This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014PC0710
Proposal for a COUNCIL IMPLEMENTING REGULATION specifying uniform conditions of application of Regulation (EU) No 806/2014 of the European Parliament and of the Council with regard to ex-ante contributions to the Single Resolution Fund
Voorstel voor een UITVOERINGSVERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft
Voorstel voor een UITVOERINGSVERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft
/* COM/2014/0710 final - 2014/0336 (NLE) */
Voorstel voor een UITVOERINGSVERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft /* COM/2014/0710 final - 2014/0336 (NLE) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Verordening (EU) nr. 806/2014 tot vaststelling
van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van
kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een
gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk
afwikkelingsfonds (de "GAM-verordening") voorziet in de oprichting
van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (het "Fonds"), dat
eigendom is van en beheerd wordt door de gemeenschappelijke afwikkelingsraad
(de "afwikkelingsraad"), die eveneens bij de GAM-verordening is
ingesteld. Het Fonds, dat een onderdeel is van de begroting van de
afwikkelingsraad, wordt gefinancierd door middel van bijdragen van de
banksector van de lidstaten die aan het GAM deelnemen. Een afdoende gefinancierd gemeenschappelijk
afwikkelingsfonds is van essentieel belang voor de goede werking van het GAM en
voor de bescherming van de financiële stabiliteit zonder dat het geld van de
belastingbetaler moet worden aangesproken. Het is ook in het belang van de
banksector dat het Fonds over genoeg middelen beschikt om op te treden wanneer
zulks in het kader van afwikkelingsprocedures noodzakelijk is om een
doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten te verzekeren. Overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 heeft de afwikkelingsraad een autonome begroting
die geen deel uitmaakt van de begroting van de Unie en die uit twee delen
bestaat: deel I voor het beheer van de afwikkelingsraad en deel II voor het
gemeenschappelijk afwikkelingsfonds ("het Fonds"). Dit voorstel voor
een uitvoeringshandeling van de Raad heeft uitsluitend betrekking op deel II
van de begroting van de afwikkelingsraad. In artikel 60 van Verordening (EU) nr. 806/2014
is bepaald dat de ontvangsten van deel II van de begroting (het Fonds) met name
bestaan uit jaarlijkse bijdragen van entiteiten die onder het toepassingsgebied
van de GAM-verordening vallen. Die bijdragen dekken in het bijzonder de
bedragen die de afwikkelingsraad in het kader van afwikkelingsprocedures
aanwendt om de effectieve toepassing van de afwikkelingsinstrumenten te
verzekeren. Overeenkomstig artikel 70, lid 2, van
Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de afwikkelingsraad elk jaar de individuele
bijdragen aan het Fonds berekenen van de instellingen die onder het GAM vallen.
De jaarlijkse bijdrage van elke entiteit is gebaseerd op een basisbijdrage die
stoelt op de verhouding tussen het bedrag van haar passiva (exclusief eigen
vermogen en gedekte deposito's) en het totaalbedrag van de passiva (exclusief
eigen vermogen en gedekte deposito's) van alle instellingen waaraan op de
grondgebieden van de aan het GAM deelnemende lidstaten vergunning is verleend,
en die tevens op grond van de criteria in artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU
voor risico's is aangepast. Krachtens artikel 70, lid 6, van Verordening
(EU) nr. 806/2014 moet de afwikkelingsraad voor de bepaling van de jaarlijkse
bijdragen aan het Fonds Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014
van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees
Parlement en de Raad wat de vooraf te betalen bijdragen aan
afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft toepassen. Deze gedelegeerde
verordening is vastgesteld op grond van artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU
en geeft een nadere omschrijving van het begrip "aanpassen van de
bijdragen aan het risicoprofiel van de instellingen". Bij de bepaling van
de jaarlijkse bijdragen van entiteiten is de afwikkelingsraad overeenkomstig
artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 ook verplicht rekening te
houden met het evenredigheidsbeginsel om geen verstoringen tussen de structuren
van de banksector van de aan het GAM deelnemende lidstaten te creëren en om
voor een evenwichtige verdeling van de bijdragen tussen de verschillende
soorten banken te zorgen. Krachtens artikel 70, lid 7, onder a) en b),
van de GAM-verordening is de Raad bevoegd om op voorstel van de Commissie
uitvoeringshandelingen betreffende de bijdragen aan het Fonds vast te stellen,
met name in verband met de toepassing van de methode voor de berekening van
individuele bijdragen en de praktische modaliteiten voor het verbinden van
instellingen aan de risicofactoren die in Gedelegeerde Verordening (EU) nr.
xxx/2014 van de Commissie met betrekking tot de vooraf te betalen bijdragen aan
de afwikkelingsfinancieringsregelingen zijn omschreven. In dit voorstel van de Commissie voor een
uitvoeringshandeling van de Raad wordt nader aangegeven hoe de aanvullende
risicoaanpassing van de jaarlijkse bijdrage en de methode voor de toepassing
van de risicoaanpassing op de jaarlijkse basisbijdrage, waarin in Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 van de Commissie met betrekking tot de vooraf te
betalen bijdragen aan de afwikkelingsfinancieringsregelingen is voorzien, bij
de berekening door de afwikkelingsraad van de jaarlijkse bijdragen moeten
worden toegepast om de in de genoemde gedelegeerde handeling vastgelegde
methode aan te passen aan de specifieke kenmerken van een eengemaakt systeem
van bijdragen die op basis van een Europees streefbedrag in één enkel
gemeenschappelijk Fonds worden bijeengebracht. Overeenkomstig artikel 67, lid 4, van de
GAM-verordening moeten de door de afwikkelingsraad bepaalde bijdragen aan het
Fonds door de nationale afwikkelingsautoriteiten worden geïnd en aan het Fonds
worden overgedragen conform de Overeenkomst tussen de aan het GAM deelnemende
lidstaten betreffende de overdracht van de bijdragen aan het Fonds en de
geleidelijke mutualisatie van deze bijdragen. 2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN
VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Voor deze gedelegeerde verordening is geen
aanvullende formele effectbeoordeling uitgevoerd omdat de gevolgen ervan reeds
zijn geëvalueerd in de effectbeoordeling die met het oog op de vaststelling van
Richtlijn 2014/59/EU is uitgevoerd. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL Dit voorstel voor een uitvoeringsverordening
van de Raad bestrijkt meer in het bijzonder de hierna vermelde terreinen. Artikel 1 bevat bepalingen betreffende de
toepassing door de afwikkelingsraad van de methode voor de berekening van de
individuele bijdragen en de praktische modaliteiten voor het verbinden van
instellingen aan de risicofactoren die zijn omschreven in Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU
van het Europees Parlement en de Raad wat de vooraf te betalen bijdragen aan
afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft. Artikel 2 omlijnt het toepassingsgebied van de
uitvoeringsverordening. De adressaten zijn alle entiteiten die onder het
toepassingsgebied van de GAM-verordening vallen. Artikel 3 bevat de toepasselijke definities. In artikel 4 zijn de regels voor de bepaling
van de jaarlijkse bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds vastgelegd. In artikel 5 zijn de door de afwikkelingsraad
in acht te nemen kennisgevingsverplichtingen neergelegd. Artikel 6 bevat rapportageverplichtingen. In artikel 7 zijn overgangsbepalingen
opgenomen. 2014/0336 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSVERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van eenvormige voorwaarden
voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het
Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het
gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, Gezien Verordening (EU) nr. 806/2014 van
het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling
van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen
en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk
afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot
wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010, en met name artikel 70,
lid 7, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het gemeenschappelijk
afwikkelingsfonds ("het Fonds") is op grond van Verordening (EU)
nr. 806/2014 opgericht als een gemeenschappelijke financieringsregeling voor
alle lidstaten die aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme ("het
GTM"), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad[1], en het
gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme ("het GAM") deelnemen, en
dient ter vervanging van de afwikkelingsfinancieringsregelingen die deze
lidstaten in overeenstemming met artikel 100, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU
van het Europees Parlement en de Raad2
hebben opgezet. De middelen die deze financieringsregelingen hebben opgebouwd
voordat het Fonds is opgericht, moeten aan het Fonds worden overgedragen. (2) Overeenkomstig artikel 67,
lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 is de uit hoofde van genoemde
verordening ingestelde gemeenschappelijke afwikkelingsraad ("de
afwikkelingsraad") belast met het beheer van het Fonds. (3) Artikel 70 van Verordening
(EU) nr. 806/2014 schrijft voor dat in het kader van afwikkelingsprocedures
slechts een beroep op het Fonds mag worden gedaan wanneer de afwikkelingsraad
zulks noodzakelijk acht om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsinstrumenten
doeltreffend worden toegepast. Het Fonds moet over genoeg financiële middelen
beschikken om een doeltreffende werking van het afwikkelingskader te kunnen
waarborgen en te kunnen optreden wanneer zulks voor een doeltreffende
toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en ter bescherming van de financiële
stabiliteit noodzakelijk is, zonder dat het geld van de belastingbetalers moet
worden aangesproken. (4) De afwikkelingsraad is
bevoegd voor de berekening van de vooraf te betalen bijdragen van alle
entiteiten die in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 zijn vermeld. Die
entiteiten zijn kredietinstellingen die in de aan het GAM deelnemende lidstaten
zijn gevestigd, alsook moederondernemingen, beleggingsondernemingen en
financiële instellingen die in de aan het GAM deelnemende lidstaten zijn
gevestigd, indien deze vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis op de
moederonderneming dat door de Europese Centrale Bank (de "ECB") wordt
uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, onder g), van Verordening
(EU) nr. 1024/2013 van de Raad. (5) De afwikkelingsraad moet de
bijdragen aan het Fonds berekenen op basis van één enkel gemeenschappelijk
streefbedrag dat is vastgesteld als een percentage van het bedrag van de
gedekte deposito's van alle entiteiten waaraan in de aan het GAM deelnemende
lidstaten vergunning is verleend. Conform artikel 69, lid 1, van
Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de afwikkelingsraad ervoor zorgen dat
de beschikbare financiële middelen van het Fonds aan het einde van een periode
van acht jaar vanaf 1 januari 2016 ten minste 1 % bereiken van het bedrag
van de gedekte deposito's van alle entiteiten waaraan in de aan het GAM
deelnemende lidstaten vergunning is verleend. (6) Overeenkomstig artikel 70,
lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de jaarlijkse bijdrage aan een
afwikkelingsfinancieringsregeling gebaseerd zijn op een vast bedrag dat is
bepaald op basis van de passiva van de betrokken instelling en een
risicogewogen bijdrage die afhankelijk is van het risicoprofiel van de betrokken
instelling. (7) In overeenstemming met
artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt de afwikkelingsraad
voor de toepassing van genoemde verordening en van Richtlijn 2014/59/EU
als de afwikkelingsautoriteit beschouwd wanneer hij taken of bevoegdheden
uitoefent die krachtens deze handelingen door de nationale
afwikkelingsautoriteiten moeten worden uitgeoefend. Daarom moet de
afwikkelingsraad voor de toepassing van Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxxx/2014[2]
ook als een nationale afwikkelingsautoriteit worden beschouwd. De bepalingen
van deze gedelegeerde verordening zijn van toepassing op de afwikkelingsraad
wanneer hij de taken of bevoegdheden uitoefent die in deze verordening zijn
vastgelegd. (8) Voor de berekening van de
jaarlijkse bijdrage hanteert de afwikkelingsraad de methode die in Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 is uiteengezet, zoals bij artikel 70, lid 6, van
Verordening (EU) nr. 806/2014 is voorgeschreven. De specifieke regeling die
geldt voor instellingen die uit hoofde van die gedelegeerde verordening als
klein worden aangemerkt, is derhalve ook van toepassing op de instellingen
waaraan in de deelnemende lidstaten vergunning is verleend en die voldoen aan
de in genoemde verordening vastgelegde criteria om als klein te worden
beschouwd. (9) Aangezien de in deze
verordening vastgelegde regels bepalen onder welke voorwaarden de methode mag
worden toegepast die in de op grond van artikel 103, lid 7, van
Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde verordening is uiteengezet,
mogen de verschillen die bestaan tussen, enerzijds, de berekening van de
jaarlijkse bijdragen door de afwikkelingsraad voor de entiteiten waaraan in de
aan het GAM deelnemende lidstaten vergunning is verleend en, anderzijds, de
berekening van de jaarlijkse bijdragen in de lidstaten die niet aan het GAM
deelnemen, uitsluitend toe te schrijven zijn aan de specifieke kenmerken die
eigen zijn aan het gemeenschappelijke systeem in de aan het GAM deelnemende
lidstaten. Deze specifieke kenmerken vloeien met name voort uit het feit dat er
in het kader van het GAM sprake is van één enkel gemeenschappelijk streefbedrag
voor alle deelnemende lidstaten. Het feit dat als algemene regel geldt dat in
alle lidstaten dezelfde methode voor de berekening van de jaarlijkse bijdragen
moet worden toegepast, moet zorgen voor gelijke concurrentieverhoudingen tussen
de deelnemende lidstaten en voor een dynamische interne markt. (10) Om te waarborgen dat het
systeem van jaarlijkse bijdragen aan het Fonds billijk en evenwichtig is, moet
de afwikkelingsraad oog hebben voor een evenwichtige verdeling van de bijdragen
over de verschillende soorten banken wanneer hij besluit op welke wijze de jaarlijkse
basisbijdrage aan het risicoprofiel van de instellingen moet worden aangepast. (11) Bij een gemeenschappelijk
afwikkelingsfonds met een Europees streefbedrag is de jaarlijkse bijdrage van
elke entiteit afhankelijk van de bijdragen van alle entiteiten die onder het
GAM vallen. Voor een doeltreffende werking van het GAM en een vlotte volstorting
van het Fonds is het van essentieel belang dat alle entiteiten hun jaarlijkse
bijdrage aan het Fonds volledig en tijdig betalen. Om de doelmatigheid van het
GAM te waarborgen, moet de afwikkelingsraad bevoegd zijn sancties te treffen
ten aanzien van de entiteiten die de verschuldigde jaarlijkse bijdragen in het
geheel niet of slechts gedeeltelijk betalen. (12) Overeenkomstig artikel 67, lid
4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 worden de door de afwikkelingsraad
bepaalde bijdragen aan het Fonds door de nationale afwikkelingsautoriteiten
geïnd en aan het Fonds overgedragen conform een Overeenkomst betreffende de
overdracht van die bijdragen aan het Fonds en de geleidelijke mutualisatie van
deze bijdragen. (13) Krachtens artikel 70, lid 2,
onder b), van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de afwikkelingsraad bij de
bepaling van de jaarlijkse bijdragen van instellingen aan het Fonds rekening
houden met het evenredigheidsbeginsel, zonder verstoringen tussen de structuren
van de banksector in de lidstaten te creëren. Tijdens de overgangsperiode
totdat het Fonds volledig is volgestort en de nationale compartimenten ervan
volledig zijn gemutualiseerd, kunnen er verstoringen tussen de structuren van
de banksector in de aan het GTM en het GAM deelnemende lidstaten optreden als
er zich een belangrijk verschil voordoet tussen, enerzijds, de jaarlijkse
bijdrage van een instelling zoals die in een gegeven jaar overeenkomstig
artikel 69 en artikel 70, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 en de
in deze verordening vastgestelde nieuwe regels door de afwikkelingsraad is
bepaald, en, anderzijds, de jaarlijkse bijdragen die de betrokken instelling
overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en Gedelegeerde Verordening
(EU) nr. xxx/2014 zou hebben betaald. Het is van essentieel belang om
dergelijke verstoringen te vermijden die voortvloeien uit de overgang van een
nationaal streefbedrag voor de afwikkelingsfinancieringsregelingen uit hoofde
van Richtlijn 2014/59/EU naar één enkel gemeenschappelijk streefbedrag voor de
aan het GTM en het GAM deelnemende lidstaten, alsook uit de wijze waarop het
streefbedrag van het Fonds op basis van de gedekte deposito's wordt
vastgesteld. (14) De jaarlijkse basisbijdrage
van instellingen loopt tevens uiteen al naargelang het door instellingen
aangehouden bedrag aan gedekte deposito's. Dat heeft tot gevolg dat de
jaarlijkse bijdragen aan het Fonds van instellingen die kleinere bedragen aan
gedekte deposito's aanhouden, hoger zouden uitvallen bij het gemeenschappelijke
streefbedrag van het GAM dan bij het nationale streefbedrag dat bij
Richtlijn 2014/59/EU is vastgesteld, en dat de jaarlijkse bijdragen van
instellingen die hogere bedragen aan gedekte deposito's aanhouden, lager zouden
uitvallen bij het gemeenschappelijke streefbedrag van het GAM dan bij het
nationale streefbedrag dat bij Richtlijn 2014/59/EU is vastgesteld. Het is dan
ook noodzakelijk verstoringen tussen de structuren van de banksector van de
lidstaten te vermijden door in aanpassingen te voorzien tijdens de overgangsperiode
totdat het Fonds volledig is volgestort en gemutualiseerd. Tijdens de initiële
periode van acht jaar moet het aanpassingsmechanisme gebaseerd zijn op een
niet-lineaire infasering van de op basis van één enkel gemeenschappelijk
streefbedrag berekende bijdragen en uitfasering van de op basis van nationale
streefbedragen berekende bijdragen. (15) Het aanpassingsmechanisme zou
evenwel niet alle verstoringen elimineren die door het bij Verordening (EU) nr.
806/2014 ingevoerde gemeenschappelijke streefbedrag tussen structuren van de
banksector worden gecreëerd, omdat de jaarlijkse bijdragen van sommige
instellingen uit hoofde van het aanpassingsmechanisme nog steeds meer dan 100 %
kunnen bedragen van de jaarlijkse bijdragen die overeenkomstig artikel 103
van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 worden berekend. Om de effecten
van mogelijke verstoringen af te zwakken, zou de afwikkelingsraad die
instellingen moeten kunnen toestaan van de in artikel 70, lid 3, van Verordening
(EU) nr. 806/2014 bedoelde onherroepelijke betalingstoezeggingen gebruik te
maken. Dit zou het feit weerspiegelen dat die instellingen hogere bijdragen
zullen moeten betalen dan hun uit hoofde van Richtlijn 2014/59/EU
verschuldigde bijdragen, waardoor de desbetreffende nationale compartimenten
meer middelen zullen bevatten dan de nationale afwikkelingsfondsen die de
betrokken lidstaten uit hoofde van genoemde richtlijn zouden hebben gevormd.
Teneinde te waarborgen dat in elk nationaal compartiment van het Fonds
voldoende middelen beschikbaar zijn, zou geen enkele instelling echter voor
meer dan 50% van haar bijdragen van betalingstoezeggingen kunnen gebruikmaken.
Dit aanpassingsmechanisme zou alleen tijdens de overgangsperiode van toepassing
zijn en zou onverlet laten dat de afwikkelingsraad na het verstrijken van de
overgangsperiode volledig naar eigen inzicht gelijk welke instelling kan
toestaan van onherroepelijke betalingstoezeggingen gebruik te maken. Bovendien
moet het aanpassingsmechanisme met het evenredigheidsbeginsel rekening houden
ten aanzien van instellingen die niet van significant belang zijn. Het
aanpassingsmechanisme zou derhalve niet van toepassing mogen zijn op
instellingen die vallen onder het systeem van forfaitaire bijdragen waarin
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 voorziet. Teneinde bepaalde
negatieve effecten af te zwakken die sommige instellingen tijdens de
overgangsperiode kunnen ondervinden, zou het systeem van forfaitaire bijdragen
bovendien gedeeltelijk moeten worden uitgebreid. (16) Aangezien het de eerste keer
is dat in de lidstaten een systeem van jaarlijkse bijdragen aan een
gemeenschappelijk afwikkelingsfonds wordt toegepast, en in het licht van het
feit dat dit systeem is gebaseerd op een streefbedrag dat geleidelijk moet
worden gehaald, zal de Commissie de wijze waarop deze verordening ten uitvoer
is gelegd gelijktijdig beoordelen met de wijze waarop Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 is toegepast, teneinde, indien
nodig, de in de onderhavige verordening vastgestelde regels aan te passen. (17) Krachtens artikel 99, lid 2,
van Verordening (EU) nr. 806/2014 is genoemde verordening van toepassing met
ingang van 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2015 moet de
afwikkelingsraad evenwel maandelijks een door zijn plenaire vergadering
goedgekeurd verslag bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie
indienen, waarin wordt ingegaan op de vraag of de voorwaarden voor de
overdracht van de op nationaal niveau geïnde bijdragen zijn vervuld. Vanaf 1 december
2015 wordt de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/214 wat de bijdragen aan
het Fonds betreft, telkens met één maand uitgesteld indien uit die verslagen
blijkt dat de voorwaarden voor de overdracht van de bijdragen aan het Fonds
niet zijn vervuld. Deze verordening moet bijgevolg ook van toepassing zijn met
ingang van de datum waarop Verordening (EU) nr. 806/2014 van
toepassing is, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Artikel 1
Onderwerp Deze verordening voorziet in regels tot nadere
omschrijving van: (a)
de voorwaarden voor het vervullen van de
verplichting van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad ("de
afwikkelingsraad") om de individuele bijdragen van de in artikel 2 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde entiteiten aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds
("het Fonds") te berekenen; (b)
de toepassing van de methode voor de berekening van
de onder a) bedoelde individuele bijdragen. Artikel 2
Toepassingsgebied Deze verordening is van toepassing op de in
artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde entiteiten.
Artikel 3
Definities Voor de toepassing van onderhavige verordening
gelden de definities van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 806/2014. Daarnaast
wordt in de zin van deze verordening verstaan onder: (1)
"deelnemende lidstaten": lidstaten in de
zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 2014/2013; (2)
"jaarlijks streefbedrag": het
totaalbedrag van de jaarlijkse bijdragen die elk jaar door de afwikkelingsraad
volgens de procedure van artikel 69, lid 2, worden vastgesteld om het in
artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde streefbedrag te
halen; (3)
"jaarlijkse bijdrage": het in artikel 70,
lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde bedrag dat de
afwikkelingsraad heeft berekend en dat de nationale afwikkelingsautoriteiten
tijdens de bijdrageperiode van elk van de in artikel 2 van deze verordening
bedoelde instellingen innen; (4)
"bijdrageperiode": een kalenderjaar; (5)
"nationale afwikkelingsautoriteiten": de
afwikkelingsautoriteiten van de aan het GAM deelnemende lidstaten, als bedoeld
in artikel 3, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014; (6)
"afwikkelingsautoriteit van niet aan het
gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende lidstaten": de in
artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde
autoriteit, dan wel elke andere relevante autoriteit die de lidstaten voor de
toepassing van artikel 100, leden 2 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU hebben
aangewezen; (7)
"instellingen": instellingen als
omschreven in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014; (8)
"Overeenkomst": de overeenkomst
betreffende de overdracht en de mutualisatie van de bijdragen aan het
gemeenschappelijk afwikkelingsfonds van het GAM, als bedoeld in artikel 3, lid 1,
punt 36, van Verordening (EU) nr. 806/2014; (9)
"gedekte deposito's": deposito's als bedoeld
in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2014/49/EU, exclusief tijdelijk
hoge saldi als omschreven in artikel 6, lid 2, van genoemde richtlijn; (10)
"kleine instellingen": instellingen
waarvan de totale passiva, minus eigen vermogen en gedekte deposito's, ten hoogste
300 000 000 EUR bedragen en waarvan de totale activa minder dan 1 000 000 000 EUR
belopen, als omschreven in artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr.
xxx/2014; (11)
"bevoegde autoriteit": een bevoegde
autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening
(EU) nr. 575/2013, dan wel de Europese Centrale Bank, al naargelang het geval; (12)
"aanvullende
risicoaanpassingsmultiplicator": de multiplicator omschreven in
artikel 9 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014; (13)
"initiële periode": een initiële periode
van acht jaar die aanvangt op 1 januari 2016 of, in voorkomend geval,
met ingang van de datum waarop overeenkomstig artikel 99, lid 6, van
Verordening (EU) nr. 806/2014 artikel 69, lid 1, van genoemde verordening van
toepassing is. Artikel 4
Bepaling van de jaarlijkse bijdragen 1. De afwikkelingsraad bepaalt
de jaarlijkse bijdrage die elke instelling voor elke bijdrageperiode
verschuldigd is op basis van het jaarlijkse streefbedrag van het Fonds, dat
wordt vastgesteld onder verwijzing naar het in artikel 69, lid 1, van
Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde streefbedrag van het Fonds en volgens de
methode die in Gedelegeerde Verordening (EU) xxx/2014 is uiteengezet. 2. De afwikkelingsraad werkt
samen met de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten van de deelnemende
lidstaten om, met het oog op de berekening van het streefbedrag van het Fonds,
het toepasselijke bedrag te bepalen van de gedekte deposito's van alle
instellingen waaraan in alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend. Het
streefbedrag van het Fonds wordt jaarlijks door de afwikkelingsraad beoordeeld. Artikel 5
Kennisgeving door de afwikkelingsraad 1. De afwikkelingsraad stelt de
relevante nationale afwikkelingsautoriteiten in kennis van zijn besluiten tot
vaststelling van de jaarlijkse bijdragen van de instellingen waaraan op hun
respectieve grondgebied vergunning is verleend. 2. Na ontvangst van de in lid 1
bedoelde kennisgeving brengt elke nationale afwikkelingsautoriteit elke
entiteit waaraan op haar grondgebied vergunning is verleend, op de hoogte van
het besluit van de afwikkelingsraad tot vaststelling van de door elke entiteit
verschuldigde bijdrage. Artikel 6
Rapportage Wanneer zulks noodzakelijk is om een betere
vergelijkbaarheid van de gerapporteerde informatie en een efficiëntere
verwerking van de ontvangen informatie mogelijk te maken, wijzigt de
afwikkelingsraad de dataformats en -presentaties die de instellingen moeten
gebruiken om de voor de berekening van de jaarlijkse bijdragen benodigde
informatie te rapporteren. Artikel 7
Overgangsbepalingen 1. In afwijking van artikel 4
van deze verordening worden de jaarlijkse bijdragen van de in artikel 2
bedoelde instellingen tijdens de in artikel 69, lid 1, van
Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode volgens de
volgende aangepaste methode berekend: (a)
in het eerste jaar van de initiële periode geldt
voor die instellingen dat 60 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig
artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 wordt berekend, en dat 40 % van hun
jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van de onderhavige verordening
wordt berekend; (b)
in het tweede jaar van de initiële periode geldt voor
die instellingen dat 40 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig
artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 wordt berekend, en dat 60 % van hun
jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van de onderhavige verordening
wordt berekend; (c)
in het derde jaar van de initiële periode geldt
voor die instellingen dat 33,33 % van hun jaarlijkse bijdragen
overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 wordt berekend, en dat 66,67 %
van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van de onderhavige verordening
wordt berekend; (d)
in het vierde jaar van de initiële periode geldt
voor die instellingen dat 27,67 % van hun jaarlijkse bijdragen
overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 wordt berekend, en dat 73,33 %
van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van de onderhavige verordening
wordt berekend; (e)
in het vijfde jaar van de initiële periode geldt
voor die instellingen dat 20 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig
artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 wordt berekend, en dat 80 % van hun
jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van de onderhavige verordening
wordt berekend; (f)
in het zesde jaar van de initiële periode geldt
voor die instellingen dat 13,33 % van hun jaarlijkse bijdragen
overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 wordt berekend, en dat 86,67 %
van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van de onderhavige verordening
wordt berekend; (g)
in het zevende jaar van de initiële periode geldt
voor die instellingen dat 6,67 % van hun jaarlijkse bijdragen
overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 wordt berekend, en dat 93,33 %
van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van
Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van de onderhavige verordening
wordt berekend; (h)
in het achtste jaar van de initiële periode geldt
voor die instellingen dat 100 % van hun jaarlijkse bijdragen
overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en
artikel 4 van de onderhavige verordening wordt berekend. 2. In afwijking van artikel 13,
lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 geldt dat,
indien tijdens de in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014
bedoelde initiële periode de jaarlijkse bijdragen van een in lid 1 bedoelde
instelling meer dan 100 % van de overeenkomstig artikel 103 van
Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr.
xxx/2014 berekende jaarlijkse bijdragen bedragen, de afwikkelingsraad, behalve
in uitzonderlijke omstandigheden, die instellingen toestaat gebruik te maken
van de in artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014
bedoelde onherroepelijke betalingstoezeggingen om het gedeelte boven de 100 %
van de overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4
van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 berekende
jaarlijkse bijdragen te betalen. De afwikkelingsraad biedt alle betrokken
instellingen gelijkelijk naar rato van hun respectieve totale jaarlijkse
bijdrage de mogelijkheid om van onherroepelijke betalingstoezeggingen gebruik
te maken. Bij de berekening van de jaarlijkse bijdragen van elke instelling
draagt de afwikkelingsraad er zorg voor dat, in elk gegeven jaar, de som van
die onherroepelijke betalingstoezeggingen niet groter is dan 30 % van het
totaalbedrag van de overeenkomstig artikel 4 van deze verordening berekende
jaarlijkse bijdragen en dat elke instelling ten hoogste 50 % van haar
totale jaarlijkse bijdrage in de vorm van onherroepelijke betalingstoezeggingen
betaalt. 3. Voor de toepassing van de
leden 1 en 2 worden de overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en
artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 berekende jaarlijkse
bijdragen bepaald op basis van een streefbedrag dat is vastgesteld voor een
tijdsbestek dat met de in artikel 69, lid 1, van
Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode
overeenstemt. 4. Artikel 10 van Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. xxx/2014 blijft van toepassing op kleine instellingen. 5. Tijdens de in artikel 69, lid
1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode betalen de
instellingen waarvan de totale passiva, minus eigen vermogen en gedekte
deposito's, meer dan 300 000 000 EUR bedragen en waarvan de
totale activa ten hoogste 3 000 000 000 EUR belopen, een
forfaitair bedrag van 50 000 EUR voor de eerste 300 000 000 EUR
van de totale passiva, minus eigen vermogen en gedekte deposito's. Voor de
totale passiva, minus eigen vermogen en gedekte deposito's, boven 300 000 000 EUR
dragen die instellingen bij in overeenstemming met de artikelen 4 tot en met 9
van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014. Elke verlaging van het bedrag
van de voor de toepassing van dit lid verschuldigde bijdragen wordt
gecompenseerd door de overige instellingen die aan het betrokken nationale
compartiment bijdragen. Artikel 8
Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag
na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is van toepassing ofwel met
ingang van 1 januari 2016, ofwel met ingang van de datum waarop Verordening
(EU) nr. 806/2014 van toepassing wordt. Artikel 9
Adressaten Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke deelnemende lidstaat in
de zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter [1] Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15
oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden
opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op
kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63). [2] Gedelegeerde Verordening (EU) nr. xxx/2014 van de
Commissie tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 15 mei 2014 wat de vooraf te betalen bijdragen
aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB L...).