This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014PC0563
Proposal for a COUNCIL DECISION authorising Member States to ratify, in the interest of the European Union, the Protocol of 2014 to the Forced Labour Convention, 1930, of the International Labour Organisation with regard to matters related to social policy
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Unie het protocol van 2014 bij het verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende kwesties van sociaal beleid te bekrachtigen
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Unie het protocol van 2014 bij het verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende kwesties van sociaal beleid te bekrachtigen
/* COM/2014/0563 final - 2014/0259 (NLE) */
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Unie het protocol van 2014 bij het verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende kwesties van sociaal beleid te bekrachtigen /* COM/2014/0563 final - 2014/0259 (NLE) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL De voorgestelde besluiten van de Raad zullen
de lidstaten in staat stellen het protocol bij het verdrag betreffende de
gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), hierna
"het protocol" genoemd, te bekrachtigen. Het verdrag betreffende de gedwongen arbeid,
1930 (nr. 29) van de IAO ("het verdrag") is een van de acht
fundamentele verdragen van de IAO die tezamen de fundamentele internationale
arbeidsnormen vormen en het wordt beschouwd als een instrument inzake de
mensenrechten. Bij de aanneming van het verdrag in 1930 deed de Internationale
Arbeidsconferentie ("de conferentie") een beroep op de lidstaten om
het gebruik van gedwongen arbeid zo snel mogelijk uit te bannen en strafbaar te
stellen. Meer dan 80 jaar later en ondanks de bijna universele bekrachtiging
van het verdrag bestaat deze praktijk toch nog steeds, zij het in andere vormen
dan die welke begin twintigste eeuw zo zorgwekkend waren. De IAO schat dat
wereldwijd ten minste 20,9 miljoen mensen het slachtoffer zijn van gedwongen
arbeid. Het protocol, dat tijdens de 103e zitting van
de conferentie werd vastgesteld, is erop gericht hiaten in de uitvoering aan te
pakken en vooruitgang te boeken bij de preventie van op arbeidsuitbuiting
gerichte mensenhandel en bij de bescherming en schadeloosstelling van
slachtoffers van gedwongen arbeid. De Europese Unie (EU) streeft naar de
bevordering van mensenrechten en behoorlijke arbeidsomstandigheden en naar de
uitroeiing van mensenhandel, zowel intern als in haar externe relaties. In het
kader van het protocol is ook het engagement van de EU ter bevordering van de
rechten van het kind en van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen van
bijzonder belang, aangezien vrouwen kwetsbaar zijn voor specifieke vormen van
gedwongen arbeid. De arbeidsrechten zijn van cruciaal belang voor behoorlijke
arbeidsomstandigheden. Met de bekrachtiging van de IAO-verdragen en de hiermee
verband houdende protocollen zenden de EU-lidstaten een belangrijk signaal uit
wat de samenhang van het beleid van de EU betreft bij de bevordering van
fundamentele beginselen en rechten met betrekking tot werk en bij de
verbetering van de arbeidsvoorwaarden wereldwijd. Voorts heeft de Commissie in het kader van de
EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel[1]
er bij de EU-lidstaten op aangedrongen alle desbetreffende internationale
instrumenten, overeenkomsten en wettelijke verplichtingen te bekrachtigen. Dit
zal ertoe bijdragen de mensenhandel op een meer doeltreffende, gecoördineerde
en samenhangende wijze aan te pakken. Bovendien was een betere rechtspositie
voor slachtoffers in de EU de afgelopen jaren een strategische prioriteit van
de Commissie. De horizontale richtlijn betreffende de rechten van slachtoffers
garandeert slachtoffers van strafbare feiten, tijdens het politieonderzoek en
het strafproces, gemeenschappelijke minimumnormen voor hun rechten. Het
protocol moet als een onderdeel van dit werk worden beschouwd. Alle juridische hindernissen op het niveau van
de EU voor de bekrachtiging van het protocol door de EU-lidstaten moeten daarom
op EU-niveau uit de weg worden geruimd. De inhoud van het protocol schept geen
enkel probleem in het licht van het bestaande acquis van de EU. De bepalingen van het protocol versterken het
internationaal juridisch kader door verplichtingen op te leggen inzake de
preventie van gedwongen arbeid en inzake de bescherming van slachtoffers en de
toegang tot rechtsmiddelen, zoals schadeloosstelling. In de artikelen 1 en 6 van het protocol worden
de IAO-lidstaten verzocht nationaal beleid en een actieplan voor de
daadwerkelijke en duurzame uitbanning van gedwongen arbeid te ontwikkelen en
maatregelen te nemen met het oog op de toepassing van de bepalingen van het
protocol, in overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties. Artikel 2 van het protocol bepaalt de
maatregelen die IAO-lidstaten moeten nemen ter preventie van gedwongen arbeid,
namelijk: ·
mensen, in de eerste plaats degenen die bijzonder
kwetsbaar zijn, en werkgevers voorlichten en informeren; ·
toezien op de dekking en handhaving van de
wetgeving inzake de preventie van gedwongen arbeid en ervoor zorgen dat deze
van toepassing is voor alle werknemers en in alle economische bedrijfstakken en
dat de arbeidsinspectiediensten worden versterkt; ·
mensen en met name migrerende werknemers beschermen
tegen mogelijk misleidende en bedrieglijke selectie- en aanwervingspraktijken; ·
zorgvuldigheidonderzoeken in zowel de publieke als
de private sector ondersteunen; en ·
de onderliggende oorzaken aanpakken die het risico
op gedwongen arbeid verhogen. Met betrekking tot de slachtoffers van
gedwongen arbeid is in artikel 3 bepaald dat doeltreffende maatregelen moeten
worden genomen voor hun identificatie, invrijheidstelling, bescherming, herstel
en rehabilitatie en andere vormen van hulp en ondersteuning. Krachtens artikel
4 moeten de IAO-lidstaten waarborgen dat alle slachtoffers toegang hebben tot
rechtsmiddelen, zoals schadeloosstelling, en staat het de bevoegde autoriteiten
vrij slachtoffers niet te vervolgen voor onwettige handelingen die zij onder
dwang hebben begaan. Bovendien voorziet artikel 5 in internationale
samenwerking om gedwongen arbeid te voorkomen en uit te bannen en worden
overeenkomstig artikel 7 de overgangsbepalingen uit het verdrag geschrapt. Het protocol bestrijkt gebieden waarin de
regelgeving op het niveau van de EU al vergevorderd is. In de bepalingen van het protocol met
betrekking tot de preventie van gedwongen arbeid worden aspecten behandeld die
verband houden met het sociale beleid van de EU, waarvoor in het EU-recht
minimumeisen inzake arbeidsvoorwaarden zijn vastgesteld[2]. In de bepalingen van het protocol met
betrekking tot de bescherming van slachtoffers en de toegang tot rechtsmiddelen
worden aspecten behandeld die verband houden met de justitiële samenwerking in
strafzaken, waarvoor in het EU-recht minimumnormen inzake de bestrijding van
mensenhandel en de rechten van slachtoffers zijn vastgesteld[3]. Onderdelen van het protocol staan in
wisselwerking met het vrije verkeer van werknemers[4] en met de regelgeving
op het gebied van asiel en immigratie[5]. Verder staat het protocol in wisselwerking met
de regelgeving inzake gemeenschappelijk handelsbeleid, internationale
EU-overeenkomsten, ontwikkelingssamenwerking en handelsinstrumenten waarbij
wordt verwezen naar fundamentele arbeidsnormen en de bekrachtiging en
daadwerkelijke tenuitvoerlegging van fundamentele IAO-verdragen door derde
landen en in de EU. 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Niet van toepassing. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL Het protocol is een bindende internationale
overeenkomst die bekrachtigd moet worden en gekoppeld is aan het verdrag. Het
schept juridische verplichtingen voor staten die het bekrachtigen en kan
slechts worden bekrachtigd door staten die het verdrag hebben bekrachtigd. De IAO maakt gebruik van een protocol om een
verdrag gedeeltelijk te herzien of uit te breiden, zodat hierin rekening kan
worden gehouden met wisselende omstandigheden en de relevantie ervan kan worden
verhoogd. Artikel 19, lid 4, van het statuut van de IAO, inzake de vaststelling
en bekrachtiging van verdragen, is eveneens van toepassing op een protocol. Volgens de rechtspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie (EHvJ)[6],
met name betreffende de sluiting en bekrachtiging van een IAO-verdrag[7], kunnen de lidstaten
niet beslissen het protocol buiten het kader van de instellingen van de EU te
bekrachtigen, aangezien onderdelen van het protocol gebieden bestrijken die
onder de bevoegdheid van de EU vallen. Desondanks kan de EU als zodanig geen protocol
van de IAO bekrachtigen, omdat uit hoofde van de IAO-regels alleen staten
partij kunnen zijn bij een protocol. Aangezien het onderwerp van dit protocol deels
tot de bevoegdheid van de EU en deels tot die van de lidstaten behoort, moeten
de instellingen van de EU en haar lidstaten de nodige maatregelen tot
samenwerking nemen met het oog op de bekrachtiging van het protocol en op de
uitvoering van de uit dit protocol voortvloeiende verbintenissen[8]. Het laatste decennium heeft de Raad de
lidstaten reeds gemachtigd om in het belang van de EU vijf IAO-verdragen te
bekrachtigen, die deels onder de bevoegdheid van de EU vielen[9]. Wat het protocol betreft, is de regelgeving
inzake de verschillende door het protocol bestreken aspecten met betrekking tot
de bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers en het
arbeidsmarktbeleid dusdanig vergevorderd dat de lidstaten externe partijen in
dit verband niet meer soeverein tegemoet kunnen treden[10]. Artikel 82, lid 2, en
artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
vormen de belangrijkste rechtsgrond voor de toepasselijke EU-wetgeving, die
gedetailleerder is dan de algemene beginselen van het protocol. De bepalingen van het protocol zijn niet in
tegenspraak met de minimumeisen van het acquis van de EU op deze gebieden. Overeenkomstig artikel 19, lid 8, van het
statuut van de IAO zijn in het protocol minimumnormen vastgesteld. Het acquis
van de EU volgt dezelfde benadering. Dat betekent dat het EU-recht strenger kan
zijn dan de IAO-normen en vice versa[11]. Bij de voorgestelde besluiten van de Raad
worden de lidstaten dan ook gemachtigd de onder de bevoegdheid van de EU
vallende delen van het protocol in het belang van de EU te bekrachtigen en
wordt de lidstaten verzocht dit uiterlijk eind 2016 te verwezenlijken. De voorgestelde besluiten van de Raad zijn
enerzijds gebaseerd op artikel 218, lid 6, VWEU, in samenhang met artikel 82,
lid 2, VWEU, dat de belangrijkste rechtsgrondslag vormt voor de EU-wetgeving
inzake justitiële samenwerking in strafzaken met betrekking tot de bestrijding
van mensenhandel en de rechten van slachtoffers, en anderzijds op artikel 153,
lid 2, tweede alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 6, VWEU, dat
de belangrijkste rechtsgrondslag vormt voor de EU-wetgeving inzake bescherming
en verbetering van de arbeidsvoorwaarden, ter preventie van gedwongen arbeid. Het protocol heeft verschillende doeleinden
die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, zonder dat het ene secundair en
indirect is ten opzichte van het andere. Het protocol is met name gericht op
behoorlijke arbeidsomstandigheden enerzijds en de bescherming van de
slachtoffers van gedwongen arbeid en de bestraffing van de daders anderzijds.
Daarom moet het worden gebaseerd op zowel artikel 82, lid 2, VWEU als artikel
153, lid 1, onder a) en b). Eén besluit kan niet op een dubbele rechtsgrondslag
worden vastgesteld wanneer de procedures welke voor de twee rechtsgrondslagen zijn
voorgeschreven onverenigbaar zijn[12].
Hier is dit het geval, aangezien kwesties met betrekking tot justitiële
samenwerking in strafzaken niet verbindend zijn voor Denemarken, met
uiteenlopend stemrecht in de Raad tot gevolg. Bijgevolg zijn twee afzonderlijke
besluiten van de Raad vereist. Met betrekking tot het doeleinde inzake de
bescherming van de slachtoffers van gedwongen arbeid en de bestraffing van de
daders vormt artikel 82, lid 2, VWEU de enige rechtsgrondslag waarop het
onderhavige voorstel moet worden gebaseerd. In het protocol komt weliswaar ook
de verblijfsstatus van slachtoffers van gedwongen arbeid aan bod, voor zover
die vereist is om deze slachtoffers toegang te verlenen tot gepaste en
doeltreffende rechtsmiddelen (zie met name artikel 4 van het protocol). Dit
doeleinde in verband met artikel 79 VWEU is echter van ondergeschikt belang,
terwijl kan worden vastgesteld dat de doeleinden inzake de voorkoming en
bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers in verband met
artikel 82, lid 2, VWEU[13]
het hoofddoel en de overwegende component vormen. De Commissie herinnert er hierbij aan dat zij
op 14 april 2014 krachtens artikel 218, leden 3 en 4, VWEU bij de Raad een
aanbeveling heeft ingediend voor een besluit van de Raad houdende machtiging
tot het openen van de onderhandelingen en vaststelling van
onderhandelingsrichtsnoeren voor de 103e zitting van de Internationale
Arbeidsconferentie, wat betreft een protocol ter aanvulling van het Verdrag
betreffende de gedwongen arbeid, 1930 (nr. 29) van de Internationale
Arbeidsorganisatie (COM(2014) 238 final van 14.4.2014). Voorts herinnert de
Commissie eraan dat deze aanbeveling is besproken op vergaderingen van
Raadsgroepen op 5 mei, 14 mei en 16 mei 2014 en dat ondanks verschillende pogingen
om tot een oplossing te komen, werd besloten op de vergadering van het Coreper
van 23 mei 2014 geen verdere stappen te ondernemen en derhalve het
ontwerpbesluit niet tot vaststelling in te dienen bij de Raad. Bijgevolg heeft
de Commissie de volgende verklaring afgelegd, die is opgenomen in de notulen
van het Coreper: "De Commissie herinnert aan de
verplichting tot loyale samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie in
alle omstandigheden. Het ontbreken van deze besluiten zal leiden tot een
situatie die niet in overeenstemming is met de Verdragen, aangezien het de
lidstaten wettelijk niet vrijstaat bij internationale onderhandelingen
juridische verbintenissen aan te gaan buiten het kader van besluiten van de
Unie op gebieden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren. De Commissie zal
onderzoeken welke passende maatregelen in dit verband moeten worden genomen. De
Commissie herinnert eraan dat de bevoegdheden van de Unie moeten worden
gerespecteerd, teneinde elke vorm van onverenigbaarheid te vermijden tussen het
acquis van de Unie en de IAO-instrumenten waarover moet worden onderhandeld, en
dat de lidstaten in het belang van de EU moeten handelen in de IAO." Voorts merkt de Commissie op dat de lidstaten,
hoewel het genoemde ontwerpbesluit niet werd vastgesteld, de onderhandeling en
vaststelling in de IAO van het protocol van 2014 bij het verdrag betreffende de
gedwongen arbeid toch hebben voortgezet. Gezien het belang van het protocol van
2014 bij het verdrag betreffende de gedwongen arbeid stelt de Commissie op
grond van artikel 218, lid 6, VWEU voor dat de lidstaten worden gemachtigd het
genoemde protocol te bekrachtigen, waarbij zij gezamenlijk in het belang van de
Unie handelen. Terzelfder tijd benadrukt de Commissie dat dit voorstel
geenszins kan worden beschouwd als een goedkeuring door de Commissie van de
rechtsgeldigheid van de procedure die geleid heeft tot de vaststelling van het
genoemde protocol in de IAO. 2014/0259 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd om in
het belang van de Europese Unie het protocol van 2014 bij het verdrag
betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie
betreffende kwesties van sociaal beleid te bekrachtigen DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 1, onder a) en b), VWEU in
samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), punt v), Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement[14], Overwegende hetgeen volgt: (1) De Europese Unie bevordert de
bekrachtiging van de internationale arbeidsverdragen die door de Internationale
Arbeidsorganisatie als actueel worden beschouwd, als bijdrage tot de
inspanningen van de Europese Unie om binnen en buiten de EU mensenrechten en
behoorlijke arbeidsomstandigheden voor alle werknemers te bevorderen en
mensenhandel uit te roeien, waarvan de bescherming van fundamentele beginselen
en rechten met betrekking tot werk een belangrijk aspect is. (2) De regelgeving uit hoofde van
het protocol van 2014 bij het verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930,
van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), hierna "het protocol"
genoemd, valt gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de Unie overeenkomstig
artikel 153, lid 1, onder a) en b), VWEU. Met name worden sommige regels van
het protocol reeds bestreken door het EU-acquis op het gebied van sociaal
beleid[15]. (3) Als gevolg daarvan kunnen de
lidstaten buiten het kader van de instellingen van de Europese Unie in verband
met die delen geen verbintenissen aangaan[16]. (4) Artikel 19, lid 4, van het
statuut van de IAO, inzake de vaststelling en bekrachtiging van verdragen, is
eveneens van toepassing op een protocol, dat een bindende internationale
overeenkomst is die bekrachtigd moet worden en gekoppeld is aan een verdrag. (5) De Europese Unie kan het
protocol niet bekrachtigen, omdat alleen staten hierbij partij kunnen zijn. (6) Derhalve is het noodzakelijk
dat de lidstaten worden gemachtigd het protocol te bekrachtigen, waarbij zij
gezamenlijk in het belang van de Europese Unie handelen, voor de delen die
onder de bevoegdheid van de Unie vallen overeenkomstig artikel 153, lid 1,
onder a) en b), VWEU. (7) De bepalingen van het
ontwerpprotocol inzake ander dan sociaal beleid maken het voorwerp uit van een
besluit dat parallel aan dit besluit wordt vastgesteld, HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1 De lidstaten worden gemachtigd het protocol
van 2014 bij het verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de
Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen voor de delen die vallen
onder de in artikel 153, lid 1, onder a) en b), VWEU aan de Europese Unie
toegekende bevoegdheid. Artikel 2 De lidstaten nemen de nodige maatregelen om
hun akte van bekrachtiging van het protocol zo spoedig mogelijk en bij voorkeur
niet later dan 31 december 2016 neer te leggen bij de
directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau. Artikel 3 Dit besluit is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter [1] De EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel
2012-2016, COM(2012) 286 final van 19.6.2012. [2] Met inbegrip van Richtlijn 91/533/EEG betreffende
de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden
die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn
("schriftelijke verklaring"), Richtlijn 2008/104/EG betreffende
uitzendarbeid, alsmede richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid op het werk,
met inbegrip van Richtlijn 89/391/EEG (de kaderrichtlijn), Richtlijn 2003/88/EG
betreffende de arbeidstijd, Richtlijn 94/33/EEG betreffende de bescherming
van jongeren op het werk en Richtlijn 92/85/EEG betreffende de bescherming van
het moederschap. [3] Richtlijn 2011/36/EU ("bestrijding van
mensenhandel"); Richtlijn 2012/29/EU ("rechten van
slachtoffers"). [4] Artikel 45 VWEU en Verordening (EU)
nr. 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie. [5] Richtlijn 2004/81/EG ("verblijfstitel voor
slachtoffers") en Richtlijn 2009/52/EG ("sancties tegen werkgevers").
Verder zijn specifieke bepalingen van het protocol en de bijbehorende
aanbeveling van belang voor Richtlijn 2008/115/EG ("terugkeer"),
Richtlijn 2011/98/EU ("gecombineerde vergunning") en Richtlijn
2014/36/EU ("seizoensarbeiders"). [6] AETR-arrest van het EHvJ, zaak 22/70 van 31 maart 1971,
Jurispr. 1971, 263; zie ook artikel 3, lid 2, VWEU dat deze beginselen
codificeert. [7] Advies 2/91 van het EHvJ van 19 maart 1993 inzake
Verdrag nr. 170 betreffende chemische stoffen, Jurispr. 1993-I, bladzijde 1061. [8] Advies 2/91 van het EHvJ (ibidem), punten 36 tot en met
38. [9] Beschikking van de Raad van 14 april 2005 waarbij de
lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het
Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de
identiteitsbewijzen van zeevarenden (Verdrag nr. 185) te bekrachtigen, PB L
136/1 van 30.5.2005;
Beschikking van de Raad van 7 juni 2007 waarbij de lidstaten worden gemachtigd
in het belang van de Europese Gemeenschap het geconsolideerde Verdrag 2006 van
de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende maritieme arbeid te
bekrachtigen (PB L 161/63 van 22.6.2007);
Besluit van de Raad van 7 juni 2010 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in
het belang van de Europese Unie het verdrag inzake arbeid in de visserij van de
Internationale Arbeidsorganisatie van 2007 te bekrachtigen (Verdrag nr. 188),
PB 145/12 van 11.6.2010;
Besluit van de Raad van 28 januari 2014 waarbij de lidstaten worden gemachtigd
om in het belang van de Europese Unie het Verdrag betreffende veiligheid bij
het gebruik van chemische stoffen bij de arbeid, 1990, van de Internationale
Arbeidsorganisatie te bekrachtigen (Verdrag nr. 170) (2014/52/EU);
Besluit van de Raad van 28 januari 2014 waarbij de lidstaten worden gemachtigd
om in het belang van de Europese Unie het Verdrag betreffende aanvaardbaar werk
voor huispersoneel, 2011, van de Internationale Arbeidsorganisatie te
bekrachtigen (Verdrag nr. 189) (2014/51/EU). [10] Advies 2/91 van het EHvJ, punten 25 en 26. [11] Advies 2/91 van het EHvJ, punt 18. [12] Zie, meest recent, EHvJ, arrest van 11 juni 2014, zaak
C-377/12, punt 34. [13] Zie in het bijzonder Richtlijn 2012/29/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen
voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van
strafbare feiten, die is gebaseerd op artikel 82, lid 2, VWEU, en Richtlijn
2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de
voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers
daarvan, die is gebaseerd op artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1, VWEU.
Artikel 1, leden 1 tot en met 3, artikel 2, onder a) en c), artikel 3 en
artikel 4, leden 1 en 2, van het protocol houden rechtstreeks verband met de
bij deze richtlijnen geregelde kwesties. [14] PB C , , blz. . [15] Met name artikel 1, lid 1, en artikel 2, onder a) en d),
van het protocol houden verband met kwesties geregeld bij
Richtlijn 91/533/EEG betreffende de verplichting van de werkgever de
werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of
-verhouding van toepassing zijn ("schriftelijke verklaring"),
Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid, alsmede richtlijnen
inzake gezondheid en veiligheid op het werk, met inbegrip van Richtlijn 89/391/EEG
(de kaderrichtlijn), Richtlijn 2003/88/EG betreffende de arbeidstijd,
Richtlijn 94/33/EEG betreffende de bescherming van jongeren op het werk en
Richtlijn 92/85/EEG betreffende de bescherming van het moederschap. [16] EHvJ, zaak 22/70 Commissie/Raad ("AETR")
[Jurispr.] 1971, 263, punt 22, Advies 2/91 ("ILO"), Jurispr. 1993-I,
1061, punt 26 en zaak C-45/07, Commissie/Griekenland [Jurispr.] 2009 I-701,
punt 31.