This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0354
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL Development of the dairy market situation and the operation of the "Milk Package" provisions
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Ontwikkeling van de situatie op de zuivelmarkt en de werking van de bepalingen van het "Zuivelpakket"
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Ontwikkeling van de situatie op de zuivelmarkt en de werking van de bepalingen van het "Zuivelpakket"
/* COM/2014/0354 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Ontwikkeling van de situatie op de zuivelmarkt en de werking van de bepalingen van het "Zuivelpakket" /* COM/2014/0354 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Ontwikkeling
van de situatie op de zuivelmarkt en de werking van de bepalingen van het
"Zuivelpakket" 1. Toepassingsgebied Op grond van artikel 225, onder
b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013[1] dient
de Commissie uiterlijk op 30 juni 2014 verslag uit te brengen aan het
Europees Parlement en aan de Raad over de ontwikkeling van de marktsituatie in
de sector melk en zuivelproducten, en met name betreffende de werking van de
artikelen 148 tot en met 151, artikel 152, lid 3, en artikel 157, lid 3, ter
beoordeling van met name de gevolgen voor de melkproducenten en melkproducten
in achterstandsgebieden, in het licht van de algemene doelstelling om de
productie in deze gebieden te handhaven, en betrekking hebbend op eventuele
initiatieven om de landbouwers aan te zetten tot het maken van gezamenlijke
productieafspraken, vergezeld van passende voorstellen. Tijdens de conferentie
"The EU dairy sector: developing beyond 2015" die op 24 september 2013
in Brussel werd georganiseerd, werden de nieuwe uitdagingen besproken waarmee
de zuivelsector zal worden geconfronteerd en werd nagegaan of nieuwe
instrumenten noodzakelijk en haalbaar zijn, rekening houdend met het einde van
de quotaregeling in 2015. Het overleg in de EU-instellingen over de resultaten
van de conferentie is momenteel aan de gang. Onderhavig verslag voegt extra
elementen toe aan de discussie en de Commissie wenst verder te onderhandelen met
het Parlement, de lidstaten en de belanghebbenden over de beste manier om de
markten te beheren na het verdwijnen van de quota zodat indien nodig nieuwe
voorstellen kunnen worden gelanceerd. 2. Evolutie
van de marktsituatie voor melk en zuivelproducten De
situatie op de Europese melkmarkt is op dit moment[2] vrij
gunstig. In januari 2014 bedroeg de gemiddelde melkprijs in de EU 40,03 cent/kg.
Dat is 17 % hoger dan in januari 2013, en de hoogste gemiddelde melkprijs
voor januari die ooit werd opgetekend (sinds het begin van de statistieken in 1977).
Deze opwaartse trend is ook zichtbaar in de prijs van zuivelproducten, hoewel
de boterprijzen sinds het begin van 2014 onder druk staan. Tot vandaag worden
de prijzen omhooggedreven door een sterke wereldwijde vraag. Toch moet rekening
worden gehouden met een mogelijke prijscorrectie aangezien in alle grote
exportlanden de melkproductie is gestegen. De vooruitzichten op middellange
termijn voor melk en zuivelproducten zijn gunstig op zowel de wereldmarkt als
de binnenlandse markten. De wereldwijde vraag blijft dynamisch, voornamelijk in
de opkomende economieën. Ondanks de vertraagde economische groei worden meer
zuivelproducten geconsumeerd door de steeds groeiende middenklasse. Een toename
van de productie als gevolg van de afschaffing van de quota wordt vooral verwacht
in die lidstaten die momenteel door de quotaregeling productiebeperkingen
ondervinden, zoals Ierland, Duitsland, Nederland, Denemarken, Oostenrijk, Polen
en Frankrijk. De productie zal afhangen van de mate waarin de consumptie stijgt,
zowel in de EU als in de rest van de wereld, en van een aantal andere factoren,
zoals milieubeperkingen. Meer informatie over de evolutie
van de marktsituatie is terug te vinden in het werkdocument van de diensten van
de Commissie bij dit verslag. 3. De werking van de bepalingen
van het "zuivelpakket" Het zogeheten "Zuivelpakket"[3] dat in
maart 2012 werd gepubliceerd, is sinds 3 oktober 2012 volledig van kracht en
geldt tot 30 juni 2020. In juni en september 2012 werden uitvoerings- en
gedelegeerde verordeningen[4] gepubliceerd.
De bepalingen van het Zuivelpakket
(zoals opgenomen in Verordening (EU) nr. 1308/2013) en de werking ervan worden
hieronder beschreven. Het verslag is gebaseerd op de antwoorden van de
lidstaten op een specifieke vragenlijst[5] en op
de in de uitvoeringsvoorschriften vastgelegde kennisgevingen. 3.1. Verplichte contracten (artikel 148) Contracten leggen de
verantwoordelijkheden vast van marktdeelnemers in de zuivelketen, zorgen ervoor
dat marktdeelnemers zich beter bewust worden van de marktsignalen, dragen bij
tot de doorrekening van de prijzen, stemmen het aanbod af op de vraag en helpen
bepaalde oneerlijke handelspraktijken te voorkomen. Na de afschaffing van de
melkquotaregeling zijn het nuttige instrumenten voor producenten en verwerkers
om hun productievolumes te plannen. Op grond van artikel 148 hebben de
lidstaten de mogelijkheid om schriftelijke contracten tussen landbouwers en
verwerkers verplicht te maken en om kopers van melk te verplichten om aan
landbouwers een contract met een minimale looptijd aan te bieden. Deze
contracten moeten vóór de levering worden gesloten en moeten specifieke
gegevens bevatten, zoals de prijs, de hoeveelheid, de looptijd, details
betreffende de betaling en de inzameling alsook de voorschriften bij overmacht.
De partijen onderhandelen in alle vrijheid over al deze elementen en
landbouwers hebben het recht om een voorgestelde minimale looptijd te weigeren.
Leveringen door een aangesloten landbouwer aan zijn coöperatie zijn vrijgesteld
van deze contractplicht als de statuten of voorschriften van de coöperatie
bepalingen bevatten die een soortgelijke werking hebben als het voorgeschreven
contract. Tot nog toe hebben 12 lidstaten
de contractplicht ingevoerd, sommige zelfs vóór de inwerkingtreding van het
Zuivelpakket. Tabel 1 Verplichte
contracten Lidstaat || Nationale wetgeving || Minimale looptijd contract Letland || September 2009 || - Frankrijk || April 2011 || 5 jaar Italië || Maart 2012 || 6 maanden Spanje || Oktober 2012 || 1 jaar Litouwen || Oktober 2012 || - Hongarije || December 2012 || 6 maanden Slowakije || December 2012 || - Kroatië || Juni 2013 || 6 maanden Cyprus || Juni 2013 || 6 maanden Portugal || Juni 2013 || 6 maanden Bulgarije || November 2013 || 6 maanden Roemenië || 1e kwartaal 2014 || 6 maanden In zeven lidstaten moet het
contract dat door de koper aan de landbouwer wordt voorgesteld een minimale
looptijd van zes maanden hebben, terwijl Spanje koos voor een looptijd van één
jaar en Frankrijk voor contracten van vijf jaar. De bepalingen van het
Zuivelpakket inspireerden het Verenigd Koninkrijk om een Voluntary Code of
Practice (vrijwillige gedragscode) in te voeren tussen producenten en
verwerkers waarin contracten worden voorgesteld met soortgelijke voorwaarden
als die in het Zuivelpakket en met een dekkingsgraad van meer dan 85 % van
de rauwemelkproductie. Ook in België werd een gedragscode met goede praktijken
ondertekend door 98 % van de verwerkers en de drie belangrijkste
landbouwersorganisaties. Deze gedragscode bevat onder meer afspraken over de
kwaliteit, de opzeggingstermijn voor landbouwers en kopers, afspraken over
duurzaamheid en bepalingen over de rol van de producentenorganisaties (PO's). In
Duitsland worden vaak modelcontracten gebruikt voor leveringen die via PO's
zijn onderhandeld. Deze contracten bevatten bepalingen over de kwaliteit, de prijsparameters
en de looptijd en zouden in de toekomst ook afspraken over het volume melk
bevatten. De contractplicht werd
voornamelijk ingevoerd in lidstaten waar de coöperatieve structuur van de
contractuele betrekkingen tussen producenten en verwerkers in de zuivelsector
minder uitgesproken was. Grafiek 1 geeft een overzicht van het aandeel van de
koemelkproductie voor elk type van contractuele betrekkingen. Hierbij wordt een
onderscheid gemaakt tussen leveringen door landbouwers die aangesloten zijn bij
verwerkingscoöperaties en coöperaties die inzamelen enerzijds en leveringen
door landbouwers aan particuliere verwerkers en via andere regelingen
anderzijds. Laatstgenoemde regelingen betreffen in het bijzonder leveringen aan
particuliere inzamelaars of handelsondernemingen. Ongeveer 64 % van alle
leveringen van koemelk zijn leveringen van aangesloten landbouwers aan hun
verwerkings- of inzamelcoöperatie. Voor Frankrijk kon geen onderscheid worden
gemaakt tussen leveringen aan verwerkingscoöperaties en leveringen aan
inzamelcoöperaties. In Duitsland vinden leveringen aan particuliere verwerkers
hoofdzakelijk plaats via producentenorganisaties of hun unies. Algemeen geldt
dat het aandeel van het respectieve type contractuele regeling de afgelopen
jaren vrij stabiel is gebleven. Toch is in verschillende lidstaten (EE, IT, LV,
AT, SK) een stijging te merken van de leveringen aan particuliere inzamelaars,
maar in absolute cijfers blijft hun aandeel eerder beperkt. Grafiek 1 Contractuele
betrekkingen 3.2. Producentenorganisaties (artikel 152, lid 3) Lidstaten zijn verplicht om
producentenorganisaties (PO's) te erkennen die bestaan uit producenten uit de
melksector, die zijn opgericht op initiatief van de producenten zelf en die een
specifieke doelstelling nastreven, die kan bestaan uit (i) verzekeren dat de
productie wordt gepland en op de vraag wordt afgestemd, met name wat omvang en
kwaliteit betreft; (ii) het aanbod en de afzet van de producten van haar leden
concentreren; (iii) de productiekosten optimaliseren en de producentenprijzen
stabiliseren. Lidstaten kunnen een minimum ledental en/of een minimale
hoeveelheid afzetbare producten opleggen waaraan PO's moeten voldoen om te
worden erkend (zie bijlage, tabel 3). Alle erkende PO's houden zich hoofdzakelijk
bezig met koemelk, uitgezonderd één PO in Spanje die uitsluitend op schapenmelk
is gericht. Een groot aantal van de in totaal 228 PO's in de zuivelsector van
de EU, voornamelijk in Duitsland en Italië, bestond al voordat het Zuivelpakket
van kracht werd. Toch is het aantal erkenningen in 2013 gestegen (BE +1; CZ +8;
DE +18; ES +3, FR +27). In Duitsland werd in 2013 één unie van PO's erkend, wat
het totaal op twee brengt. In verschillende lidstaten trad de
nationale wetgeving inzake de erkenning van PO's pas onlangs in kracht. De vrij grote verscheidenheid aan
minimumvereisten wijst op de moeilijkheid om een evenwicht te vinden tussen de
ambitie om grote PO's te stimuleren die het potentieel hebben om de
onderhandelingspositie van producenten te verstevigen en het aanmoedigen van de
oprichting van PO's door realistische drempels op te leggen. Toch moet er
rekening mee worden gehouden dat in een tweede fase meerdere PO's zich kunnen
verenigen in een unie van PO's met dezelfde mogelijkheden op het vlak van
collectieve onderhandelingen als een gewone PO, maar op een grotere schaal. Er wordt op gewezen dat de relatief
gunstige marktontwikkelingen van de voorbije jaren (zie punt 2) landbouwers er
niet toe hebben aangezet om zich te verenigen in PO's. In hun verslag
"Analysis on the future developments in the dairy sector"[6] raden
deskundigen onder meer aan om de rol van de PO's te versterken, met name door
ervoor te zorgen dat ze voldoende groot zijn zodat ze een betere
onderhandelingspositie hebben. De mogelijkheid om bepaalde
voorschriften van erkende PO's en hun unies (en brancheorganisaties) uit te
breiden naar niet-leden en niet-leden verplichte bijdragen te laten betalen in
het kader van het hervormde GLB[7] geldt
nu ook voor de organisaties in de melksector. Dit zal naar alle verwachting een
stimulans vormen om representatieve organisaties op te richten. Andere
stimulansen voor landbouwers om zich te verenigen in PO's worden behandeld in
punt 3.8. 3.3. Collectieve onderhandelingen
(artikel 149) Om de onderhandelingspositie van
melkproducenten te versterken, kunnen landbouwers zich verenigen in
producentenorganisaties (PO's) die collectief kunnen onderhandelen over de
contractvoorwaarden, inclusief de prijs van de rauwe melk. Het volume melk
waarover een PO kan onderhandelen, is onderhevig aan een aantal duidelijk
vastgestelde maximumwaarden (namelijk 3,5 % van de EU-productie, 33 %
van de nationale productie van de lidstaat). Leveringen van aangesloten
landbouwers aan hun verwerkingscoöperaties kunnen geen voorwerp uitmaken van collectieve
onderhandelingen in het kader van het Zuivelpakket, terwijl inzamelcoöperaties
PO's kunnen vormen die collectief kunnen onderhandelen met verwerkers. Vier lidstaten meldden leveringen
van rauwe melk in 2013 op basis van contracten waarover collectief werd
onderhandeld in het kader van deze bepaling. Tabel 2. Feitelijke
leveringen van koemelk in 2013 op basis van contracten waarover collectief werd
onderhandeld Lidstaat || Volume rauwe koemelk x 1 000 ton || Geschat aandeel in de leveringen Tsjechische Republiek || 445 || 18 % Duitsland || 11 158 || 33 % Spanje || 255 || 4 % Frankrijk || 2 689 || 11 % In Duitsland zijn twee unies van
PO's samen met 143 PO's goed voor bijna alle melkleveringen aan
niet-coöperatieve verwerkers. In Frankrijk werd bijna 90 % van het
jaarlijkse afzetbare volume van de erkende PO's collectief onderhandeld,
terwijl in Spanje collectieve onderhandelingen plaatsvonden voor ongeveer 16 %
van de afzetbare volumes van erkende PO's. Bovendien meldde Spanje in 2013 68 000
ton aan leveringen van schapenmelk tegenover een productie van 571 000
ton. Omdat leveringen door aangesloten landbouwers aan hun
verwerkingscoöperaties niet kunnen worden onderhandeld in het kader van het
Zuivelpakket, is er nog een zekere groeimarge voor collectieve
onderhandelingen, behalve in Duitsland en in de lidstaten met een hoog aandeel
aan coöperatieve verwerkers. 3.4. Regulering van het aanbod van kaas met een BOB of BGA
(artikel 150) Gezien het belang van kazen met
een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of beschermde geografische aanduiding
(BGA), met name voor kwetsbare landbouwgebieden, en teneinde de meerwaarde en
de kwaliteit te waarborgen, kunnen lidstaten, op verzoek van een
producentenorganisatie (PO), een brancheorganisatie (IBO) of een BOB/BGA-groep,
voorschriften vaststellen tot regulering van het aanbod van kaas met een
BOB/BGA. Tot nog toe hebben twee lidstaten regels vastgesteld om het aanbod van
kaas te reguleren. Frankrijk heeft maatregelen ingevoerd met betrekking tot
"Comté", van toepassing vanaf 1 april 2012, en "Beaufort", van
toepassing vanaf 27 februari 2014. Italië heeft regels ingevoerd voor
"Asiago" die van toepassing zijn vanaf 12 februari 2014. In beide
lidstaten worden momenteel nog andere aanvragen onderzocht of uitgewerkt. 3.5. Brancheorganisaties (artikel
157, lid 3) Specifieke voorschriften voor
brancheorganisaties (IBO's) in de melksector zorgen ervoor dat de in de
bevoorradingsketen actieve partijen met elkaar in dialoog kunnen gaan en een
aantal activiteiten kunnen uitoefenen die onder bepaalde voorwaarden deels
vrijgesteld worden van de mededingingsregels (artikel 210). Deze gezamenlijke
activiteiten zijn onder meer het verbeteren van de kennis inzake en de
doorzichtigheid van de productie en de markt, afzetbevordering, onderzoek,
innovatie en kwaliteitsverbetering. IBO's moeten bestaan uit vertegenwoordigers
van de rauwemelkproducenten en moeten betrokken zijn bij ten minste een of meer
van de volgende stadia van de bevoorradingsketen: verwerking of verhandeling
(inclusief distributie). Er werden IBO's voor de
zuivelsector erkend in Spanje (een voor koemelk, schapenmelk en geitenmelk),
Frankrijk (een voor koemelk, een voor geitenmelk en twee voor schapenmelk),
Hongarije (voor koemelk) en Portugal. Ze werken hoofdzakelijk op nationaal
niveau, behalve de twee IBO's voor schapenmelk in Frankrijk die regionaal
actief zijn. Ze zijn allemaal betrokken bij de productie en verwerking, terwijl
de kleinhandel alleen wordt vertegenwoordigd in de IBO in Hongarije. Een van de activiteiten van een
Franse IBO, met name de verspreiding van specifieke marktinformatie en
economische indicatoren, werd toegestaan in het kader van artikel 177bis van
Verordening (EU) nr. 1234/2007[8]. 3.6. Verplichte aangiften van melkleveringen (artikel 151) Om de ontwikkeling van de markt
na het verstrijken van de melkquota van dichtbij te kunnen volgen en ten
behoeve van de transparantie, voorziet deze bepaling in het verstrekken van
tijdige informatie over de geleverde melkvolumes. De bepaling treedt in werking
met ingang van 1 april 2015. De uitvoeringsvoorschriften worden momenteel
uitgewerkt. 3.7. De gevolgen van het Zuivelpakket voor de melkproducenten en
de melkproductie in achterstandsgebieden Aangezien er geen uniforme
definitie van "achterstandsgebieden" bestaat als het gaat om de
melkproductie, werd aan de lidstaten gevraagd welke criteria ze in deze context
hanteerden. De lidstaten verwijzen voornamelijk naar bergstreken, maar ook naar
probleemgebieden die te kampen hebben met specifieke belemmeringen, gebieden
die dreigen te worden opgegeven, probleemgebieden in het algemeen en
ultraperifere gebieden (bijv. de Azoren). Sommige lidstaten passen
verschillende gradaties toe van belemmeringen en/of voegen specifieke criteria
toe, bijv. perifere ligging, insulair karakter, gefragmenteerde structuur,
bodem, klimaat, lage melkopbrengst, hoge productiekosten, enz. Doorgaans
verwijzen de lidstaten daarbij naar hun nationale plattelandsontwikkelingsprogramma's.
Sommige lidstaten melden dat ze over geen gegevens beschikken over dit
onderwerp (BG, LT, LU, HU, MT, SK). Op basis van deze eerder heterogene definities van
"achterstandsgebieden" werden de volgende gegevens en ontwikkelingen
geregistreerd: Grafiek 2 Melkproductie
in achterstandsgebieden De algemene daling de laatste
jaren van het aantal melkproducenten in alle lidstaten is ook zichtbaar in deze
achterstandsgebieden, hoewel de daling in Polen hoger is dan in
niet-achterstandsgebieden. De daling in bergstreken in Frankrijk, Oostenrijk en
Slovenië is minder sterk dan in andere regio's, terwijl de daling van het
aantal melkproducenten in Spanje langzamer verloopt sinds 2006, toen
rechtstreekse betalingen in de melksector werden ingevoerd. De melkproductie in
achterstandsgebieden daalt in Estland, Griekenland en Polen, maar stijgt in
Duitsland, Ierland, Letland en Oostenrijk. Spanje registreerde een aanzienlijke
productiestijging, in het bijzonder in regio's met een lage bevolkingsgraad
(goed voor bijna 40 % van de nationale leveringen). Uit de gegevens, voor zover die
beschikbaar zijn, blijkt dat de contractuele onderhandelingen in
achterstandsgebieden min of meer gelijklopen met die beschreven in punt 3.1,
evenwel met een hoger aandeel aan leveringen aan verwerkingscoöperaties in
België, Ierland, Italië, Polen, Zweden en Frankrijk. Er is weinig informatie
beschikbaar over de activiteiten van PO's in achterstandsgebieden. Alleen
Frankrijk meldde dat 14 van de 36 PO's ook deels actief zijn in
achterstandsgebieden, maar er werden geen kennisgevingen op grond van artikel 149
ontvangen voor collectieve onderhandelingen in deze gebieden. De lidstaten maakten geen melding
van significante gevolgen van het Zuivelpakket voor de melksector in
achterstandsgebieden, in het bijzonder omdat de bepalingen pas onlangs ten
uitvoer zijn gelegd en omdat de periode waarin ze daadwerkelijk zijn toegepast
nog te kort is. Bovendien konden de meeste lidstaten geen gedetailleerde
gegevens over dit onderwerp ter beschikking stellen. Uit de inventaris blijkt dat de
situatie en ontwikkelingen in de melksector in achterstandsgebieden in en
tussen de lidstaten vrij heterogeen zijn en een doelgerichte aanpak vereisen. Soortgelijke
bevindingen zijn terug te vinden in de resolutie van het Europees Parlement van
11 december 2013 over het behoud van de melkproductie in berggebieden, minder
begunstigde gebieden en ultraperifere gebieden na de beëindiging van de
melkquotaregeling[9]. De
bestaande en nieuwe maatregelen in het kader van het hervormde GLB houden
rekening met een dergelijke doelgerichte aanpak. In het kader van hun
plattelandsontwikkelingsprogramma's[10] kunnen
de lidstaten tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van de zuivelsector met
een strategische benadering door middel van op maat gemaakte thematische
subprogramma's die bijv. gericht zijn op het herstructureren van de
melkproductie als de sector een specifieke impact heeft op de ontwikkeling van
het plattelandsgebied of berggebied. Bovendien voorziet de steun aan gebieden
die kampen met natuurlijke en andere specifieke beperkingen in betalingen ter
compensatie voor gederfde inkomsten en extra kosten in die gebieden waar de
landbouwproductie leidt onder de natuurlijke beperkingen. Dit kan uiteraard ook
van toepassing zijn op melkproducenten die in een gebied met beperkingen
gevestigd zijn. Deze betalingen zijn vooral belangrijk om te voorkomen dat
landbouwgrond wordt opgegeven. Bovendien voorziet de nieuwe verordening inzake
plattelandsontwikkeling in hogere maxima voor gebieden die te kampen hebben met
natuurlijke of andere specifieke beperkingen – van 250 naar 450 euro/ha in
berggebieden en van 150 naar 250 euro/ha in andere gebieden. In het kader van de rechtstreekse
betalingen[11] kunnen
lidstaten bijvoorbeeld beslissen om vrijwillige gekoppelde steun te verlenen
aan zuivelproducenten tot een bepaalde limiet van hun nationale maximum en voor
zover dat als stimulans noodzakelijk is om de huidige productie op peil te
houden. Deze steun is bedoeld voor sectoren of regio's waar specifieke soorten
landbouw of specifieke landbouwsectoren die om economische, sociale of
ecologische redenen van groot belang zijn, bepaalde problemen ondervinden.
Bovendien kunnen de lidstaten beslissen om een betaling toe te kennen aan
gebieden met natuurlijke beperkingen, tot maximaal 5 % van hun nationale
totaalbedrag. Bovendien werden voor de
ultraperifere gebieden van de EU de POSEI-regelingen[12]
("Programme d'Options Spécifiques à l'Éloignement et l'Insularité")
opgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de geografische en economische
hindernissen, zoals ultraperifere ligging, insulair karakter, kleine oppervlakte,
moeilijke topografische en klimaatomstandigheden, economische afhankelijkheid
van een klein aantal producten. Er dient te worden vermeld dat
tussen 2010 en 2013 14 lidstaten specifieke steunmaatregelen ten uitvoer hebben
gelegd voor de zuivelsector op grond van artikel 68, lid 1, onder b), van
Verordening (EG) nr. 73/2009 voor een totaalbedrag van ongeveer 1 miljard euro. 3.8. Eventuele initiatieven om landbouwers aan te zetten tot het maken
van gezamenlijke productieafspraken In hun antwoord op de vragenlijst
(zie punt 3) stelt een aantal lidstaten voor om financiële ondersteuning te
verlenen aan producentenorganisaties (sommige lidstaten verwijzen naar de
fruit- en groentesector als voorbeeld) als een passend initiatief om
landbouwers aan te zetten tot het maken van gezamenlijke productieafspraken. Andere
voorstellen hebben betrekking op de PO's en zijn erop gericht hun capaciteiten
uit te breiden zodat ze, naast de collectieve onderhandelingen over leveringen
van rauwe melk, ook andere taken kunnen uitvoeren, bijv. een grotere
betrokkenheid bij de marktregulering, gemeenschappelijke onderhandelingen met
leveranciers van diervoeder of vetmesters. Daarnaast werden informatiecampagnes
voorgesteld om de voordelen van een PO-lidmaatschap meer onder de aandacht te
brengen en werden enkele succesvolle voorbeelden gegeven. Een andere groep
lidstaten vond dergelijke initiatieven niet nodig en verwees daarbij naar de
goed ontwikkelde coöperatiestructuur in hun melksector. In
deze context biedt het hervormde plattelandsontwikkelingsbeleid onder meer de
volgende mogelijkheden:
De
ondersteuning voor de oprichting van producentengroepen werd voor de
periode 2014-2020 uitgebreid naar producentenorganisaties.
·
De
nieuwe maatregel op het vlak van samenwerking (die mogelijk openstaat voor
producentengroepen, coöperaties en brancheorganisaties) voorziet in
mogelijkheden om steun te verlenen aan bijv. de ontwikkeling van nieuwe
producten en praktijken, korte toeleveringsketens en lokale markten, alsook de
samenwerking van kleine marktdeelnemers om gezamenlijke werkprocedés te
organiseren en voorzieningen te delen. In combinatie met de steun in het kader
van de investeringsmaatregel, kunnen collectieve investeringen hogere
steunpercentages genieten (mogelijke stijging met 20 procentpunten). ·
Groepen
landbouwers kunnen bovendien ook in aanmerking komen voor een reeks
plattelandsontwikkelingsmaatregelen, zoals investeringssteun, deelname aan
kwaliteitsregelingen en informatie-/afzetbevorderingsactiviteiten, agromilieu-
en klimaatmaatregelen, enz. 4. Slotopmerkingen De situatie op de Europese melkmarkt is op dit
moment gunstig en de vooruitzichten op middellange termijn zijn goed, maar
waarschijnlijk met meer periodes van extreme prijsvolatiliteit. De bepalingen van het Zuivelpakket
werden omgezet in nationale wetgeving. Twaalf lidstaten hebben verplichte
contracten ingevoerd tussen landbouwers en verwerkers. In twee andere lidstaten
zijn landbouwers en verwerkende bedrijven gedragscodes overeengekomen die zijn
geïnspireerd op het Zuivelpakket. Bijna alle lidstaten hebben
nationale criteria vastgesteld voor de erkenning van producentenorganisaties
(PO's), hoewel dat in enkele lidstaten pas recentelijk is gebeurd. Eind 2013
waren in zes lidstaten in totaal 228 PO's erkend, waarvan een aantal al bestond
voor de inwerkingtreding van het Zuivelpakket. De oprichting van (nieuwe) PO's
vergt tijd en uiteraard een sterke dynamiek van de landbouwers zelf. De recente
gunstige marktontwikkelingen en marktvooruitzichten hebben landbouwers er
mogelijk niet toe aangezet zich te verenigen in PO's. In deze context voorziet
het hervormde plattelandsontwikkelingsbeleid in potentiële initiatieven om
landbouwers ertoe aan te zetten gezamenlijke productieafspraken te maken
(ondersteuning voor de oprichting van PO's, nieuwe maatregelen inzake
samenwerking en inaanmerkingneming van groepen landbouwers voor een reeks
plattelandsontwikkelingsmaatregelen). Bovendien kunnen de mogelijkheden inzake de
uitbreiding van bepaalde voorschriften voor PO's en de verplichte bijdragen
voor niet-leden de oprichting van grote PO's stimuleren. In vier lidstaten hebben erkende
PO's collectieve onderhandelingen gevoerd in het kader van het Zuivelpakket.
Dergelijke onderhandelingen hebben in 2013 tot daadwerkelijke leveringen
geleid, variërend van 4 tot 33 % van de totale leveringen in de
respectieve lidstaten. Tot nog toe hebben twee lidstaten
voor drie kazen een regulering ingevoerd van het aanbod van kaas met een
BOB/BGA. Verdere initiatieven werden reeds aangekondigd. De mogelijkheden inzake de
uitbreiding van de voorschriften en de financiële bijdragen waarnaar hierboven
wordt verwezen, zijn ook van toepassing op brancheorganisaties (IBO's) en
kunnen een stimulans zijn voor de oprichting ervan. Tot dusver werden in vier
lidstaten IBO's erkend. Het is nog te vroeg om
significante gevolgen van het Zuivelpakket te zien voor de melksector in
achterstandsgebieden. Voor zover er gegevens beschikbaar zijn en op basis van
de uiteenlopende criteria die de lidstaten gebruiken om
"achterstandsgebieden" te identificeren, variëren de trends in de
melkproductie in achterstandsgebieden heel sterk tussen de lidstaten onderling
en tussen de gebieden binnen eenzelfde lidstaat. Toch blijkt in verschillende
lidstaten dat het aandeel van leveringen aan coöperatieve verwerkers in
achterstandsgebieden hoger ligt dan in andere regio's. Het was niet mogelijk om
concrete gegevens te verzamelen over activiteiten van PO's in achterstandsgebieden. Tijdens de conferentie "The
EU dairy sector: developing beyond 2015" die op 24 september 2013 in
Brussel werd georganiseerd, werd de idee gelanceerd van een Europese
waarnemingspost voor de melkmarkt. De tenuitvoerlegging ervan door de diensten
van de Commissie is momenteel aan de gang. De waarnemingspost is een instrument
binnen de Europese Commissie dat verantwoordelijk is voor de verspreiding van
marktgegevens en kortetermijnanalyses voor de zuivelmarkt, met de betrokkenheid
van producenten, verwerkers, handelaren en kleinhandelaren, alsook
onafhankelijke deskundigen. De ambitie is het aanpakken van de groeiende
behoefte aan transparantie via meer gedetailleerde en tijdige informatie. Belanghebbenden
leveren een bijdrage via hun deskundigheid en marktkennis en voegen aldus een
kwalitatief aspect toe aan de kwantitatieve benadering van gegevensvergaring en
marktanalyse. Het uiteindelijke doel bestaat erin marktdeelnemers kwantitatieve
en kwalitatieve instrumenten aan te reiken om hun kennis over de markt te
verbeteren en hen te helpen bij het nemen van zakelijke beslissingen. De
waarnemingspost zal ook in staat zijn om vroegtijdige waarschuwingen te geven
aan de diensten van de Commissie wanneer de marktsituatie dat vereist. Onder het nieuwe GLB (2014-2020)
wordt de zuivelsector uitgerust met een vangnet (interventieaankopen voor boter
en mageremelkpoeder, steun voor particuliere opslag van boter, mageremelkpoeder
en kazen met een BOB/BGA), in combinatie met een regelgevend kader voor de
Commissie om te kunnen reageren op uitzonderlijke omstandigheden (bijv.
uitbreiding van de interventieaankoopperiode, steun voor particuliere opslag
van andere zuivelproducten, uitvoerrestituties, toestaan van een tijdelijke
afwijking van de mededingingsregels wat betreft de overeenkomsten en besluiten
van erkende organisaties om bepaalde maatregelen te nemen, uitzonderlijke
anticyclische betalingen). Bovendien komen melkproducenten in aanmerking voor
rechtstreekse betalingen en plattelandsontwikkelingsprogramma's, die aan de
lidstaten een aanzienlijke vrijheid verlenen bij het vaststellen van
maatregelen die specifiek gericht zijn op de melksector. De huidige vooruitzichten voor de
mondiale zuivelmarkt blijven overwegend positief. Dit neemt niet weg dat nog
steeds twijfels bestaan over de capaciteit van het regelgevend kader van de EU
om te kunnen omgaan met periodes van extreme marktvolatiliteit of met een
crisissituatie na het aflopen van de quotaregeling, vooral als het erop aan zal
komen de evenwichtige ontwikkeling van de melkproductie in de hele Europese
Unie te garanderen en extreme concentraties in de meest productieve gebieden te
vermijden. De oprichting van de
waarnemingspost voor de melkmarkt zal de Commissie helpen de
marktontwikkelingen op te volgen en op een proactieve manier een vangnet te
creëren. Er werden verschillende suggesties geformuleerd om verdere stappen te
zetten en de beschikbare instrumenten te versterken. Zo werden in het bijzonder
ideeën naar voren geschoven over manieren om de EU uit te rusten met middelen
om levensvatbare zuivelproductie te vrijwaren in crisissituaties, om
schadelijke gevolgen voor de melkproductie in achterstandsgebieden beter te
beheren en om instrumenten te verschaffen om een plotse stijging van de
productie aan te pakken die de marktstabiliteit op lange termijn ernstig in
gevaar zou kunnen brengen. Er rezen ook vragen over hoe marktspelers
verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor hun beslissingen met als doel
ontwikkelingskansen te benutten en bij te dragen aan het oplossen van crisissen. De Commissie zal het debat
voortzetten om deze bezorgdheden zo snel mogelijk aan te pakken. Met name zal
zij onderzoek verrichten naar de behoefte aan en de reikwijdte van extra
instrumenten om beter op crisissituaties te anticiperen en crisissituaties en
marktvolatiliteit beter aan te pakken. Voorts dient verder analytisch onderzoek
te worden gedaan naar efficiëntere manieren om de melksector te ondersteunen teneinde
bij te dragen aan een beter concurrentievermogen en een duurzaam melkaanbod in
de hele EU na dertig jaar melkquota. Het debat over de huidige instrumenten en
de behoefte aan nieuwe zal onverwijld plaatsvinden, vóór de bekendmaking van
het volgende verslag van de Commissie over de werking van het Zuivelpakket en
de marktontwikkelingen dat tegen 2018 wordt verwacht. [1] VERORDENING (EU)
Nr. 1308/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 december 2013
tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor
landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72,
(EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van
de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671). [2] Op basis van gegevens
tot midden maart 2014. [3]
Verordening (EU) nr. 261/2012; PB L 94 van 30.3.2012, blz. 38. [4]
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 511/2012 van de Commissie; PB L 156 van
16.6.2012, blz. 39 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 880/2012 van de
Commissie; PB L 263 van 28.9.2012, blz. 8. [5] http://ec.europa.eu/agriculture/milk/milk-package/questionnaire-implementation-2013_en.pdf [6] Externe studie door Ernst & Young voor het directoraat-generaal
Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de Europese Commissie. Zie: http://ec.europa.eu/agriculture/events/dairy-conference-2013_en.htm [7] Artikel 164 en 165 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. [8] Thans
artikel 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. [9]http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-2013-0577+0+DOC+XML+V0//EN&language=NL [10] Verordening (EU) nr. 1305/2013; PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487. [11] Verordening (EU) nr. 1307/2013; PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608. [12] Verordening (EU) nr. 228/2013; PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23. BIJLAGE Producentenorganisaties: minimumcriteria vastgesteld door
lidstaten / erkenningen Lidstaat || Nationale wetgeving || Minimumaantal landbouwers || Minimale verhandelbare productie x 1 000 T * || Aantal erkende PO's tegen eind 2013 Frankrijk || Voor 2012 || 200 || of 60 || 36 Portugal || Voor 2012 || 12 || 20 || Spanje || November 2011 || || 200 || 7 Finland || Mei 2012 || 15 || 3 || Nederland || Juni 2012 || 150 || 90 || Estland || September 2012 || || 5 % || Oostenrijk || Oktober 2012 || 20 || of 3 || Tsjechische Republiek || Oktober 2012 || 10 || || 8 Litouwen || Oktober 2012 || 20 || 1 || België || December 2012 / augustus 2013 || 40/20 || || 2 Italië || December 2012 || 5 || 3 || 32 Slowakije || December 2012 || 5 || || Hongarije || December 2012 || || 30 || Denemarken || Begin 2013 || 5 || 3 || Letland || Januari 2013 || 10 || 0,125 || Verenigd Koninkrijk || April 2013 || 10 || 6 || Zweden || Mei 2013 || 10 || 6 || Kroatië || Juni 2013 || 5 || 3 || Cyprus || Juni 2013 || 35 || 20 || Griekenland || September 2013 || 5/20 || 0,5/5 || Duitsland || November 2013 || 5 || || 143 Polen || November 2013 || 20 || 2 || Roemenië || 1e kwartaal 2014 || 5 || 0,035 || Slovenië || Maart 2014 || 20 || 2,000 || Luxemburg || Maart 2014 || 10 || || * Bovenop de vereiste inzake het aantal landbouwers, tenzij anders
aangegeven Verscheidene lidstaten hanteren gedifferentieerde vereisten voor
bijv. biologische landbouwers, producenten van schapen- of geitenmelk en PO's
in een specifiek geografisch gebied.