This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0919
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the limitation of emissions of certain pollutants into the air from medium combustion plants
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties
/* COM/2013/0919 final - 2013/0442 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties /* COM/2013/0919 final - 2013/0442 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Algemene context –
motivering en doel van het voorstel Het besluit van het Europees Parlement en de
Raad inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor
de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”[1] is een belangrijke sturende factor geweest in het proces voor de
herziening van het EU-beleid inzake luchtkwaliteit, met name daar waar het de
noodzaak vaststelde om maatregelen te treffen om luchtverontreiniging bij de
bron aan te pakken. In de mededeling van de Commissie aan de Raad en
het Europees Parlement over een programma "Schone lucht voor Europa"[2] wordt gepleit voor maatregelen om de emissies van
luchtverontreinigende stoffen uit stookinstallaties met een nominaal thermisch
vermogen tussen 1 en 50 MW (hierna "middelgrote stookinstallaties")
te beheersen en aldus het regelgevingskader voor stookinstallaties te
vervolledigen, onder meer ook om de synergiën tussen het beleid inzake
luchtverontreiniging en het beleid inzake klimaatverandering te verbeteren. Middelgrote stookinstallaties worden gebruikt
voor een brede reeks uiteenlopende toepassingen (waaronder het opwekken van
elektriciteit, het verwarmen en koelen van woonhuizen en het leveren van
warmte/stoom voor industriële processen enz.) en zijn een belangrijke bron van
emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden en stofdeeltjes. Het aantal
middelgrote stookinstallaties in de EU is bij benadering 142 986. Het stoken van brandstof in nieuwe, kleine
stookinstallaties en apparaten valt onder de voorzieningen tot uitvoering van
Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009
betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen
inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten[3]. Het stoken van brandstof in grote stookinstallaties wordt geregeld
door Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november
2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van
verontreiniging)[4] van 7 januari 2013 en Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde
verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties[5] die tot 31 december 2015 van toepassing blijft op de bestaande grote
stookinstallaties. Er is geen algemene regeling op EU-niveau voor
emissies van luchtverontreinigende stoffen door middelgrote stookinstallaties
en daarom dient de bestaande wetgeving betreffende stookinstallaties te worden
aangevuld met voorschriften voor deze categorie. Samenhang met andere
beleidsgebieden en met de doelstellingen van de Unie Dit voorstel maakt deel
uit van een nieuw kader voor optreden op het gebied van de luchtkwaliteit in de
EU, zoals is uiteengezet in de herziene thematische strategie inzake
luchtverontreiniging van de EU, en stemt overeen met en versterkt de
doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei[6]. Er wordt rekening gehouden
met de belangen van kleine en middelgrote bedrijven door toepassing van het “denk
eerst klein”-beginsel.[7] 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN Raadpleging van
belanghebbenden De
belanghebbenden en het publiek op verschillende formele en informele manieren
geraadpleegd, waaronder via twee online enquêtes, een Eurobarometer-enquête en
een lopend dialoog tijdens multi- en bilaterale bijeenkomsten. Ook de lidstaten
zijn geraadpleegd via de bijeenkomsten van de deskundigengroep luchtkwaliteit (Air
Quality Expert Group). Een groot aantal belanghebbenden benadrukte het belang
van EU-maatregelen ter beheersing van emissiebronnen om de last van de
verontreinigingsvermindering te delen en sprak zich uit vóór de beheersing van
emissies van middelgrote stookinstallaties, maar wees wel op de noodzaak de
administratieve last te beperken, aangezien die in het geval van een “volledig”
vergunningsstelsel zowel voor de exploitanten als voor de bevoegde autoriteiten
buitensporig groot zou kunnen worden. Bij de uitwerking van de verschillende
opties voor de beheersing van emissies door middelgrote stookinstallaties is
rekening gehouden met de bijdragen van de belanghebbenden. Om de informatiebasis voor de eerste
ontwikkeling van beleidsopties te verbreden is eind 2011 online een eerste
openbare verkenning ter vaststelling van de reikwijdte (scoping) gehouden.
Vanaf 10 december 2012 vond er gedurende 12 weken een internetraadpleging
plaats op de webpagina “Uw stem in Europa” van de Europese Commissie. Voor de
raadpleging werden twee vragenlijsten gebruikt, een korte vragenlijst voor het
brede publiek en een tweede, langere en gedetailleerdere vragenlijst voor
deskundigen en belanghebbenden waarin onder andere ook vragen over maatregelen
ter beheersing van emissiebronnen werden gesteld. Daarop zijn in totaal 1 934
antwoorden van het grote publiek en 371 antwoorden van deskundigen en
belanghebbenden ontvangen. Van laatstgenoemden was ongeveer 40 % het eens
met de noodzaak van regelgeving op EU-niveau voor stookinstallaties onder de in
de Richtlijn inzake industriële emissies vastgestelde drempel van 50 MW: 20 %
van hen vertegenwoordigde het bedrijfsleven, 43 % individuele deskundigen,
48 % de overheden en 55 % ngo's. De vertegenwoordigers van het
bedrijfsleven en overheden kozen voor een lichte regeling met vergunningen of
registratie, terwijl ongeveer de helft van de individuele deskundigen en ngo's
koos voor een “volledig” vergunningsstelsel met emissiegrenswaarden voor de EU
als geheel. Alle achtergrondinformatie is beschikbaar op
een publiek toegankelijke website[8]
die aan dit initiatief is gewijd. Resultaat van de effectbeoordeling Zoals vermeld in de effectbeoordeling van de
herziening van de thematische strategie inzake luchtverontreiniging is de
algehele structuur van het beleid voor luchtkwaliteit weliswaar logisch en
coherent maar moet bij de tenuitvoerlegging in de praktijk worden gezorgd voor
een betere afstemming tussen maatregelen ter beheersing van emissiebronnen,
emissieplafonds en luchtkwaliteitsnormen, met name om te waarborgen dat het
lokaal voldoen aan luchtkwaliteitsnormen niet in gevaar wordt gebracht doordat
(a) de verontreiniging door significante puntbronnen of door producten (bijv.
emissies in reële omstandigheden) niet kon worden beperkt of doordat zich (b)
hoge achtergrondconcentraties als gevolg van de algehele emissielast voordoen. Om voortgang te boeken bij het behalen van de
EU-doelstelling op lange termijn (na 2020), die erin bestaat de gevolgen van
luchtverontreiniging voor de volksgezondheid en het milieu nog verder terug te
dringen, is een beoordeling gemaakt van een aantal beleidsopties met als doel
een pakket kosteneffectieve maatregelen vast te stellen. Hierbij zijn ook
enkele aanvullende EU-maatregelen ter beheersing van emissies bij de bron in
ogenschouw genomen, waaronder een maatregel voor de aanpak van emissies door
middelgrote stookinstallaties. Het resultaat van de beoordeling is dat met een
EU-breed instrument ter beheersing van emissies door middelgrote
stookinstallaties de technische maatregelen die als kosteneffectief uit de
multisectorale analyse naar voren zijn gekomen, tot alle lidstaten zouden
worden uitgebreid. Daaruit werd geconcludeerd dat er een voorstel moest worden
gedaan voor een wetgevingsinstrument op EU-niveau om emissies uit dergelijke
installaties te beheersen. Er zijn vijf beleidsopties voor het beheersen
van emissies van middelgrote stookinstallaties in ogenschouw genomen en grondig
bestudeerd. De optie die de voorkeur geniet zou emissiegrenswaarden opleveren
die stroken met de waarden die zijn vastgesteld in Richtlijn 2010/75/EU voor
installaties tussen 50-100 MW en in een aantal lidstaten en die zijn aangevuld
met een aantal in het gewijzigde protocol van Göteborg[9]
vastgestelde emissiegrenswaarden voor nieuwe installaties. Om de kosten in
verband met stikstofoxidereductie te beperken zouden de emissiegrenswaarden
voornamelijk moeten worden gebaseerd op de toepassing van primaire
emissiereductiemaatregelen. In situaties waar de luchtkwaliteit niet aan de
EU-normen voldoet, zouden de lidstaten echter strengere grenzen moeten
toepassen. Om te
voorkomen dat er aanzienlijke gevolgen ontstaan voor kleine en middelgrote
bedrijven, waar de meeste middelgrote stookinstallaties in bedrijf zijn, zijn
er enkele mitigatiemaatregelen overgenomen: de bedrijven hebben geen vergunning
nodig maar moeten de bevoegde autoriteiten wel in kennis stellen van de
exploitatie van de installatie zodat deze kan worden geregistreerd; er is
tevens een gefaseerde tenuitvoerlegging aanbevolen, zodat bestaande
installaties een langere overgangsperiode krijgen om aan de grenswaarden te
voldoen, waarbij de kleinste categorieën installaties meer tijd krijgen, en er
is voorzien in beperkte of vereenvoudigde monitoring- en verslagleggingsverplichtingen.
3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL Samenvatting van de
voorgestelde maatregelen Het voorstel bevat voorschriften voor
middelgrote stookinstallaties waarvan het doel is de bestaande lacune in de
wetgeving op te vullen. Hiermee wordt voorzien in
minimumeisen en ervoor gezorgd dat de administratieve belasting zo laag
mogelijk wordt gehouden en speciaal rekening wordt gehouden met de situatie van
kleine en middelgrote bedrijven. Hieronder volgt specifieke informatie over de
artikelen en bijlagen van het voorstel. In artikel 1 wordt duidelijk gemaakt
dat het doel van de richtlijn is de emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden
en stofdeeltjes in de lucht door middelgrote stookinstallaties te reduceren en
daarmee de mogelijke risico’s van zulke emissies voor de volksgezondheid en het
milieu te verminderen. In Artikel 2 wordt het
toepassingsgebied van de Richtlijn dusdanig gedefinieerd dat overlapping met
Richtlijn 2009/125/EG of met de hoofdstukken III of IV van Richtlijn 2010/75/EU
wordt vermeden en worden bepaalde stookinstallaties vanwege hun technische
kenmerken of vanwege het gebruik ervan voor bepaalde activiteiten vrijgesteld. Artikel 3 bevat de
definities die van toepassing zijn in het kader van deze richtlijn. In artikel 4 is een verplichting
opgenomen voor de bevoegde autoriteit om op basis van de door de betrokken
exploitant gedane kennisgeving een register bij te houden van middelgrote
stookinstallaties. De elementen van die kennisgeving zijn opgenomen in bijlage
I. De voorschriften betreffende
emissiegrenswaarden zijn vastgesteld in artikel 5 waarbij de op
bestaande en nieuwe installaties van toepassing zijnde overeenkomstige waarden
zijn opgenomen in bijlage II. Er wordt voorgesteld om de emissiegrenswaarden na
een vaste periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn van
toepassing te laten worden op bestaande stookinstallaties, teneinde voldoende
tijd te geven om zulke installaties technisch aan te passen aan de eisen van
deze richtlijn. Artikel 5, lid 4, vereist dat de lidstaten strengere
emissiegrenswaarden toepassen op individuele installaties in zones waar niet
aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit wordt voldaan. In bijlage III worden
daartoe benchmarkwaarden vastgelegd die de prestaties van de beste beschikbare
technieken weerspiegelen. In artikel 6 en bijlage IV zijn
monitoringvereisten opgenomen . Er wordt voorgesteld deze bijlage door middel
van gedelegeerde handelingen (overeenkomstig de artikelen 14 en 15) aan te
passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. In de artikelen 7 en 8 van het voorstel
zijn bepalingen opgenomen voor een effectieve tenuitvoerlegging en handhaving
van deze richtlijn. Er is met name een bepaling opgenomen die bedrijven dwingt
niet-naleving onmiddellijk bij de bevoegde autoriteit te melden. De lidstaten
moeten er ook voor zorgen dat de exploitant en de bevoegde autoriteit in geval
van niet-naleving van deze richtlijn de noodzakelijke maatregelen treffen.
Daarnaast worden met het voorstel de lidstaten verplicht om te voorzien in een
systeem van milieu-inspecties van de onder deze richtlijn vallende middelgrote
stookinstallaties of om andere maatregelen voor het controleren van de naleving
ten uitvoer te leggen. Artikel 9 voorziet
in de verplichtingen die de exploitant en de bevoegde autoriteit hebben als middelgrote
stookinstallaties worden veranderd. Artikel 10 is
gewijd aan het recht van toegang tot informatie en verwijst in dat kader naar
Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003
inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van
Richtlijn 90/313/EEG van de Raad[10]. Artikel 11 eist
van de lidstaten dat zij de bevoegde autoriteiten aanwijzen die
verantwoordelijk zijn voor het nakomen van de uit deze richtlijn voortvloeiende
verplichtingen. Met artikel 12 wordt een
rapportagemechanisme in het leven geroepen. Het eerste verslag van de
lidstaten aan de Commissie moet uiterlijk op 30 juni 2019 zijn ingediend en een
overzicht bevatten van de gegevens die van essentieel belang zijn voor de
tenuitvoerlegging van deze richtlijn; de daaropvolgende verslagen moeten kwalitatieve
en kwantitatieve informatie bevatten over de tenuitvoerlegging van deze
richtlijn, over de maatregelen die zijn genomen om te controleren of de exploitatie
van middelgrote stookinstallaties aan deze richtlijn voldoet en over de in het
kader daarvan getroffen handhavingsmaatregelen. In artikel 13 worden ook de
verslagleggingstaken van de Commissie vastgesteld. In artikel 14 wordt de
delegatieprocedure vastgelegd die van toepassing is wanneer bijlage IV moet
worden aangepast aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang middels
gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 13. In de artikelen 15, 16 en 17 worden de
voorschriften vastgelegd inzake respectievelijk sancties op inbreuken op de
nationale voorschriften overeenkomstig het voorstel, de omzetting van het
voorstel in de wetgeving van de lidstaten op uiterlijk xx/xx/xx en de
inwerkingtreding. In bijlage I staat een overzicht van de
informatie die de exploitant aan de bevoegde autoriteit moet doorgeven. In bijlage II worden de
emissiegrenswaarden vastgesteld die van toepassing zijn op bestaande en nieuwe
stookinstallaties overeenkomstig respectievelijk artikel 5, lid 2, en artikel 5,
lid 3. In bijlage III
zijn benchmarkwaarden opgenomen voor de toepassing van strengere
emissiegrenswaarden overeenkomstig artikel 5, lid 4. In bijlage IV wordt uiteengezet aan
welke eisen de monitoring van emissies moet voldoen. Toelichtende stukken De Commissie is van
oordeel dat toelichtende stukken noodzakelijk zijn om de kwaliteit van de
informatie over de omzetting van de richtlijn te verbeteren, en wel om de
volgende redenen. De volledige en
correcte omzetting van de richtlijn is essentieel om te waarborgen dat de
doelstellingen (d.w.z. de volksgezondheid en het milieu beschermen) worden
behaald. Daar bepaalde lidstaten al regelgeving hebben voor emissies van
luchtverontreinigende stoffen door middelgrote stookinstallaties zal de
omzetting van deze richtlijn waarschijnlijk niet uit één stuk wetgeving
bestaan, maar veeleer geschieden door middel van amendementen of nieuwe
voorstellen op relevante gebieden. Bovendien
is de uitvoering van de richtlijn vaak in hoge mate gedecentraliseerd,
aangezien regionale en lokale overheden verantwoordelijk zijn voor de
toepassing en, in sommige lidstaten, zelfs voor de omzetting ervan. De kans is groot dat de
bovenstaande factoren de risico's op incorrecte omzetting en uitvoering van de
richtlijn verhogen en de taak van de Commissie om toezicht uit te oefenen op de
toepassing van het EU-recht bemoeilijken. Heldere informatie over de omzetting
van de richtlijn is van groot belang, wil men waarborgen dat de nationale
wetgeving in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijn. De vereiste om toelichtende stukken te verstrekken kan hoe dan ook een
extra administratieve belasting vormen voor de lidstaten die niet op deze basis
werken. De toelichtende stukken zijn echter noodzakelijk om effectief te kunnen
verifiëren of de richtlijn volledig en correct is omgezet, hetgeen om
bovengenoemde redenen essentieel is. Daar komt bij dat er geen minder
belastende maatregelen zijn om een doeltreffende verificatie mogelijk te maken.
Toelichtende stukken kunnen echter ook in belangrijke mate bijdragen tot het
verminderen van de administratieve lasten die gepaard gaan met het toezicht op
de naleving door de Commissie. Zonder deze stukken zouden aanzienlijke middelen
en veelvuldige contacten met nationale autoriteiten nodig zijn om de omzettingsmethoden
in alle lidstaten te volgen. Bijgevolg is de mogelijke extra administratieve
belasting ten gevolge van het verstrekken van toelichtende stukken evenredig
met het nagestreefde doel, namelijk het waarborgen van een doeltreffende
omzetting van de richtlijn en het volledig verwezenlijken van de doelstellingen
ervan. Gelet op bovenstaande dienen de lidstaten te worden verzocht de
kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of
meer documenten waarin het verband tussen de bepalingen van de richtlijn en de
overeenkomstige onderdelen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt
toegelicht. Rechtsgrondslag Het voorstel is gebaseerd op
artikel 192, lid 1, VWEU, aangezien bescherming van het milieu overeenkomstig
artikel 191 het primaire doel van de richtlijn is. Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel
en keuze van instrumenten Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing
voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve
bevoegdheid van de Europese Unie vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen niet
voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, maar beter worden bereikt met
optreden van de Unie, om de volgende redenen. Hoewel emissies in de lucht vaak
grensoverschrijdende verontreiniging veroorzaken, is er tot dusver geen
algemene regelgeving op EU-niveau voor emissies van luchtverontreinigende
stoffen door middelgrote stookinstallaties. Het hoofdstreven van dit voorstel
is de vaststelling van emissiegrenswaarden ter beheersing van emissies van zwaveldioxide,
stikstofoxiden en stofdeeltjes in de lucht door middelgrote stookinstallaties als
minimumbeschermingsnorm voor het milieu en alle EU-burgers. Alle lidstaten moeten derhalve maatregelen
nemen om aan de minimumvereisten te voldoen. Regelgeving die verschilt van
lidstaat tot lidstaat kan grensoverschrijdende economische activiteiten
belemmeren. Optreden op het niveau van de EU creëert meerwaarde vergeleken met optreden
door de afzonderlijke lidstaten. Het voorstel is derhalve
in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het gekozen juridische instrument is een
richtlijn aangezien in het voorstel algemene doelstellingen en verplichtingen
zijn vastgesteld, terwijl de lidstaten voldoende flexibiliteit wordt gelaten
ten aanzien van de keuze van maatregelen voor de naleving en de concrete
uitvoering daarvan. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het
evenredigheidsbeginsel. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen gevolgen voor de
begroting van de Unie. 5. AANVULLENDE INFORMATIE Dit voorstel betreft een
aangelegenheid die van belang is voor de Europese Economische Ruimte en moet
dus op de EER van toepassing zijn. 2013/0442 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD inzake de beperking van de emissies van
bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote
stookinstallaties (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[11], Gezien het advies van het Comité van de Regio's[12], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure[13], Overwegende hetgeen volgt: (1) Besluit XXX/XXXX van het
Europees Parlement en de Raad[14] (het actieprogramma) erkent dat emissies van verontreinigende stoffen in
de lucht in de afgelopen decennia aanzienlijk zijn verminderd, maar
tegelijkertijd is het niveau van luchtverontreiniging in veel delen van Europa
nog altijd problematisch hoog en zijn de burgers van de Unie nog altijd
blootgesteld aan luchtverontreinigende stoffen die hun gezondheid en welzijn
kunnen aantasten. Volgens het actieprogramma hebben ecosystemen nog altijd te
lijden onder overmatige afzetting van stikstof en zwavel ten gevolge van
emissies door vervoer, niet-duurzame landbouwpraktijken en
elektriciteitsproductie. (2) Om een gezonde omgeving voor
iedereen te bewerkstelligen roept het actieprogramma op tot lokale maatregelen,
die moeten worden aangevuld met toereikend beleid op zowel nationaal als
Unie-niveau. Dit betekent met name dat meer inspanningen moeten worden
ondernomen om een volledige naleving van de Unie-wetgeving inzake
luchtkwaliteit te bewerkstelligen en dat strategische doelstellingen en
maatregelen na 2020 moeten worden vastgesteld. (3) Uit wetenschappelijke
beoordelingen blijkt dat de gemiddelde levensverwachting van de EU-burgers door
luchtverontreiniging met acht maanden wordt ingekort. (4) Voor de emissies van
verontreinigende stoffen door het stoken van brandstof in middelgrote
stookinstallaties is er geen algemene regelgeving op Unieniveau, hoewel deze
emissies in steeds grotere mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, met name
omdat het klimaat- en energiebeleid aanzet tot een steeds groter gebruik van
biomassa als brandstof. (5) Het stoken van brandstof in
kleine stookinstallaties en apparaten kan worden geregeld met handelingen ter
uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21
oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen
van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten[15]. Het stoken van brandstof in grote stookinstallaties valt onder
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad[16] van 7 januari 2013, terwijl Richtlijn 2001/80/EG van het Europees
Parlement en de Raad[17] tot 31 december 2015 van toepassing blijft op grote stookinstallaties
die onder artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU vallen. (6) De conclusie van het verslag
van de Commissie van 17 mei 2013[18]
over de overeenkomstig artikel 30, lid 9, en artikel 73 van
Richtlijn 2010/75/EU uitgevoerde evaluaties was dat, wat betreft het stoken van
brandstof in middelgrote stookinstallaties, er een duidelijk potentieel was
voor een kosteneffectieve vermindering van de emissies in de lucht. (7) De internationale
verplichtingen van de Unie inzake luchtverontreiniging op grond waarvan
verzuring, eutrofiëring, ozon op leefniveau en emissies van stofdeeltjes moeten
worden verminderd, zijn verankerd in het protocol van Göteborg bij het Verdrag
betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, dat
in 2012 werd gewijzigd om de bestaande verbintenissen inzake het verminderen
van de emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden, ammoniak en vluchtige
organische stoffen te versterken en nieuwe verbintenissen inzake het
verminderen van de emissie van stofdeeltjes (PM 2.5) op te nemen, waaraan vanaf
2020 voldaan moet worden. (8) In de mededeling van de
Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het programma "Schone
lucht voor Europa"[19] wordt gepleit voor
maatregelen om emissies van luchtverontreinigende stoffen door middelgrote
stookinstallaties te verminderen, waarmee het regelgevingskader voor de sector
stookinstallaties vervolledigd wordt. De strategie vervolledigt de agenda 2020
inzake het verminderen van verontreiniging, die is vastgesteld in de mededeling
van de Commissie van 21 september 2005 over de thematische strategie
inzake luchtverontreiniging[20] en bevat
doelstellingen voor het verminderen van de impact tot 2030. Om de strategische
doelstellingen te bereiken moet er een regelgevingsagenda worden vastgesteld,
waarin ook maatregelen voorkomen voor de beheersing van emissies door
middelgrote stookinstallaties. (9) Deze Richtlijn mag niet van
toepassing zijn op energiegerelateerde producten die onder de overeenkomstig
Richtlijn 2009/125/EG of hoofdstuk III of IV van Richtlijn 2010/75/EU
vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vallen. Ook bepaalde andere
stookinstallaties zouden op basis van hun technische kenmerken of het gebruik
ervan voor specifieke activiteiten van het toepassingsgebied van deze Richtlijn
moeten worden vrijgesteld. (10) Ten einde de emissies van
zwaveldioxide, stikstofoxiden en stofdeeltjes in de lucht te beheersen, mag een
middelgrote stookinstallatie alleen worden gebruikt als deze ten minste door de
bevoegde autoriteit, op basis van een kennisgeving door de exploitant, is
geregistreerd. (11) Om de emissies in de lucht
door middelgrote stookinstallaties te kunnen beheersen moeten er in deze
richtlijn emissiegrenswaarden en monitoringsvoorschriften worden vastgesteld. (12) Teneinde voldoende tijd te
gunnen voor de technische aanpassing van bestaande middelgrote
stookinstallaties aan de eisen van deze richtlijn moet ervoor worden gezorgd
dat de emissiegrenswaarden pas na een bepaalde termijn vanaf de datum van
inwerkingtreding van deze richtlijn op die stookinstallaties van toepassing
zijn. (13) Overeenkomstig artikel 193 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) belet deze
richtlijn de lidstaten niet om verdergaande beschermingsmaatregelen te
handhaven of in te voeren, bijvoorbeeld als dit nodig voor naleving van milieukwaliteitsnormen.
Met name moeten de lidstaten in zones waar niet aan de grenswaarden voor de
luchtkwaliteit wordt voldaan strengere emissiegrenswaarden toepassen, zoals de benchmarkwaarden
in bijlage III van deze richtlijn, waardoor ook eco-innovatie in de Unie wordt
bevorderd en met name de markttoegang voor kleine en middelgrote ondernemingen
gemakkelijker wordt gemaakt. (14) De lidstaten moeten ervoor
zorgen dat de exploitant van een middelgrote stookinstallatie en de bevoegde
autoriteit in geval van niet-naleving van deze richtlijn elk de noodzakelijke
maatregelen treffen. (15) Om de lasten voor de kleine en
middelgrote ondernemingen die middelgrote stookinstallaties exploiteren te beperken,
moeten de administratieve verplichtingen voor exploitanten wat betreft
kennisgeving, monitoring en verslaglegging evenredig zijn en toch doeltreffende
controle op de naleving door de bevoegde autoriteiten mogelijk maken. (16) Om de consistentie en coherentie
van de door de lidstaten verstrekte informatie over de tenuitvoerlegging van
deze richtlijn te verzekeren en de uitwisseling van informatie tussen de
lidstaten en de Commissie te bevorderen, moet de Commissie, bijgestaan door het
Europees Milieuagentschap, een elektronisch instrument voor verslaglegging
ontwikkelen dat de lidstaten ook intern kunnen gebruiken, voor nationale
verslaglegging en gegevensbeheer. (17) De Commissie moet
overeenkomstig artikel 290 VWEU de bevoegdheid krijgen om wetgevingshandelingen
vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de in bijlage IV opgenomen
bepalingen inzake monitoring. Het is van bijzonder belang dat de Commissie
tijdens haar voorbereidende werkzaamheden zorgt voor passende raadpleging op
onder meer deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van
gedelegeerde handelingen dient de Commissie ervoor te zorgen dat de relevante
documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement
en de Raad worden voorgelegd. (18) Daar de doelstellingen van
deze richtlijn, namelijk de verbetering van de milieukwaliteit en de
volksgezondheid, niet voldoende door de lidstaten en derhalve beter op het
niveau van Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen
overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie
neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel
neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is
om deze doelstellingen te verwezenlijken. (19) Deze richtlijn eerbiedigt de
grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name wordt met deze
richtlijn ernaar gestreefd de toepassing van artikel 37 inzake milieubescherming
van het Handvest te verzekeren. (20) Overeenkomstig de gezamenlijke
politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie
over toelichtende stukken[21] hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen
de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of
meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de
overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.
Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die
stukken gerechtvaardigd, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Artikel 1
Onderwerp In deze Richtlijn worden regels vastgesteld om
emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden en stofdeeltjes in de lucht door
middelgrote stookinstallaties te beheersen en aldus emissies in de lucht en de
mogelijke risico's voor de volksgezondheid en het milieu van die emissies te
verminderen. Artikel 2
Toepassingsgebied 1. Deze richtlijn is van
toepassing op stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van 1 MW of
meer en minder dan 50 MW (hierna te noemen “middelgrote stookinstallaties”),
ongeacht het gebruikte type brandstof. 2. Deze richtlijn is niet van
toepassing op: (a)
stookinstallaties die vallen onder hoofdstuk III of
hoofdstuk IV van Richtlijn 2010/75/EU; (b)
energiegerelateerde producten die vallen onder de
overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG genomen uitvoeringsmaatregelen voor zover
deze uitvoeringsmaatregelen emissiegrenswaarden vaststellen voor de in bijlage
II bij deze Richtlijn opgesomde verontreinigende stoffen; (c)
stookinstallaties waar de gasvormige producten van het
stookproces worden gebruikt voor het direct verwarmen, drogen of anderzijds
behandelen van voorwerpen of materialen; (d)
naverbrandingsinstallaties voor de zuivering door
verbranding van rookgassen die vrijkomen bij industriële processen en die niet
als autonome stookinstallatie worden geëxploiteerd; (e)
technische voorzieningen die bij de voortstuwing
van een voertuig, schip of vliegtuig worden gebruikt; (f)
stookinstallaties die vallen onder de
uitvoeringsmaatregelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 van
het Europees Parlement en de Raad[22]
zijn aangenomen, wanneer die uitvoeringshandelingen emissiegrenswaarden
vaststellen voor de verontreinigende stoffen opgenomen in bijlage II bij deze
richtlijn. Artikel 3
Definities In deze richtlijn wordt
verstaan onder: 1) "emissie": uitstoot van
stoffen in de lucht door een stookinstallatie; 2) "emissiegrenswaarde":
toelaatbare hoeveelheid van een stof die met de rookgassen van een
stookinstallatie gedurende een bepaalde periode in de lucht mag worden
uitgestoten; 3) "stikstofoxiden" (NOx):
stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide (NO2); 4) "stofdeeltjes": in de
gasfase onder bemonsteringspuntomstandigheden verstrooide deeltjes van welke
vorm, structuur of dichtheid dan ook, die kunnen worden opgevangen door
filtering onder specifiek omschreven omstandigheden na representatieve
bemonstering van het te analyseren gas en die na drogen onder specifiek
omschreven omstandigheden vóór of op het filter achterblijven; 5) "stookinstallatie": elk
technische inrichting waarin brandstoffen worden geoxideerd teneinde de aldus
opgewekte warmte te gebruiken; 6) "bestaande stookinstallatie":
een stookinstallatie die vóór [1 jaar na de datum van omzetting] in bedrijf is
gesteld; 7) "nieuwe stookinstallatie":
een stookinstallatie anders dan een bestaande stookinstallatie; 8) "motor": een gasmotor,
dieselmotor of dual-fuelmotor; 9) "gasmotor": een
verbrandingsmotor die werkt volgens de Otto-cyclus en die gebruik maakt van
vonkontsteking om brandstof te verbranden; 10) "dieselmotor": een
verbrandingsmotor die werkt volgens de dieselcyclus en die gebruik maakt van
compressieontsteking om brandstof te verbranden; 11) "dual-fuelmotor": een
verbrandingsmotor die gebruik maakt van compressieontsteking en die werkt
volgens de dieselcyclus tijdens het verbranden van vloeibare brandstoffen en
volgens de Otto-cyclus tijdens het verbranden van gasvormige brandstoffen; 12) "gasturbine": een roterende
machine die thermische energie in arbeid omzet en die in hoofdzaak bestaat uit
een compressor, een thermisch toestel waarin brandstof wordt geoxideerd om het
werkmedium te verhitten en een turbine; de turbine kan zowel een open- of
gecombineerde-cyclus gasturbine als een gasturbine in
warmtekrachtkoppelingsmodus, met of zonder aanvullende verbranding, zijn; 13) "brandstof": elke vaste,
vloeibare of gasvormige brandbare stof; 14) "afvalstof": elke stof of
elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of
zich moet ontdoen; 15) "biomassa”: een van de volgende
materialen: a) producten die bestaan uit plantaardig
landbouw- of bosbouwmateriaal dat gebruikt kan worden als brandstof om de energetische
inhoud ervan terug te winnen; b) de volgende afvalstoffen: a) plantaardig afval uit land- en bosbouw; b) plantaardig afval uit de
levensmiddelenindustrie, indien de opgewekte warmte wordt teruggewonnen; c) vezelachtig afval afkomstig van de
productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit pulp, indien het op
de plaats van productie wordt meeverbrand en de opgewekte warmte wordt
teruggewonnen. d) kurkafval; e) houtafval, met uitzondering van
houtafval dat ten gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of
door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische
verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten, hetgeen in het bijzonder het
geval is voor houtafval afkomstig van bouw- en sloopafval; 16) "bedrijfsuren": de tijd,
uitgedrukt in uren, gedurende de welke een stookinstallatie emissies in de
lucht uitstoot; 17) "exploitant": iedere
natuurlijke of rechtspersoon die de stookinstallatie exploiteert of die de
controle daarover heeft of aan wie, voor zover het nationale recht daarin
voorziet, economische zeggenschap over de technische werking van de installatie
is overgedragen; 18) "grenswaarde": een niveau
dat op basis van wetenschappelijke kennis wordt vastgesteld met als doel
schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en/of het milieu als geheel te
vermijden, te voorkomen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn
moet worden bereikt en, wanneer het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden
overschreden, zoals is vastgesteld bij Richtlijn 2008/50/EG van het Europees
Parlement en de Raad[23]; 19) "zone": een door een
lidstaat met het oog op de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit
afgebakend gedeelte van zijn grondgebied, zoals is vastgesteld bij Richtlijn 2008/50/EG. Artikel 4
Registratie 1. De lidstaten nemen de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat middelgrote stookinstallaties alleen worden
geëxploiteerd indien ze geregistreerd zijn door de bevoegde autoriteit. 2. De registratieprocedure
behelst ten minste een kennisgeving van de exploitant aan de bevoegde
autoriteit van de exploitatie van een middelgrote stookinstallatie of van zijn
voornemen een middelgrote stookinstallatie te exploiteren. 3. Voor elke middelgrote
stookinstallatie bevat de kennisgeving door de exploitant ten minste de in
bijlage I vermelde informatie. 4. De bevoegde autoriteit neemt
de middelgrote stookinstallatie binnen één maand na de kennisgeving door de
exploitant in het register op en stelt de exploitant daarvan op de hoogte. 5. Bestaande middelgrote
stookinstallaties mogen worden vrijgesteld van de kennisgevingverplichting als
bedoeld in lid 2, op voorwaarde dat alle informatie waarnaar wordt verwezen in
lid 3 aan de bevoegde autoriteiten ter beschikking is gesteld. Die stookinstallaties moeten uiterlijk [dertien
maanden na de datum van omzetting] worden geregistreerd. 6. Voor elke middelgrote
stookinstallatie bevat het register dat wordt bijgehouden door de bevoegde
autoriteiten ten minste de in bijlage I genoemde informatie, evenals informatie
die is verkregen door toetsing van de monitoringresultaten of door andere
controles van de naleving als bedoeld in de artikelen 7 en 8. Artikel 5
Emissiegrenswaarden 1. Onverminderd de bepalingen
van hoofdstuk II van Richtlijn 2010/75/EU, voor zover van toepassing, zijn de in
bijlage II vastgestelde emissiegrenswaarden van toepassing op individuele
middelgrote stookinstallaties. 2. Vanaf 1 januari 2025 mogen
emissies in de lucht van zwaveldioxide, stikstofoxiden en stofdeeltjes door
bestaande middelgrote stookinstallaties met een nominaal thermisch
ingangsvermogen van meer dan 5 MW de in deel 1 van bijlage II vastgestelde
emissiegrenswaarden niet overschrijden. Vanaf 1 januari 2030 mogen emissies in de lucht
van zwaveldioxide, stikstofoxiden en stofdeeltjes door bestaande middelgrote
stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen kleiner of gelijk
aan 5 MW de in deel 1 van bijlage II vastgestelde emissiegrenswaarden niet
overschrijden. De lidstaten mogen bestaande middelgrote
stookinstallaties die niet meer dan 500 bedrijfsuren per jaar in bedrijf zijn
vrijstellen van naleving van de emissiegrenswaarden als vastgesteld in deel 1
van bijlage II. In dat geval is voor installaties die vaste brandstoffen stoken
een emissiegrenswaarde voor stofdeeltjes van 200 mg/Nm³ van toepassing. 3. Vanaf [1 jaar na de datum van
omzetting] mogen emissies in de lucht van zwaveldioxide, stikstofoxiden en stofdeeltjes
door een nieuwe middelgrote stookinstallatie de in deel 2 van bijlage II
vastgestelde emissiegrenswaarden niet overschrijden. Lidstaten mogen nieuwe middelgrote
stookinstallaties die niet meer dan 500 uren per jaar in bedrijf zijn
vrijstellen van naleving van de in deel 2 van bijlage II vastgestelde
emissiegrenswaarden. In dat geval geldt voor installaties die vaste brandstoffen
stoken een emissiegrenswaarde voor stofdeeltjes van 100 mg/Nm³. 4. In zones waar niet aan de in
Richtlijn 2008/50/EG vastgestelde EU-grenswaarden voor de luchtkwaliteit wordt
voldaan, passen lidstaten voor individuele middelgrote stookinstallaties in die
zones emissiegrenswaarden toe die zijn gebaseerd op de in bijlage III
vastgestelde benchmarkwaarden of op door de lidstaten vastgestelde strengere
waarden, tenzij aan de Commissie wordt aangetoond dat het toepassen van
dergelijke emissiegrenswaarden tot onevenredige kosten zou leiden en dat er in
de op grond van artikel 23 van Richtlijn 2008/50/EG vereiste
luchtkwaliteitsplannen andere maatregelen zijn opgenomen die de naleving van de
grenswaarden voor luchtkwaliteit waarborgen. 5. De Commissie organiseert een
informatie-uitwisseling met lidstaten en belanghebbenden over de benchmarkwaarden
voor strengere emissiegrenswaarden zoals bedoeld in lid 4. 6. De bevoegde autoriteit kan
voor een periode van ten hoogste zes maanden een afwijking toestaan van de
verplichting tot het naleven van de in de leden 2 en 3 bedoelde
emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide bij middelgrote stookinstallaties waar
voor dit doel normaliter laagzwavelige brandstof wordt verstookt, indien de
exploitant wegens een onderbreking van de voorziening met laagzwavelige
brandstof ten gevolge van een ernstig tekort aan dergelijke brandstoffen niet
in staat is die grenswaarden in acht te nemen. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in
kennis van elke krachtens de eerste alinea toegestane afwijking. 7. De bevoegde autoriteit kan
een afwijking toestaan van de verplichting tot het naleven van de emissiegrenswaarden
van de leden 2 en 3 voor een stookinstallatie die uitsluitend gasvormige
brandstof gebruikt maar die als gevolg van een plotselinge onderbreking in de
gasvoorziening bij uitzondering een andere brandstof moet gebruiken en om die
reden met aanvullende emissieverminderingsapparatuur zou moeten worden
uitgerust. Een dergelijke afwijking wordt toegestaan voor ten hoogste 10 dagen,
tenzij de exploitant de bevoegde autoriteit aantoont dat een langere periode
gerechtvaardigd is. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in
kennis van elke krachtens de eerste alinea toegestane afwijking. 8. Indien in een middelgrote
stookinstallatie gelijktijdig twee of meer brandstoffen worden gebruikt, moet
de emissiegrenswaarde voor elke verontreinigende stof als volgt worden
berekend: a) bepaal voor elke individuele
brandstof de emissiegrenswaarde zoals bepaald in bijlage II; b) bepaal de gewogen emissiegrenswaarde
per brandstof die wordt verkregen door de onder a) bedoelde
emissiegrenswaarden te vermenigvuldigen met de hoeveelheid door elke brandstof
geleverde warmte en het resultaat van deze vermenigvuldiging te delen door de
warmte geleverd door alle brandstoffen tezamen; c) tel de per brandstof gewogen
emissiegrenswaarden bij elkaar op. Artikel 6
Monitoring van emissies en het bedrijf van emissieverminderingsapparatuur 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de monitoring van de emissies door de exploitanten tenminste overeenkomstig
bijlage IV plaatsvindt. 2. Voor middelgrote
stookinstallaties waarin meerdere brandstoffen worden gebruikt, moet de
monitoring van emissies plaatsvinden tijdens het stoken van de brandstof of het
brandstofmengsel dat waarschijnlijk het hoogste emissieniveau zal opleveren en
gedurende een periode die normale bedrijfsomstandigheden vertegenwoordigt. 3. Alle monitoringresultaten
worden op zodanige wijze geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd dat de
bevoegde autoriteit kan controleren of aan de emissiegrenswaarden wordt
voldaan. 4. Voor middelgrote
stookinstallaties die secundaire emissiebeperkende apparatuur toepassen om aan
de emissiegrenswaarden te voldoen, wordt de doeltreffende exploitatie van die
apparatuur voortdurend gemonitord en worden de resultaten daarvan
geregistreerd. Artikel 7
Nalevingscontrole 1. De lidstaten zetten een
systeem van milieu-inspecties van middelgrote stookinstallaties op of leggen
andere maatregelen ten uitvoer om naleving van de eisen van deze richtlijn te
controleren. 2. De exploitanten van
middelgrote stookinstallaties verlenen de vertegenwoordigers van de bevoegde
autoriteit alle noodzakelijke assistentie om hen in staat te stellen inspecties
en bezoeken ter plaatse uit te voeren, monsters te nemen en de informatie te
verzamelen die nodig is voor het vervullen van hun taken in het kader van deze
richtlijn. 3. De lidstaten nemen de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat de perioden voor het opstarten en
stilleggen van de middelgrote stookinstallaties en van eventuele storingen zo
kort mogelijk worden gehouden. Ingeval van storing of het uitvallen van secundaire
emissiebeperkende apparatuur stelt de exploitant de bevoegde autoriteit
onmiddellijk op de hoogte. 4. Indien aan niet aan de
voorwaarden wordt voldaan, zien de lidstaten erop toe dat: a) de exploitant de bevoegde autoriteit
onmiddellijk op de hoogte stelt; b) de exploitant onmiddellijk de nodige
maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn weer
aan de voorwaarden wordt voldaan; c) de bevoegde autoriteit de exploitant
verplicht alle passende aanvullende maatregelen te nemen die volgens de
bevoegde autoriteit nodig zijn om ervoor te zorgen dat weer aan de voorwaarden
wordt voldaan. Indien er niet voor kan worden gezorgd dat
alsnog aan de voorwaarden wordt voldaan, schort de bevoegde autoriteit de
exploitatie van de installatie op en trekt zij de registratie in. Artikel 8
Controle van de monitoringresultaten 1. De lidstaten zien erop toe
dat geen enkele geldige waarde van de overeenkomstig bijlage IV gemonitorde
emissies de in bijlage II vermelde emissiegrenswaarden overschrijdt. 2. De exploitant van een
middelgrote stookinstallatie moet het volgende bewaren: a) onverminderd artikel 4, lid 5, het
bewijs van kennisgeving aan de bevoegde autoriteit; b) het bewijs van registratie door de
bevoegde autoriteit; c) de monitoringresultaten als bedoeld
in artikel 6, lid 3, en artikel 6, lid 4; d) in voorkomend geval het verslag over
het aantal bedrijfsuren als bedoeld in artikel 5, lid 2, tweede alinea. e) een overzicht met gegevens over de
in de installatie gebruikte brandstoffen en over eventuele storingen of het
uitvallen van secundaire emissiebeperkende apparatuur. 3. De in lid 2 bedoelde gegevens
moeten ten minste tien jaar lang worden bewaard. 4. De in lid 2 genoemde gegevens
moeten desgevraagd aan de bevoegde autoriteit ter beschikking worden gesteld
opdat deze de naleving van de eisen van deze Richtlijn kan controleren. Artikel 9
Veranderingen aan middelgrote stookinstallaties 1. De exploitant stelt de
bevoegde autoriteit op de hoogte van elke in de middelgrote stookinstallatie
door te voeren geplande verandering die de toepasselijke emissiegrenswaarden
zou beïnvloeden. Die kennisgeving moet ten minste één maand voor het doorvoeren
van de verandering worden gedaan. 2. Na kennisgeving door de
exploitant overeenkomstig lid 1 neemt de bevoegde autoriteit de betreffende
verandering binnen één maand op in het register. Artikel 10
Toegang tot informatie Onverminderd Richtlijn 2003/4/EG van het
Europees Parlement en de Raad[24] zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat het register van middelgrote
stookinstallaties voor het algemene publiek toegankelijk is, onder meer via internet. Artikel 11
Bevoegde instanties De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten
aan die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de uit deze richtlijn
voortvloeiende verplichtingen. Artikel 12
Verslaglegging 1. De lidstaten doen uiterlijk [2
jaar na de datum van omzetting] aan de Commissie een verslag toekomen met de in
bijlage I genoemde gegevens, met een raming van de totale jaarlijkse emissies
van zwaveldioxide, stikstofoxiden en stofdeeltjes door deze installaties,
ingedeeld naar brandstoftype en capaciteitsklasse. 2. De lidstaten sturen de
Commissie uiterlijk 1 oktober 2026 en 1 oktober 2031 een tweede en derde verslag
met een geactualiseerde versie van de in lid 1 bedoelde gegevens. De volgens de eerste alinea opgestelde verslagen
bevatten kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de tenuitvoerlegging van
deze richtlijn, de maatregelen die zijn getroffen om te controleren of de
exploitatie van middelgrote stookinstallaties aan deze richtlijn voldoet en de eventueel
in het kader daarvan getroffen handhavingsmaatregelen. 3. Voor de in de leden 1 en 2
bedoelde verslaglegging stelt de Commissie de lidstaten een elektronisch
verslagleggingshulpmiddel ter beschikking. 4. Binnen twaalf maanden te
rekenen vanaf de ontvangst van de verslagen van de lidstaten overeenkomstig de
leden 1 en 2, en rekening houdend met de overeenkomstig artikel 5, leden 6 en
7, en artikel 10 verstrekte informatie, legt de Commissie een beknopt verslag
voor aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Het tweede beknopte verslag
van de Commissie moet de tenuitvoerlegging van deze richtlijn toetsen, met name
wat betreft de noodzaak de in bijlage III opgenomen benchmarkwaarden als
emissiegrenswaarden voor de hele Unie vast te stellen en dient in voorkomend
geval gepaard te gaan van een wetgevingsvoorstel. 6. Bij de uitvoering van haar
taken overeenkomstig leden 3 en 5 wordt de Commissie bijgestaan door het
Europees Milieuagentschap. Artikel 13
Wijziging van de bijlagen De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
14 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage IV vast te stellen met
het oog op de aanpassing ervan aan de technische en wetenschappelijke
vooruitgang. Artikel 14
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid tot
vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder
de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. 2. De in artikel 13 bedoelde
bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie
toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [de datum van
inwerkingtreding]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde
van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De
bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur
verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk vier maanden
voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. 3. De in artikel 13 bedoelde
bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad
worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie
van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt op de
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld.
Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde
handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en
de Raad daarvan gelijktijdig in kennis. 5. Een overeenkomstig artikel 13
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het
Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden
na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad
bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor
het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft medegedeeld
dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. De termijn wordt op initiatief van
het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. Artikel 15
Sancties De lidstaten stellen
voorschriften vast inzake de bij overtredingen van ingevolge deze richtlijn
vastgestelde nationale bepalingen toe te passen sancties, en nemen de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties ook worden toegepast. De
sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de
Commissie uiterlijk op [de datum van omzetting] van deze bepalingen in kennis
en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee. Artikel 16
Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op
[datum: 1,5 jaar na de inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij
delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mede. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen,
wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze
richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de
lidstaten. 2. De lidstaten delen de
Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij
op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 17
Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van
de Europese Unie. Artikel 18
Adressaten Deze richtlijn
is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Namens het Europees Parlement Namens
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] COM(2012) 710 def. [na aanneming: PB L , , blz. .] [2] COM(2013) xxx def. [3] PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10. [4] PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17. [5] PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1. [6] Mededeling van de Commissie “Europa 2020, een strategie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei“, COM(2010) 2020 definitief van 3.3.2010. [7] Mededeling van de Commissie ““Denk eerst klein“ - Een
“Small Business Act“ voor Europa“ COM(2008) 394 definitief van 25.6.2008. [8] http://ec.europa.eu/environment/air/review_air_policy.htm [9] Protocol van de Economische Commissie voor Europa van de
Verenigde Naties inzake vermindering van verzuring, eutrofiëring en ozon op
leefniveau (1999) bij het Verdrag betreffende grensoverschrijdende
luchtverontreiniging over lange afstand. [10] PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26. [11] PB C , , blz. - [12] PB C , , blz. - [13] Standpunt van het Europees Parlement van xx/xx/xxxx (PB C
… van ..., blz. …) en standpunt van de Raad in eerste lezing van xx/xx/xxxx (PB
C … van ..., blz. …). Standpunt van het Europees Parlement van xx/xx/xxxx (PB C
… van ..., blz. …) en besluit van de Raad van xx/xx/xxxx. [14] Besluit XXX/XXXX van het Europees Parlement en de Raad van
… … … inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor
de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB
L… ,… … … , blz. …). [15] Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het
vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde
producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz.10). [16] Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en
bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17). [17] Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde
verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PB L 309 van
27.11.2001, blz. 1). [18] COM(2013) 286 def. [19] COM(2013) xxx def. [20] COM(2005) 446 definitief. [21] PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14. [22] Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement
en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften
inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en
afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PB L
300, 14.11.2009, blz. 1.) [23] Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB
L 152, van 11.6.2008, blz. 1). [24] Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (PB
L 41 van 14.2.2003, blz. 26). BIJLAGEN bij het voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT
EN DE RAAD inzake de beperking van de emissies
van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote
stookinstallaties BIJLAGE I
Informatie waarvan de
exploitant kennisgeving moet doen aan de bevoegde autoriteit 1. Nominaal thermisch ingangsvermogen (MW) van
de middelgrote stookinstallatie; 2. Type middelgrote stookinstallatie; 3. Type gebruikte brandstoffen en het aandeel
ervan overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde brandstofcategorieën; 4. De datum van inbedrijfname van de
middelgrote stookinstallatie; 5. Sector waarin de middelgrote
stookinstallatie werkt of de faciliteit waarin zij wordt gebruikt (NACE-code); 6. Het verwachte aantal bedrijfsuren van de
middelgrote stookinstallatie en de gemiddelde belasting tijdens gebruik; 7. De toepasselijke emissiegrenswaarden, met
een door de exploitant ondertekende verklaring dat hij de installatie
overeenkomstig die waarden zal exploiteren vanaf de in artikel 5 vastgelegde
relevante datum; 8. Ingeval gebruik wordt gemaakt van artikel
5, lid 2, tweede alinea, een door de exploitant ondertekende verklaring dat hij
de installatie niet meer dan 300 uur per jaar zal exploiteren; 9. De naam en de statutaire zetel van de
exploitant en, ingeval van vaste middelgrote stookinstallaties, het adres waar
de installatie zich bevindt. BIJLAGE II Emissiegrenswaarden
als bedoeld in artikel 5, lid 1 Alle in deze bijlage opgenomen
emissiegrenswaarden zijn vastgesteld bij een temperatuur van 273,15 K, een
druk van 101,3 kPa en na correctie voor het waterdampgehalte van de
afgassen en bij een gestandaardiseerd O2-gehalte van 6 % voor
stookinstallaties op vaste brandstoffen, 3 % voor andere stookinstallaties
dan motoren en gasturbines op vloeibare en gasvormige brandstoffen en 15 %
voor motoren en gasturbines. Deel
1 Emissiegrenswaarden
voor bestaande middelgrote stookinstallaties 1. Emissiegrenswaarden (mg/Nm³) voor andere
middelgrote stookinstallaties dan motoren en gasturbines Verontreinig-ende stof || Vaste biomassa || Andere vaste brandstoffen || Andere vloeibare brandstoffen dan zware stookolie || Zware stookolie || Aardgas || Andere gasvormige brandstoffen dan aardgas SO2 || 200 || 400 || 170 || 350 || - || 35 NOX || 650 || 650 || 200 || 650 || 200 || 250 Stofdeeltjes || 30(1) || 30 || 30 || 30 || - || - (1) 45 mg/Nm3 voor installaties met een
thermisch ingangsvermogen minder dan of gelijk aan 5 MW 2. Emissiegrenswaarden (mg/Nm³) voor motoren
en gasturbines Verontreinigende stof || Type installatie || Vloeibare brandstoffen || Aardgas || Andere gasvormige brandstoffen dan aardgas SO2 || Motoren en gasturbines || 60 || - || 15 NOX || Motoren || 190 (1) || 190 (2) || 190 (2) Gasturbines (3) || 200 || 150 || 200 Stofdeeltjes || Motoren en gasturbines || 10 || - || - (1) 1850
mg/Nm³ in de volgende gevallen: (i) voor dieselmotoren waarvan de bouw vóór 18
mei 2006 aanving; (ii) voor dual-fuelmotoren in de
vloeibare-brandstofmodus. (2) 380 mg/Nm³
voor dual-fuelmotoren in de gasmodus. (3) De
emissiegrenswaarden zijn alleen van toepassing bij een belasting van meer dan
70 %. Deel
2 Emissiegrenswaarden
voor nieuwe middelgrote stookinstallaties 1. Emissiegrenswaarden (mg/Nm³) voor andere
middelgrote stookinstallaties dan motoren en gasturbines Verontreinig-ende stof || Vaste biomassa || Andere vaste brandstoffen || Andere Vloeibare brandstoffen dan zware stookolie || Zware stookolie || Aardgas || Andere gasvormige brandstoffen dan aardgas SO2 || 200 || 400 || 170 || 350 || - || 35 NOX || 300 || 300 || 200 || 300 || 100 || 200 Stofdeeltjes || 20(1) || 20 || 20 || 20 || - || - (1) 25 mg/Nm3 voor installaties met een
thermisch ingangsvermogen minder dan of gelijk aan 5 MW 2. Emissiegrenswaarden (mg/Nm³) voor motoren
en gasturbines Verontreinigende stof || Type installatie || Vloeibare brandstoffen || Aardgas || Andere gasvormige brandstoffen dan aardgas SO2 || Motoren en gasturbines || 60 || - || 15 NOX || Motoren || 190 (1) || 95 (2) || 190 Gasturbines (3) || 75 || 50 || 75 Stofdeeltjes || Motoren en gasturbines || 10 || - || - (1) 225 mg/Nm³
voor dual-fuelmotoren in de vloeibare-brandstofmodus. (2) 190 mg/Nm³
voor dual-fuelmotoren in de gasmodus. (3) De
emissiegrenswaarden zijn alleen van toepassing bij een belasting van meer dan
70 %. BIJLAGE III Benchmarkwaarden
voor strengere emissiegrenswaarden als bedoeld in artikel 5, lid 4 Alle in deze bijlage opgenomen
emissiegrenswaarden zijn vastgesteld bij een temperatuur van 273,15 K, een
druk van 101,3 kPa en na correctie voor het waterdampgehalte van de
afgassen en bij een gestandaardiseerd O2-gehalte van 6 % voor
stookinstallaties op vaste brandstoffen, 3 % voor andere stookinstallaties
dan motoren en gasturbines op vloeibare en gasvormige brandstoffen en 15 %
voor motoren en gasturbines. Benchmarkemissiegrenswaarden (mg/Nm³) voor
andere middelgrote stookinstallaties dan motoren en gasturbines Verontreinigende stof || Nominaal thermisch vermogen (MW) || Vaste biomassa || Andere vaste brandstoffen || Vloeibare brandstoffen || Aardgas || Andere gasvormige brandstoffen dan aardgas NOX || 1 - 5 || 200 || 100 || 120 || 70 || 120 > 5 - 50 || 145 || 100 || 120 || 70 || 120 Stofdeeltjes || 1 - 5 || 10 || 10 || 10 || - || - > 5 - 50 || 5 || 5 || 5 || - || - Benchmarkemissiegrenswaarden (mg/Nm³) voor
motoren en gasturbines Verontreinigende stof || Type installatie || Vloeibare brandstoffen || Aardgas || Andere gasvormige brandstoffen dan aardgas NOX || Motoren || 150 || 35 || 35 Gasturbines (1) || 50 || 20 || 50 (1) Deze
benchmarkwaarde is alleen van toepassing bij een belasting van meer dan 70 %. BIJLAGE IV Emissiemonitoring 1. Periodieke metingen van SO2,
NOx en stofdeeltjes moeten ten minste om de drie jaar worden
verricht voor middelgrote stookinstallaties waarvan het nominaal thermisch
vermogen groter is dan 1 MW en kleiner is dan 20 MW en ten minste elk jaar voor
middelgrote stookinstallaties waarvan het nominaal thermisch vermogen 20 MW of
meer maar minder dan 50 MW bedraagt. 2. Er hoeven alleen metingen worden
verricht van verontreinigende stoffen waarvoor een emissiegrenswaarde is
vastgesteld in bijlage II voor de betreffende installatie. 3. De eerste metingen worden verricht
binnen drie maanden na de registratie van de installatie. 4. Als alternatief voor de in punt 1
bedoelde metingen van SO2 kunnen andere, door de bevoegde
autoriteit gecontroleerde en goedgekeurde methoden worden gebruikt om de in de
emissies aanwezige hoeveelheid SO2 vast te stellen. 5. Steekproeven en analyses van
verontreinigende stoffen en metingen van procesparameters alsmede van
alternatieven die worden gebruikt als bedoeld in punt 4, worden verricht
overeenkomstig de CEN-normen. Indien er geen CEN-normen bestaan, moeten
ISO-normen, nationale normen of andere internationale normen worden toegepast
die verstrekking van gegevens van gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit
waarborgen.