is het zaak te voorkomen dat het oostelijke kabeljauwbestand vanwege het ontbreken van TAC's wordt overgeëxploiteerd en moeten de vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het plan en artikel 43, lid 3, van het Verdrag worden vastgesteld op basis van de aanpak die de ICES heeft ontwikkeld.

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, onder meer, op grond van artikel 3 en artikel 4, in de vorm van flexibiliteit voor bestanden waarvoor TAC's bij wijze van voorzorgsmaatregel en analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad, bij de vaststelling van de TAC's, op basis van onder meer de biologische situatie van de bestanden voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn. Recent is deze flexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven en een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn wanneer de lidstaten geen gebruik maken van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2015/0184 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In artikel 43, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden moet vaststellen.

(2)Krachtens artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 3 moeten maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijdommen van de zee worden vastgesteld, rekening houdend met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede eventueel advies van adviesraden die zijn opgericht voor de betrokken geografische gebieden of bevoegdheidsgebieden.

(3)De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief in voorkomend geval bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de vangstmogelijkheden zo over de lidstaten worden verdeeld dat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gegarandeerd, mede met inachtneming van de in die verordening vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(4)De totale toegestane vangsten (TAC's) dienen derhalve, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013, te worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaal-economische aspecten, waarbij een gelijke behandeling van de visserijsectoren moet worden gegarandeerd, en in het licht van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.

(5)De vangstmogelijkheden voor bestanden waarvoor specifieke meerjarenplannen gelden, moeten overeenkomstig de in die plannen vervatte voorschriften worden vastgesteld. Bijgevolg moeten de vangstlimieten voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee worden vastgesteld overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad 4 vervatte voorschriften.

(6)Wegens wijzigingen in de biologie van het oostelijke kabeljauwbestand was de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) niet in staat de biologische referentiepunten voor kabeljauwbestanden in de ICES-deelsectoren 25-32 vast te stellen en heeft hij als alternatief aanbevolen de TAC voor dat kabeljauwbestand vast te stellen aan de hand van de aanpak voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. Bij gebrek aan biologische referentiepunten was het onmogelijk om de vangstmogelijkheden voor het kabeljauwbestand in deze deelsectoren volgens de in Verordening (EG) nr. 1098/2007 vervatte voorschriften vast te stellen en toe te wijzen. Aangezien de duurzaamheid van het kabeljauwbestand ernstig kan worden bedreigd als geen vangstmogelijkheden worden vastgesteld en toegewezen, is het passend de TAC vast te stellen op basis van de aanpak voor bestanden waarover weinig gegevens beschikbaar zijn, op een niveau dat overeenstemt met de benadering die door de ICES is ontwikkeld en aanbevolen.

(7)De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 5 , en met name de artikelen 33 en 34 betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de toezending van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden aan de Commissie. Daarom moeten in de onderhavige verordening de codes worden gespecificeerd die de lidstaten dienen te gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden betreffende de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.

(8)Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad 6 zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, onder meer, op grond van de artikelen 3 en 4, in de vorm van flexibiliteit voor bestanden waarvoor TAC's bij wijze van voorzorgsmaatregel en analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad, bij de vaststelling van de TAC's, op basis van onder meer de biologische toestand van de bestanden voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn. Recent is deze jaarflexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en tot een verslechtering in de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden bepaald dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(9)Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2016. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I
Algemene bepalingen

Artikel 1
Onderwerp

Bij deze verordening wordt vastgesteld welke vangstmogelijkheden in 2016 in de Oostzee van toepassing zijn op bepaalde visbestanden en groepen visbestanden.

Artikel 2
Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op Unievissersvaartuigen die actief zijn in de Oostzee.

Artikel 3
Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)    "ICES": de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee;

(2)"Oostzee": de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;

(3)"deelsector": een ICES-deelsector van de Oostzee als gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad 7 ;

(4)"vissersvaartuig": elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van biologische rijkdommen van de zee;

(5)"Unievissersvaartuig": een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

(6)"bestand": in een bepaald beheersgebied voorkomende biologische rijkdom van de zee;

(7)"totale toegestane vangst" (total allowable catch – TAC): de hoeveelheid van elk bestand die mag worden:

(i)gevangen in één jaar, in het geval van visserijen waarop een aanlandingsverplichting van toepassing is op grond van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, of

ii)aangeland in één jaar, in het geval van visserijen waarop geen aanlandingsverplichting van toepassing is op grond van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

(8)"quotum": een vast aandeel van de aan de Unie, een lidstaat of een derde land toegewezen TAC.

Hoofdstuk II
Vangstmogelijkheden

Artikel 4
TAC's en toewijzingen

De TAC’s, de quota en, in voorkomend geval, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 5
Bijzondere bepalingen inzake toewijzingen

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening aan de lidstaten toegewezen onverminderd:

a)het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

c)extra aanlandingen die worden toegestaan in het kader van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 of artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

d)hoeveelheden die worden ingehouden overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 of overgedragen in het kader van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

e)kortingen op grond van de artikelen 105, 106 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 6
Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten waarop de aanlandingsverplichting niet van toepassing is

Vangsten en bijvangsten van schol mogen slechts aan boord worden gehouden of worden aangeland wanneer deze zijn bovengehaald door Unievissersvaartuigen die de vlag voeren van een lidstaat die over een niet-opgebruikt quotum beschikt.

HOOFDSTUK III
Slotbepalingen

Artikel 7
Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de gevangen of aangelande hoeveelheden vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.

Artikel 8
Flexibiliteit

1.Tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor voorzorgs-TAC's zijn vastgesteld, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.

2.Artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruik maakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 9
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1) Excl. het oostelijke kabeljauwbestand en incl. het omgerekende gewicht voor de kabeljauwbestanden (1 stuk weegt gemiddeld 4,5 kg).
(2) EUMOFA, jaarlijkse gegevens, op 22.5.2014 opgehaald op http://www.eumofa.eu .
(3) Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(4) Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
(6) Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).
(7) Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont (PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1).
Top

Brussel, 2.9.2015

COM(2015) 413 final

BIJLAGE

bij het Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD
tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden
en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn


BIJLAGE

bij het Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD
tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden

en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn

Onderstaande tabellen bevatten de TAC's en quota per bestand (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) en de voorwaarden die daar functioneel verband mee houden.

Tenzij anders bepaald, zijn de verwijzingen naar visserijzones verwijzingen naar ICES-zones.

De visbestanden zijn vermeld in alfabetische volgorde op de Latijnse naam van de soort.

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende vergelijkende tabel van wetenschappelijke en gewone namen:

Wetenschappelijke naam

Drielettercode

Gewone naam

Clupea harengus

HER

Haring

Gadus morhua

COD

Kabeljauw

Pleuronectes platessa

PLE

Schol

Salmo salar

SAL

Atlantische zalm

Sprattus sprattus

SPR

Sprot

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsectoren 30-31

Clupea harengus

HER/3D30.; HER/3D31.

Finland

84654

Zweden

18600

Unie

103254

TAC

103254

Analytische TAC

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsectoren 22-24

Clupea harengus

HER/3B23.; HER/3C22.; HER/3D24.

Denemarken

3476

Duitsland

13680

Finland

2

Polen

3227

Zweden

4412

Unie

24797

TAC

24797

Analytische TAC

Het bepaalde in artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.




Soort:

Haring

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

Clupea harengus

HER/3D25.; HER/3D26.; HER/3D27.; HER/3D28.2; HER/3D29.; HER/3D32.

Denemarken

3905

Duitsland

1035

Estland

19942

Finland

38927

Letland

4921

Litouwen

5182

Polen

44224

Zweden

59369

Unie

177505

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsector 28.1

Clupea harengus

HER/03D.RG

Estland

14141

Letland

16482

Unie

30623

TAC

30623

Analytische TAC



Soort

Kabeljauw

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 25-32

Gadus morhua

COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

Denemarken

9451

Duitsland

3760

Estland

921

Finland

723

Letland

3514

Litouwen

2315

Polen

10884

Zweden

9575

Unie

41143

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

Het bepaalde in artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.



Soort:

Kabeljauw

Gebied:

Deelsectoren 22-24

Gadus morhua

COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

Denemarken

p.m

Duitsland

p.m

Estland

p.m

Finland

p.m

Letland

p.m

Litouwen

p.m

Polen

p.m

Zweden

p.m

Unie

p.m

TAC

p.m

Analytische TAC

Het bepaalde in artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.




Soort:

Schol

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 22-32

Pleuronectes platessa

PLE/3B23.; PLE/3C22.; PLE/3D24.; PLE/3D25.; PLE/3D26.; PLE/3D27.; PLE/3D28.; PLE/3D29.; PLE/3D30.; PLE/3D31.; PLE/3D32.

Denemarken

2890

Duitsland

321

Polen

605

Zweden

218

Unie

4034

TAC

4034

Analytische TAC

Soort:

Atlantische zalm

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 22-31

Salmo salar

SAL/3B23.; SAL/3C22.; SAL/3D24.; SAL/3D25.; SAL/3D26.; SAL/3D27.; SAL/3D28.; SAL/3D29.; SAL/3D30.; SAL/3D31.

Denemarken

21935

(1)

Duitsland

2440

(1)

Estland

2229

(1)

Finland

27351

(1)

Letland

13951

(1)

Litouwen

1640

(1)

Polen

6654

(1)

Zweden

29650

(1)

Unie

105850

(1)

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Het bepaalde in artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

__________

(1)    Aantal stuks



Soort:

Atlantische zalm

Gebied:

Uniewateren van deelsector 32

Salmo salar

SAL/3D32.

Estland

1028

(1)

Finland

8996

(1)

Unie

10024

(1)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

__________

(1)    Aantal stuks

Soort:

Sprot

Gebied:

Uniewateren van de deelsectoren 22-32

Sprattus sprattus

SPR/3B23.; SPR/3C22.; SPR/3D24.; SPR/3D25.; SPR/3D26.; SPR/3D27.; SPR/3D28.; SPR/3D29.; SPR/3D30.; SPR/3D31.; SPR/3D32.

Denemarken

18184

Duitsland

11520

Estland

21115

Finland

9519

Letland

25502

Litouwen

9225

Polen

54119

Zweden

35152

Unie

184336

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Top