This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0473
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Sixth report on economic, social and territorial cohesion: investment for jobs and growth
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid
/* COM/2014/0473 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid /* COM/2014/0473 final */
MEDEDELING
VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH
EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S Zesde
verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in
groei en werkgelegenheid 1.
Inleiding Hoewel de
nationale regeringen de afgelopen jaren moesten bezuinigen om hun begroting
weer op orde te krijgen en de private financiering opdroogde vanwege de
financiële en economische crisis, bleef de financiering uit het Cohesiefonds
toestromen naar de lidstaten en de regio’s ter ondersteuning van belangrijke
investeringen in groei en werkgelegenheid. De crisis had
een ingrijpend effect op de nationale en regionale begrotingen: op alle vlakken
van investering waren er minder financiële middelen beschikbaar. In de EU als
geheel zijn tussen 2008 en 2013 de overheidsinvesteringen afgenomen met 20 %
in reële termen. In Griekenland, Spanje en Ierland bedroeg de afname ongeveer 60 %.
In de Midden- en Oost-Europese landen, waar de financiering uit hoofde van het
cohesiebeleid een belangrijke rol speelt, namen de overheidsuitgaven af met één
derde (gemeten als bruto-investeringen in vaste activa). Zonder het
cohesiebeleid zouden de investeringen in de meeste, door de crisis getroffen
lidstaten zijn afgenomen met nog eens 50 %. De financiering uit hoofde van
het cohesiebeleid vertegenwoordigt momenteel meer dan 60 % van de
investeringen in deze landen. Afbeelding 1: Effect van het cohesiebeleid op de overheidsinvesteringen. || Afbeelding 2: Aandeel van het cohesiebeleid in de overheidsinvesteringen. De economische
crisis heeft een lange trend van geconvergeerde bnp- en werkloosheidscijfers
binnen de EU doen omslaan. Met name regio’s in Zuid-Europa werden hierdoor
getroffen. Ook heeft de crisis geleid tot een toename van de armoede en de
sociale uitsluiting. Hierdoor is het weer moeilijker geworden om te voldoen aan
de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Zo is tussen 2007
en 2012 in 210 van de 277 EU-regio’s de werkloosheid toegenomen. In vijftig van
deze regio’s betekende de toename dat het werkloosheidscijfer meer dan
verdubbelde. De situatie is met name nijpend voor jongeren: in 2012 bedroeg in
ongeveer de helft van de regio’s de jeugdwerkloosheid meer dan 20 %. Als
gevolg daarvan hebben veel regio’s nog niet kunnen bijdragen aan de
verwezenlijking van het hoofdstreefdoel van Europa 2020 van een arbeidsparticipatie
van 75 % onder de bevolking tussen 20-64 jaar tegen 2020. Behalve dat de
Commissie en de lidstaten gericht blijven op het verhelpen van de structurele
barrières voor ontwikkeling op de lange termijn, hebben ze ook op de crisis
gereageerd door de cohesie-investeringen te richten op gebieden waar het effect
op de economische activiteit en de werkgelegenheid direct en onmiddellijk zou
zijn. Om die reden is meer dan 45 miljard EUR – ofwel 13 % van
de totale fondsen – eind 2013 opnieuw toegewezen. Dit opnieuw toewijzen van de
fondsen diende ter ondersteuning van maatregelen om de werkloosheid en de
sociale uitsluiting in te perken en de investeringen in innovatie en onderzoek
en ontwikkeling (O&O), bedrijfsondersteuning, duurzame energie en sociale
en educatieve infrastructuur voort te zetten. Ook heeft de
Commissie maatregelen voorgesteld ter verbetering van de liquiditeit voor de
lidstaten die het zwaarst door de crisis waren getroffen. De goedkeuring van
deze maatregelen door het Europees Parlement en de Raad zorgde voor een
reductie van de nationale bijdragen en leidde tot aanvullende vooruitbetalingen
ter waarde van 7 miljard EUR. Tevens werd een verdere reductie van de
nationale cofinanciering goedgekeurd, in totaal voor een bedrag van 2,1 miljard EUR. Er is tal van
bewijs dat de investeringen uit hoofde van het cohesiebeleid een aanzienlijk
effect hebben gesorteerd. Tussen 2007 en 2012
zijn er met behulp van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
bijna 600 000 banen gecreëerd. Dit is gelijk aan bijna 20 % van het
geschatte aantal banen dat in diezelfde periode vanaf het begin van de
financiële crisis verloren is gegaan. Dankzij het EFRO is geïnvesteerd in 200 000
projecten voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en 80 000
startende ondernemingen, zijn 22 000 projecten met betrekking tot
onderzoek en samenwerking binnen de bedrijfssector gefinancierd, zijn 5 miljoen
mensen aangesloten op het breedbandnetwerk en zijn nog eens 5,5 miljoen
mensen aangesloten op het afvalwaterzuiveringssysteem. Daarnaast is er met
EU-investeringen uit hoofde van het cohesiebeleid 3 000 km aan
belangrijke Europese transportnetwerken aangelegd (15 % van het algehele
TEN-T-netwerk). Ook is in de minder ontwikkelde lidstaten de hoeveelheid
overheidsfinanciering voor O&O verdubbeld. Tussen 2007 en 2012
hebben 68 miljoen afzonderlijke projectdeelnamen steun gekregen van het
Europees Sociaal Fonds (ESF). Er zijn 5,7 miljoen werklozen of
niet-werkende mensen met steun van het ESF toegetreden tot de arbeidsmarkt en
er zijn bijna 8,6 miljoen kwalificaties behaald met steun van het ESF. Er
zijn 400 000 gevallen gerapporteerd van nieuwe startende ondernemingen of
mensen die als zelfstandige aan de slag zijn gegaan. Dit alles heeft ertoe
bijgedragen dat de daling van het bnp in veel landen is beperkt of dat verdere
toenamen van de werkloosheid zijn voorkomen. De effecten van
deze investeringen zullen de komende jaren alleen maar toenemen, aangezien de
lidstaten tot eind 2015 de tijd hebben om de fondsen uit de
programmeringsperiode 2007-2013 te gebruiken en er daarnaast enige vertraging
zit tussen het moment waarop de investering wordt gedaan en het moment waarop
het effect ervan wordt gemeten. Met een totale
begroting van ruim 450 miljoen EUR (met inbegrip van nationale
cofinanciering) voor de programmeringsperiode 2014-2020 blijft het
cohesiebeleid het belangrijkste investeringsmiddel van de EU. Het levert de grootste
bijdrage aan de ondersteuning van kmo’s, O&O en innovatie, onderwijs, de
koolstofarme economie, het milieu en bestrijding van werkloosheid en sociale
uitsluiting, alsmede aan de ontwikkeling van infrastructuur die EU-burgers
verbindt en aan de modernisering van overheidsinstellingen. Deze investeringen,
gekoppeld aan structurele hervormingen, spelen een belangrijke rol bij het
stimuleren van groei en het scheppen van werkgelegenheid en bij het
verwezenlijken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie ten
aanzien van slimme, duurzame en inclusieve groei. De uitdaging
bestaat erin dat deze middelen op de meest effectieve en efficiënte manier
worden gebruikt, zodat ze een optimaal effect sorteren, het herstel wordt
bestendigd en de EU wordt geholpen beter en concurrerender uit de crisis te
voorschijn te komen dan voorheen. Het nieuwe
cohesiebeleid is volledig afgestemd op de Europa 2020-strategie en de
hoofddoelstellingen daarvan ten aanzien van werkgelegenheid, onderzoek en
ontwikkeling, klimaat en energie, onderwijs en bestrijding van armoede en
sociale uitsluiting. Tevens is het cohesiebeleid gekoppeld aan het Europees
Semester en het EU-proces inzake economisch bestuur. De investeringen uit
hoofde van het cohesiebeleid dienen derhalve ook ter ondersteuning van
beleidsmaatregelen van de lidstaten in het kader van de geïntegreerde
richtsnoeren en de nationale hervormingsprogramma’s, evenals om de
desbetreffende landenspecifieke aanbevelingen van de Raad ten uitvoer te
leggen. De Commissie kan de lidstaten ook vragen om hun
partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s aan te passen teneinde
aan de nieuwe uitdagingen, zoals verwoord in de landenspecifieke aanbevelingen,
te voldoen. In deze
mededeling worden de resultaten van de financiering uit hoofde van het
cohesiebeleid in de voorgaande programmeringsperiode uiteengezet. De
belangrijkste elementen van de hervorming van het cohesiebeleid voor de periode
2014-2020 worden beschreven,[1]
alsmede trends die voortvloeien uit de voortdurende programmaonderhandelingen
tussen de Commissie en de lidstaten. De mededeling gaat vergezeld van een
werkdocument van de diensten van de Commissie. Hierin worden de
sociaal-economische en bestuurlijke problemen waar de lidstaten en regio’s voor
staan, geanalyseerd, en wordt het effect van het cohesiebeleid en de
overheidsinvesteringen op de economische en sociale ongelijkheden beoordeeld. 2. Een
voortdurend evoluerend beleid: investeren in de concurrentiepositie van regio’s
om de levens van mensen te verbeteren In het
EU-Verdrag is vastgelegd dat het cohesiebeleid tot doel heeft de economische,
sociale en territoriale ongelijkheden te verminderen door specifieke steun te
verlenen aan minder ontwikkelde regio’s. Over de jaren
heeft het beleid bijgedragen aan verbetering van de levensstandaard en de
economische mogelijkheden in EU-regio’s. Dit is onder meer gebeurd door
verbetering van vaardigheden en arbeidsinzetbaarheid, verbetering van de
toegankelijkheid van regio’s, ondersteuning van de bestuurlijke capaciteitsopbouw,
vestiging van betrekkingen tussen onderzoeksinstellingen, universiteiten en de
bedrijfsgemeenschap, en levering van diensten aan kleine en middelgrote
ondernemingen. Door de voornaamste drijfveren achter economische groei te
steunen, draagt het cohesiebeleid bij aan een snellere groei van de EU-regio’s. Al blijft het
cohesiebeleid trouw aan zijn oorspronkelijke gedachte, het heeft zich niettemin
ontwikkeld en verbeterd. In vroegere jaren was het beleid volledig nationaal
gericht en werden er vooraf bepaalde projecten in de lidstaten gefinancierd,
met weinig Europese invloed. Met de tijd zijn er belangrijke beginselen
geïntroduceerd, zoals meerjarige programmering, meer strategische investeringen
en grotere betrokkenheid van regionale en lokale partners. De bulk van de
financiële steun uit hoofde van het beleid was consequent gericht op minder
ontwikkelde regio's en lidstaten. Het accent van de investeringen heeft zich
echter verschoven van infrastructuur naar ondersteuning van kmo’s, innovatie, innovatievere
werkgelegenheid en sociale beleidsmaatregelen. Deze koerswijziging is mogelijk
gemaakt door de infrastructuurontwikkeling in de lidstaten (zowel de lidstaten
die vanaf 2004 zijn toegetreden, als de „oudere” lidstaten), welke is
ondersteund vanuit het cohesiebeleid van voorgaande perioden. Afbeelding 3
geeft weer hoe de samenstelling van de investeringen zich sinds 1989 heeft
ontwikkeld. Afbeelding 3: Samenstelling van de investeringen in
minder ontwikkelde regio´s uit hoofde van het cohesiebeleid (1989-2013). In de jaren
nadat het beleid was geïntroduceerd en na de uitbreiding van 2004, toen er
landen tot de EU toetraden met een duidelijke infrastructurele achterstand, was
het aandeel van investeringen in zware infrastructuur (met name transport)
aanzienlijk. Vanaf de vestiging van het Cohesiefonds (CF) in de jaren negentig,
werden de milieu-investeringen steeds belangrijker en werden lidstaten en
regio’s geholpen te voldoen aan de EU-richtlijnen en -verordeningen op dit
gebied. Investeringen in de productiesector en in kmo’s in het bijzonder zijn
relatief stabiel gebleven. Investeringen in
mensen (onderwijs, werkgelegenheid en sociale inclusie) zijn in relatieve zin
echter licht afgenomen. De rol van het ESF als instrument voor investeringen in
menselijk kapitaal is daarentegen aanzienlijk gegroeid, de laatste jaren vooral
door de zware gevolgen van de economische crisis voor de arbeidsmarkten van de
lidstaten. Een van de nieuwe maatregelen om dit probleem aan te pakken, was het
vastleggen van een minimumaandeel (23,1 %) van de begroting van het
cohesiebeleid voor het ESF in het regelgevingskader voor 2014-2020. Dit is van
belang om het volume te waarborgen van investeringen in menselijk kapitaal,
werkgelegenheid, sociale inclusie, hervorming van de overheidsadministratie en
institutionele capaciteitsopbouw. Al deze investeringen zijn nodig om de
doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken. In de periode 2007-2013
bood het cohesiebeleid, met name via het ESF, voor het eerst steun aan de
modernisering en hervorming van overheidsadministraties en rechtsstelsels in
convergentielanden. Deze steun is gericht op verbetering van het functioneren,
de toegankelijkheid en de kwaliteit van overheidsdiensten, bevordering van
wetenschappelijk onderbouwde beleidsvoering en ontwikkeling van beleid in
samenspraak met sociale partners en het maatschappelijk middenveld. Tot slot is het
aandeel aan middelen dat bestemd is voor technische ondersteuning sinds de
periode 2000-2006 aanzienlijk toegenomen. Dit vormt een weerslag van het enorme
belang van goed functionerende instellingen voor een effectief beheer van de
programma's binnen het cohesiebeleid. Doordat
investeringen worden toegespitst overeenkomstig niveaus van economische
ontwikkeling, heeft het cohesiebeleid zich kunnen aanpassen aan de over de tijd
veranderende behoeften van elke regio. De evolutie van het beleid is echter
niet zo uitgesproken geweest als men zou kunnen verwachten. Uit onderzoek
blijkt bijvoorbeeld dat de introductie in 2007-2013 van verplichte toewijzing
van een deel van de fondsen aan EU-prioriteiten, een stap voorwaarts betekende.
De resultaten zijn echter nog wisselend en de fondsen zijn nog steeds te weinig
verspreid. Ook wordt het
steeds duidelijker dat de effectiviteit van het cohesiebeleid afhankelijk is
van een gezond macro-economisch beleid, een gunstig bedrijfsklimaat en
krachtige instellingen. In sommige gevallen hebben verkeerde beleidsmaatregelen
en bestuurlijke en institutionele zwakte afgedaan aan de effectiviteit van de
financiering. Ook zijn er nog altijd lacunes als het gaat om de omzetting van
EU-wetgeving in nationale wetgeving op vlakken die rechtstreeks gerelateerd
zijn aan het cohesiebeleid. Al is er getracht om de strategische,
institutionele en bestuurlijke kaders te definiëren, de toepassing ervan
geschiedt toch naar goeddunken en blijft onsystematisch. Tot slot was de
tenuitvoerlegging van de fondsen meer gericht op uitgaven en naleving van de
beheersvoorschriften dan op verwezenlijking van de doelstellingen.
Programmadoelstellingen waren soms vaag, waardoor het lastig was de resultaten
te controleren en te evalueren. Het bepalen van doelstellingen is een complex
proces en sommige lidstaten hebben doelstellingen bepaald die niet ambitieus
genoeg zijn. Dit ging ten koste van het vermogen om de effecten van maatregelen
te evalueren en inzicht te krijgen in welke maatregelen het meest doelmatig
waren en waarom. 3. Het
verwezenlijken van resultaten vormt echter de kern van het nieuwe
cohesiebeleid. De resultaten
van de onderhandelingen over hervorming van het cohesiebeleid, die in december 2013
zijn afgerond, zijn gericht op deze tekortkomingen. De hervorming is
primair bedoeld om te komen tot een echt investeringsbeleid. De doelstellingen
van het cohesiebeleid zijn in overeenstemming gebracht met de Europa 2020-strategie.
Bij het plannen van investeringen is stelselmatig rekening gehouden met de
desbetreffende landenspecifieke aanbevelingen. Ook zijn de werkwijzen van het
cohesiebeleid hervormd. Daarbij is men uitgegaan van vijf grondgedachten. 3.1. De
programma’s in het kader van het cohesiebeleid moeten worden uitgevoerd in een
gunstig klimaat Het nieuwe
cohesiebeleid is gekoppeld aan het EU-proces inzake economisch bestuur en aan
het Europees Semester. Dit is omdat investeringen uit hoofde van het
cohesiebeleid niet los kunnen worden gezien van de economische context waarin
deze worden gedaan. Niet-duurzame
fiscale of economische beleidsmaatregelen die de effectiviteit van EU-steun
tijdens de periode 2014-2020 ondermijnen, dienen te worden vermeden. Daarom kan
de financiering worden opgeschort wanneer een lidstaat niet voldoet aan de
aanbevelingen die hij heeft ontvangen in het kader van het EU-proces inzake
economisch bestuur. De doelmatigheid
van investeringen mag niet worden ondermijnd door ongezonde beleidsmaatregelen
of door regelgevings-, administratieve of institutionele knelpunten. Lidstaten
en regio’s moeten daarom aan een reeks van voorwaarden voldoen. Deze zijn
opgesteld om te zorgen dat de investeringen verankerd zijn in een duidelijk
strategisch beleidskader dat een snelle omzetting waarborgt van EU-wetgeving
inzake de uitvoering van financiering uit hoofde van het cohesiebeleid,
voldoende administratieve capaciteit en naleving van de minimumvereisten ten
aanzien van onder meer antidiscriminatie, gendergelijkheid, handicaps,
aanbestedingen en staatssteun. In het bijzonder
moet elk investeringsgebied gebaseerd zijn op een duidelijk omschreven
strategie. Zolang er bijvoorbeeld geen uitgebreide nationale of regionale
vervoersstrategie is, mogen er geen investeringen worden gedaan in transport.
Evenzo moeten investeringen op het vlak van O&O en innovatie worden ingebed
in een „strategie voor slimme specialisatie”. Daarbij gaat het om het ontwikkelen
van een visie, het vaststellen van concurrentievoordelen, het verwoorden van
strategische prioriteiten en het inzetten van slimme beleidsmaatregelen met als
doel het op kennis gebaseerde ontwikkelingspotentieel van elke regio te
optimaliseren. Kort gezegd moeten projecten uitgaan van strategieën en niet
andersom. 3.2. De
programma’s uit hoofde van het cohesiebeleid moeten de middelen concentreren op
een klein aantal prioriteiten en de meerwaarde daarvan optimaliseren. Lidstaten en
regio’s moeten de financiering concentreren op een beperkt aantal vlakken van
EU-relevantie. Een groot deel van het EFRO wordt toegewezen aan de vier
prioriteiten die centraal staan binnen de Europa 2020-strategie: innovatie en
onderzoek, de digitale agenda, ondersteuning van kmo’s en de koolstofarme
economie. De concentratie
van het ESF op maximaal vijf investeringsprioriteiten dient ter ondersteuning
van de consolidatie van de output en resultaten op Europees niveau. Het zorgt
ook voor een duidelijker verband met de Europese werkgelegenheidsstrategie en
de geïntegreerde richtsnoeren voor werkgelegenheid. Ten minste 20 % van de
begroting van het ESF wordt aangewend voor de ondersteuning van de sociale
integratie en de bestrijding van armoede en discriminatie. Met het oog op
de dringende noodzaak om de jeugdwerkloosheid te bestrijden, is het
Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren gelanceerd, met een totale begroting
van 6 miljard EUR. Het initiatief biedt speciale financiering ter
ondersteuning van de uitvoering van de Jongerengarantie in de gehele EU. Op
grond hiervan wordt aan alle jongeren passende werkgelegenheid en een opleiding
aangeboden binnen vier maanden nadat zij de school hebben verlaten of werkloos
zijn geworden. De financiering uit hoofde van het Werkgelegenheidsinitiatief
voor jongeren wordt met name gebruikt voor regio's met een bijzonder hoge
jeugdwerkloosheid. Regio's en
lidstaten zullen duidelijke keuzen moeten maken ten aanzien van hun
doelstellingen. Hierdoor kan een kritische massa aan middelen worden bereikt,
zodat een zinvolle effectbeoordeling kan worden gemaakt en investeringen kunnen
worden gegarandeerd in die gebieden die een rechtstreeks en onmiddellijk effect
hebben op de groei en de werkgelegenheid. 3.3. De
programma's in het kader van het cohesiebeleid moeten duidelijke doelstellingen
en resultaten definiëren. Het succes van
het cohesiebeleid wordt immers gemeten op basis van de resultaten en het effect
ervan. De hervormingen zijn er daarom op gericht te zorgen voor een grotere
nadruk op de resultaten door middel van betere prestatie-indicatoren,
rapportage en evaluatie. Bij het
ontwerpen van programma's dienen lidstaten en regio's de resultaten te
specificeren die zij willen behalen aan het einde van de programmeringsperiode.
In de programma's moet worden uiteengezet hoe de voorgestelde maatregelen
bijdragen tot de verwezenlijking van deze doelstellingen en moeten
prestatie-indicatoren worden vastgesteld, vergezeld van een duidelijke
grondslag en streefcijfers, om de vooruitgang te meten. Elk programma moet zijn
voorzien van een prestatiekader teneinde de transparantie en verantwoording te
vergroten. Om een extra
stimulans te geven, is een bedrag van circa 20 miljard EUR (ofwel 6 %
van de begroting van het cohesiebeleid) uitgetrokken. Dit wordt in 2019
toegewezen aan al die programma's waarvan kan worden aangetoond dat ze op
schema liggen om hun doelstellingen te verwezenlijken. 3.4. De
programma's in het kader van het cohesiebeleid moeten een krachtigere stem
geven aan steden. Steden kunnen
een belangrijke rol spelen binnen het cohesiebeleid en de verwezenlijking van
de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Meer dan twee derde van de
Europese burgers woont in een stad. Steden zijn productief en innovatief en
kunnen het voortouw nemen bij het realiseren van slimme groei. Zij kunnen
efficiënter gebruikmaken van hulpbronnen (bv. door het ruimtebeslag, de
bodemafdekking en het energieverbruik te minimaliseren) en kunnen bijdragen aan
het realiseren van duurzame groei, bijvoorbeeld door middel van groene
infrastructuur. Gezien de verschillen in welvaart, de concentratie van sociale
uitsluiting en de concentratie van armoede in steden, spelen steden een
cruciale rol bij het aanpakken van de uitdaging van inclusieve groei. Daarom wordt
verwacht dat in de periode 2014-2020 ongeveer de helft van de middelen van het
EFRO zal worden besteed in de steden. Het nieuwe cohesiebeleid heeft tevens tot
doel steden in staat te stellen financiële beleidsmaatregelen op te stellen en
uit te voeren, die bijdragen aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen.
Dit gebeurt door de vaststelling van een minimumbedrag (5 % van het EFRO)
voor geïntegreerde investeringen in duurzame stedelijke ontwikkeling, en door
te waarborgen dat de steden een centrale rol bij de keuze van projecten spelen.
De Commissie zal
ook oproepen doen tot het indienen van voorstellen voor projecten in het kader
van het nieuwe programma „Innovatieve acties” ter ondersteuning van steden die
bereid zijn nieuwe ideeën uit te testen in een stedelijke ontwikkeling. 3.5. Partners
moeten op alle niveaus beter bij de programma's in het kader van het
cohesiebeleid worden betrokken. Het beleidskader
voor 2014-2020 gaat uit van de gedachte dat alle partners op nationaal,
regionaal en lokaal niveau, met inachtneming van de beginselen van multilevel
governance en met inbegrip van de sociale partners en organisaties van het
maatschappelijk middenveld, betrokken worden in alle stadia van de
programmering. Voor het eerst op EU-niveau voorziet de Europese gedragscode
inzake partnerschap[2]
in een blauwdruk voor de lidstaten om deze partners gedurende de hele
uitvoering van het programma en tijdens de controle en evaluatie te betrekken
bij de ontwikkeling van programma's. Partnerschappen kunnen bijzonder effectief
zijn bij de verwezenlijking van door EU gestuurde lokale
ontwikkelingsstrategieën. In de nieuwe verordeningen zijn ook maatregelen
ingebouwd voor capaciteitsopbouw bij sociale partners en partners uit het
maatschappelijke middenveld. 4. Van
theorie tot praktijk: nieuw aanwijzingen uit onderhandelingen Op het moment
dat de Commissie deze mededeling aannam, waren reeds alle 28
partnerschapsovereenkomsten (PO's) en ongeveer 150 operationele programma's
(OP's) binnen.[3]
De onderhandelingen met de lidstaten en regio's zijn nog gaande. Daarom is het
volgende alleen een indicatie van de mate waarin de belangrijkste aspecten van
de hervorming zijn opgenomen in de nieuwe strategieën en programma's. De beschikbare
informatie laat een aantal zeer bemoedigende trends en een aantal uitdagingen
zien. Over het
algemeen wordt ongeveer 336 miljard EUR toegewezen aan de nationale
en regionale programma's ten behoeve van investeringen in groei en
werkgelegenheid. De middelen worden als volgt verdeeld: 187,5 miljard EUR
voor het EFRO, 63 miljard EUR voor het Cohesiefonds en 85 miljard EUR
voor het ESF. Dit laatste is meer dan de wettelijk vereiste minimale toewijzing
aan het ESF van 80 miljard EUR.[4] Afbeelding 4:
Toewijzing aan de financieringsprioriteiten per fonds (2014-2020), in % van het
totaal van het fonds. Ongeveer 124 miljard EUR
wordt toegewezen aan O&O en innovatie, ICT, kmo’s en de koolstofarme
economie. Dit komt neer op een toename met bijna 22 % in vergelijking met 2007-2013.
Het merendeel van dit bedrag wordt gefinancierd door het EFRO (116,5 miljard EUR)
en de rest door het Cohesiefonds. Een bedrag van 98 miljard EUR
wordt geïnvesteerd in maatregelen op het gebied van werkgelegenheid, sociale
inclusie en onderwijs. Het merendeel van dit bedrag wordt gefinancierd door het
ESF: 30,7 miljard EUR van werkgelegenheid, 20,9 miljard EUR
voor sociale inclusie en 26,3 miljard EUR voor onderwijs. Een bedrag van 59 miljard EUR
is bestemd voor vervoer en de energie-netwerkinfrastructuur, een daling met 21 %
in vergelijking met 2007-2013. Bijna 4,3 miljard EUR
wordt geïnvesteerd in de institutionele capaciteitsopbouw van overheden en de
doelmatigheid van overheidsinstellingen en -diensten („goed bestuur”). Dit komt
neer op een toename met bijna 72 % in vergelijking met 2007-2013. De nieuwe
programmeringsperiode zorgt dan ook voor een duidelijke verschuiving in termen
van financiering van de prioriteiten, afgezet tegen 2007-2013. De lidstaten en
regio's investeren meer in de prioriteiten van het EFRO (O&O en innovatie,
ICT, kmo’s en de koolstofarme economie), en in de prioriteiten van het ESF
(werkgelegenheid, sociale inclusie, onderwijs en bestuur). In de plaats daarvan
wordt minder geld geïnvesteerd in de netwerk- en milieu-infrastructuur. De
daling van de investeringen in infrastructuur is met name duidelijk zichtbaar
in de meer ontwikkelde lidstaten. Afbeelding 5: Toewijzing aan de
financieringsprioriteiten 2014-2020, afgezet tegen 2007-2013, als % van het
totaal. De specifieke
nadruk die de Commissie heeft gelegd op de koolstofarme economie heeft geleid
tot een zichtbare toename van dit soort investeringen: meer dan 38 miljard EUR
is gereserveerd voor ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme en
klimaatbestendige economie. Diverse landen hebben specifiek de nadruk gelegd op
energie-efficiëntie of ontwikkeling van duurzame energie. In sommige gevallen
moet het verband tussen investeringen en de verwachte resultaten met betrekking
tot de klimaatveranderingsdoelstellingen nog meer worden verduidelijkt. Gelet op de uitdagingen
van de hoge werkloosheid en de groei van de armoede, zou binnen sommige PO’s de
nadruk meer kunnen liggen op inclusieve groei. De Commissie is ook van mening
dat de financiering die is toegewezen aan onderwijs op dit moment niet
voldoende is voor de uitvoering van de vastgestelde prioriteiten. In sommige
PO’s werd weinig prioriteit gegeven aan actieve maatregelen ten behoeve van
sociale inclusie. Met het oog op betere maatschappelijke resultaten en
investeringen die beter inspelen op de maatschappelijke veranderingen, moet de
hervorming van het sociaal beleid beter worden verankerd in de programmering. Bovendien is in
sommige PO’s en OP’s de relevante informatie met betrekking tot het
Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren vrij algemeen en wordt niet
uiteengezet hoe dit nieuwe initiatief wordt vormgegeven, en of en hoe het de
uitvoering van de Jongerengarantieprogramma’s ondersteunt. In sommige
programma's moeten de door het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren
ondersteunde maatregelen meer gericht zijn op steun aan het creëren van nieuwe
banen. Ondanks het feit
dat er landenspecifieke aanbevelingen zijn inzake de integratie van de
Roma-minderheid, hebben sommige lidstaten geen specifieke prioriteit voor
gemarginaliseerde gemeenschappen, waardoor het moeilijker wordt om te
beoordelen hoeveel geld er voor dit beleidsgebied wordt aangewend. Sommige
lidstaten besteden onvoldoende aandacht aan de behoeften van deze doelgroep of
moeten hun strategie en de logica van hun acties nog nader uitwerken. Bestuurlijke
modernisering en de kwaliteit van de rechtspraak worden beschouwd als
belangrijke factoren voor concurrentievermogen en inclusieve groei. Veel
lidstaten plannen maatregelen om hun overheidsinstellingen sterker te maken en
hun capaciteit te vergroten, met als uiteindelijke doel te zorgen voor
effectieve beleidsmaatregelen, betere administratieve diensten, snellere
gerechtelijke procedures, grotere transparantie en integriteit van de
overheidsinstellingen en meer publieke inspraak in de verschillende fasen van
de beleidsvorming. Voor diverse lidstaten waarvan is vastgesteld dat de
hervorming van de overheidsinstellingen een uitdaging vormt, geldt echter dat
een duidelijke strategie ontbreekt en dat de doelstellingen onvolledig en
onduidelijk zijn, terwijl een dergelijke hervorming juist noodzakelijk is om de
werkgelegenheid, de groei en het concurrentievermogen te ondersteunen.
Bovendien ontbreekt in een aantal van deze lidstaten een duidelijke politieke
toezegging om tot een dergelijke hervorming te komen. Het is duidelijk
dat de noodzaak dat lidstaten zich voorbereiden op de investeringen door vooraf
aan de voorwaarden te voldoen voor de uitvoering van het programma, ook echt
serieus is genomen. Het was echter geen eenvoudig proces en in veel gevallen
moet de Commissie nog actieplannen overeenkomen om ervoor te zorgen dat de
verplichtingen binnen duidelijk aangegeven termijnen worden nageleefd.
Voorwaarden die met name problemen veroorzaakten voor de lidstaten, betreffen
gebieden waar de EU-richtlijnen moeten worden omgezet of waar de
EU-verordeningen doelmatiger moeten worden toegepast. Er zijn
strategieën voor slimme specialisatie ontworpen op nationaal en regionaal
niveau teneinde de economische hervormingen te versnellen en de kenniskloof te
verkleinen. Meer nadruk moet worden gelegd op zachte vormen van steun, de
ondersteuning van marktgericht onderzoek en de samenwerking met het
bedrijfsleven. Voor kmo’s bestaat het risico dat de steun te veel gericht is op
„business-as-usual”, en niet wordt toegespitst op de behoeften en het
groeipotentieel van die kmo’s teneinde zo te zorgen voor een groot
hefboomeffect en een snelle marktverspreiding. Sommige
lidstaten hebben ook programma's ontworpen die duidelijke verbanden leggen
tussen de digitale economie en innovatie. Dit is belangrijk omdat investeringen
in hogesnelheidsbreedband en ICT nodig zijn om de specifieke knelpunten te
verhelpen en marktgerichte oplossingen te stimuleren. Het is bijvoorbeeld
belangrijk dat investeringen in breedband gericht zijn op de volgende generatie
netwerken. Zo kan ervoor worden gezorgd dat minder ontwikkelde regio's niet
verder achterop raken. De synergieën tussen het cohesiebeleid, Horizon 2020
en de andere EU-programma's zijn ook cruciaal in de context van strategieën voor
slimme specialisatie op nationaal en regionaal niveau. In de periode 2014-2020
krijgen 88 programma's in 16 landen financiering uit verschillende fondsen,
waarbij de middelen van het EFRO, het CF en het ESF worden gecombineerd. Naar
verwachting wordt hierdoor een geïntegreerde benadering gestimuleerd, waarbij
verschillende beleidsvormen, middelen en prioriteiten samenkomen. Om het beleid
doeltreffender en meer resultaatgericht en prestatiegebaseerd te maken, moeten
de lidstaten en regio’s gedetailleerde doelstellingen en streefcijfers
vaststellen. Het is van cruciaal belang dat de doelstellingen van programma's
niet te algemeen worden geformuleerd, bijvoorbeeld in de vorm van een groot
aantal mogelijke acties om in een later stadium zo veel mogelijk flexibiliteit
te hebben bij de selectie van projecten. Dit is een cruciaal punt: als
doelstellingen en streefcijfers niet ambitieus en gedetailleerd genoeg zijn,
wordt het zeer moeilijk het beleid te evalueren en een zinvol publiek debat
erover te houden. Tijdens het onderhandelingsproces besteedt de Commissie dan
ook terdege aandacht aan deze risico's. Partnerschapsovereenkomsten
zijn grotendeels opgesteld op basis van een redelijke dialoog met de partners.
Er zijn echter aanwijzingen dat in sommige gevallen deze dialoog ontoereikend
was, er geen belangrijke partners bij betrokken waren of opmerkingen niet in
latere versies van documenten werden weergegeven. De Commissie zal zorgvuldig
bekijken in hoeverre de lidstaten de gedragscode inzake partnerschap hebben toegepast,
teneinde de daadwerkelijke deelname van de belanghebbenden te waarborgen. Als laatste,
maar daarom niet minder belangrijk, zijn in de nieuwe periode sterk bestuur en
sterke coördinatiemechanismen op nationaal en regionaal niveau vereist. Hierdoor
kan worden gezorgd voor samenhang tussen de programma's en ondersteuning bij de
Europa 2020-doelstellingen en landenspecifieke aanbevelingen, en kunnen
overlappingen en hiaten worden vermeden. Dit is met name van belang met het oog
op de algemene toename van het aantal regionale programma's (voor programma's
van het ESF bedraagt de toename bijna 60 % in vergelijking met 2007-2013). 5. Conclusie In 2014-2020 zal
op grond van het cohesiebeleid één derde van de EU-begroting worden
geïnvesteerd in de ondersteuning van de communautaire doelstellingen van groei
en werkgelegenheid en vermindering van de economische en sociale ongelijkheid.
Het cohesiebeleid is het grootste investeringsinstrument op EU-niveau voor de
verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Het
cohesiebeleid levert de grootste bijdrage op een aantal gebieden, met inbegrip
van de steun aan kmo’s, O&O en innovatie, investeringen in vaardige en
concurrerende werknemers, bestrijding van werkloosheid en sociale uitsluiting,
aanpassing aan de klimaatverandering en het milieu. Economische
modellen geven een indicatie van de macro-economische gevolgen. Verwacht wordt
bijvoorbeeld dat dankzij het cohesiebeleid het bbp van de belangrijkste
begunstigde landen tijdens de periode van uitvoering zal stijgen met gemiddeld 2 %,
en de werkgelegenheid met ongeveer 1 %. De
productiviteitsverbeterende effecten van het cohesiebeleid houden echter ook
nog aan nadat de programma's officieel zijn afgerond. Naar schatting ligt het
bbp in deze landen tegen 2030 meer dan 3 % boven het niveau dat naar
verwachting in afwezigheid van het beleid zal worden bereikt. Dit betekent dat
in de periode 2014-2030, voor elke euro die wordt besteed in de belangrijkste
begunstigde landen, het bbp naar verwachting meer dan drie euro hoger ligt. Om deze effecten
te realiseren is het echter van groot belang dat de lidstaten en regio's hun
toezeggingen nakomen ten aanzien van hervormingen en het beleid ook echt
gebruiken als een doeltreffend investeringsinstrument. Het resultaat van de
lopende onderhandelingen om deugdelijke strategieën te ontwikkelen, een klein
aantal essentiële investeringsprioriteiten te bepalen, ambitieuze doelen te
stellen, en te zorgen dat de micro- en macro-economische omstandigheden het
effect van de uit hoofde van de cohesiebeleid medegefinancierde investeringen
optimaliseren, is derhalve van cruciaal belang. De Commissie zal
in 2017 een eerste voortgangsverslag over de programma's voorleggen aan het
Europees Parlement en de Raad. Dit geeft een overzicht van de voortgang die
door de lidstaten en regio's is geboekt bij de verwezenlijking van de
doelstellingen die in hun programma's zijn gesteld, waarbij zal worden
aangegeven of zij al dan niet de beoogde resultaten hebben opgeleverd. [1] Zie PB L 347 van 20.12.2013. [2] Zie de gedelegeerde verordening van de Commissie van 7.1.2014, C(2013)
9651 final. [3] Vier PO’s zijn reeds goedgekeurd door de Commissie. [4] De financiële middelen voor de doelstelling van investeren in
groei en werkgelegenheid zijn onder meer het EFRO (uitgezonderd steun voor
Europese territoriale samenwerking), het ESF en het Cohesiefonds. De cijfers
geven de situatie per 1 juni weer en zijn onder voorbehoud van wijzigingen
in de context van de programmaonderhandelingen.