This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014PC0652
Proposal for a COUNCIL DECISION on the position to be adopted, on behalf of the European Union, at the Eighth Conference of the Parties to the Helsinki Convention on Transboundary Effects of Industrial Accidents with regard to the proposal for an amendment of Annex I
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt op de achtste vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Helsinki inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van bijlage I
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt op de achtste vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Helsinki inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van bijlage I
/* COM/2014/0652 final - 2014/0301 (NLE) */
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt op de achtste vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Helsinki inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van bijlage I /* COM/2014/0652 final - 2014/0301 (NLE) */
Toelichting 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL De Europese Unie en de
meeste van haar lidstaten zijn partij bij het VN/ECE-Verdrag inzake de
grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen[1]. Dit verdrag betreft de preventie van, het voorbereid zijn op en de reactie
op industriële ongevallen op locaties waar gevaarlijke activiteiten
plaatsvinden die grensoverschrijdende gevolgen kunnen hebben. De Seveso-II-richtlijn[2] is het juridische instrument om te voldoen aan de
verplichtingen van de Europese Unie die voortvloeien uit het verdrag. Bijlage I bij het verdrag en bijlage I bij de Seveso-II-richtlijn
bevatten lijsten met categorieën van en afzonderlijke gevaarlijke stoffen ten
behoeve van het definiëren van gevaarlijke activiteiten. In juni 2015 zal de
Seveso II-richtlijn vervangen worden door de Seveso III-richtlijn[3], waardoor onder meer
bijlage I gewijzigd wordt. 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Tijdens haar 7e zitting in 2012
heeft de Conferentie van de partijen (CoP) bij het VN/ECE-verdrag inzake de
grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen de werkgroep voor de
ontwikkeling van het verdrag (WGD) om een herziene versie van bijlage I van het
verdrag gevraagd, om die bijlage in overeenstemming te brengen met het op
VN-niveau vastgestelde wereldwijde geharmoniseerde systeem voor de indeling en
etikettering van chemische stoffen (GHS) en de samenhang te bewaren met de
desbetreffende wetgeving van de Europese Unie (d.w.z. de Seveso III-richtlijn).
De werkgroep heeft de laatste hand gelegd aan
een voorstel voor wijziging van bijlage I bij het verdrag. Deskundigen van de EU-lidstaten en de Commissie hebben aan
deze besprekingen deelgenomen. Dit voorstel is goedgekeurd door het bureau van
het verdrag op zijn vergadering in juli 2014 en zal ter aanneming aan de CoP
worden voorgelegd tijdens de vergadering in december 2014. Dit voorstel brengt
bijlage I bij het verdrag in overeenstemming met bijlage I bij de Seveso III-richtlijn,
en heeft daarom geen milieu- of sociaaleconomische effecten in de EU. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL De ontwerptekst past de inhoud van bijlage I
van het verdrag aan aan bijlage I van de Seveso III-richtlijn. Het voorstel is
dan ook volledig in overeenstemming met de geldende wetgeving van de Europese
Unie, en alle relevante bedenkingen van de Europese Unie ten aanzien van de
huidige bijlage I bij het verdrag kunnen worden weggenomen wanneer de
voorgestelde wijziging door de Conferentie van de partijen is aangenomen en van
kracht is geworden. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorgestelde besluit
heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie. In het licht van het voorafgaande dient de Europese Unie op
de achtste vergadering van de partijen bij het VN/ECE-Verdrag inzake de
grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen de aanneming van het
ontwerp van de herziene bijlage I te ondersteunen.
2014/0301 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te
nemen standpunt op de achtste vergadering van de Conferentie van de Partijen
bij het Verdrag van Helsinki inzake de grensoverschrijdende gevolgen van
industriële ongevallen, met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van
bijlage I DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, met name artikel 218, lid 9, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) De Unie is partij bij het
VN/ECE-Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële
ongevallen (hierna "het verdrag"). (2) Bijlage I van het verdrag
bevat een lijst van categorieën en individueel genoemde gevaarlijke stoffen ten
behoeve van de vaststelling van gevaarlijke activiteiten. (3) Overeenkomstig
artikel 26, lid 4, van het verdrag wordt een wijziging van bijlage I
van kracht – voor de partijen bij het verdrag die geen bezwaar hebben
aangetekend – twaalf maanden na de mededeling daarvan aan de partijen door het
secretariaat, na goedkeuring op de conferentie van de partijen met een
meerderheid van negen tienden van de partijen die aanwezig zijn en hun stem
uitbrengen, op voorwaarde dat ten minste zestien partijen geen bezwaar hebben
aangetekend. (4) Over de tekst van het
voorstel voor een wijziging van bijlage I is overeenstemming bereikt in de
werkgroep voor de ontwikkeling van het verdrag; deze tekst is ook goedgekeurd
door het bureau van het verdrag en zal ter aanneming worden voorgesteld tijdens
de volgende Conferentie van de partijen, die van 3 tot en met 5 december 2014
in Genève zal plaatsvinden. (5) De wijziging van
bijlage I zal zorgen voor volledige overeenstemming met bijlage I bij
Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012. (6) De wijziging van
bijlage I bij het verdrag moet derhalve worden goedgekeurd. (7) Het voorbehoud van de
Europese Unie ten tijde van de vaststelling van de eerste wijziging van bijlage
I bij het verdrag was gebaseerd op de discrepanties tussen bijlage I en de
geldende EU-wetgeving, die na de wijziging van die bijlage I niet meer bestaan.
Dit voorbehoud moet worden opgeheven zodra de wijziging van bijlage I bij het
verdrag van kracht is geworden, HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1 Het standpunt dat de Europese Unie zal innemen
tijdens de achtste conferentie van de partijen bij het verdrag is ondersteuning
van de voorgestelde wijziging van bijlage I bij het verdrag, zoals vervat in de
bijlage bij dit besluit. Artikel 2 De voorzitter van de Raad wordt bij deze
gemachtigd om de perso(o)n(en) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om namens de
Unie de resterende voorbehouden in bijlage I bij Besluit 98/685/EG van de Raad
in te trekken, op voorwaarde dat de wijziging van bijlage I bij van het
verdrag als bedoeld in artikel 1 van kracht wordt overeenkomstig
artikel 26, lid 4, van het verdrag. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter [1] Besluit 98/685/EG van de Raad van 23 maart 1998
betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag inzake de
grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen (PB L 326 van
3.12.1998, blz. 5). [2] Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996
betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij
gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB L 10 van 14.01.1997, blz. 13). [3] Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de
Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware
ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en
vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van
24.7.2012, blz. 1). BIJLAGE Aanhangsel bij het voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese
Unie in te nemen standpunt op de achtste vergadering van de Conferentie van de
Partijen bij het Verdrag van Helsinki inzake grensoverschrijdende gevolgen van
industriële ongevallen, met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van
bijlage I Voorstel tot wijziging van bijlage I van
het VN/ECE-Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële
ongevallen Ingediend door de
werkgroep voor de ontwikkeling van het verdrag
De Conferentie van de partijen, erkennend dat
actualisering van de categorieën van stoffen en preparaten en de genoemde
stoffen en hun drempelwaarden, als opgenomen in bijlage I bij het verdrag, noodzakelijk
is, met het oog op de invoering van de criteria van het op VN-niveau
vastgestelde wereldwijde geharmoniseerde systeem (GHS) voor de indeling en
etikettering van chemische stoffen (ST/SG/AC.10/30/Rev.4) en op consistentie
met de toepasselijke EU-wetgeving; indachtig haar
besluit om over te gaan tot een herziening van de gevaarlijke stoffen en de
hoeveelheden daarvan in bijlage I en haar besluit 2004/4 tot instelling van de
werkgroep voor de ontwikkeling van het Verdrag; nota nemend van
het voorstel tot wijziging van bijlage I, opgesteld door de werkgroep op basis
van een grondige evaluatie (zie de notulen van de twee vergaderingen: WGD3/3-4
september 2013 en WGD4/28- 29 april 2014) en met de steun van het Bureau; wijzigt bijlage I
bij het Verdrag inzake gevaarlijke stoffen ten behoeve van de vaststelling van
gevaarlijke activiteiten zoals hieronder aangegeven. Voorgestelde herziening van bijlage I
bij het verdrag Gevaarlijke stoffen voor het definiëren
van gevaarlijke activiteiten1 Indien een stof of mengsel die in deel II genoemd
wordt ook binnen één of meer categorieën in deel I valt, wordt de in deel II
vermelde drempelhoeveelheid toegepast. Voor de identificatie van gevaarlijke activiteiten
houden de partijen rekening met de feitelijke of verwachte gevaarlijke
eigenschappen en/of hoeveelheden van alle aanwezige gevaarlijke stoffen of van
gevaarlijke stoffen waarvan redelijkerwijs kan worden voorzien dat zij zullen
ontstaan bij verlies van de controle over een activiteit, met inbegrip van
opslagactiviteiten, in het kader van een gevaarlijke activiteit. 1. Deel I. Categorieën stoffen en mengsels die niet
uitdrukkelijk in deel II worden genoemd Categorie overeenkomstig het op VN-niveau vastgestelde wereldwijde geharmoniseerde systeem (GHS) voor de indeling en etikettering van chemische stoffen || Drempelhoeveelheid (in metrische tonnen) || 1. Acuut toxisch, categorie 1, alle blootstellingsroutes2 || 20 2. Acuut toxisch Categorie 2, alle blootstellingsroutes3 Categorie 3, blootstellingsroute via inademing4 || 200 3. Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) — eenmalige blootstelling (SE) STOT, Categorie 15 || 200 4. Ontplofbare stoffen — Instabiele ontplofbare stoffen of ontplofbare stoffen, wanneer de stof, het mengsel of het artikel valt onder afdeling 1.1, 1.2, 1.3, 1.5 of 1.6 van hoofdstuk 2.1.2 van de GHS-criteria of stoffen of mengsels met explosieve eigenschappen volgens testreeks 2 van deel I Tests and criteria van de Recommendations on the Transport of Dangerous Goods van de VN en niet valt onder de gevarenklassen organische peroxiden of zelfontledende stoffen en mengsels6, 7 || 50 5. Ontplofbare stoffen wanneer de stof, het mengsel of het voorwerp valt onder afdeling 1.4 of van hoofdstuk 2.1.2 van het GHS8 || 200 6. Ontvlambare gassen van categorie 1 of 29 || 50 7. Aërosolen10 van categorie 1 of 2, die ontvlambare gassen van categorie 1 of 2 of ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 bevatten || 500 (netto) 8. Aërosolen van categorie 1 of 2, die geen ontvlambare gassen van categorie 1 of 2, noch ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 bevatten11 || 50 000 (netto) 9. Oxiderende gassen van categorie 112 || 200 10. Ontvlambare vloeistoffen: Ontvlambare vloeistoffen van categorie 1, of Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt13 worden gehouden, of Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 °C, die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden 14 || 50 11. Ontvlambare vloeistoffen: Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 waarbij bijzondere verwerkingsomstandigheden, zoals een hoge druk of hoge temperatuur, gevaren voor industriële ongevallen kunnen doen ontstaan 15, of Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 °C waarbij bijzondere verwerkingsomstandigheden, zoals een hoge druk of hoge temperatuur, gevaren voor industriële ongevallen kunnen doen ontstaan || 200 12. Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die niet onder 10 en 1116 vallen || 50 000 13. Zelfontledende stoffen en mengsels en organische peroxiden Zelfontledende stoffen en mengsels van type A of B of organische peroxiden van type A of B17 || 50 14. Zelfontledende stoffen en mengsels en organische peroxiden: Zelfontledende stoffen en mengsels van type C, D, E of F of organische peroxiden van type C, D, E of F18 || 200 15. Pyrofore vloeistoffen en vaste stoffen van categorie 1 || 200 16. Oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen van categorie 1, 2 of 3 || 200 17. Gevaarlijk voor het aquatisch milieu, categorie Acuut 1 of Chronisch 119 || 200 18. Gevaarlijk voor het aquatisch milieu, categorie Chronisch 220 || 500 19. Stoffen en mengsels die heftig met water reageren, bijvoorbeeld acetylchloride of titaantetrachloride || 500 20. Stoffen en mengsels die in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelen, categorie 1 21 || 500 21. Stoffen en mengsels die in contact met water giftig gas vormen (stoffen en mengsels die in contact met water of vochtige lucht gas vormen dat voor acute toxiciteit is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3, bijvoorbeeld aluminiumfosfide, fosforpentasulfide) || 200 2. Deel II. Met name
genoemde stoffen Stof || Drempelhoeveelheid (in ton) || 1a. Ammoniumnitraat22 || 10 000 1b. Ammoniumnitraat23 || 5 000 1c. Ammoniumnitraat24 || 2 500 1d. Ammoniumnitraat25 || 50 2a. Kaliumnitraat26 || 10 000 2b. Kaliumnitraat27 || 5 000 3. Diarseenpentoxide, arseen(V)zuur en/of zouten daarvan || 2 4. Diarseentrioxide, arseen(III)zuur en/of zouten daarvan || 0,1 5. Broom || 100 6. Chloor || 25 7. Inhaleerbare poedervormige nikkelverbindingen: nikkelmonoxide, nikkeldioxide, nikkelsulfide, trinikkeldisulfide, dinikkeltrioxide || 1 8. Ethyleenimine || 20 9. Fluor || 20 10. Formaldehyde (concentratie ≥ 90%) || 50 11. Waterstof || 50 12. Waterstofchloride (zoutzuur) (vloeibaar gas) || 250 13. Loodalkylen || 50 14. Ontvlambare vloeibare gassen, categorie 1 of 2 (inclusief LPG) en aardgas28 || 200 15. Acetyleen || 50 16. Ethyleenoxide || 50 17. Propyleenoxide || 50 18. Methanol. || 5 000 19. 4,4'-Methyleen bis(2-chlooraniline) en/of zouten daarvan, poedervormig || 0,01 20. Methylisocyanaat || 0,15 21. Zuurstof || 2 000 22. Tolueendiisocyanaat (2,4-Tolueendiisocyanaat en 2,6-Tolueendiisocyanaat) || 100 23. Carbonylchloride (fosgeen) || 0,75 24. Arsine (arseentrihydride) || 1 25. Fosfine (fosfortrihydride) || 1 26. Zwaveldichloride || 1 27. Zwaveltrioxide || 75 28. Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen (inclusief tetrachloordibenzodioxine (TCDD)) uitgedrukt in TCDD-equivalent29 || 0,001 29. De volgende carcinogenen of de mengsels die de volgende carcinogenen in concentraties van meer dan 5 gewichtsprocent bevatten: -4-aminobifenyl en/of de zouten daarvan, benzotrichloride, benzidine en/of de zouten daarvan, di(chloormethyl)ether, chloormethylether, 1,2-dibroomethaan, diethylsulfaat, dimethylsulfaat, dimethylcarbamoylchloride, 1,2-dibroom-3-chloorpropaan, 1,2-dimethylhydrazine, dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide, hydrazine, 2-naftylamine en/of de zouten daarvan, 4-nitrodifenyl en 1,3 propaansulton || 2 30. Aardolieproducten en alternatieve brandstoffen: (a) Benzines en nafta's; (b) Kerosines (includief vliegtuigbrandstoffen); (c) Gasoliën (inclusief diesel, huisbrandolie en gasoliemengstromen); (d) Zware stookolie; (e) Alternatieve brandstoffen met dezelfde toepassing en met gelijkaardige eigenschappen op het vlak van ontvlambaarheid en milieugevaren als de onder a) tot en met d) bedoelde producten || 25 000 31. Ammoniak, watervrij || 200 32. Boortrifluoride || 20 33. Waterstofsulfide || 20 34. Piperidine || 200 35. Bis(2-dimethylaminoethyl) (methyl)amine || 200 36. 3-(2-Ethylhexyloxy)propylamine || 200 37. Mengsels van natriumhypochloriet die zijn ingedeeld als aquatisch acuut categorie 1 [H400] die minder dan 5 % actief chloor bevatten en niet vallen onder de in deel 1 van bijlage I opgenomen andere gevarencategorieën 30. || 500 38. Propylamine31 || 2 000 39. Tert-butylacrylaat31 || 500 40. 2-Methyl-3-buteennitril31 || 2 000 41. Tetrahydro-3,5-dimethyl-1,3,5,-thiadiazine-2-thion (Dazomet)31 || 200 42. Methylacrylaat31 || 2 000 43. Methylpyridine31 || 2 000 44. Broom-3-chloorpropaan31 || 2 000 Opmerkingen: 1 Criteria
overeenkomstig het wereldwijde geharmoniseerde systeem (GHS) van de Verenigde
Naties voor de indeling en etikettering van chemische stoffen
(ST/SG/AC.10/30/Rev.4). Partijen moeten deze criteria gebruiken bij de indeling
van stoffen en mengsels voor de toepassing van deel I van deze bijlage, tenzij
andere juridisch bindende criteria zijn vastgesteld in de nationale wetgeving.
Mengsels worden behandeld als de zuivere stof, mits zij binnen de
concentratiegrenzen blijven welke zijn vastgesteld aan de hand van hun
eigenschappen overeenkomstig het GHS, tenzij specifiek een
samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven. 2 Volgens
de criteria in de hoofdstukken 3.1.2 en 3.1.3 van het GHS. 3 Volgens
de criteria in de hoofdstukken 3.1.2 en 3.1.3 van het GHS. 4 Stoffen
die vallen onder acuut toxisch categorie 3 (orale blootstellingsroute) vallen
onder de rubriek 2 (acuut toxisch) wanneer noch de indeling acute toxiciteit
bij inademing noch de indeling acute dermale toxiciteit kunnen worden afgeleid,
bijvoorbeeld door een gebrek aan overtuigende gegevens betreffende toxiciteit
bij inademing en dermale toxiciteit. 5 Stoffen
die significante toxiciteit bij mensen hebben veroorzaakt of waarvan op grond
van dierproefgegevens kan worden verondersteld dat zij significante toxiciteit
bij mensen kunnen veroorzaken bij eenmalige blootstelling. Verdere aanwijzingen
worden gegeven in figuur 3.8.1 en tabel 3.8.1 in deel 3 van het GHS. 6 Het
testen van de explosieve eigenschappen van stoffen en mengsels is alleen nodig
als de screeningprocedure volgens aanhangsel 6 (deel 3) van de UN Manual of
Tests and Criteria uitwijst dat de stof of het mengsel mogelijk explosieve
eigenschappen heeft. 7 De
gevarenklasse ontplofbare stoffen omvat explosieve voorwerpen. Indien de
hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp bekend is,
wordt met die hoeveelheid rekening gehouden voor de toepassing van dit verdrag.
Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp niet
bekend is, wordt het gehele voorwerp voor de toepassing van dit verdrag als
ontplofbaar aangemerkt. 8 Indien
ontplofbare stoffen van subklasse 1.4 uitgepakt of opnieuw ingepakt zijn,
worden ze in rubriek 4 (Ontplofbare stoffen) ingedeeld, tenzij aangetoond wordt
dat het gevaar nog overeenstemt met subklasse 1.4 overeenkomstig het GHS. 9 Volgens
de criteria in hoofdstuk 2.2.2 van het GHS. 10 Aërosolen
worden ingedeeld volgens de criteria van hoofdstuk 2.3 van het GHS en de UN
Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, Manual of Tests and
Criteria, part III, section 31, waarnaar in het GHS wordt verwezen. 11 Om
deze vermelding te kunnen gebruiken, moet geregistreerd worden dat de
aerosolhouder geen ontvlambaar gas van categorie 1 of 2, noch ontvlambare
vloeistof van categorie 1 bevat. 12 Volgens
de criteria in hoofdstuk 2.4.2 van het GHS. 13 Volgens
de criteria in hoofdstuk 2.4.2 van het GHS. 14 Vloeistoffen
met een vlampunt hoger dan 35 °C kunnen als niet-ontbrandbare vloeistoffen
worden beschouwd voor sommige regelgevende doeleinden (bv. vervoer) als
negatieve resultaten zijn verkregen bij test L. 2 inzake onderhouden
verbrandbaarheid als bedoeld in deel III, sectie 32, van het Manual of Tests
and Criteria. Dit geldt echter niet onder omstandigheden als verhoogde
temperatuur of druk en daarom vallen dergelijke vloeistoffen onder deze
vermelding. 15 Volgens
de criteria in hoofdstuk 2.4.2 van het GHS. 16 Volgens
de criteria in hoofdstuk 2.4.2 van het GHS. 17 Volgens
de criteria in de hoofdstukken 2.8.2 en 2.15.2.2 van het GHS. 18 Volgens
de criteria in de hoofdstukken 2.8.2 en 2.15.2.2 van het GHS. 19 Volgens
de criteria in hoofdstuk 4.1.2 van het GHS. 20 Volgens
de criteria in hoofdstuk 4.1.2 van het GHS. 21 Volgens
de criteria in hoofdstuk 2.12.2 van het GHS. 22 Ammoniumnitraat
(10 000): meststoffen die in staat zijn tot zelfonderhoudende afbraak. Dit
is van toepassing op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen
(gemengde/samengestelde meststoffen die ammoniumnitraat met fosfaat en/of
kaliumcarbonaat bevatten) die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding
volgens de VN-goottest (zie Manual of Tests and Criteria, Part III,
sub-section 38.2) en waarin het stikstofgehalte afkomstig van het
ammoniumnitraat is: (a) tussen
15,75 en 24,5 gewichtsprocent (stikstofgehalte afkomstig van ammoniumnitraat
van 15,75 en 24,5 gewichtspercenten komt overeen met respectievelijk 45% en
70% ammoniumnitraat) en die hetzij niet meer dan 0,4%
compleet brandbaar/organisch materiaal bevatten dan wel voldoen aan de eisen
van een passende detonatieproef (bv. test met stalen buis van 10 cm.); (b) 15,75
gewichtsprocent of minder en een onbeperkte hoeveelheid brandbare stoffen. 23 Ammoniumnitraat
(5 000): meststofkwaliteit Dit
is van toepassing op enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en op
gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen waarin het stikstofgehalte
afkomstig van het ammoniumnitraat: (a) hoger
is dan 24,5 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van enkelvoudige
ammoniumnitraatmeststoffen en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met
een zuiverheidsgraad van ten minste 90%; (b) hoger
is dan 15,75 gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat en
ammoniumsulfaat; (c) hoger
is dan 28 gewichtsprocent (28 gewichtsprocent afkomstig van
ammoniumnitraat komt overeen met 80 % ammoniumnitraat) voor mengsels van
enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en dolomiet, kalksteen en/of
calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90 %; (d) en
die voldoen aan de eisen van een passende detonatieproef (bv. test met stalen
buis van 10 cm). 24 Ammoniumnitraat
(2 500): technisch zuivere stof. Dit
geldt voor: (a) ammoniumnitraat
en mengsels met ammoniumnitraat waarin het gehalte van de stikstof afkomstig
van ammoniumnitraat: (i) tussen
24,5 en 28 gewichtsprocent ligt en die maximaal 0,4 % aan brandbare stoffen
bevatten; (ii) hoger
is dan 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,2% aan brandbare stoffen bevatten; (b) waterige
ammoniumnitraatoplossingen met een ammoniumnitraatconcentratie van meer dan 80
gewichtsprocent. 25 Ammoniumnitraat
(50): "off-specs"-materiaal en meststoffen die niet voldoen aan de
eisen van een passende detonatietest (bv. test met stalen buis van 10 cm). Dit
geldt voor: (a) afgekeurd
materiaal afkomstig uit het fabricageproces en voor ammoniumnitraat en
ammoniumnitraatmengsels, enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en
gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen als bedoeld in opmerkingen 23
en 24, die door de eindgebruiker zijn of worden geretourneerd aan een
fabrikant, een installatie voor tijdelijke opslag of een
herverwerkingsinstallatie voor herverwerking, recycling of behandeling met het
oog op een veilig gebruik omdat de stoffen niet langer voldoen aan de
specificaties van opmerkingen 23 en 24; (b) Meststoffen
als bedoeld in opmerking 22, onder a), en opmerking 23 die niet voldoen aan de
eisen van een passende detonatieproef (bv. test met een stalen buis van 10 cm). 26 Kaliumnitraat
(10 000): samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in de vorm
van prills of granules) die dezelfde eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben. 27 Kaliumnitraat
(5 000): samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in kristalvorm)
die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben. 28 Opgewaardeerd
biogas: voor de toepassing van het verdrag kan opgewaardeerd biogas worden
ingedeeld onder rubriek 14 van deel 2 van bijlage I wanneer het verwerkt is in
overeenstemming met de toepasselijke normen voor gezuiverd en opgewaardeerd
biogas waardoor een kwaliteit gewaarborgd is die overeenkomt met die van
aardgas, met inbegrip van het methaangehalte, en het ten hoogste 1 % zuurstof
bevat. 29 Polychloordibenzofuranen
en polychloordibenzodioxinen. De hoeveelheden
polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen worden berekend aan de
hand van de volgende toxiciteitsequivalentiefactoren voor dioxinen en
dioxineachtige verbindingen (TEF) voor mensen of zoogdieren van de WHO
(Wereldgezondheidsorganisatie), zoals in 2005 opnieuw geëvalueerd: WHO 2005 TEF || || || 2,3,7,8-TCDD || 1 || 2,3,7,8-TCDF || 0 1,2,3,7,8-PeCDD || 1 || 2,3,4,7,8-PeCDF || 0 || || 1,2,3,7,8-PeCDF || 0 || || 1,2,3,6,7,8-HxCDF || 0 1,2,3,4,6,7,8-HpCDD || 0 || 2,3,4,6,7,8-HxCDF || 0 OCDD || 0 || 1,2,3,4,6,7,8-HpCDF || 0 || || 1,2,3,4,7,8,9-HpCDF || 0 || || OCDF || 0 Afkortingen: Hx = hexa, Hp = hepta, O = octa, P = penta, T = tetra. Referentie: Van den Berg e.a., The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds, Toxicological Sciences, vol. 93, No. 2, blz. 223–241 (2006). 30 Mits het mengsel zonder
natriumhypochloriet niet zou worden ingedeeld als aquatisch acuut categorie 1. 31 Wanneer
deze gevaarlijke stof onder categorie 10 ontvlambare vloeistoffen of 11
ontvlambare vloeistoffen valt, geldt voor de toepassing van dit verdrag de
laagste drempelwaarde.