This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0259
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL on the implementation of Directive 2008/48/EC on credit agreements for consumers
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/48/EG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/48/EG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten
/* COM/2014/0259 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/48/EG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten /* COM/2014/0259 final */
INHOUDSOPGAVE VERSLAG
VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende
de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/48/EG inzake kredietovereenkomsten voor
consumenten 1............ Inleiding. 3 2............ Omzetting van de
richtlijn in de lidstaten. 4 3............ Uitoefening en impact
van de in artikel 27, lid 2, voorziene regelgevingsopties. 5 4............ Specificatie van bepaalde concepten in de richtlijn. 10 5............ Relevantie voor de consumentenkredietmarkten van de in artikel 2, lid
2, onder c), vastgestelde drempels en van de drempels en percentages die bij de
berekening van de vergoeding bij vervroegde aflossing gehanteerd worden. 13 6............ De gevolgen van de richtlijn voor de consumentenkredietmarkten. 14 7............ De
gevolgen van de richtlijn voor de consumentenbescherming. 18 8............ Conclusies. 23 1. Inleiding Meer dan twintig jaar na de
goedkeuring van de eerste richtlijn inzake het consumentenkrediet in 1987[1] werd
Richtlijn 2008/48/EG (Richtlijn consumentenkrediet – RCK)[2]
goedgekeurd, die door de lidstaten uiterlijk op 11 juni 2010 omgezet moest
zijn. Sindsdien heeft de Commissie Richtlijn 2011/90/EU[3]
goedgekeurd om te waarborgen dat de hypothesen voor de berekening van het
jaarlijkse kostenpercentage (JKP) een nauwkeurige weerspiegeling vormen van de
op de markt verkochte producten, en heeft zij tevens richtsnoeren over de
toepassing van de RCK ten aanzien van kosten en het JKP gepubliceerd. Hoofddoel van de RCK is een hoge
mate van consumentenbescherming te bieden teneinde het vertrouwen van de
consument te vergroten, grensoverschrijdend vrij verkeer van
kredietaanbiedingen mogelijk te maken en concurrentieverstoringen als gevolg
van verschillen in de nationale consumentenkredietwetgevingen weg te nemen.
Tegelijkertijd moet worden benadrukt dat de richtlijn niet beoogt consumenten
aan te sporen meer krediet op te nemen; doel is hun te voorzien van alle nodige
informatie en rechten om een grondige overweging te maken alvorens een krediet
aan te gaan. Er zij echter aan herinnerd dat
de volgende kredietovereenkomsten niet onder het toepassingsgebied van de
richtlijn vallen: 1.
alle
kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in
een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op een onroerend
goed, of gewaarborgd worden door een recht op een onroerend goed (artikel 2,
lid 2, onder a)), en 2.
alle
kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten
betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw (artikel 2, lid 2, onder
b)). Ook is het zo dat
kredietovereenkomsten voor een totaal kredietbedrag van minder dan 200 EUR of
meer dan 75 000 EUR eveneens buiten het toepassingsgebied van de RCK
vallen, al kunnen lidstaten ervoor kiezen om de reikwijdte van de RCK uit te
breiden tot kredietovereenkomsten die buiten het toepassingsgebied vallen. Op grond van artikel 27, lid 2,
van de RCK dient de Commissie de in deze richtlijn vastgestelde drempels en de
percentages die voor de berekening van de vergoeding bij vervroegde aflossing
worden gebruikt, om de vijf jaar opnieuw te onderzoeken en tevens te beoordelen
hoe de regelgevingsopties van de lidstaten van invloed zijn op de interne markt
en de consumenten. Bovendien heeft het Europees Parlement de Commissie in zijn
resolutie van 20 november 2012 opgeroepen om een verslag inzake de uitvoering
van de richtlijn voor te leggen en de effecten van de richtlijn op het vlak van
consumentenbescherming volledig te beoordelen. De Commissie heeft dan ook het
onderhavige verslag goedgekeurd, dat is gebaseerd op de nog lopende controle op
de omzetting van de richtlijn en op het bewijs dat is verzameld door een
studie naar de consumentenkredietmarkt[4], alsook
een studie naar de regelgevingsopties van de lidstaten[5]; deze
laatste twee studies zijn door externe contractanten uitgevoerd. 2. Omzetting
van de richtlijn in de lidstaten 2.1. Omzettingstermijn Overeenkomstig artikel 27, lid 1,
moesten de lidstaten de nodige bepalingen om aan de RCK te voldoen vóór 11 juni
2010 – 24 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn – vaststellen en publiceren.
Zij dienden deze bepalingen vanaf diezelfde dag ook toe te passen. Een groot
aantal lidstaten liet na hun nationale uitvoeringsmaatregelen tijdig bekend te
maken. De Commissie leidde daarom na het verstrijken van de omzettingstermijn
tegen 16 lidstaten een inbreukprocedure in. Bovendien verzuimden vier lidstaten
zorg te dragen voor een tijdige inwerkingtreding of effectieve toepassing van
de richtlijn, waardoor een overgangsperiode nodig was die niet in de richtlijn
was voorzien. Aangezien thans alle lidstaten hun omzettingsmaatregelen
vastgesteld en bekendgemaakt hebben, zijn de inbreukprocedures die waren
ingeleid omdat de omzettingsmaatregelen niet aan de Commissie waren doorgegeven,
inmiddels gesloten. 2.2. Follow-up van de omzetting Twintig lidstaten hebben de RCK
omgezet door nieuwe wetgeving vast te stellen; de overige lidstaten hebben
wijzigingen in hun bestaande wetgeving aangebracht. Twee lidstaten hebben de
RCK omgezet door middel van afgeleide wetgeving, terwijl één lidstaat gebruik
maakte van een noodregelgeving, die later bij wet werd bekrachtigd. Volgens de evaluatie van de
Commissie zijn er tot dusver geen systematische tekortkomingen bij de omzetting
van de richtlijn door de lidstaten vastgesteld. In een aantal lidstaten lijken
sommige bepalingen van de richtlijn echter te ontbreken of verkeerd of niet
volledig omgezet te zijn. Dit is gebleken uit een eerste analyse van de
Commissie.
De diensten van de Commissie zijn
eerst een dialoog met de lidstaten aangegaan om meer te weten te komen over de
manier waarop de lidstaten de richtlijn hebben omgezet en om meer duidelijkheid
c.q. bevestiging met betrekking tot bepaalde gegevens te krijgen. Sommige
lidstaten erkenden in dit stadium reeds dat hun omzettingsbepalingen
tekortschoten en zegden toe de bepalingen te wijzigen zodat ze aan de richtlijn
zouden voldoen. Bij andere lidstaten zijn de diensten van de Commissie
overgegaan tot nader onderzoek, mogelijk met inbreukprocedures tot gevolg. 3. Uitoefening
en impact van de in artikel 27, lid 2, voorziene regelgevingsopties[6] Sommige bepalingen van de RCK
zijn facultatief, d.w.z. dat lidstaten kunnen kiezen of zij de desbetreffende
eisen toepassen (hierna "regelgevingsopties"). Overeenkomstig artikel
27, lid 2, van de RCK moet de Commissie de gevolgen van de in artikel 2, leden
5 en 6, artikel 4, lid 1, en lid 2, onder c), artikel 6, lid 2, artikel 10, lid
1, en lid 5, onder f), artikel 14, lid 2, en artikel 16, lid 4, vermelde
regelgevingsopties voor de interne markt en de consumenten beoordelen. De in
opdracht van de Commissie verrichte studie, die zich richtte op de mogelijke
gevolgen van de door de lidstaten uitgeoefende regelgevingsopties voor de
eengemaakte kredietmarkt en de bescherming van consumenten in de afzonderlijke
lidstaten en in de Europese Unie als geheel, heeft aangetoond hoe ingewikkeld
een dergelijke beoordeling is. De belangrijkste factoren die van invloed zijn
op de kwalitatieve beoordeling van dergelijke gevolgen, zijn o.a. het relatief
korte tijdsbestek dat sinds de omzetting van de richtlijn is verstreken, de
grote verschillen in nationale regelgevingscontext en kredietmarkt – met name
wat betreft de nationale situatie voordat de RCK van kracht werd – en de
feitelijke gedragingen en/of acties van consumenten en kredietverstrekkers. Tot
slot zouden sommige gevolgen ook teruggevoerd kunnen worden op
marktontwikkelingen, met name de financiële crisis, en niet zozeer op de
uitvoering van de RCK[7]. 3.1. Vrijstelling
voor organisaties die zijn opgericht tot wederzijds nut van de leden (art. 2,
lid 5) Zes lidstaten (Cyprus, Ierland, Letland,
Litouwen, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales, Schotland en
Noord-Ierland)) hebben gebruikt gemaakt van de in artikel 2, lid 5, geboden
optie om alleen bepaalde voorschriften van de richtlijn van toepassing te laten
zijn op kredietovereenkomsten die zijn gesloten door organisaties die zijn
opgericht tot wederzijds nut van de leden, zoals omschreven in artikel 2, lid
5, onder a) tot en met e). Volgens sommige betrokken
partijen[8] heeft
deze regelgevingsoptie een positief effect op de eengemaakte markt en
consumentenbescherming gehad, omdat de administratieve lasten voor die
organisaties, die een minder agressief en goedkoper alternatief bieden voor
bepaalde andere soorten kredietverstrekkers, daardoor lager uitvallen. Ook
bieden zij de consument meer keuze, helpen zij de marktpenetratie van duurdere
soorten krediet (zoals flitskredieten) beperken en verbeteren zij de financiële
inclusie. Als mogelijk negatieve gevolgen van de toepassing van deze
regelgevingsoptie door sommige lidstaten werden o.a. genoemd dat
kredietverstrekkers minder eerlijk en gelijk worden behandeld[9], dat afbreuk
wordt gedaan aan maximale harmonisatie als wettelijk beginsel, dat de
handhaving minder gemakkelijk is en dat er minder juridische duidelijkheid voor
de consument is. 3.2. Kredietovereenkomsten
met betrekking tot regelingen voor uitstel of aflossing (art. 2, lid 6) Achttien lidstaten (België, Cyprus,
Denemarken, Duitsland, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen,
Luxemburg, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje en de
Tsjechische Republiek) hebben gebruik gemaakt van de in artikel 2, lid 6,
voorziene optie om met inachtneming van de in artikel 2, lid 6, onder a) en b),
uiteengezette voorwaarden alleen bepaalde voorschriften van de RCK van
toepassing te laten zijn op kredietovereenkomsten die erin voorzien dat de
kredietgever en de consument regelingen voor uitstel of aflossing treffen als
de consument zijn verplichtingen op grond van de oorspronkelijke
kredietovereenkomst niet is nagekomen. Doel van deze regelgevingsoptie
is kredietverstrekkers aan te sporen tot het vinden van een oplossing die meer
in het voordeel van beide partijen uitvalt, waarbij de consument betaling kan
uitstellen of andere aflossingsregelingen kan treffen. Dit zou vermoedelijk een
positief effect op de consumentenbescherming hebben. De betrokken partijen
weten doorgaans echter niet of deze regelgevingsoptie in de praktijk wordt
toegepast en of daar enig rechtstreeks effect aan toegeschreven zou kunnen
worden (hetgeen voor sommige lidstaten wellicht verklaard kan worden door het
feit dat omzetting van de regelgevingsoptie eigenlijk neerkwam op voortzetting
van de praktijk zoals deze voorafgaand aan de RCK in de sector gangbaar was).
Circa 15 % van de respondenten op de internetenquête gaf aan dat
uitoefening van de in artikel 2, lid 6, voorziene regelgevingsoptie een
positief effect op de consumentenbescherming had, terwijl 5 % van de
respondenten een negatief effect meldde; deze standpunten werden echter niet onderbouwd[10]. 3.3. Nationale
regels op grond waarvan het JKP moet worden aangegeven in reclame waarin geen
rentevoet of cijfers betreffende de kosten van het krediet voor de consument
worden vermeld (art. 4, lid 1) Vier lidstaten (Cyprus, Hongarije, het Verenigd
Koninkrijk (alle jurisdicties) en Zweden) hebben gebruik gemaakt van de in de
artikel 4, lid 1, tweede alinea voorziene uitzondering, d.w.z. dat in die
lidstaten in reclame voor kredietovereenkomsten waarin geen rentevoet of
cijfers betreffende de kosten van het krediet voor de consument worden vermeld,
wel het JKP, maar niet de in artikel 4, lid 2, beschreven 'standaardinformatie'
vermeld moet worden. Over het algemeen konden de
betrokken partijen die in de desbetreffende lidstaten werden geraadpleegd, geen
specifieke gevolgen noemen die verband houden met de omzetting van deze
regelgevingsoptie. Men beschouwde als belangrijkste voordeel dat reclame
daardoor kort en duidelijk wordt[11], terwijl
consumenten informatie over het JKP krijgen en zo verschillende aanbiedingen
kunnen vergelijken. Wel werd de bezorgdheid geuit dat niet alle consumenten
beseffen dat het in reclame aangegeven JKP, op grond van de nationale wetgeving
en in voorkomend geval, mogelijk alleen verwijst naar een 'representatief
voorbeeld' en dat het percentage waarmee reclame wordt gemaakt misschien niet
het percentage is dat hun uiteindelijk wordt berekend. 3.4. JKP
in reclame, in precontractuele informatie en in kredietovereenkomsten die onder
artikel 2, lid 3 (geoorloofde debetstand met terugbetaling op verzoek of binnen
drie maanden) vallen (art. 4, lid 2, onder c), art. 6, lid 2, en art. 10, lid
5, onder f)) Acht lidstaten (Bulgarije,
Denemarken, Ierland, Luxemburg, Malta, Polen, Spanje en het Verenigd Koninkrijk
(Engeland en Wales, Schotland en Noord-Ierland)) hebben gebruik gemaakt van de
in artikel 4, lid 2, onder c), voorziene mogelijkheid voor lidstaten om te
besluiten dat het JKP niet hoeft te worden vermeld in reclame voor
kredietovereenkomsten waarbij het krediet in de vorm van een geoorloofde
debetstand op een rekening wordt verleend en op verzoek of binnen een termijn
van drie maanden moet worden terugbetaald (kredietovereenkomsten in de zin van
art. 2, lid 3). Tien lidstaten (Denemarken, Duitsland, Ierland, Kroatië,
Luxemburg, Malta, Polen, Slowakije, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (Engeland
en Wales, Schotland en Noord-Ierland)) hebben gebruik gemaakt van de in artikel
6, lid 2, voorziene mogelijkheid voor lidstaten om te besluiten dat het JKP
niet hoeft te worden vermeld in precontractuele informatie over
kredietovereenkomsten in de zin van artikel 2, lid 3. Elf lidstaten
(Denemarken, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Slowakije,
Spanje, de Tsjechische Republiek en het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales,
Schotland en Noord-Ierland)) hebben gebruik gemaakt van de in artikel 10, lid
5, onder f), voorziene mogelijkheid voor lidstaten om te besluiten dat het JKP
niet hoeft te worden vermeld in kredietovereenkomsten die onder artikel 2, lid
3 vallen. De meningen over de gevolgen van
deze regelgevingsopties lijken sterk af te hangen van de vraag of men
informatie over het JKP bij de specifieke kredietovereenkomsten die onder
artikel 2, lid 3, vallen, al dan niet nuttig voor de consument acht[12]. Van
belang is ook dat de betrokken partijen ofwel geen gevolgen van deze
regelgevingsopties wisten te noemen ofwel van mening waren dat er niet of
nauwelijks gevolgen voor de eengemaakte kredietmarkt of de consumenten zijn.
Dit komt omdat de in artikel 2, lid 3 bedoelde kredietovereenkomsten blijkbaar
hoofdzakelijk nicheproducten betreffen die slechts in sommige lidstaten[13] door
specifieke kredietverleners en/of consumenten worden gebruikt. Bovendien is het
nu eenmaal moeilijk om de gevolgen van het niet verstrekken van informatie te
beoordelen en onderscheid te maken tussen de impact van het niet verstrekken
van informatie over het JKP en de impact van andere factoren die van invloed
zijn (de financiële situatie van de schuldenaar, de financiële kennis van de
schuldenaar, de gevolgen van de financiële crisis op het aangaan van leningen,
enz.). Betrokken partijen die stelden
dat deze regelgevingsopties een positieve uitwerking op de
consumentenbescherming hebben[14],
veronderstellen dat informatie over het JKP bij kredieten in de vorm van een
geoorloofde debetstand verkeerd begrepen zou kunnen worden door de consument
(bijvoorbeeld omdat het berekenen van het JKP voor reclamedoeleinden voor dit
specifieke product lastig is). Bovendien hebben de bepalingen in kwestie
lidstaten de kans gegeven om een evenwicht te vinden tussen het waarborgen van
een toereikend niveau van consumentenbescherming en het opleggen van lasten aan
kredietgevers. Tijdens het raadplegingsproces merkten kredietverstrekkers en
bedrijfstakverenigingen ook op dat als zij verplicht waren geweest om het JKP
voor kredietovereenkomsten in de zin van artikel 2, lid 3, te berekenen, zij
extra kosten hadden moeten maken waar nauwelijks extra voordelen tegenover
stonden. In dat opzicht werden de gevolgen van de regelgevingsopties voor de
eengemaakte kredietmarkt als positief beschouwd. Anderzijds werd gesteld dat
het JKP ongeacht eventuele tekortkomingen bij alle soorten kredietproducten te
zien moet zijn om de transparantie en consistentie te bevorderen en de
consument alle mogelijke informatie te verstrekken[15]. Daarbij
wordt verondersteld dat de consument (indien deze financieel voldoende
onderlegd is) met behulp van het JKP waarschijnlijk beter in staat is om
verschillende aanbiedingen met elkaar te vergelijken en een weloverwogen
beslissing te nemen. Hiervan uitgaande zou gesteld kunnen worden dat zich
mogelijk enkele negatieve gevolgen hebben voorgedaan in de lidstaten die de
desbetreffende regelgevingsopties hebben benut. Aangezien het aandeel van
kredietovereenkomsten die onder artikel 2, lid 3, vallen, gering is in de EU,
zouden deze gevolgen echter zeer beperkt zijn. 3.5. Nationale
voorschriften inzake de geldigheid van het sluiten van kredietovereenkomsten
(art. 10, lid 1) In overeenstemming met artikel
10, lid 1, hebben alle 28 lidstaten nationale voorschriften inzake de
geldigheid van het sluiten van kredietovereenkomsten vastgesteld c.q.
dergelijke voorschriften gehandhaafd. Alle lidstaten hebben onder deze
regelgevingsoptie besloten dat kredietovereenkomsten met een elektronische
handtekening in het algemeen rechtsgeldig zijn. Terwijl gebruikers hebben
aangegeven dat het welzijn van consumenten daardoor enigszins is gestegen (met
name gezien de toenemende internet- en onlineactiviteiten), wordt het gebruik
van schriftelijke contracten in Duitsland van belang geacht voor het handhaven
van een hoog niveau van consumentenbescherming (consumenten zijn zich dan
eerder bewust van het belang van het contract en denken er eerder over na). Dit
is vooral relevant in het licht van de negatieve ervaringen rond elektronische
kredietverstrekking, zoals sms-kredieten, die in de noordse landen op ruime
schaal beschikbaar zijn. De realiteit is thans nog altijd dat de meeste
kredietovereenkomsten in de EU op papier worden opgesteld. 3.6. Herroepingsrecht
bij gelieerde kredietovereenkomsten (art. 14, lid 2) Drie lidstaten (Frankrijk,
Roemenië en Slovenië) hebben ten aanzien van gelieerde kredietovereenkomsten,
zoals gedefinieerd in artikel 3, onder n), gebruik gemaakt van de in artikel
14, lid 2, voorziene uitzondering, nl. dat lidstaten waar nationale wetgeving
op de datum van de inwerkingtreding van de richtlijn reeds voorschrijft dat de
gelden niet ter beschikking gesteld kunnen worden van de consument voor het
verstrijken van een specifieke periode, kunnen bepalen dat de termijn van
veertien kalenderdagen voor de uitoefening van het herroepingsrecht op
uitdrukkelijk verzoek van de consument tot deze specifieke periode verkort kan
worden. Deze regelgevingsoptie biedt
consumenten de mogelijkheid om de gekochte goederen of diensten vroegtijdig te
ontvangen en dient de samenhang van de voorschriften met bestaande nationale
wetgeving te helpen waarborgen. Bovendien wordt kredietverstrekkers zo meer
juridische duidelijkheid geboden. Door te specificeren dat dit verzoek door de
consument moet worden gedaan, wordt geprobeerd ervoor te zorgen dat de
consument niet onder druk wordt gezet om zijn bedenktermijn te verkorten. Tegelijkertijd
worden consumenten die zeker zijn van hun aankoop, in staat gesteld om deze
sneller af te handelen. De betrokken partijen wisten echter niet of deze
regelgevingsoptie in de praktijk wordt toegepast en of er rechtstreekse
gevolgen aan toe te schrijven zijn. 3.7. Recht
op vervroegde aflossing en vergoeding voor de kredietverstrekker (art. 16, lid 4) Zeventien landen (Cyprus,
Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland,
Litouwen, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije en het
Verenigd Koninkrijk (alle rechtsgebieden)) hebben artikel 16, lid 4, onder a),
op grond waarvan de lidstaten kunnen bepalen dat de kredietgever het recht op
vergoeding in geval van vervroegde aflossing alleen mag aanrekenen indien het
bedrag van de vervroegde aflossing een in de nationale wetgeving vastgestelde
drempel overschrijdt, omgezet. Negen lidstaten (Bulgarije,
Cyprus, Denemarken, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Spanje en het
Verenigd Koninkrijk (alleen Gibraltar)) hebben artikel 16, lid 4, onder b), op
grond waarvan de lidstaten kunnen bepalen dat de kredietgever bij vervroegde
aflossing uitzonderlijk een hogere vergoeding kan vorderen, omgezet. Vijf lidstaten (Cyprus, Litouwen,
Luxemburg, Malta en het Verenigd Koninkrijk (Gibraltar)) hebben beide opties
benut. De betrokken partijen weten
doorgaans geen gevolgen te noemen die rechtstreeks aan de in artikel 16, lid 4,
onder a) en b), voorziene regelgevingsopties toegeschreven zouden kunnen
worden. In het algemeen zijn deze effecten waarschijnlijk beperkt omdat met de
overgrote meerderheid van consumentenkredietregelingen in Europa een bedrag is
gemoeid dat de door de lidstaten bepaalde compensatiedrempel niet overschrijdt,
omdat sommige kredietverstrekkers afstand doen van de mogelijkheid om
financiële vergoeding voor vervroegde aflossing te eisen (hoewel zij daar wel
wettelijk recht op hebben) en omdat vervroegde aflossing in sommige lidstaten
relatief ongebruikelijk is. Dit neemt niet weg dat men in de
meeste lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 16, lid 4, onder
a), voorziene regelgevingsoptie, meent dat dit een positief effect op de
consumentenbescherming en/of de eengemaakte markt heeft, vooral in die zin dat
zowel kredietverstrekkers als consumenten juridische duidelijkheid wordt
gegeven. Het wordt met name als gunstig beschouwd voor consumenten in landen
waar kredietverstrekkers nu aan restrictievere voorwaarden moeten voldoen
voordat zij een vergoeding kunnen eisen, alsook voor kredietverstrekkers omdat
zij bij vervroegde aflossingen van leningen door consumenten niet worden
benadeeld. 4. Specificatie van bepaalde concepten in de richtlijn[16] De richtlijn bevat een aantal
open formuleringen om de lidstaten in staat te stellen een en ander aan hun rechtscultuur
en marktsituatie aan te passen. Het onderhavige hoofdstuk is opgesteld op basis
van de studie naar het effect van de wetgevingsopties van de lidstaten en
andere aspecten van de uitvoering van Richtlijn 2008/48/EG op het functioneren
van de consumentenkredietmarkt in de Europese Unie. 4.1. Het
concept "onbetekenende kosten" met betrekking tot
kredietovereenkomsten waarbij het krediet binnen drie maanden moet worden
terugbetaald (art. 2, lid 2, onder f)) In artikel 2, lid 2, onder f),
wordt bepaald dat kredietovereenkomsten waarbij het krediet binnen drie maanden
moet worden terugbetaald en slechts onbetekenende kosten worden aangerekend,
niet onder het toepassingsgebied van de RCK vallen. Negen lidstaten (België,
Cyprus, Finland, Hongarije, Nederland, Roemenië, Slovenië, Spanje en het
Verenigd Koninkrijk) hebben de term "onbetekenende kosten"
gespecificeerd of verduidelijkt. Over het geheel genomen vindt men
dat de toelichting van dit concept positieve gevolgen op zowel de eengemaakte
kredietmarkt als de consumentenbescherming heeft gehad. Consumenten zouden zo
beter worden beschermd tegen kredietverleners zonder scrupules die de RCK
proberen te omzeilen; volgens de betrokken partijen zou dit de algehele
betrekkingen tussen kredietverstrekkers en hun klanten op lange termijn ten
goede kunnen komen. Voor kredietverstrekkers levert de specificatie van dit
concept juridische duidelijkheid op. Het maakt een doeltreffendere handhaving
en monitoring van hun activiteiten mogelijk. In sommige lidstaten wisten de
betrokken partijen geen gevolgen van de verduidelijking van het concept te
noemen, ofwel omdat het concept al was gespecificeerd in wetgeving die voor de
RCK reeds bestond, ofwel omdat het aantal kredietovereenkomsten waarop het
betrekking heeft, naar verhouding klein is. 4.2. Het
concept "geruime tijd" met betrekking tot het verstrekken van
precontractuele informatie (art. 5, lid 1, en art. 6, lid 1) Op grond van artikel 5, lid
1, en artikel 6, lid 1, dient de kredietgever of kredietbemiddelaar de consument
geruime tijd voordat hij of zij door een kredietovereenkomst of een aanbod
wordt gebonden, precontractuele informatie te verstrekken. Zes lidstaten
(Frankrijk, Litouwen, Nederland, Roemenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden)
hebben gespecificeerd of verduidelijkt wat "geruime tijd" inhoudt. De
omzettingsbepalingen van sommige lidstaten vermelden slechts het verstrekken
van informatie "voordat" de consument door de overeenkomst wordt
gebonden of een overeenkomst sluit. Over het algemeen wordt gesteld
dat de verduidelijking van het concept een licht positief effect op de
consumentenbescherming heeft gehad. Zo hebben Zweedse consumenten nu voldoende
tijd om zich in de informatie te verdiepen en erover na te denken (in de
voorbereidende werkzaamheden wordt vermeld dat sommige consumenten wellicht
meer tijd nodig hebben dan andere om zich in de voorwaarden van de overeenkomst
te verdiepen). Anderzijds vragen sommige betrokkenen zich af in hoeverre online
kredietverstrekkers in de praktijk aan deze eis (kunnen) voldoen. 4.3. Het
concept "passende toelichting" en het verlenen van bijstand door
kredietverstrekkers of kredietbemiddelaars aan consumenten (art. 5, lid 6) Op grond van artikel 5, lid 6,
dienen kredietgevers en kredietbemiddelaars de consument een passende
toelichting te verstrekken om hem in staat te stellen te beoordelen of de
voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie
beantwoordt. De lidstaten kunnen de wijze waarop en de mate waarin dergelijke
bijstand wordt verleend, alsmede de identiteit van degene door wie de bijstand
wordt verleend, aanpassen. Acht lidstaten (Hongarije, Italië, Nederland,
Oostenrijk, Polen, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) hebben
gespecificeerd of verduidelijkt wat een passende toelichting" inhoudt. Wat de positieve gevolgen betreft
hebben betrokken partijen in Hongarije aangegeven dat de specificatie van dit
concept het de overheden gemakkelijker heeft gemaakt om de naleving van de
regels te monitoren en te controleren (d.w.z. dat er een betere handhaving is).
In Italië vinden de betrokken partijen dat de precontractuele informatie die de
consumenten wordt verstrekt, door de specificatie van dit concept vollediger en
duidelijker is geworden. Daarnaast wordt gesteld dat de voorwaarden van
consumentenkredietovereenkomsten transparanter zijn geworden en de informatie
eenvormiger en eenvoudiger. Wat de negatieve gevolgen betreft hebben
kredietverstrekkers erop gewezen dat zij met meer administratieve lasten worden
geconfronteerd dat consumenten een grote hoeveelheid informatie moeten
verwerken alvorens een besluit te nemen. Sommige betrokkenen vinden dat een
betere handhaving noodzakelijk is omdat sommige kredietverstrekkers nog steeds
een onduidelijke toelichting geven. Uit de klachten en prejudiciële
verwijzingen[17] maakt de
Commissie op dat het niet ongebruikelijk is dat consumenten overeenkomsten
tekenen die slecht aan hun behoeften beantwoorden. Een adequate handhaving van
de eisen inzake precontractuele informatie in het algemeen en van deze bepaling
in het bijzonder is dan ook van groot belang als preventieve maatregel. 4.4. Het
verstrekken van precontractuele informatie voor bepaalde kredietovereenkomsten
door middel van het in Bijlage III weergegeven formulier "Europese
standaardinformatie inzake consumentenkrediet" (art. 6, lid 1) Op grond van artikel 6, lid 1,
dient de kredietgever de consument bij kredietovereenkomsten in de vorm van een
geoorloofde debetstand op een rekening en bij bepaalde andere
kredietovereenkomsten de nodige informatie te verstrekken om verschillende
aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit over het
sluiten van de overeenkomst te kunnen nemen. Deze informatie kan verstrekt
worden door middel van het formulier "Europese standaardinformatie inzake
consumentenkrediet" (SECCI-formulier), dat in Bijlage III bij de RCK is
opgenomen[18]. Tien
lidstaten (België, Bulgarije, Hongarije, Ierland, Kroatië Litouwen, Luxemburg,
Portugal, Slovenië en Slowakije) hebben het gebruik van dit formulier bij deze
specifieke kredietovereenkomsten verplicht gesteld. Veruit de meeste betrokken
partijen zijn het erover eens dat het SECCI-formulier een positief effect op de
consumentenbescherming heeft gehad en zijn doel – consumenten in staat stellen
verschillende prijzen en aanbiedingen met elkaar te vergelijken – heeft
bereikt. Zo zou het verplicht stellen van het formulier het gevaar voor
wanbetaling beperkt hebben, het online kredietproces vergemakkelijkt en de
transparantie en concurrentie op de eengemaakte kredietmarkt vergroot hebben.
Wel menen sommigen dat de positieve effecten van het formulier beperkt zijn
gebleven doordat veel consumenten niet voldoende financieel onderlegd zijn om
de verstrekte informatie volledig te begrijpen. In België en Ierland vindt men
dat het SECCI-formulier ingewikkelder is dan de informatie die voorheen aan de
consumenten werd verstrekt, en dus ook dat er zelfs sprake is van een licht
negatief effect op de consumentenbescherming. Kredietverstrekkers wijzen over
het algemeen op de administratieve en operationele kosten; in sommige landen
wordt gevonden dat daar geen voordelen tegenover staan. Het lijkt in ieder
geval duidelijk dat het formulier effectiever zal zijn indien ook maatregelen
worden getroffen om de financiële kennis van consumenten en de naleving van
artikel 5, lid 6, te verbeteren. 4.5. Het
concept "toereikende informatie" met betrekking tot de verplichting
om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen (art. 8, lid 1) Op grond van artikel 8, lid 1,
dient de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen op
basis van toereikende informatie die, in voorkomend geval, is verkregen van de
consument en, waar nodig, op basis van een raadpleging van het desbetreffende
gegevensbestand. Twee lidstaten (België en het Verenigd Koninkrijk) hebben
gespecificeerd of verduidelijkt wat "toereikende informatie" inhoudt. De verduidelijking van dit
concept heeft een positief effect gehad. Zo zeggen betrokken partijen in België
dat de verplichting voor kredietverstrekkers om bepaalde financiële producten
te registreren en de resultaten van kredietwaardigheidstoetsen te bewaren,
gunstig voor de consumenten heeft uitgepakt, zelfs al was het reeds voor de
omzetting van de richtlijn verplicht om "volledige en correcte"
informatie van de consument te verkrijgen. Er bestaat echter wel bezorgdheid
over de handhaving van deze bepaling (sommige betrokken partijen menen dat
kredietverstrekkers die overeenkomsten op verkooppunten aanbieden, niet altijd
voldoende informatie inwinnen omdat het nakomen van wettelijke verplichtingen
de verkoop van een product of dienst in de weg kan staan). Als gevolg daarvan
wordt de kredietwaardigheid van de consument niet altijd grondig genoeg
beoordeeld. 4.6. Het
concept "belangrijke verhoging" met betrekking tot de verplichting om
de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen (art 8, lid 2) Op grond van artikel 8, lid 2,
dient de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen
alvorens tot een belangrijke verhoging van het totale kredietbedrag over te
gaan. Drie lidstaten (Bulgarije, Slovenië en Zweden) hebben verduidelijkt wat
"belangrijke verhoging" inhoudt door een specifieke drempel vast te
stellen boven welke de verplichting van de kredietgever om de kredietwaardigheid
van de consument te beoordelen, ingaat. Wat de positieve gevolgen hiervan
betreft, zijn betrokken partijen in Slovenië van mening dat de specificatie van
dit concept tot een lager risiconiveau van alle partijen bij de
kredietovereenkomst en tot een gelijke behandeling van alle consumenten heeft
geleid. In Bulgarije hebben betrokken partijen erop gewezen dat de
kredietwaardigheid in de praktijk wordt beoordeeld ongeacht het percentage dat
in de wetgeving wordt gespecificeerd, en dat deze verduidelijking de bestaande
situatie dus niet noodzakelijkerwijs heeft veranderd. In Zweden waren de
betrokken partijen over het geheel genomen niet op de hoogte van de
verduidelijking van het concept "belangrijke verhoging" en konden zij
dus geen informatie over de gevolgen daarvan verstrekken. 4.7. De
term "aanzienlijke overschrijding" (art. 18, lid 2) Op grond van artikel 18, lid 2,
dienen kredietgevers consumenten in geval van een "aanzienlijke
overschrijding" die langer dan een maand duurt, van bepaalde informatie op
papier of een andere duurzame drager te voorzien. Drie lidstaten (België,
Roemenië en het Verenigd Koninkrijk) hebben gespecificeerd wat een
"aanzienlijke overschrijding" inhoudt (België en Roemenië hebben
daartoe specifieke drempels vastgesteld). Positieve gevolgen van de
specificatie van deze term voor de consumentenbescherming worden gezien in
België (vanwege de juridische duidelijkheid voor zowel kredietgever als
consument, hetgeen de naleving van de voorschriften vergemakkelijkt, en ook
vanwege de psychologische barrière die met het vaststellen van een specifieke
maximale overschrijding wordt opgeworpen) en ook in Roemenië (vanwege de
eenvoud en de juridische duidelijkheid van een concreet cijfer dat in de
nationale wetgeving is vastgelegd, hetgeen vooral gunstig is voor consumenten
die financieel minder onderlegd zijn). 5. Relevantie voor de consumentenkredietmarkten van de in artikel 2, lid
2, onder c), vastgestelde drempels en van de drempels en percentages die bij de
berekening van de vergoeding bij vervroegde aflossing gehanteerd worden[19] Artikel 2, lid 2, onder c),
beperkt het toepassingsgebied van de richtlijn tot kredietovereenkomsten
waarmee een totaal kredietbedrag van meer dan 200 EUR of minder dan 75 000
EUR is gemoeid[20]. Uit de
enquête onder de betrokken partijen komt niet duidelijk naar voren of deze
drempels relevant zijn. Terwijl uit de antwoorden van de
nationale verenigingen van kredietverstrekkers valt op te maken dat de
benedendrempel belangrijk is om kredietverstrekkers in staat te stellen kleine
leningen tegen lage kosten aan te bieden, is het merendeel van de
consumentenbeschermingsorganisaties voorstander van het schrappen van de
drempels. Die consumentenbeschermingsorganisaties die niet voor het schrappen
van de drempels pleiten, zijn voor het merendeel afkomstig uit lidstaten waar
consumentenkredieten ongeacht het bedrag ervan onder de RCK vallen. Uit de
enquête onder kredietverstrekkers komt anderzijds naar voren dat sommige
kredietverstrekkers graag zouden zien dat de benedendrempel wordt opgetrokken
en het plafond wordt verlaagd. Daar staat tegenover dat twee
kredietverstrekkers vinden dat het plafond opgetrokken moet worden. Wat de drempels voor vergoeding
bij vervroegde aflossing betreft, werd door de paar betrokkenen die in dit
verband antwoord gaven, geen melding gemaakt van gevolgen voor hun respectieve
kredietmarkten. Ten aanzien van de vergoedingspercentages werd geen
feedback ontvangen. 6. De gevolgen van de richtlijn voor de consumentenkredietmarkten[21] 6.1. Omvang van de consumentenkredietmarkt In de nasleep van de financiële
crisis hebben huishoudens hun consumentenkredietschulden afgebouwd en hebben
kredietverstrekkers hun criteria aangescherpt; de uitstaande
consumentenkredietschuld is afgenomen van 9,1 % van het bbp in 2009 tot
8,2 % eind 2011. Achter dit totaalbeeld[22] schuilt
een enorme variatie wat de hoogte van het consumentenkrediet in de EU betreft;
eind 2011 varieerde het gemiddelde uitstaande bedrag per capita van 212 EUR in
Litouwen tot 4 111 EUR in Cyprus. Cyprus staat ook bovenaan wat het
consumentenkrediet als percentage van het bbp betreft (19 %), gevolgd door
Griekenland (15 %), Hongarije (14 %), het Verenigd Koninkrijk
(14 %), Bulgarije (12 %), Roemenië (11 %), Ierland (11 %)
en Polen (10 %). Het laagste percentage is te vinden in Litouwen,
Luxemburg, Estland en Letland (alle minder dan 5 %). Hoewel er dus grote verschillen
tussen de landen bestaan, wijzen de gegevens er wel op dat tussen 2000 en 2011
de hoogtes van het uitstaande consumentenkrediet per capita naar elkaar zijn
toegegroeid, zij het in een laag tempo. Dat wil zeggen dat het
consumentenkrediet per capita sneller stijgt in landen waar het kredietpeil
aanvankelijk laag was dan in lidstaten waar het kredietpeil al hoog was. Consumentenkrediet in een vreemde
valuta houdt een extra risico in voor consumenten, maar is in sommige
lidstaten, meestal buiten de eurozone, een gebruikelijke gang van zaken. Zo
neemt in Litouwen het aandeel van het consumentenkrediet dat in een vreemde
valuta luidt, gestaag toe, van slechts 3 % van totale consumentenkrediet
begin 2004 tot 45 % eind juli 2012. Oostenrijk is het enige euroland dat
consumentenkrediet in een vreemde valuta meldt. Een groot gedeelte van het
krediet in een vreemde valuta bestaat echter uit tweede hypotheken, d.w.z.
consumptieve kredieten met een hypothecair onderpand, die in veel Midden- en
Oost-Europese landen gangbaar zijn, en andere hypothecaire leningen. Het
aandeel van de consumentenkredieten in een vreemde valuta fluctueert ook
vanwege wisselkoersschommelingen. Onder invloed van de financiële
crisis is de totale waarde van het consumentenkrediet de afgelopen jaren in
verscheidene lidstaten afgenomen. Hoewel deze daling samenviel met de data
waarop de RCK goedgekeurd en uitgevoerd werd, gaf een grote meerderheid van de
respondenten op de enquête onder kredietverstrekkers[23] aan dat
de goedkeuring en omzetting van de RCK volgens hen niet van invloed was op de
omvang van nieuwe door hen verleende kredieten. Wel gaven meerdere
kredietverstrekkers aan dat de RCK van invloed was geweest op de nieuwe
kredieten die zij in de valuta van hun eigen land hadden verleend. Onder
degenen die wel een effect hadden opgemerkt, waren sommigen positief, maar
anderen negatief. 6.2. Structuur
van de consumentenkredietmarkt en het productgamma op de nationale markten In de enquêtes onder regelgevers
en nationale verenigingen van kredietverstrekkers werd gevraagd om een lijst
van de grootste verstrekkers van niet-hypothecaire consumentenkredieten,
onderverdeeld in kredietinstellingen en gespecialiseerde kredietverstrekkers.
De informatie die door middel van deze enquêtes werd verzameld, is onvolledig
en het ontbreken van gegevens over de activiteiten van gespecialiseerde
kredietverstrekkers betekent dan ook niet dat dergelijke activiteiten
nauwelijks bestaan. Het relatieve belang van kredietinstellingen (banken) en
gespecialiseerde kredietverstrekkers bij consumentenkredieten verschilt binnen
de EU. De resultaten van de consumentenenquête[24] wijzen
erop dat gespecialiseerde kredietverstrekkers het actiefst zijn in Italië,
Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Er zijn momenteel geen
betrouwbare gegevens over marktconcentratie op de consumentenkredietmarkt
voorhanden en de antwoorden van regelgevers en nationale verenigingen van
kredietverstrekkers werpen geen nader licht op deze kwestie. Op basis van
gegevens van de Europese Centrale Bank (ECB)[25] kan het
niveau dat de marktconcentratie in Estland, Finland en Nederland heeft bereikt,
hoog genoemd worden. Er lijkt geen sprake te zijn van een gemeenschappelijke
ontwikkeling op het gebied van de marktconcentratie: terwijl er sprake was van
een afname in Estland, nam de marktconcentratie in Finland en Nederland juist
toe. Ook als naar alle andere lidstaten wordt gekeken, is er geen gemeenschappelijke
tendens qua marktconcentratie waar te nemen; het EU-gemiddelde nam iets toe,
maar er blijft voldoende mededinging op de markt. Alle regelgevers die aangaven
welke kredietproducten door binnenlandse kredietverstrekkers op hun nationale
markten worden aangeboden (10 van de 20)[26], zeggen
dat rood staan in hun land (zeer) gebruikelijk is; de desbetreffende kredieten
worden overwegend door binnenlandse aanbieders in de eigen munt van het land
verleend. Hetzelfde geldt voor creditcards en persoonlijke leningen. Daarbij
moet wel worden aangetekend dat niet alle landen dezelfde definitie van
"creditcard" en "kaart met uitgestelde debitering"
hanteren. Zo worden kaarten met uitgestelde betaling in Frankrijk vaak
creditcards genoemd. Wat betreft het aantal kredietproducten
dat op de nationale markt wordt aangeboden, worden door de Slowaakse regelgever
19 (van de 20) kredietproducten en door de Britse regelgever 16
kredietproducten als gangbaar of zeer gangbaar bestempeld. Het geringste aantal
producten is te vinden in Duitsland en Luxemburg, waar de regelgever slechts
zeven resp. acht kredietsoorten gangbaar of zeer gangbaar noemt. Leningen van gespecialiseerde
kredietverstrekkers (in het algemeen) zijn alleen volgens verenigingen van
kredietverstrekkers in het Verenigd Koninkrijk gebruikelijk of zeer
gebruikelijk. Ook komen in het Verenigd Koninkrijk flitskredieten van
gespecialiseerde kredietverstrekkers vaak of zeer vaak voor. Een Hongaarse
vereniging van kredietverleners verklaart ook dat door buitenlandse instellingen
aangeboden flitskredieten in een vreemde valuta gangbaar zijn in Hongarije. 6.3. Afhankelijkheid
van consumentenkrediet in de EU De mate waarin consumenten voor
de financiering van hun dagelijkse behoeften afhankelijk zijn van krediet kan
worden afgemeten aan de verhouding tussen kredietstroom en huishoudelijke
uitgaven. Daaruit valt af te lezen welk gedeelte van de jaarlijkse uitgaven
door krediet wordt gefinancierd. Indien er meer op consumentenkredieten wordt
afgelost dan er aan nieuwe consumentenkredieten wordt afgesloten, kan deze
verhouding ook negatief zijn; consumenten hebben dan hun uitstaande schulden
verminderd. De mate waarin consumenten afhankelijk zijn van krediet verschilt
aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. Voor het uitbreken van de crisis
viel in alle landen behalve Duitsland een stijging van het consumentenkrediet
ten opzichte van de huishoudelijke uitgaven waar te nemen. Na 2007 bouwden
consumenten in verscheidene lidstaten hun afhankelijkheid van krediet af. Dit
gold met name voor Ierland (-1,4 %), Spanje (-1,3 %) en het Verenigd
Koninkrijk (-1,2 %). Duitsland en Slowakije zijn de enige twee lidstaten
waarin de afhankelijkheid van consumentenkrediet na 2007 hoger was dan
daarvoor. 6.4. Verstrekking van
grensoverschrijdend krediet Slechts elf van de 20
overheidsorganen die de enquête hebben beantwoord, hebben algemene informatie
over in hun land verstrekt krediet doorgegeven. Belangrijker nog is dat slechts
drie respondenten hebben aangegeven wat het aandeel van grensoverschrijdend
krediet is. Volgens de respondenten op de enquête speelt grensoverschrijdend
krediet geen rol van betekenis in hun land of is de omvang van het verstrekte
grensoverschrijdende krediet te verwaarlozen. Slechts zes van de 50
kredietverstrekkers die de enquête beantwoordden, verklaarden dat zij wel
actief zijn in de grensoverschrijdende kredietverlening. Drie van hen geven aan
dat te doen via filialen, twee via dochterondernemingen en één via
rechtstreekse kredietverstrekking. Onder degenen die informatie hebben
verstrekt blijken grensoverschrijdende kredieten 1,43 % van de totale
kredietomvang uit te maken. Uit de consumentenenquête komt
naar voren dat grensoverschrijdend lenen relatief weinig voorkomt onder
consumenten, maar het is wel significant gebruikelijker dan eerdere studies
aangaven (ca. 5 %). De frequentie van grensoverschrijdend lenen verschilt
sterk per lidstaat. Terwijl deze kredieten in Oostenrijk bijna niet voorkomen
(een aandeel van 0,2 %), wordt in Slowakije inmiddels ca. één op de vier van
de kredietproducten (23 %) door instellingen van andere lidstaten verstrekt[27]. Hogere
inkomens lenen eerder van een kredietverstrekker uit een andere lidstaat. Wat eventuele belemmeringen voor
grensoverschrijdende kredietverstrekking en grensoverschrijdend lenen betreft,
gaven de meeste kredietverstrekkers niet aan wat voor soort obstakels zij bij
het betreden van de consumentenkredietmarkt van een andere lidstaat zijn
tegengekomen. Wel stelden sommigen dat het gebrek aan toegang tot goede
kredietinformatie een toetredingsbelemmeringen vormt of dat hun product niet
geschikt is om in andere landen aangeboden te worden. Andere antwoorden
omvatten "liquiditeit", "medewerking aan het instellen van
rechtsvorderingen indien dit noodzakelijk is", "kosten van renteverschillen
tussen landen", "moeilijk om uitstaande bedragen via de rechter terug
te vorderen", en "culturele en taalbarrières". 6.5. Prijsverschillen
bij vergelijkbare kredietproducten binnen en tussen landen Volgens gegevens van de ECB
daalde het JKP tussen 2009 en 2013 in alle lidstaten, op zeven na (Slowakije,
Hongarije, Estland, Letland, Litouwen, de Tsjechische Republiek en Bulgarije);
de scherpste afname (3,2 procentpunt) was te zien in Roemenië. Helaas kan niet
worden beoordeeld of de richtlijn van enige invloed op het berekende JKP was,
aangezien de omzetting ervan samenviel met de financiële crisis. De kosten van consumentenkrediet
verschillen sterk per land. Zo bedraagt het JKP in een aantal eurolanden
6 % of minder, terwijl het in sommige Midden-Europese landen oploopt tot
35 %. De financiële crisis heeft echter geleid tot een scherpe daling van
de rentevoeten die de centrale banken in de EU hanteren. Tussen 2003 en 2012
lijken de rentetarieven voor consumptief krediet in de EU-lidstaten (na aftrek
van de rentetarieven van de centrale bank) in een redelijk tempo naar elkaar
toe te zijn gegroeid. De verschillen in JKP die zich
bij vergelijkbare kredietaanbiedingen tussen en binnen landen voordoen, zijn
geanalyseerd op basis van reclamedrukwerk dat door mysteryshoppers werd
verzameld en de internetadvertenties die door London Economics werden
verzameld. Het JKP werd op 80 % hiervan vermeld. Het duurst waren de aanbiedingen
van gespecialiseerde kredietverstrekkers voor persoonlijke leningen: het JKP
bedroeg hier gemiddeld 80 %. Dit komt niet als een verrassing omdat
gespecialiseerde kredietverstrekkers vaak leningen op zeer korte termijn met
een zeer hoge rente verlenen. Aanbiedingen waarbij meer informatie bekend wordt
gemaakt, blijken goedkoper te zijn. Het JKP omvat alle kosten van het
krediet, niet alleen de debetrentevoet, maar ook alle andere vergoedingen en
heffingen. Aan het verschil tussen het JKP en de debetrentevoet kan dus worden
afgemeten hoeveel aanvullende kosten de consument moet betalen. In Ierland en
het Verenigd Koninkrijk is het verschil tussen het JKP en de debetrentevoet het
grootst, terwijl de debetrentevoet bij alle onderzochte advertenties in IJsland
en Luxemburg gelijk is aan het opgegeven JKP. Binnen de EU zijn de verschillen
tussen het JKP en de debetrentevoet over het algemeen het grootst bij
persoonlijke leningen (bijna 7 procentpunt) en het kleinst bij leningen voor
auto's en regelingen voor uitstel van betaling (resp. 2,5 en 3,8
procentpunt). 7. De
gevolgen van de richtlijn voor de consumentenbescherming[28] Alvorens
te bekijken hoe kredietverstrekkers aan de eisen van de richtlijn voldoen, zij
erop gewezen dat alle, of in ieder geval de meeste kredietverstrekkers volgens
de geënquêteerde regelgevers op de hoogte zijn van hun algemene verplichtingen.
De helft van de regelgevers gaf ook aan dat zij geen handhavingsmaatregelen
tegen kredietverstrekkers hadden getroffen wegens het niet nakomen van hun
verplichtingen. Slechts 20 % van de geënquêteerde regelgevers zag zich in
2010 en 2011 genoodzaakt dat wel te doen. Daarbij moet worden aangetekend dat
slechts 70 % van de regelgevers heeft gecontroleerd of kredietverstrekkers
hun verplichtingen jegens hun klanten wel nakomen. 7.1. Inachtneming
van de eisen inzake de in reclame te verstrekken informatie Uit hoofde van artikel 4 dient in
reclame voor consumentenkredietproducten aan de hand van een representatief
voorbeeld alle relevante informatie opgenomen te worden. Deze eis geldt niet
voor reclame waarin geen enkele kosteninformatie wordt gegeven en in sommige
lidstaten ook niet voor reclame waarin alleen het JPK wordt vermeld. De
onderstaande analyse omvat daarom alleen reclame waarin andere kosten dan het
JKP staan vermeld; aangezien de eisen die aan de informatieverstrekking worden
gesteld, per kredietsoort verschillen, moet ook per kredietsoort worden
nagegaan in hoeverre de desbetreffende eisen worden nageleefd. Het blijkt dat
slechts 22 % van de onderzochte reclame waarin enige vorm van financiële
informatie werd getoond, aan alle relevante eisen voldoet. In sommige landen
voldoet alle reclame voor bepaalde producten aan de eisen; in andere landen
niet. Worden de advertenties voor de verschillende producten met elkaar
vergeleken, dan schiet de informatieverstrekking veruit het meest tekort in
reclames voor creditcards en komen reclames voor autoleningen het best uit de
bus. In artikel 4 staat ook dat de
standaardinformatie op een duidelijke, beknopte en opvallende wijze vermeld
dient te worden. De duidelijkheid van de weergegeven kosteninformatie blijkt
sterk per lidstaat en per kredietproduct te verschillen. Zo staat Nederland bij
elk van de criteria voor standaardinformatie in de top vijf van beste landen.
De gemiddelde score bij de vier vormen van consumentenkrediet bedraagt 5,5 van
de 8 te behalen punten. De punten lopen het meest uiteen bij autoleningen,
waarbij advertenties in Estland het onduidelijkst zijn en gemiddeld slechts 1
van de 8 punten hebben gekregen. Deze lage score wordt verder alleen gehaald
door regelingen voor uitstel van betaling in Bulgarije. Ook op dit punt doet de
reclame in Nederland het over de gehele linie goed, met de hoogste scores voor
creditcards en persoonlijke leningen. Geen enkele lidstaat heeft echter de
maximale 8 punten weten te behalen. Ongeacht het soort
kredietverstrekker, het soort krediet of het medium dat wordt gebruikt om de
consument te bereiken, voldoet veel reclame niet aan meer dan één eis van de
richtlijn. Het wordt de consument daardoor onnodig ingewikkeld gemaakt om
aanbiedingen met elkaar te vergelijken. Verbetering van
de handhaving lijkt hier dan ook noodzakelijk. 7.2. Inachtneming
van de eisen inzake de vermelding van het JKP en een representatief voorbeeld Slechts 73 % van alle
reclame waarin de financieringskosten worden vermeld, geeft ook een
representatief voorbeeld. Vooral reclame voor creditcards presteert in dit
opzicht ver onder de maat. Vaak wordt de jaarlijkse vergoeding voor de
creditcard vermeld, maar ontbreekt een representatief voorbeeld. Aangezien de
jaarlijkse vergoedingen een onderdeel zijn van de financieringskosten voor
consumenten die een creditcard gebruiken, hadden deze advertenties wel een
representatief voorbeeld moeten geven. Daar staat tegenover dat een
aantal lidstaten het er uitstekend vanaf brengt; in 100 % van de reclame
in een bepaalde categorie wordt een representatief voorbeeld gegeven. Om de
advertenties die zowel een representatief voorbeeld als alle noodzakelijke
informatie bevatten, te kunnen beoordelen, werd gekeken of de uitkomst van de
simulator op de website van de Commissie[29] gelijk
was
aan het JKP dat in het representatieve voorbeeld werd genoemd. Bij iets minder
dan de helft van alle advertenties die voldoende informatie verstrekten om het
JKP te berekenen, leverde de simulator een ander JKP op dan het percentage dat
in de advertentie zelf werd vermeld. Het verschil tussen het vermelde JKP en
het JKP dat met de simulator werd berekend, was gemiddeld 0,35 procentpunt. In
Ierland, Luxemburg, Nederland en Oostenrijk kwam het JKP in alle gevallen
overeen met het JKP dat met behulp van de simulator werd berekend en werd in
het representatieve voorbeeld alle informatie gegeven die nodig was om het JKP
te berekenen. 7.3. Inachtneming
van de eisen inzake precontractuele informatie Is de informatie volledig en correct? In artikel 5 staat welke
precontractuele informatie de kredietgever de consument geruime tijd voordat de
consument door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, moet
verstrekken. Deze informatie is bedoeld om de consument te helpen een
weloverwogen besluit te nemen doordat hij verschillende kredietaanbiedingen
gemakkelijk met elkaar kan vergelijken. Volgens artikel 5 is aan alle
voorschriften inzake precontractuele informatie voldaan als de consument het
SECCI-formulier wordt overhandigd. Het verkrijgen van een concrete
offerte was het grootste probleem waarop de mysteryshoppers stuitten. In een
aantal landen werden de mysteryshoppers verzocht eerst hun kredietwaardigheid
te laten toetsen; pas daarna konden zij nadere informatie krijgen over het
krediet waar zij om vroegen. Dit maakte het de mysteryshoppers moeilijker om
een selectie te maken, vooral in Duitsland, Letland, Nederland, Zweden, het
Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Ook kregen de mysteryshoppers in een aantal
gevallen helemaal geen offerte omdat alleen bestaande klanten van een bepaalde
kredietverstrekker hiervoor in aanmerking kwamen. De meeste mysteryshoppers werden
door de kredietverleners niet geïnformeerd over hun rechten als consument. Dit
gold met name voor het recht op herroeping binnen 14 dagen (gemiddeld werd
slechts 11 % over dit recht geïnformeerd) en voor het recht om
onmiddellijk in kennis te worden gesteld indien na raadpleging van een
gegevensbestand wordt besloten de kredietaanvraag af te wijzen (minder dan
30 % werd van dit recht op de hoogte gebracht). In 80 % van de
gevallen werd niet uitgelegd hoe het JKP was berekend. Al met al blijkt uit de
ervaringen van de mysteryshoppers dat men zich heel vaak niet houdt aan de
eisen inzake precontractuele informatie die in de RCK zijn vastgelegd. Daar
staat dan weer tegenover dat slechts 15 % van de mysteryshoppers niet werd
verteld hoe hoog de rentevoet was en dat slechts 16 % niet werd verteld of
de rentevoet vast of variabel was. Tot slot ontving zelfs na aandringen slechts
ongeveer de helft van de mysteryshoppers het SECCI-formulier. Wat het verstrekken van de nodige
precontractuele informatie betreft, scoren Duitsland en Slovenië het hoogst bij
autoleningen, Polen en Portugal bij creditcards en Slovenië en Portugal bij
persoonlijke leningen. Estland en Luxemburg eindigen onderaan, bij
autoleningen. Bij creditcards brengt Luxemburg het er het slechtst vanaf,
gevolgd door Denemarken. En ook bij persoonlijke leningen eindigde Denemarken
onderaan. Over het geheel genomen is de informatieverstrekking het slechtst in
Estland, Zweden, Luxemburg, Oostenrijk en Denemarken. Er waren ook duidelijke
verschillen tussen de diverse kredietproducten; bij creditcards wordt de minste
informatie gegeven. Verklaringen:
zijn de kredietverstrekkers bereid om leners de kredietvoorwaarden uit te
leggen? De informatieverstrekking is
ontoereikend als dat niet op duidelijke en begrijpelijke wijze gebeurt en als
de kredietverlener de voorwaarden niet duidelijk kan en wil uitleggen. Op grond
van artikel 5, lid 6, dienen kredietgevers en, in voorkomend geval,
kredietbemiddelaars de consument een passende toelichting te verstrekken. De
mysteryshoppers werd na afloop gevraagd of de kredietgevers hun alle nodige
informatie hadden verstrekt om een besluit over de lening of creditcard te
kunnen nemen. De meeste kredietgevers slaagde bij alle soorten krediet voor de
test (53-61 %). In meer dan de helft van de betrokken landen was dit
echter niet het geval. Vooral Malta doet het slecht: niet meer dan 24 %
van de mysteryshoppers gaf aan dat zij vonden over alle nodige informatie te
beschikken om een besluit te kunnen nemen. Cyprus, Italië en Duitsland zijn de
best presterende lidstaten (resp. 79 %, 77 % en 71 %). Uit de test met de mysteryshoppers
is niet duidelijk gebleken dat kredietverstrekkers hun uitleg afstemmen op de
behoeften of het opleidingsniveau van de lener. Een groot gedeelte van de
kredietverstrekkers vraagt echter wel naar de situatie van de lener in spe wat
zijn werk, inkomen en woning betreft (bij alle kredietsoorten). Circa 60 % van de
respondenten op de consumentenenquête won slechts bij één kredietgever –
meestal hun eigen bank – informatie in. Bijna 9 van de 10 consumenten vonden
dat de kredietverstrekkers open en eerlijk waren, en dat de informatie die zij
van hen kregen uitvoerig en duidelijk was. Aangezien de mysteryshoppers juist
concludeerden dat zij niet alle informatie kregen, lijkt dit erop te wijzen dat
de doorsneelener niet helemaal op de hoogte is van de informatie die hij
behoort te krijgen. Uit de enquête blijkt dat de kans
dat consumenten de uitleg krijgen waar zij om vragen, toeneemt als er bepaalde
demografische kenmerken meespelen. Zo wordt eerder uitleg gegeven aan vrouwen,
net als aan ouderen en mensen met hogere inkomens. 7.4. Objectieve
beoordeling van het inzicht van consumenten in de verstrekte informatie[30] In de studie naar de
consumentenkredietmarkt werd ook gekeken naar de financiële geletterdheid van
consumenten. Om deze te kunnen beoordelen is een betrouwbare, objectieve
maatstaf nodig. In tegenstelling tot bij andere vormen van geletterdheid is er
momenteel geen algemeen aanvaarde standaardtest voorhanden om het niveau van
financiële geletterdheid te meten. Om hun niveau van financiële
geletterdheid te kunnen beoordelen, werd respondenten op de consumentenenquête
twee kredietaanbiedingen voorgelegd. Gevraagd werd welke aanbieding het
voordeligst was op basis van rentevoet en JKP, om na te gaan of zij wisten wat
de definitie van JKP is en welk verband er tussen JKP en rentevoet bestaat. Nog
geen 40 % van de respondenten gaf het juiste antwoord, hetgeen er
objectief gezien op wijst dat veel consumenten geen inzicht hebben in de
informatie die zij over het JKP (en het verband tussen het JKP en de rentevoet)
krijgen. Dit resultaat toont aan dat 60 % van de consumenten eigenlijk
niet weet wat het JKP inhoudt en wat zij ermee moeten doen. Hun niveau van
financiële geletterdheid lijkt dus vrij laag te zijn. Dat consumenten het recht hebben
om vervroegd af te lossen en om de overeenkomst binnen 14 dagen na
ondertekening te herroepen is belangrijk, maar consumenten moeten wel op de
hoogte zijn van deze rechten wil het gewenste effect bereikt kunnen worden. Is
dit niet het geval, dan nemen zij mogelijk ten onrechte aan dat zij vanaf de
ondertekening tot de aangegeven einddatum van de overeenkomst aan een contract
vastzitten. De concurrentie op de markt en de inspanningen om de consument meer
zeggenschap te geven en te beschermen zouden hierdoor sterk ondergraven worden.
Bij de mate waarin consumenten op de hoogte zijn van het recht op vervroegde
aflossing en het herroepingsrecht spelen sociaal-demografische factoren een
rol. Zoals verwacht zijn respondenten die financieel beter onderlegd zijn,
vaker op de hoogte van beide rechten. Respondenten
met een fulltimebaan waren vaker op de hoogte van hun recht op vervroegde
aflossing, maar niet van hun herroepingsrecht. Niet alle consumenten weten
evenveel af van de financiële details van hun eigen kredietovereenkomsten.
64 % van de ondervraagde leners wist of het JKP in hun overeenkomst stond
vermeld, terwijl 84 % op de hoogte was van het soort rente (vast of
variabel) en 74 % wist of bij vervroegde aflossing een boete opgelegd kan
worden. 73 resp. 71 % van de deelnemers aan de consumentenenquête wist dat
kredietverleners precontractuele informatie over het recht op vervroegde
aflossing resp. het recht om de overeenkomst binnen 14 dagen na ondertekening
te herroepen moeten verstrekken. Deze percentages vertoonden echter grote verschillen
van lidstaat tot lidstaat. 7.5. Herroepingsrecht
en het recht op vervroegde aflossing Hoe
vaak gaan consumenten binnen de wettelijke termijn over tot herroeping van de
kredietovereenkomst? Artikel 14 bepaalt dat
consumenten een termijn van 14 kalenderdagen moeten krijgen waarbinnen zij de
kredietovereenkomst zonder opgave van redenen kunnen herroepen. Deze bedenktijd
biedt consumenten een belangrijke bescherming, met name tegen agressieve
marketing- en verkooptechnieken. Bovendien wordt zo bijgedragen aan de
concurrentie op de markt, omdat consumenten binnen 14 dagen na ondertekening
van een kredietovereenkomst nog voor een concurrerender aanbod kunnen kiezen. Uit de consumentenenquête blijkt
dat slechts een gering aandeel van de leners – zo'n 1 % – de overeenkomst
binnen de termijn van 14 dagen probeert te herroepen. 42,2 % slaagde daar
niet in. Bij deze uitslag mag niet worden vergeten dat sommige respondenten hun
overeenkomst mogelijk hebben ondertekend voordat de richtlijn van kracht werd. Hoe vaak
lossen consumenten vervroegd af en in hoeverre willen zij vervroegd aflossen
indien zij daarvoor een vergoeding moeten betalen? Artikel 16 bepaalt dat de
consument het recht heeft om zich "volledig of gedeeltelijk van zijn
verplichtingen op grond van een kredietovereenkomst te kwijten". Ook dit
recht heeft een tweeledig positief effect. Ten eerste krijgen consumenten meer
zeggenschap en zijn ze beter beschermd zodat ze meer vrijheid hebben om hun
financiën te regelen. Ten tweede vormt het recht een belangrijk onderdeel van
een concurrerende kredietmarkt; consumenten worden immers in staat gesteld van
overeenkomst te veranderen indien ze elders een betere kredietaanbieding kunnen
krijgen. Hoe vaak consumenten hun krediet
vervroegd aflossen is niet duidelijk omdat er geen eenduidige aanwijzingen
zijn. Terwijl zowel verenigingen van kredietgevers als consumentenbonden
aangeven dat dit niet vaak voorkomt, blijkt uit de consumentenenquête dat bijna
een kwart van alle respondenten heeft geprobeerd vervroegd af te lossen en
86 % van hen dat ook heeft gedaan. Achter deze totaalcijfers gaat echter
een grote verscheidenheid tussen lidstaten en kredietsoorten schuil. De
consumentenenquête toont ook duidelijk aan dat respondenten die financieel
beter onderlegd zijn alsook jongeren eerder tot vervroegde aflossing overgaan. 7.6. Tevredenheid, problemen en
klachten Uit de consumentenenquête blijkt
dat 9 % van alle consumenten de afgelopen vijf jaar voor problemen rond
een kredietovereenkomst of met een kredietverstrekker heeft gestaan. Daarbij
lijkt wel sprake te zijn van grote verschillen tussen de landen. Als naar
sociaal-demografische kenmerken wordt gekeken, blijken oudere respondenten
significant minder vaak problemen met betrekking tot hun kredietovereenkomsten
te hebben. De meeste klachten betreffen de kosten, het herroepingsrecht en het
recht op vervroegde aflossing. Slechts een derde van de
consumenten die met problemen te maken kregen, gaf evenwel aan een klacht
ingediend te hebben. Er zijn verschillende procedures om consumentenproblemen
op te lossen, ofwel via derden – zoals consumentenbeschermingsorganisaties en
ombudsmannen – ofwel rechtstreeks met de kredietverstrekker. Gemiddeld werd
41 % van de problemen die met de kredietverstrekkers werden besproken en
28 % van de problemen die aan een derde werden voorgelegd, opgelost. Van
elke 20 consumenten met een probleem dat slechts gedeeltelijk was opgelost,
ondernamen niet meer dan acht verdere stappen. Al met al zijn er enkele
aanwijzingen dat de tevredenheid van de consumenten over de verstrekte
informatie en over het recht op vervroegde aflossing en het herroepingsrecht is
toegenomen. Met name kredietverstrekkers, consumentenbeschermingsorganisaties
en ombudsmannen nemen verbeteringen in de tevredenheid onder consumenten waar.
Consumentenbonden geven aan geen verbeteringen in de consumententevredenheid te
hebben opgemerkt. Eén bond, die een grotere tevredenheid over het
herroepingsrecht heeft geconstateerd, vormt hierop een uitzondering.
Kredietverstrekkers en verenigingen van kredietverstrekkers zijn het erover
eens dat de tevredenheid is toegenomen. Uit de enquête bleek dat de consumenten
behoorlijk tevreden zijn over de dienstverlening rond hun huidige leningen
(73 % was geheel tevreden) en over de mogelijkheden tot rechtstreeks
contact met de verstrekker van de lening (66 %). Veel minder te spreken
was men over de kosten (36 %) en de keuze aan offertes (48 %). Indien
klachten goed worden opgelost, heeft dit een significant effect op de tevredenheid
van consumenten over de dienstverlening door de kredietverstrekker. 8. Conclusies Er mag niet worden vergeten dat
sommige lidstaten de RCK na de vastgestelde deadline hebben uitgevoerd, soms
pas eind 2011. Kredietverstrekkers en consumenten hebben dan ook weinig tijd gehad
om hun gedrag aan te passen en de voordelen van de RCK volledig te benutten.
Dit verklaart waarom het moeilijk is geweest om vast te stellen welk effect de
door de lidstaten benutte regelgevingsopties hebben gehad. Bovendien viel de uitvoering van
de RCK samen met de financiële crisis, die zijn weerslag had op de
consumentenkredietmarkt. Kredietverleners zijn voorzichtiger met het
verstrekken van leningen geworden en leners lossen liever bestaande leningen af
dan nieuwe aan te gaan. Door de begrijpelijke reactie op deze externe
omstandigheden heeft de RCK een minder groot effect op grensoverschrijdend
lenen en dus op verdere integratie van de kredietmarkt in de EU gesorteerd dan
mogelijk was geweest. Uit de ervaringen van de
mysteryshoppers blijkt dat meerdere bepalingen van de RCK niet door
kredietgevers in acht worden genomen. Dit geldt voor de bepalingen inzake
reclame en precontractuele informatie alsook voor de verplichting om
consumenten te informeren over hun rechten (met name het recht om de overeenkomst
binnen 14 dagen te herroepen en het recht op vervroegde aflossing). De
bevindingen van de mysteryshoppers bevestigen de resultaten van de bezemactie
die in september 2011 werd uitgevoerd[31]. Uit de
consumentenenquête bleek dat consumenten op problemen stuiten als zij deze
rechten willen uitoefenen. De financiële kennis van consumenten schiet nog
altijd tekort. Bovendien zijn zij niet goed op de hoogte van hun rechten en van
de bepalingen in overeenkomsten. In dat verband is het belangrijk om ervoor te
zorgen dat kredietverstrekkers hun uitleg afstemmen op de behoeften of het
opleidingsniveau van de lener. In dit stadium lijkt het niet
noodzakelijk om de reikwijdte van de regelgevingsopties of de drempels en
percentages die in overeenstemming met de RCK worden toegepast, te wijzigen.
Uit onderzoek is gebleken dat er mogelijk misverstand bestaat over de
keuzevrijheid die de lidstaten bij de toepassing van de RCK hebben. De
Commissie zal met de lidstaten samenwerken om hier opheldering over te verschaffen.
Willen de in de RCK voorziene
garanties doeltreffend zijn, dan is een goede handhaving geboden. In het licht
van artikel 22, op grond waarvan de lidstaten er zorg voor moeten dragen dat de
nationale bepalingen die zij ter uitvoering van de RCK vaststellen, niet
omzeild kunnen worden, moet ook aandacht uitgaan naar praktijken en wettelijke
constructies om de nationale voorschriften ter uitvoering van de RCK en de
consumentenwetgeving in het algemeen te omzeilen. Concluderend is het noodzakelijk
om te blijven toezien op de handhaving van de RCK in de lidstaten, te beginnen
met een beoordeling van de toezichthoudende praktijken van de lidstaten. De
Commissie is voornemens een dergelijke beoordeling in 2014 uit te voeren.
Bovendien zal de Commissie op basis van de resultaten van de evaluatie van de
informatiecampagne over de RCK, die in sommige lidstaten is uitgevoerd, en
andere gegevens, mede over het consumentengedrag, mogelijk verdere activiteiten
op het gebied van financiële bewustwording overwegen. [1] Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986
betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB L 42 van 12.2.1987). [2] Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (PB L 133
van 22.5.2008, blz. 66). [3] Richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november
2011 tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het
Europees Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de
berekening van het jaarlijkse kostenpercentage. [4] Studie naar het functioneren van de
consumentenkredietmarkt in Europa, uitgevoerd door IPSOS en London Economics. [5] Studie naar het effect van de wetgevingsopties van de
lidstaten en andere aspecten van de uitvoering van Richtlijn 2008/48/EG op het
functioneren van de consumentenkredietmarkt in de Europese Unie, eindverslag -
september 2013, voor het Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en consumenten
opgesteld door Risk & Policy Analysts Limited. De studie is opgenomen in de
landenspecifieke verslagen en in het horizontale eindverslag, waarin de
situatie in de Europese Unie wordt geanalyseerd en op de landenspecifieke
informatie en beoordelingen wordt voortgebouwd. [6] Dit hoofdstuk is gebaseerd op de bevindingen van de
studie naar het effect van de wetgevingsopties van de lidstaten en andere
aspecten van de uitvoering van Richtlijn 2008/48/EG op het functioneren van de
consumentenkredietmarkt in de Europese Unie, dat voor het Uitvoerend Agentschap
voor gezondheid en consumenten is opgesteld door Risk & Policy Analysts
Limited. [7] Men dient zich te realiseren dat de methodologie die bij
bovengenoemde studie werd gehanteerd, nl. beoordeling van de gevolgen op basis
van literatuuronderzoek en raadpleging van betrokken partijen (internetenquête
en telefonische interviews met overheidsinstanties, kredietverstrekkers,
vertegenwoordigers van consumenten, onderzoeksinstituten,
bedrijfstakverenigingen en instanties die klachten verzamelen), de omvang van
de informatie die uit raadplegingen werd verkregen en de resultaten van de
analyse van de gevolgen van de in de RCK aangegeven regelgevingsopties,
bepalend zijn voor de omvang en aard van de informatie waarnaar in het
onderhavige verslag wordt verwezen. Voor zover is vastgesteld dat de
regelgevingsopties gevolgen hebben voor de eengemaakte kredietmarkt, wordt
verondersteld dat deze gevolgen waarschijnlijk andere EU-landen,
grensoverschrijdende aspecten of ten minste de raakvlakken tussen nationale
markten en de EU-markt als geheel beïnvloeden, ook al zijn ze – zoals soms het
geval was – op een binnenlandse markt geconstateerd. Tot slot zij erop gewezen
dat het gezien de aard van de bevindingen van de studie niet eenvoudig was om
de kwantitatieve gevolgen te analyseren. [8] Dit standpunt werd verwoord door overheidsinstanties,
consumentenbeschermingsorganisaties en kredietunies in de landen die deze
regelgevingsoptie hebben uitgeoefend. [9] Het feit dat in Ierland alle bepalingen van de RCK van
toepassing waren op kredietunies leidde volgens kredietverstrekkers tot
ongelijke concurrentievoorwaarden ten opzichte van soortgelijke organisaties in
sommige andere landen die wel gebruik maakten van de in artikel 2, lid 5, voorziene
vrijstelling van de RCK (zoals het Verenigd Koninkrijk). [10] Sommige betrokken partijen hadden moeite de gevolgen van
het uitoefenen van de regelgevingsoptie los te zien of te onderscheiden van de
gevolgen van het feit dat artikel 2, lid 6, betrekking heeft op
kredietovereenkomsten die erin voorzien dat de kredietgever en de consument
regelingen voor uitstel of aflossing treffen. Sommige betrokken partijen
schreven het aan het bestaan van de regelgevingsoptie toe dat dit soort
overeenkomsten in hun nationale rechtsstelsel voorkomt, al is de in artikel 2,
lid 6, voorziene optie op zich niet bedoeld om dergelijke overeenkomsten in
nationale rechtsstelsels in te voeren. [11] Dit standpunt werd verwoord door overheidsinstanties en
kredietverstrekkers. [12] Vijftien lidstaten (België, Cyprus, Estland, Finland,
Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Oostenrijk,
Portugal, Roemenië, Slowakije en Zweden) specificeren dat in het geval van
kredietovereenkomsten in de zin van artikel 2, lid 3, het JKP aangegeven moet
worden bij de reclame, de precontractuele informatie en in de
kredietovereenkomst zelf. [13] Rood staan lijkt een gangbaar fenomeen in Duitsland,
Cyprus, Slovenië en Nederland. [14] Dit standpunt werd door veel verschillende soorten
betrokkenen verwoord, onder wie kredietverstrekkers, bedrijfstakverenigingen en
consumentenbonden. [15] Dit standpunt werd overwegend geuit door
consumentenbonden/vertegenwoordigers van consumenten, maar ook door
bedrijfstakverenigingen, kredietverstrekkers en overheidsinstellingen. [16] De formulering "hebben gespecificeerd of
verduidelijkt" in dit hoofdstuk van het verslag heeft betrekking op de
specificatie die in de lidstaten is opgesteld in het kader van de relevante
wetgeving, de toelichting op de wetgeving, de voorbereidende juridische
werkzaamheden, de aanvullende opmerkingen en soortgelijke documenten waarin de
betekenis van de in de RCK gebruikte concepten wordt uitgelegd. Voor zover is
vastgesteld dat de verduidelijking van termen/concepten gevolgen voor de eengemaakte
kredietmarkt heeft, gaat het om gevolgen voor de binnenlandse kredietmarkten. [17] Zie bijvoorbeeld Zaak C-76/10 Pohotovost' s.r.o. / Iveta
Korčkovská, met name de paragrafen 23- 25. [18] In overeenstemming met artikel 5, lid 1, dient deze
informatie door middel van het SECCI-formulier voor andere soorten krediet
verstrekt te worden. [19] Dit hoofdstuk is opgesteld op basis van de studie naar het
functioneren van de consumentenkredietmarkt in Europa, uitgevoerd door IPSOS en
London Economics. [20] In de toekomst zullen kredietovereenkomsten ten behoeve
van de renovatie van voor bewoning bestemde onroerende goederen waarmee een
totaal kredietbedrag boven de 75 000 EUR is gemoeid, onder het
toepassingsgebied van Richtlijn 2008/48/EG vallen, zoals gewijzigd bij de Richtlijn
inzake kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde
onroerende goederen (PB L 60 van 28.2.2014). [21] Dit hoofdstuk is opgesteld op basis van de studie naar het
functioneren van de consumentenkredietmarkt in Europa, uitgevoerd door IPSOS en
London Economics. [22] De gegevens zijn afkomstig uit een databank van de ECRI,
die in veel landen geen kredietgevers omvat die geen monetaire financiële
instellingen zijn (banken waar deposito's worden aangehouden). De werkelijke
omvang van de consumentenkredietmarkt is dus groter. [23] Uitgevoerd door IPSOS en London Economics in hun Studie
naar het functioneren van de consumentenkredietmarkt in Europa. [24] Uitgevoerd door IPSOS en London Economics. [25] Concentratie gemeten door de Herfindahl Hirschman Index,
op basis van de totale activa van banken. [26] België, Estland, Duitsland, Litouwen, Luxemburg, Portugal,
Slowakije, de Tsjechische Republiek, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. [27] Het is echter ook mogelijk dat sommige respondenten het
begrip "grensoverschrijdend krediet" verkeerd hebben opgevat en
daartoe ook leningen van banken die in hun land geregistreerd zijn maar een
buitenlandse naam hebben, of kredieten die in een vreemde valuta zijn
verstrekt, rekenen. [28] Dit hoofdstuk is opgesteld op basis van de studie naar het
functioneren van de consumentenkredietmarkt in Europa, uitgevoerd door IPSOS en
London Economics. [29] http://ec.europa.eu/consumers/index_en.htm [30] Gebaseerd op een onderzoek dat in het kader van de studie
naar de consumentenkredietmarkt werd uitgevoerd. [31] Voor nadere details over de resultaten, zie
http://europa.eu/rapid/press-release_IP-12-6_nl.htm