EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52015PC0137
Proposal for a COUNCIL DECISION on the position to be adopted, on behalf of the European Union, at the Seventh Conference of the Parties to the Stockholm Convention on Persistent Organic Pollutants regarding the proposals for amendments of Annexes A, B and C
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt tijdens de zevende Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van de bijlagen A, B en C
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt tijdens de zevende Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van de bijlagen A, B en C
/* COM/2015/0137 final - 2015/0069 (NLE) */
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt tijdens de zevende Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van de bijlagen A, B en C /* COM/2015/0137 final - 2015/0069 (NLE) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL In mei 2001 werd in het kader van het
Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) het Verdrag van Stockholm inzake
persistente organische verontreinigende stoffen (Persistent Organic Pollutants
of POP's)[1]
aangenomen. De Europese Unie en de lidstaten[2]
zijn partijen bij het verdrag[3]
en de bepalingen van het verdrag zijn in het EU-recht ten uitvoer gelegd bij
Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29
april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot
wijziging van Richtlijn 79/117/EEG[4]
(de "POP-verordening"). De algemene doelstelling van het Verdrag van
Stockholm is de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen
POP's. Er wordt specifiek verwezen naar de voorzorgbenadering, zoals die is
geformuleerd in beginsel 15 van de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu
en ontwikkeling van 1992. Het beginsel wordt operationeel gemaakt in artikel 8
van het verdrag, waarin de regels voor de opname van nieuwe chemische stoffen
in de bijlagen bij het verdrag worden vastgesteld. Tijdens de zevende Conferentie van Partijen in
mei 2015 moeten drie besluiten worden genomen over de opname van
polychloornaftaleen (PCN) en hexachloorbutadieen (HCBD) in de bijlagen A
(beëindiging) en C (onopzettelijke productie) en pentachloorfenol (PCP) in
bijlage A. Deze drie stoffen heeft de EU in 2011 aangemeld. Daarnaast zal
tijdens de zevende Conferentie van Partijen ook worden beoordeeld of de
specifieke uitzonderingen en acceptabele doeleinden voor
perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) nog altijd nodig zijn. De productie, het in de handel brengen, het
gebruik en de onopzettelijke emissie van deze drie stoffen zijn in de Unie
reeds beëindigd of sterk verminderd, maar er kan niet worden uitgesloten dat
zij in andere landen nog worden geproduceerd, op de markt gebracht, gebruikt
en/of in aanzienlijke mate onopzettelijk uitgestoten. Omdat deze chemische
stoffen zich over grote afstanden in het milieu kunnen verspreiden, zijn de op
nationaal of op het niveau van de Unie getroffen maatregelen niet toereikend om
een hoge mate van milieu- en gezondheidsbescherming te waarborgen en is
grootschaliger actie noodzakelijk. Aanbevelingen van de toetsingscommissie De Toetsingscommissie persistente organische
verontreinigende stoffen ("de toetsingscommissie") heeft tijdens haar
negende vergadering de risicobeheerevaluatie van hexachloorbutadieen (HCBD)
goedgekeurd. In de risicobeheerevaluatie werd onder meer het volgende geconcludeerd: –
Voor zover bekend wordt HCBD momenteel niet
opzettelijk geproduceerd of gebruikt; daarom is het belangrijk om een
herintroductie ervan te voorkomen en om de risico's die verbonden zijn aan
onbedoelde emissies ervan te beheren. –
HCBD is een onopzettelijk bijproduct van
industriële processen (met name de productie van andere gechloreerde
koolwaterstoffen en de productie van magnesium). Maatregelen ter minimalisering
van emissies bij de productie zijn bekend en worden reeds toegepast in landen die
partij zijn bij het Verdrag van Stockholm. –
HCBD wordt onopzettelijk gegenereerd tijdens de
verbranding en andere thermische en industriële processen. Maatregelen ter
vermindering van onopzettelijke emissies van POP’s bij dergelijke processen
zullen leiden tot een verdere verlaging van de HCBD-uitstoot. De monitoring van
HCBD kan extra kosten veroorzaken. HCBD verspreidt zich in onbekende mate vanuit
oude stortplaatsen. Er bestaan controlemaatregelen die dit soort emissie kunnen
minimaliseren. De toetsingscommissie heeft tijdens haar negende vergadering in
oktober 2013 aanbevolen HCBD zonder enige uitzondering in de bijlagen A en C
bij het verdrag op te nemen. Met betrekking tot polychloornaftaleen (PCN)
werd in de risicobeheerevaluatie onder meer het volgende geconcludeerd: –
Voor zover bekend wordt PCN momenteel niet
opzettelijk geproduceerd of gebruikt, maar het is belangrijk mogelijke
resterende toepassingen te beperken en een herintroductie ervan te voorkomen. –
PCN wordt onopzettelijk voortgebracht tijdens hete
industriële processen (met name bij afvalverbranding, maar ook bij andere
processen die polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen
(PCDD’s/PCDF’s) genereren). Maatregelen ter vermindering van het vrijkomen van
PCDD’s/PCDF’s zullen ook de PCN-emissies verminderen. De monitoring van PCN kan
extra kosten veroorzaken. –
PCN verspreidt zich in onbekende mate vanuit
stortplaatsen en voorraden van oude toestellen. Geldende maatregelen ten
aanzien van PCB-voorraden zullen ook op efficiënte wijze het vrijkomen van PCN
uit voorraden verminderen. De toetsingscommissie heeft tijdens haar
negende vergadering in oktober 2013 aanbevolen PCN zonder enige uitzondering in
de bijlagen A en C bij het verdrag op te nemen. Tijdens de tiende bijeenkomst in oktober 2014
heeft de toetsingscommissie een risicobeheerevaluatie van pentachloorfenol
(PCP) en de zouten en esters daarvan goedgekeurd. In de risicobeheerevaluatie
werd onder meer het volgende geconcludeerd: –
De productie van PCP wordt beperkt, met als enige
uitzondering toepassingen voor het bewaren van industrieel hout, met name de
behandeling van elektriciteitsmasten en dwarsarmen. De toetsingscommissie heeft tijdens haar
tiende vergadering van oktober 2014 besloten om de opname van PCP in bijlage A
bij het verdrag aan te bevelen met specifieke uitzonderingen voor de productie
en het gebruik van PCP voor elektriciteitsmasten en dwarsarmen. Overeenkomstig artikel 8, lid 9, van het
verdrag heeft de toetsingscommissie besloten deze aanbevelingen aan de Conferentie
van de Partijen voor te leggen voor behandeling tijdens de vergadering van mei
2015. De toetsingscommissie heeft ook een aantal
aanbevelingen gedaan over alternatieven voor het gebruik van PFOS in open
toepassingen. Er is nieuwe informatie over de commerciële beschikbaarheid en
doeltreffendheid van veiliger alternatieven voor PFOS voor een aantal
toepassingen: tapijten, leder en kleding, textiel en stoffering, coating en
hulpstoffen daarvoor, insecticiden voor de bestrijding van rode vuurmieren en
termieten, en insectenlokstoffen voor de bestrijding van bladsnijdersmieren
Atta spp. en Acromyrmex spp. Daarnaast spoort de toetsingscommissie de partijen
ook aan om het gebruik van PFOS voor bekledingen van hard metaal (momenteel bij
het verdrag toegestaan als een specifieke uitzondering) te beperken tot
gesloten systemen. Dit gebruik is op grond van het verdrag als "acceptabel
doel" toegestaan. HCBD en EU-recht HCBD is een prioritaire gevaarlijke stof in de
zin van de Kaderrichtlijn water (2000/60/EG)[5].
Daarnaast is HCBD opgenomen in het protocol inzake POP’s bij het VN-ECE-Verdrag
betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand
(CLRTAP), en derhalve moeten de partijen de productie en het gebruik ervan
uitbannen. Verordening (EU) nr. 519/2012 van de Commissie van 19 juni 2012
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement
en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met
betrekking tot bijlage I[6]
legt dit verbod ten uitvoer in de EU-wetgeving. Toch moet er nog rekening
worden gehouden met afval en vervuilde terreinen en zijn er maatregelen nodig
om een herintroductie ervan te voorkomen. Hoewel HCBD in Europa niet langer wordt
geproduceerd, is het nog altijd mogelijk dat het bij sommige industriële
activiteiten onopzettelijk wordt geproduceerd. Wanneer bij dergelijke
activiteiten de drempels van de richtlijn inzake industriële emissies
(2010/75/EU[7])
worden bereikt, moeten de beste beschikbare technieken (BBT) worden gebruikt om
de emissies en de impact daarvan op het milieu als geheel te voorkomen en te
beperken. Voor het exploiteren van een industriële installatie is een
vergunning van de bevoegde autoriteit van een lidstaat nodig. Deze vergunning
moet de emissiegrenswaarden voor de in bijlage II van de richtlijn inzake
industriële emissies opgenomen verontreinigende stoffen bevatten, evenals voor
andere stoffen die, gelet op hun aard en hun potentieel voor overdracht van
verontreiniging op alle milieucompartimenten, waarschijnlijk in significante
hoeveelheden zullen vrijkomen. PCN en EU-recht PCN is opgenomen in het protocol inzake POP’s
bij het LRTAP-verdrag, en derhalve moeten de partijen de productie en het
gebruik daarvan uitbannen. Op grond van Verordening (EU) nr. 519/2012 van
de Commissie is de productie en het gebruik van PCN in de Unie verboden.
Momenteel wordt onopzettelijke productie via verbranding (voornamelijk
afvalverbranding) als de belangrijkste bron beschouwd. Hoewel PCN in Europa niet meer wordt
geproduceerd, is het nog altijd mogelijk dat het bij sommige industriële
activiteiten onopzettelijk wordt geproduceerd. Wanneer bij dergelijke
activiteiten de drempels van de richtlijn inzake industriële emissies
(2010/75/EU) worden bereikt, moeten de beste beschikbare technieken (BBT)
worden gebruikt om de emissies en de impact daarvan op het milieu als geheel te
voorkomen en te beperken. Voor het exploiteren van een industriële installatie
is een vergunning van de bevoegde autoriteit van een lidstaat nodig. Deze vergunning
moet de emissiegrenswaarden voor de in bijlage II van de richtlijn inzake
industriële emissies opgenomen verontreinigende stoffen bevatten, evenals voor
andere stoffen die, gelet op hun aard en hun potentieel voor overdracht van
verontreiniging op alle milieucompartimenten, waarschijnlijk in significante
hoeveelheden zullen vrijkomen. PCP
en EU-recht Het in de handel brengen en het gebruik van
pentachloorfenol als stof of als bestanddeel van andere stoffen of van mengsels
in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of meer is beperkt op grond van
vermelding 22 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (Reach)[8]. Bovendien is het op de
markt brengen en het gebruik van PCP als gewasbeschermingsmiddel en als biocide
verboden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009[9] en Verordening (EU)
nr. 528/2012[10].
Acties na de besluiten van de zevende
Conferentie van de Partijen Stoffen die in bijlage A, B en/of C bij het
Verdrag van Stockholm worden vermeld, moeten ook worden opgenomen in de
POP-verordening teneinde te waarborgen dat de EU-implementatie in lijn is met
de internationale verplichtingen van de Unie[11]. HCBD en PCN zijn in 2012 toegevoegd aan
bijlage I bij de POP-verordening. Als deze stoffen in bijlage C bij het Verdrag
van Stockholm worden opgenomen, moeten ze ook in bijlage III worden opgenomen. Na de opname in bijlage A bij het Verdrag van
Stockholm zal PCP ook in bijlage I bij de POP-verordening moeten worden
opgenomen. Aangezien hierdoor de opname in bijlage XVII bij de
Reach-verordening overbodig is, zal de procedure tot schrapping uit die bijlage
worden ingeleid. PFOS en EU-recht Tijdens de vierde vergadering van de
Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm in mei 2009 werd
overeengekomen om PFOS en de derivaten daarvan op te nemen in bijlage B bij het
verdrag, met een aantal specifieke uitzonderingen en acceptabele doeleinden. De
Europese uitvoeringswetgeving is restrictiever dan het Verdrag van Stockholm,
omdat de uitzonderingen en de acceptabele doeleinden die in de Unie al waren
verboden op grond van Reach er niet in zijn opgenomen. Daarmee werd
tegemoetgekomen aan het overkoepelende beginsel dat het niveau van
milieubescherming in de Unie niet mag worden verlaagd. Procedure voor het toevoegen van nieuwe
POP-stoffen en tot wijziging van de bijlagen bij het verdrag Overeenkomstig artikel 8 van het verdrag
kunnen de partijen aan het Secretariaat voorstellen om een chemische stof op te
nemen in bijlage A, B en/of C. De Toetsingscommissie persistente organische
verontreinigende stoffen ("de toetsingscommissie") moet het voorstel
bestuderen. Indien uit de toetsing blijkt dat de chemische
stof, als gevolg van de verspreiding ervan over grote afstand in het milieu,
waarschijnlijk tot grote nadelige gevolgen voor de gezondheid van de mens
en/of voor het milieu kan leiden zodat maatregelen op wereldschaal
gerechtvaardigd zijn, vindt het voorstel doorgang en wordt een
risicobeheerevaluatie opgesteld die een analyse van de mogelijke
controlemaatregelen omvat. Op basis daarvan doet de toetsingscommissie een
aanbeveling omtrent de vraag of de chemische stof door de Conferentie van de
Partijen in aanmerking moet worden genomen voor opname in bijlage A, B en/of C.
Het definitieve besluit wordt door de Conferentie van de Partijen genomen. Voor de Unie treden wijzigingen aan de
bijlagen A, B en/of C in werking één jaar na de datum waarop de depositaris
meedeelt dat ze door de Conferentie van de Partijen zijn aangenomen. Aanbevelingen van de toetsingscommissie en
EU-recht Indien de aanbeveling van de
toetsingscommissie in mei 2015 door de Conferentie van de Partijen wordt
gevolgd, zal dit leiden tot een internationaal verbod op de productie, het in
de handel brengen, de in- en uitvoer en het gebruik van PCN, HCBD en PCP,
behalve de productie en het gebruik van PCP voor elektriciteitspalen en
dwarsarmen. De opname van HCBD en PCN in de bijlagen A en
C en PCP in bijlage A bij het verdrag vergt wijzigingen van de POP-verordening.
Wanneer stoffen aan het verdrag worden toegevoegd, gelden krachtens artikel 14,
lid 1, van de verordening voor wijzigingen van de bijlagen bij de verordening
de normale comitéprocedures zoals vastgesteld in artikel 5 bis van Besluit
1999/468/EG[12],
gelet op de artikelen 10 en 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011[13]. Voor PFOS en derivaten daarvan zal een
schrapping van de specifieke uitzonderingen die zijn opgenomen in het verslag
van de toetsingscommissie geen gevolgen hebben voor de EU-wetgeving, aangezien
de desbetreffende uitzonderingen ofwel niet zijn opgenomen in de
POP-verordening of al zijn vervallen. De enige uitzondering hierop is het
gebruik van PFOS in hardmetalen bekleding in open systemen: momenteel is er
namelijk overeenkomstig de POP-verordening een uitzondering voor het gebruik
als bevochtigingsmiddel bij gecontroleerde galvanisatie. Deze uitzondering
overeenkomstig de POP-verordening geldt evenwel slechts tot 26 augustus 2015. Het
EU-standpunt In het licht van het bovenstaande is het
wenselijk dat de Europese Unie tijdens de zevende conferentie van de partijen
bij het Verdrag van Stockholm de opname van PCN en HCBD in de bijlagen A en C
bij het verdrag, en PCP in bijlage A steunt. Aangezien het gebruik van PCP in
de EU reeds beperkt is, is een specifieke uitzondering voor de productie en het
gebruik van PCP voor elektriciteitsmasten en dwarsarmen niet nodig, maar kan
deze als onderdeel van een algemeen compromis worden aanvaard. Daarnaast moet
de Europese Unie de schrapping van de relevante specifieke uitzonderingen en
acceptabele doeleinden voor PFOS en derivaten daarvan, waaronder de
uitzondering voor het gebruik als bevochtigingsmiddel bij gecontroleerde
galvanisatie, te steunen, aangezien de schrapping van deze uitzondering pas in
werking zal treden na het verstrijken van de uitzondering in de EU in augustus
2015. 2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN
VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN Aangezien PCN en HCBD reeds in Verordening
(EG) nr. 850/2004 inzake POP's zijn opgenomen, wordt verder overleg niet
noodzakelijk geacht. Omdat het op de markt brengen en het gebruik van PCP in de
EU ten gevolge van de opname in bijlage XVII bij Verordening (EG)
nr. 1907/2006 (Reach) en de verwerping in het kader van Verordening (EG)
nr. 1107/2009 en Verordening (EU) nr. 528/2012 reeds verboden is,
werd geen verder overleg nodig geacht. Voor alle stoffen zijn tijdens de
evaluatie door de toetsingscommissie openbare raadplegingen met belanghebbenden
overal ter wereld gehouden en de betrokkenen mochten ook aanwezig zijn bij de
beraadslagingen van de toetsingscommissie. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL Het voorstel bestaat uit een op de artikelen
192, lid 1, en 218, lid 9, van het VWEU gebaseerd besluit van de Raad, waarin
het standpunt wordt bepaald dat op de zevende Conferentie van Partijen bij het
Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen
moet worden genomen met betrekking tot de voorstellen voor wijzigingen aan de
bijlagen A, B en C. Artikel 218, lid 9, van het VWEU is de
passende rechtsgrondslag, omdat de handeling die de zevende Conferentie van
Partijen dient te nemen een besluit is tot wijziging van een bijlage bij het
Verdrag van Stockholm, waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden. 2015/0069 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te
nemen standpunt tijdens de zevende Conferentie van de Partijen bij het Verdrag
van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen met
betrekking tot het voorstel voor een wijziging van de bijlagen A, B en C DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 191, lid 1, juncto
artikel 218, lid 9, Overwegende hetgeen volgt: (1) Op 14 oktober 2004 is het
Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen
("het verdrag") namens de Europese Gemeenschap bij Besluit
2006/507/EG van de Raad[14]
goedgekeurd. (2) De Unie heeft de uit het
verdrag voortvloeiende verplichtingen ten uitvoer gelegd door middel van
Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad[15]. (3) De Europese Unie wijst met
klem op de noodzaak de bijlagen A, B en/of C van het verdrag geleidelijk uit te
breiden met nieuwe stoffen die overeenkomstig het voorzorgsbeginsel als
persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) moeten worden
aangemerkt, teneinde te voldoen aan de doelstelling van het verdrag en de
verbintenis die alle regeringen tijdens de Wereldtop inzake duurzame
ontwikkeling (Johannesburg, 2002) zijn aangegaan om vóór 2020 de schadelijke
effecten van chemische stoffen zoveel mogelijk te beperken. (4) Overeenkomstig artikel 22 van
het verdrag kan de Conferentie van de Partijen besluiten nemen tot wijziging
van de bijlagen A, B en/of C bij het verdrag. Deze besluiten treden in werking
één jaar na de datum van mededeling van een wijziging door de depositaris,
behalve voor de partijen bij het verdrag die hiervan uitgesloten wensen te
blijven. (5) Na een aanmelding van
pentachloorfenol (PCP)[16]
door de Unie in 2011 heeft de Toetsingscommissie persistente organische
verontreinigende stoffen ("de toetsingscommissie"), die werd
opgericht in het kader van het verdrag, haar werkzaamheden inzake PCP afgerond.
De toetsingscommissie is tot het besluit gekomen dat PCP voldoet aan de
criteria van het verdrag voor opname in bijlage A. De zevende Conferentie van
de Partijen bij het Verdrag wordt geacht een besluit te nemen betreffende de
opname van PCP in bijlage A bij het verdrag. (6) Het op de markt brengen en
het gebruik van PCP is verboden uit hoofde van vermelding 22 van bijlage XVII
bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad
(Reach)[17].
Bovendien is het op de markt brengen en het gebruik van PCP als
gewasbeschermingsmiddel en als biocide verboden uit hoofde van Verordening
(EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad[18] en Verordening (EU)
nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad[19]. Aangezien PCP zich
over grote afstand in het milieu kan verspreiden, heeft een mondiale
geleidelijke eliminatie van deze stof meer voordelen voor de EU-burger dan een
EU-brede geleidelijke eliminatie. (7) De toetsingscommissie beveelt
de opname van PCP in de bijlagen bij het verdrag aan met een specifieke
uitzondering voor de productie en het gebruik van PCP voor elektriciteitsmasten
en dwarsarmen. De Unie heeft deze specifieke uitzondering niet nodig, maar moet
er tijdens de zevende Conferentie van de Partijen steun aan verlenen indien dat
nodig is om te zorgen voor de opname van PCP in de bijlagen bij het verdrag. (8) Na een aanmelding van chloornaftalenen
door de Unie in 2011 is de toetsingscommissie tot het besluit gekomen dat
polychloornaftaleen voldoet aan de criteria van het verdrag voor opname in de
bijlagen A en C. De zevende Conferentie van de Partijen bij het verdrag wordt
geacht een besluit te nemen betreffende de opname van PCN in de bijlagen A en C
bij het verdrag. (9) Er is geen productie van PCN
in de Unie, maar ze kunnen onopzettelijk worden geproduceerd, voornamelijk via
de verbranding (met name afvalverbranding). Dergelijke activiteiten vallen
onder Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad[20] en vereisen de
toepassing van bepaalde emissiebeheersmaatregelen. (10) Het op de markt brengen en het
gebruik van PCN is verboden in de Unie op grond van Verordening (EG)
nr. 850/2004, als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 519/2012 van de
Commissie[21].
Aangezien PCN zich over grote afstand in het milieu kan verspreiden, heeft een
mondiale geleidelijke eliminatie van deze stof meer voordelen voor de EU-burger
dan een EU-breed verbod overeenkomstig Verordening (EG) nr. 850/2004. (11) Na een aanmelding van
hexachloorbutadieen (HCBD) door de Unie in 2011 is de toetsingscommissie tot
het besluit gekomen dat HCBD voldoet aan de criteria van het verdrag voor
opname in de bijlagen A en C. De zevende Conferentie van de Partijen bij het
Verdrag wordt geacht een besluit te nemen betreffende de opname van HCBD in de
bijlagen A en C bij het verdrag. (12) HCBD wordt in de Unie niet
meer geproduceerd, maar kan onopzettelijk vrijkomen bij sommige industriële
activiteiten. Dergelijke activiteiten vallen onder Richtlijn 2010/75/EU van het
Europees Parlement en de Raad en vereisen de toepassing van bepaalde
emissiebeheersmaatregelen. (13) Het op de markt brengen en het
gebruik van HCBD is verboden in de Unie op grond van Verordening (EG)
nr. 850/2004, als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 519/2012 van de
Commissie. Aangezien HCBD zich over grote afstand in het milieu kan
verspreiden, heeft een mondiale geleidelijke eliminatie van deze stof meer
voordelen voor de EU-burger dan een EU-breed verbod overeenkomstig Verordening
(EG) nr. 850/2004. (14) Perfluoroctaansulfonzuur en
zijn derivaten (PFOS) zijn reeds opgenomen in bijlage A bij het verdrag, met
een aantal specifieke uitzonderingen. Na een evaluatie van deze vrijstellingen
moedigt de toetsingscommissie de partijen bij het verdrag aan om een einde te
maken aan het gebruik van PFOS in tapijten, leder en kleding, textiel en
stoffering, coating en hulpstoffen daarvoor, en insecticiden voor de
bestrijding van rode vuurmieren en termieten. De toetsingscommissie moedigt de
partijen ook aan om het gebruik van PFOS voor bekledingen van hard metaal, dat
momenteel is toegestaan als een specifieke uitzondering, te beperken tot
gesloten systemen, wat momenteel op grond van het verdrag als acceptabel doel
is toegestaan. Bovendien moedigt de toetsingscommissie de partijen bij het
verdrag aan om een einde te maken aan het gebruik van PFOS in
insectenlokstoffen voor de bestrijding van bladsnijdersmieren Atta spp. en Acromyrmex
spp., wat momenteel als een acceptabel doel is toegestaan. (15) De Unie moet overeenkomstig
het voorstel van de toetsingscommissie steun verlenen aan de schrapping van de
specifieke uitzonderingen en acceptabele doeleinden voor PFOS en derivaten daarvan,
met name de uitzondering voor het gebruik als bevochtigingsmiddel bij
gecontroleerde galvanisatie dat in de Unie ten uitvoer is gelegd bij
Verordening (EG) nr. 850/2004, als gewijzigd bij Verordening (EU)
nr. 757/2010[22],
en die op 26 augustus 2015 verstrijken. HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1 Het standpunt van
de Unie tijdens de zevende Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van
Stockholm zal, in overeenstemming met de aanbevelingen van de
Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen[23], eruit bestaan haar
steun te geven aan: –
de opname van pentachloorfenol (PCP)[24] in bijlage A bij het
verdrag; indien nodig, een specifieke uitzondering voor de productie en het
gebruik van PCP voor elektriciteitsmasten en dwarsarmen; –
de opname van polychloornaftaleen (PCN)[25] in de bijlagen A en C
van het verdrag zonder uitzonderingen; –
de opname van hexachloorbutadieen in de bijlagen A
en C van het verdrag zonder uitzonderingen; –
de schrapping van de volgende uitzonderingen en
acceptabele doeleinden in de vermelding betreffende perfluoroctaansulfonzuur
(PFOS) en derivaten daarvan in bijlage B bij het verdrag: tapijten, leder en
kleding, textiel en stoffering, coating en hulpstoffen daarvoor, insecticiden
voor de bestrijding van rode vuurmieren en termieten, insectenlokstof voor de
bestrijding van bladsnijdersmieren Atta spp. en Acromyrmex spp.; –
de schrapping van de specifieke uitzondering voor
PFOS in metaalbekleding, met uitzondering van hardmetalen bekleding in gesloten
systemen, wat als een acceptabel doel in het verdrag is vastgesteld. In het licht van de ontwikkelingen tijdens de
zevende vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van
Stockholm kan dit standpunt worden verfijnd en goedgekeurd door de
vertegenwoordigers van de Unie in de vergadering, na coördinatie ter plaatse,
zonder verder besluit van de Raad. Artikel 2 Dit besluit
treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter [1] http://www.pops.int/documents/convtext/convtext_en.pdf. [2] Twee EU-lidstaten zijn nog niet tot ratificatie
overgegaan (Italië en Malta). [3] PB L 209 van 31.7.2006, blz. 1. [4] PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7. [5] PB 327 van 22.12.2000, blz. 1. [6] PB L 159 van 20.6.2012, blz. 1. [7] PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17. [8] PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1. [9] PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1. [10] PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1. [11] Hetzelfde geldt voor stoffen die worden toegevoegd aan de
bijlagen I, II en/of III bij het protocol van de ECE-VN betreffende POP's. [12] Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot
vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie
verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23). [13] Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de
algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop
de lidstaten de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie
controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13). [14] Besluit 2006/507/EG van de Raad van 14 oktober 2004
betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van
Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 209
van 31.7.2006, blz. 1). [15] Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement
en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische
verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PB L 158
van 30.4.2004, blz. 7). [16] Aanmelding UNEP/POPS/POPRC-7/4 [17] Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees
Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en
beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen
(Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen,
houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van
Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG)
nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en
de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie
(PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1). [18] Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement
en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van
gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en
91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1) [19] Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement
en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik
van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1). [20] Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de
Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie
en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010,
blz. 17). [21] Verordening (EU) nr. 519/2012 van de Commissie van
19 juni 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het
Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische
verontreinigende stoffen met betrekking tot bijlage I (PB L 159 van
20.6.2012, blz. 1). [22] Verordening (EG) nr. 757/2010 van de Commissie tot
wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en
de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met
betrekking tot de bijlagen I en III (PB L 223/29 van 25.8.2010). [23] Besluiten van de toetsingscommissie POPRC-10/1, POPRC-9/1,
POPRC-9/2. [24] Pentachloorfenol en de zouten en esters daarvan. [25] Dichloornaftalenen, trichloornaftalenen,
tetrachloornaftalenen, pentachloornaftalenen, hexachloornaftalenen,
heptachloornaftalenen en octachloornaftalenen, afzonderlijk of als componenten
van chloornaftalenen.