This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52015DC0138
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL on the exercise of the delegation conferred on the Commission pursuant to Directive 2001/83/EC of the European Parliament and of the Council of 6 November 2001 on the Community code relating to medicinal products for human use and pursuant to Regulation (EC) No 726/2004 of the European Parliament and of the Council of 31 March 2004 laying down Community procedures for the authorisation and supervision of medicinal products for human and veterinary use and establishing a European Medicines Agency
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitoefening van de bevoegdheid die aan de Commissie is gedelegeerd op grond van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik en op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitoefening van de bevoegdheid die aan de Commissie is gedelegeerd op grond van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik en op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau
/* COM/2015/0138 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitoefening van de bevoegdheid die aan de Commissie is gedelegeerd op grond van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik en op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau /* COM/2015/0138 final */
Verslag van de Commissie aan het Europees
Parlement en de Raad over de uitoefening
van de bevoegdheid die aan de Commissie is gedelegeerd op grond van
Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van
6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek
betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik en op grond van Verordening
(EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van
31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het
verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en
diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees
Geneesmiddelenbureau
1.
Inleiding
Het Europees wetgevingskader voor
geneesmiddelen voor menselijk gebruik is bedoeld om een bijdrage te leveren aan
een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en een doeltreffend
functioneren van de interne markt. Bovendien moeten de genomen maatregelen
innovatie aanmoedigen. Het kader gaat uit van het principe dat geneesmiddelen
alleen op de markt worden gebracht indien de bevoegde autoriteiten een
vergunning hebben verleend voor het in de handel brengen ervan. De voorschriften en procedures voor de
verlening van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen
voor menselijk gebruik en de regels voor continu toezicht op geneesmiddelen
nadat deze op de markt zijn gebracht, zijn hoofdzakelijk vastgelegd in
Richtlijn 2001/83/EG[1]
("de geneesmiddelenrichtlijn") en in Verordening (EG)
nr. 726/2004[2]
("de verordening"). In deze teksten worden ook geharmoniseerde
bepalingen op aanverwante terreinen zoals de productie, de groothandel en de
reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik vastgesteld. Deze kunnen
niet los van elkaar worden begrepen, maar moeten in onderling verband worden
beschouwd[3]. De geneesmiddelenrichtlijn, zoals gewijzigd
bij Richtlijn 2010/84/EU[4]
en Richtlijn 2011/62/EU[5],
verleent de Commissie de bevoegdheid voor het vaststellen van gedelegeerde
handelingen betreffende werkzaamheidsstudies na toelating
(artikel 22 ter), de beginselen inzake goede praktijken bij de
vervaardiging van werkzame stoffen (artikel 47), de criteria voor de
beoordeling van het mogelijke vervalste karakter van geneesmiddelen die door de
EU worden doorgevoerd (artikel 52 ter) en veiligheidskenmerken voor
geneesmiddelen (artikel 54 bis). De verordening, zoals gewijzigd bij
Verordening (EU) nr. 1235/2010[6],
machtigt de Commissie gedelegeerde handelingen vast te stellen over
werkzaamheidsstudies na toelating (artikel 10 ter).
2.
Rechtsgrondslag
Dit verslag is vereist op grond van
artikel 121 bis, lid 1, van de geneesmiddelenrichtlijn en
artikel 87 ter, lid 1, van de verordening. Deze bepalingen
verlenen de Commissie bevoegdheden voor een periode van vijf jaar vanaf januari
2011 en verplichten haar om uiterlijk zes maanden voor het einde van deze
periode een verslag op te stellen over deze bevoegdheidsdelegatie.
3.
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
Tijdens deze periode heeft de Commissie twee
gedelegeerde handelingen vastgesteld: één over werkzaamheidsstudies na toelating
en één over de beginselen inzake goede praktijken bij de vervaardiging van
werkzame stoffen. In beide gevallen beantwoordde de bevoegdheidsdelegatie aan
de noodzaak om niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling aan te
vullen.
3.1.
Gedelegeerde handeling voor werkzaamheidsstudies na
toelating
Overeenkomstig artikel 21 bis,
onder f), van de geneesmiddelenrichtlijn en artikel 9, lid 4,
onder c quater), van de verordening kan het in specifieke situaties nodig
zijn om de gegevens die beschikbaar waren op het moment dat voor een
geneesmiddel een vergunning voor het in de handel brengen werd verleend aan te
vullen met bijkomende informatie over de werkzaamheid, teneinde een antwoord te
vinden op vraagstukken die niet konden worden opgelost voordat het geneesmiddel
in de handel werd gebracht. Overeenkomstig artikel 22 bis,
lid 1, onder b), van de richtlijn en artikel 10 bis,
lid 1, onder b), van de verordening kan op basis van informatie die
na toelating beschikbaar wordt, worden vereist dat de vorige werkzaamheidsbeoordelingen
in aanzienlijke mate worden herzien en kan om aanvullende, bevestigende
gegevens over de werkzaamheid worden gevraagd terwijl de vergunning voor het in
de handel brengen wordt gehandhaafd. In beide gevallen kunnen de nationale bevoegde
autoriteiten, het Europees Geneesmiddelenbureau en de Commissie de
vergunninghouder verplichten een werkzaamheidsstudie na toelating uit te
voeren. Artikel 22 ter van de
geneesmiddelenrichtlijn en artikel 10 ter van de verordening verlenen de
Commissie de bevoegdheid om situaties vast te stellen waarin
werkzaamheidsstudies na toelating kunnen worden vereist. Dezelfde bepalingen
verlenen de Commissie ook de discretionaire bevoegdheid om te besluiten of een
gedelegeerde handeling wordt vastgesteld. Niettemin wordt in de richtlijn en de
verordening bepaald dat de verplichting voor de vergunninghouder een
werkzaamheidsstudie na toelating uit te voeren, "is gebaseerd op de [...]
gedelegeerde handelingen[...]". Hieruit volgt dat een gedelegeerde handeling
een voorwaarde is voor de verplichting om werkzaamheidsstudies na toelating uit
te voeren. Voor de toepassing van deze nieuwe aanpak werd het dan ook
noodzakelijk geacht een gedelegeerde handeling vast te stellen. De gedelegeerde handeling zal bovendien bijdragen
tot grotere voorspelbaarheid en transparantie met betrekking tot situaties
waarin studies na toelating kunnen worden vereist. De door het geneesmiddelencomité gevormde
deskundigengroep[7]
werd over dit ontwerp van gedelegeerde verordening van de Commissie
geraadpleegd. De raadpleging vond plaats tijdens de vergadering van de
deskundigengroep van 4 juni 2013, op basis van een werkdocument van
de Commissie. De Commissie heeft de gedelegeerde handeling op
3 februari 2014 vastgesteld en het Europees Parlement en de Raad in
kennis gesteld. Geen van beide instellingen heeft bezwaar gemaakt tegen de
gedelegeerde handeling binnen de in artikel 121 quater van de
richtlijn en artikel 87 quinquies van de verordening bepaalde periode
van twee maanden. Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 357/2014 van de
Commissie is bekendgemaakt in het Publicatieblad[8]
en op 30 april 2014 in werking getreden.
3.2.
Gedelegeerde handeling inzake goede praktijken bij
de vervaardiging van werkzame stoffen
Richtlijn 2011/62/EU wijzigt de geneesmiddelenrichtlijn
door nieuwe bepalingen te introduceren inzake de fabricage van werkzame stoffen
(de werkzame bestanddelen van geneesmiddelen). Die bepalingen moeten ervoor
zorgen dat bij de fabricage van geneesmiddelen in de Unie alleen veilige en
kwalitatief hoogstaande werkzame stoffen worden gebruikt. Vanwege dit amendement moeten sinds 2 januari
2013 bij de fabricage van werkzame stoffen goede praktijken worden nageleefd,
ongeacht of de werkzame stoffen in de Unie worden vervaardigd of worden
ingevoerd. Bovendien mogen geneesmiddelenfabrikanten nu alleen nog werkzame
stoffen gebruiken die vervaardigd zijn in overeenstemming met de beginselen en
richtsnoeren inzake goede fabricagepraktijken voor dergelijke stoffen. In deze context moeten er normen voor de fabricage
van werkzame stoffen worden vastgesteld die in de hele EU gelden en op uniforme
wijze worden toegepast en gehandhaafd. Daarom machtigt artikel 47, derde
alinea, van de geneesmiddelenrichtlijn de Commissie om door middel van
gedelegeerde handelingen maatregelen vast te stellen ter aanvulling van de
bepalingen van deze richtlijn inzake goede fabricagepraktijken voor werkzame
stoffen. Ter voorbereiding van een gedelegeerde
verordening van de Commissie "betreffende de beginselen en richtsnoeren
inzake goede fabricagepraktijken voor werkzame stoffen in geneesmiddelen voor
menselijk gebruik" werd een deskundigengroep "inzake de voorbereiding
van gedelegeerde handelingen betreffende de fabricage, de invoer en het in
omloop brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de werkzame stoffen
daarvan" opgericht. Deze is op 21 september 2012 en — schriftelijk — in
september 2013 geraadpleegd. De Commissie heeft de gedelegeerde handeling op 28
mei 2014 vastgesteld en het Europees Parlement en de Raad op 17 juli 2014 ervan
in kennis gesteld. Het Europees Parlement heeft besloten de termijn voor het
aantekenen van bezwaar te verlengen tot en met 17 november 2014, in
overeenstemming met artikel 121 quater van de
geneesmiddelenrichtlijn, maar noch het Europees Parlement, noch de Raad heeft
bezwaar aangetekend. Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1252/2014 van de
Commissie is bekendgemaakt in het Publicatieblad[9]
en op 15 december 2014 in werking getreden.
3.3.
Andere delegaties
Wat betreft de delegatie in
artikel 54 bis van de geneesmiddelenrichtlijn is de Commissie
voornemens om vóór eind 2015 een gedelegeerde verordening vast te stellen tot
aanvulling van de richtlijn "met betrekking tot de gedetailleerde regels
voor de veiligheidskenmerken op de verpakking van geneesmiddelen voor menselijk
gebruik". Ter voorbereiding van deze gedelegeerde
verordening heeft de Commissie uitvoerig overleg gepleegd met de belanghebbende
partijen. Een deskundigengroep voor de gedelegeerde handeling inzake
veiligheidskenmerken voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik werd opgericht
en is tussen december 2011 en januari 2015 zeven keer bijeengekomen. In juni
2011, december 2012, december 2013 en april 2014 heeft de Commissie de
belangrijkste Europese verenigingen van fabrikanten, groothandelaren en
apotheken ontmoet. Bovendien heeft van 18 november 2011 tot en met
27 april 2012 een openbare raadpleging plaatsgevonden. Op grond van de delegatie in
artikel 52 ter van de geneesmiddelenrichtlijn is de Commissie
bevoegd, maar niet verplicht, om een gedelegeerde handeling vast te stellen ter
verduidelijking van de criteria die moeten worden onderzocht en de controles
die moeten worden uitgevoerd bij de beoordeling van het mogelijke vervalste
karakter van geneesmiddelen die de Unie zijn binnengebracht, maar die niet
bedoeld zijn om in de handel te worden gebracht. Daartoe heeft de Commissie in
april 2013 een openbare raadpleging gehouden over een ontwerpdocument. Uit de
raadpleging bleek dat de lidstaten en de belanghebbenden slechts in beperkte
mate geïnteresseerd zijn in de voorgestelde maatregelen. Bijgevolg is de
Commissie niet van plan een begin te maken met de besprekingen over een
gedelegeerde handeling in dit stadium.
4.
Conclusie
Tot op heden heeft de Commissie gebruikgemaakt
van de bij Verordening (EG) nr. 726/2004 aan haar gedelegeerde
bevoegdheden, en van twee van de vier in Richtlijn 2001/83/EG aan haar
gedelegeerde bevoegdheden. De Commissie is van oordeel dat de aan haar
bij de artikelen 22 ter, 47, 52 ter en 54 bis van Richtlijn
2001/83/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2010/84/EU en Richtlijn 2011/62/EU,
en bij artikel 10 ter van Verordening (EG) 726/2004, zoals gewijzigd bij
Verordening (EU) nr. 1235/2010, gedelegeerde bevoegdheden van kracht moeten
blijven. [1] Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6
november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001,
blz. 67). [2] Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees
Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire
procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen
voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees
Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1). [3] AG Sharpston in zaak C-535/11, Novartis Pharma/Apozyt,
ECLI:EU:C:2013:53, punt 47. [4] Richtlijn 2010/84/EU van het Europees Parlement en de Raad van
15 december 2010 tot wijziging, wat de geneesmiddelenbewaking betreft, van
Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 348 van 31.12.2010, blz. 74). [5] Richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8
juni 2011 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een
communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te
verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden
(PB L 174 van 1.7.2011, blz. 74). [6] Verordening (EU) nr. 1235/2010 van het Europees Parlement en de
Raad van 15 december 2010 tot wijziging, wat de geneesmiddelenbewaking van
geneesmiddelen voor menselijk gebruik betreft, van Verordening (EG) nr.
726/2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van
vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en
diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees
Geneesmiddelenbureau, en Verordening (EG) nr. 1394/2007 betreffende
geneesmiddelen voor geavanceerde therapie (PB L 348 van 31.12.2010, blz. 1). [7] Groepen van deskundigen die de Commissie helpen bij de
voorbereiding van gedelegeerde handelingen worden in het register van
deskundigengroepen van de Commissie vermeld:
http://ec.europa.eu/transparency/regexpert/. [8] Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 357/2014 van de Commissie
van 3 februari 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees
Parlement en de Raad betreffende situaties waarin werkzaamheidsstudies na
toelating kunnen worden vereist, PB L 107 van 10.4.2014, blz. 1. [9] Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1252/2014 van de
Commissie van 28 mei 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2001/83/EG van het
Europees Parlement en de Raad betreffende de beginselen en richtsnoeren inzake
goede praktijken bij de fabricage van werkzame stoffen voor geneesmiddelen voor
menselijk gebruik (PB L 337 van 25.11.2014, blz. 1).