Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013PC0895

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

    /* COM/2013/0895 final - 2013/0438 (COD) */

    52013PC0895

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen /* COM/2013/0895 final - 2013/0438 (COD) */


    TOELICHTING

    Achtergrond van het voorstel

    110 || Motivering en doel van het voorstel Na het arrest van het Europees Hof van Justitie van 19 november 2013 in de zaak C-63/12 moet de Commissie een nieuw voorstel indienen op basis van artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut. Overeenkomstig dit artikel moet de Commissie passende voorstellen indienen bij het Europees Parlement en de Raad, die een besluit nemen overeenkomstig artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op 13 juli 2011 heeft de Commissie bij de Raad een verslag betreffende de uitzonderingsclausule (artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut) (COM(2011) 440) ingediend en op 24 november 2011 heeft zij een mededeling aan de Raad met aanvullende informatie bij het verslag van de Commissie van 13 juli 2011 ingediend (COM (2011) 829). Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat wanneer de beoordelingen die de Commissie en de Raad hebben verricht tot tegengestelde conclusies hebben geleid, de Commissie verplicht is om aan het Europees Parlement en de Raad passende voorstellen op grond van dit artikel voor te leggen, om het Parlement in het besluitvormingsproces te betrekken en de wetgevers in staat te stellen een beslissing te nemen over passende maatregelen in het licht van de bestaande sociaaleconomische toestand binnen de Unie (overweging 76). Volgens het arrest beschikt de Commissie over een beoordelingsmarge ten aanzien van het passende karakter van de voorstellen, gelet op de sociaaleconomische gegevens en, in voorkomend geval, andere factoren die in aanmerking moeten worden genomen, zoals die welke betrekking hebben op het personeelsbeheer en meer bepaald de behoefte tot aanwerving van personeel (overweging 74). In de hierboven vermelde verslagen van de Commissie wordt systematisch verwezen naar een stagnerende economie en een voortdurende crisis alsook naar een aanzienlijk werkloosheidspercentage en hoge overheidsschulden en -tekorten in de Europese Unie, waarbij evenwel niet wordt geconcludeerd dat de voorwaarden bedoeld in artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut zijn vervuld. Aangezien het Hof van Justitie van oordeel was dat de Commissie geen beoordelingsmarge heeft om te besluiten al dan niet een beroep te doen op de uitzonderingsclausule met betrekking tot deze criteria, vormt de procedure bedoeld in artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut de enige mogelijkheid om bij de aanpassing van de bezoldigingen rekening te houden met een economische crisis en dientengevolge om de in artikel 3, lid 2, van die bijlage vastgelegde criteria buiten toepassing te laten. De Commissie houdt rekening met deze economische en sociale gegevens bij het voorstellen van passende maatregelen om af te wijken van de strikte toepassing van de methode. Tegelijkertijd hebben sinds 2011 een aantal belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden. Het Europees Parlement en de Raad hebben een hervorming van het Statuut goedgekeurd, die onder meer voorziet in een opschorting van de aanpassing van de bezoldigingen, toeslagen en pensioenen in 2013 en 2014, hetgeen resulteert in een bevriezing van de bezoldigingen, toeslagen en pensioenen gedurende twee jaar en verscheidene aanzienlijke wijzigingen in de arbeidsomstandigheden van de personeelsleden van de EU-instellingen zoals maatregelen met betrekking tot de wekelijkse arbeidstijd, de loopbaan, de pensioenen en de verlofdagen, waardoor belangrijke besparingen tot stand komen. Rekening houdend met het resultaat van de normale toepassing van de methode in 2011, de sociaaleconomische toestand, de hervorming van het Statuut alsook de situatie in de voorbije jaren met betrekking tot de aanwerving en het beheer van personeel, komt de Commissie tot de conclusie dat het onderhavige voorstel en het voorstel voor de aanpassing van 2012 passende maatregelen zouden zijn die door de wetgever op grond van artikel 10 van bijlage XI van het Statuut kunnen worden genomen. Overeenkomstig artikel 65 van het Statuut worden de bezoldigingen en pensioenen vóór het einde van elk jaar aangepast. In dit verband vormt de dringende tenuitvoerlegging van de op 19 november 2013 gedane uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak C-63/12 een gegronde reden voor snelle vaststelling van deze verordening. Onderdelen van de nieuwe methode die van belang zijn voor de inhoud van het voorstel Het verslag van Eurostat is op 24 november 2011 bij de Raad ingediend (SEC(2011) 1436). Volgens dit verslag is de gemiddelde ontwikkeling van de koopkracht van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren voor de referentieperiode, gemeten met de specifieke indicator, gelijk aan -1,8 %. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in Brussel voor de referentieperiode bedraagt 3,6 %. De waarde van de aanpassing is gelijk aan het product van de specifieke indicator en het door Eurostat berekende internationale indexcijfer van Brussel. De voorgestelde aanpassing van de bezoldigingen en pensioenen in België en Luxemburg was derhalve 1,7 %. Het bedrag van de aanpassing moet worden gecorrigeerd om rekening te houden met de bovenvermelde elementen. Wat de strikte toepassing van de methode betreft, acht de Commissie het derhalve passend om de voorgestelde aanpassing van de bezoldigingen en pensioen in België en Luxemburg te verlagen tot 0,9% in plaats van 1,7%.

    || De economische pariteiten voor de bezoldigingen zorgen voor gelijkwaardigheid in koopkracht van de bezoldigingen tussen de referentiestad Brussel en de andere standplaatsen. Eurostat heeft deze pariteiten berekend in overleg met de nationale diensten voor de statistiek. De economische pariteiten voor de pensioenen zorgen voor gelijkwaardigheid in koopkracht van de pensioenen tussen het referentieland België en de andere landen van verblijf. Eurostat heeft deze pariteiten berekend in overleg met de nationale diensten voor de statistiek. Voor het parallelle voorstel voor 2012 zou dezelfde benadering resulteren in een aanpassing van 0,9% in plaats van 1,7%. Met de nieuwe voorstellen voor 2011 en 2012 zou het effect van de normale toepassing van de in 2011 en 2012 geldende methode dus eigenlijk met 47% worden verminderd.

    130 || Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Artikel 65, artikel 10 van bijlage XI en artikel 19 van bijlage XIII van het gewijzigde Statuut

    Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

    || Raadpleging van belanghebbende partijen

    211 || Wijze van raadpleging, voornaamste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten Over de elementen van het voorstel is volgens de geldende procedures overleg gepleegd met de vertegenwoordigers van het personeel.

    212 || Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden In het voorstel wordt rekening gehouden met de adviezen van de geraadpleegde partijen.

    Gevolgen voor de begroting

    401 || De gevolgen van de aanpassing van de bezoldigingen en pensioenen voor de administratieve uitgaven en voor de ontvangsten worden uiteengezet in bijgaand financieel memorandum.

    2013/0438 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en in het bijzonder artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)       Om in overeenstemming te zijn met het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-63/12 moet de Commissie, wanneer de Raad in deze fase van de procedure vaststelt dat er sprake is van een ernstige en plotselinge verslechtering van de sociaaleconomische toestand binnen de Unie, een voorstel indienen uit hoofde van artikel 336 om het Europees Parlement in het wetgevingsproces te betrekken. Evenzo nemen de Raad en het Europees Parlement een besluit op grond van het voorstel van de Commissie waarbij zij rekening houden met de criteria die zijn opgenomen in artikel 65 van het Statuut, waarbij de in de bijlage XI opgenomen bepalingen - met uitzondering van artikel 3, lid 2, van deze bijlage - in acht worden genomen.

    (2)       Wat de inhoud van de passende voorstellen betreft, heeft het Hof van Justitie bevestigd dat de Commissie over een beoordelingsmarge beschikt die op artikel 65 van het Statuut gebaseerd moet zijn. Bij het onderzoek naar het bezoldigingspeil kan in voorkomend geval rekening worden gehouden met andere factoren, zoals het personeelsbeheer en in het bijzonder de behoefte tot aanwerving van personeel. Binnen haar beoordelingsmarge kan de Commissie haar besluit baseren op economische en sociale gegevens zoals de stagnerende economie en voortdurende crisis in 2011 alsook het hoge werkloosheidspercentage en de hoge overheidsschulden en -tekorten in de Europese Unie. Voorts heeft de Commissie rekening gehouden met de ontwikkelingen die sinds 2011 hebben plaatsgevonden, zoals de hervorming van het Statuut en in het bijzonder de bevriezing gedurende twee jaar van de bezoldigingen, toeslagen en pensioenen van de EU-ambtenaren en de uitbreiding van de wekelijkse arbeidstijd tot 40 uur.

    (3)       Uit de gegevens die Eurostat in overleg met de nationale diensten voor de statistiek heeft verstrekt, blijkt dat de koopkracht van de nationale ambtenaren met 1,8% is gedaald. Hetzelfde koopkrachtverlies zou ook van toepassing zijn op de EU-ambtenaren en andere personeelsleden voor de periode 1 juli 2011 – 30 juni 2012 indien de Commissie de normale toepassing van de methode had gevolgd. Rekening houdende met de economische crisis en de inspanningen waarmee de EU-ambtenaren reeds hebben ingestemd, achtte de Commissie het evenwel passend om de voorgestelde aanpassing van de bezoldigingen en pensioen in België en Luxemburg te verlagen tot 0,9%, in plaats van 1,7%.

    (4)       Dezelfde benadering zou in 2012 resulteren in een aanpassing van 0,9% in plaats van 1,7%. Derhalve zou de totale aanpassing van beide jaren dus 47% lager zijn dan hetgeen het geval zou zijn bij de normale toepassing van de in 2011 en 2012 geldende methode.

    (5)       De Commissie heeft bovengenoemde maatregelen voorgesteld om het Europees Parlement te betrekken bij de wetgevende procedure en de medewetgevers in staat te stellen een beslissing te nemen over passende maatregelen overeenkomstig artikel 336 VWEU.

    (6)       Overeenkomstig artikel 65 van het Statuut worden de bezoldigingen en pensioenen voor het einde van elk jaar aangepast. In dit verband vormt de dringende tenuitvoerlegging van de op 19 november 2013 gedane uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak C-63/12 een gegronde reden voor snelle vaststelling van deze verordening,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut "1 juli 2010" vervangen door " 1 juli 2011".

    Artikel 2

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt in artikel 66 van het Statuut de tabel van de maandelijkse basissalarissen die van toepassing is voor de berekening van de bezoldigingen en de pensioenen, vervangen door de volgende tabel:

    Artikel 3

    Met ingang van 1 juli 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 64 van het Statuut van toepassing zijn op de bezoldiging van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 2 van de onderstaande tabel.

    Met ingang van 1 januari 2012 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 17, lid 3, van bijlage VII bij het Statuut van toepassing zijn op de overmakingen van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 3 van de onderstaande tabel.

    Met ingang van 1 juli 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 20, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut van toepassing zijn op de pensioenen vastgesteld zoals aangegeven in kolom 4 van de onderstaande tabel.

    Met ingang van 16 mei 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 20, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut van toepassing zijn op de pensioenen vastgesteld zoals aangegeven in kolom 5 van de onderstaande tabel. De datum waarop de jaarlijkse aanpassing voor die lidstaten van kracht wordt, is 16 mei 2011.

    Met ingang van 16 mei 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 20, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut van toepassing zijn op de pensioenen vastgesteld zoals aangegeven in kolom 6 van de onderstaande tabel. De datum waarop de jaarlijkse aanpassing voor die standplaatsen van kracht wordt is 16 mei 2011.

    1 || 2 || 3 || 4 || 5 || 6

    || Bezoldiging || Overmaking || Pensioen || Bezoldiging || Pensioen

    Land / Plaats || 1.7.2011 || 1.1.2012 || 1.7.2011 || 16.5.2011 || 16.5.2011

    Bulgarije || 60,6 || 58,1 || 100,0 || ||

    Tsjechië || 85,2 || 79,3 || 100,0 || ||

    Denemarken || 134,2 || 130,5 || 130,5 || ||

    Duitsland || 93,7 || 95,4 || 100,0 || ||

    Bonn || 93,0 || || || ||

    Karlsruhe || 92,2 || || || ||

    Munich || 103,2 || || || ||

    Estland || 75,4 || 77,4 || 100,0 || ||

    Griekenland || 92,2 || 91,0 || 100,0 || ||

    Spanje || 97,4 || 91,5 || 100,0 || ||

    Frankrijk || 116,4 || 108,5 || 108,5 || ||

    Ierland || 109,6 || 104,6 || 104,6 || ||

    Italië || 104,8 || 100,0 || 100,0 || ||

    Varese || 91,9 || || || ||

    Cyprus || 83,0 || 85,4 || 100,0 || ||

    Letland || 74,4 || 70,2 || 100,0 || ||

    Litouwen || 72,7 || 70,7 || 100,0 || ||

    Hongarije || 83,5 || 73,1 || 100,0 || ||

    Malta || 82,7 || 84,6 || 100,0 || ||

    Nederland || 102,8 || 97,3 || 100,0 || ||

    Oostenrijk || 105,0 || 104,1 || 104,1 || ||

    Polen || 80,5 || 71,4 || 100,0 || ||

    Portugal || 84,0 || 83,9 || 100,0 || ||

    Roemenië || 72,7 || 62,1 || 100,0 || ||

    Slovenië || 86,2 || 83,6 || 100,0 || ||

    Slowakije || 78,8 || 73,5 || 100,0 || ||

    Finland || 120,5 || 113,0 || 113,0 || ||

    Zweden || 124,1 || 117,2 || 117,2 || ||

    Verenigd Koninkrijk || || 103,5 || || 128,0 || 103,5

    Culham || || || || 98,2 ||

    Artikel 4

    Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de toelage voor het in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, van het Statuut bedoelde ouderschapsverlof 919,94 EUR, en die voor alleenstaande ouders 1226,57 EUR.

    Artikel 5

    Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt het basisbedrag van de kostwinnerstoelage als bedoeld in artikel 1, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 172,05 EUR.

    Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de kindertoelage als bedoeld in artikel 2, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 375,96 EUR.

    Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de schooltoelage als bedoeld in artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 255,09 EUR.

    Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de schooltoelage als bedoeld in artikel 3, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut 91,84 EUR.

    Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt het minimumbedrag van de ontheemdingstoelage als bedoeld in artikel 69 van het Statuut en in artikel 4, lid 1, tweede alinea, van bijlage VII bij het Statuut 509,94 EUR.

    Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de in artikel 134 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde ontheemdingstoelage 366,58 EUR.

    Artikel 6

    Met ingang van 1 januari 2012 wordt de in artikel 8, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde kilometervergoeding als volgt aangepast:

    0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 0 en 200 km

    0,3824 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 201 en 1 000 km

    0,6373 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 1 001 en 2 000 km

    0,3824 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 2 001 en 3 000 km

    0,1273 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 3 001 en 4 000 km

    0,0614 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 4 001 en 10 000 km

    0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan 10 000 km

    Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

    – 191,19 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 725 km en 1 450 km bedraagt;

    – 382,34 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst meer dan 1 450 km bedraagt.

    Artikel 7

    Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de in artikel 10, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde dagvergoeding:

    – 39,52 EUR voor ambtenaren die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

    – 31,86 EUR voor ambtenaren die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

    Artikel 8

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag voor de inrichtingsvergoeding als bedoeld in artikel 24, lid 3, van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op:

    – 1125,02 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

    – 668,94 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

    Artikel 9

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1349,22 EUR en het maximumbedrag op 2698,46 EUR, en wordt het vaste bedrag dat moet worden afgetrokken, vastgesteld op 1226,57 EUR.

    Artikel 10

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt de in artikel 93 van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de volgende tabel:

    FUNCTIE || 1/07/2011 || TRAP || ||

    GROEP || RANG || 1 || 2 || 3 || 4 || 5 || 6 || 7

    IV || 18 || 5.884,91 || 6.007,29 || 6.132,22 || 6.259,74 || 6.389,92 || 6.522,80 || 6.658,45

    || 17 || 5.201,24 || 5.309,40 || 5.419,82 || 5.532,52 || 5.647,58 || 5.765,02 || 5.884,91

    || 16 || 4.596,99 || 4.692,59 || 4.790,17 || 4.889,79 || 4.991,48 || 5.095,28 || 5.201,24

    || 15 || 4.062,94 || 4.147,43 || 4.233,68 || 4.321,72 || 4.411,60 || 4.503,34 || 4.596,99

    || 14 || 3.590,93 || 3.665,61 || 3.741,84 || 3.819,65 || 3.899,09 || 3.980,17 || 4.062,94

    || 13 || 3.173,76 || 3.239,76 || 3.307,13 || 3.375,91 || 3.446,11 || 3.517,78 || 3.590,93

    III || 12 || 4.062,87 || 4.147,35 || 4.233,60 || 4.321,63 || 4.411,50 || 4.503,24 || 4.596,88

    || 11 || 3.590,89 || 3.665,56 || 3.741,78 || 3.819,59 || 3.899,02 || 3.980,10 || 4.062,87

    || 10 || 3.173,74 || 3.239,74 || 3.307,11 || 3.375,88 || 3.446,08 || 3.517,74 || 3.590,89

    || 9 || 2.805,05 || 2.863,38 || 2.922,92 || 2.983,70 || 3.045,75 || 3.109,09 || 3.173,74

    || 8 || 2.479,19 || 2.530,74 || 2.583,37 || 2.637,09 || 2.691,93 || 2.747,91 || 2.805,05

    II || 7 || 2.805,00 || 2.863,34 || 2.922,89 || 2.983,69 || 3.045,74 || 3.109,09 || 3.173,76

    || 6 || 2.479,08 || 2.530,64 || 2.583,28 || 2.637,01 || 2.691,85 || 2.747,84 || 2.805,00

    || 5 || 2.191,03 || 2.236,60 || 2.283,12 || 2.330,61 || 2.379,08 || 2.428,57 || 2.479,08

    || 4 || 1.936,45 || 1.976,73 || 2.017,84 || 2.059,81 || 2.102,65 || 2.146,39 || 2.191,03

    I || 3 || 2.385,56 || 2.435,07 || 2.485,60 || 2.537,19 || 2.589,85 || 2.643,59 || 2.698,46

    || 2 || 2.108,93 || 2.152,70 || 2.197,38 || 2.242,99 || 2.289,54 || 2.337,05 || 2.385,56

    || 1 || 1.864,39 || 1.903,08 || 1.942,58 || 1.982,90 || 2.024,05 || 2.066,06 || 2.108,93

    Artikel 11

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag van de in artikel 94 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde inrichtingsvergoeding vastgesteld op:

    – 846,21 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

    – 501,69 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

    Artikel 12

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 96, lid 3, tweede alinea, van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1011,93 EUR en het maximumbedrag op 2023,83 EUR, en wordt het vaste bedrag dat moet worden afgetrokken, vastgesteld op 919,94 EUR.

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 136 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 890,27 EUR en het maximumbedrag op 2094,75 EUR.

    Artikel 13

    Met ingang van 1 juli 2011 worden de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76[1] van de Raad bedoelde toeslagen voor continu- of ploegendienst vastgesteld op 385,61 EUR, 582,03 EUR, 636,37 EUR en 867,58 EUR.

    Artikel 14

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt op de in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68[2] van de Raad genoemde bedragen een coëfficiënt toegepast van 5,566417.

    Artikel 15

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt de tabel in artikel 8, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut vervangen door de volgende tabel:

    1/07/2011 || TRAP || || ||

    RANG || 1 || 2 || 3 || 4 || 5 || 6 || 7 || 8

    16 || 17.071,32 || 17.788,68 || 18.536,18 || 18.536,18 || 18.536,18 || 18.536,18 || ||

    15 || 15.088,19 || 15.722,22 || 16.382,89 || 16.838,69 || 17.071,32 || 17.788,68 || ||

    14 || 13.335,44 || 13.895,82 || 14.479,74 || 14.882,59 || 15.088,19 || 15.722,22 || 16.382,89 || 17.071,32

    13 || 11.786,31 || 12.281,58 || 12.797,67 || 13.153,72 || 13.335,44 || || ||

    12 || 10.417,13 || 10.854,87 || 11.311,00 || 11.625,69 || 11.786,31 || 12.281,58 || 12.797,67 || 13.335,44

    11 || 9.207,00 || 9.593,89 || 9.997,04 || 10.275,17 || 10.417,13 || 10.854,87 || 11.311,00 || 11.786,31

    10 || 8.137,45 || 8.479,40 || 8.835,71 || 9.081,54

    9.207,00

    9.593,89

    9.997,04

    10.417,13

    9 || 7.192,15 || 7.494,37 || 7.809,29 || 8.026,56 || 8.137,45 || || ||

    8 || 6.356,66 || 6.623,77 || 6.902,11 || 7.094,14

    7.192,15

    7.494,37

    7.809,29

    8.137,45

    7 || 5.618,22 || 5.854,31 || 6.100,31 || 6.270,03 || 6.356,66 || 6.623,77 || 6.902,11 || 7.192,15

    6 || 4.965,57 || 5.174,23 || 5.391,66 || 5.541,66 || 5.618,22 || 5.854,31 || 6.100,31 || 6.356,66

    5 || 4.388,74 || 4.573,16 || 4.765,33 || 4.897,90 || 4.965,57 || 5.174,23 || 5.391,66 || 5.618,22

    4 || 3.878,91 || 4.041,91 || 4.211,75 || 4.328,93 || 4.388,74 || 4.573,16 || 4.765,33 || 4.965,57

    3 || 3.428,31 || 3.572,37 || 3.722,49 || 3.826,05 || 3.878,91 || 4.041,91 || 4.211,75 || 4.388,74

    2 || 3.030,05 || 3.157,38 || 3.290,06 || 3.381,59 || 3.428,31 || 3.572,37 || 3.722,49 || 3.878,91

    1 || 2.678,06 || 2.790,60 || 2.907,86 || 2.988,76 || 3.030,05 || || ||

    Artikel 16

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt, voor de toepassing van artikel 18, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut, de vaste vergoeding genoemd in het vroegere artikel 4 bis van bijlage VII bij het Statuut dat vóór 1 mei 2004 van kracht was, vastgesteld op:

    - 133,03 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C4 en C5;

    - 203,96 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C1, C2 en C3.

    Artikel 17

    Met ingang van 1 juli 2011 wordt de in artikel 133 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de onderstaande tabel:

    Rang || 1 || 2 || 3 || 4 || 5 || 6 || 7

    Basissalaris voltijds medewerker || 1.695,89 || 1.975,70 || 2.142,08 || 2.322,47 || 2.518,04 || 2.730,08 || 2.959,99

    Rang || 8 || 9 || 10 || 11 || 12 || 13 || 14

    Basissalaris voltijds medewerker || 3.209,26 || 3.479,52 || 3.772,53 || 4.090,20 || 4.434,65 || 4.808,09 || 5.212,99

    Rang || 15 || 16 || 17 || 18 || 19 || ||

    Basissalaris voltijds medewerker || 5.651,97 || 6.127,94 || 6.643,97 || 7.203,46 || 7.810,07 || ||

    Artikel 18

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Straatsburg,

    Voor het Europees Parlement                         Voor de Raad:

    De Voorzitter                                                 De Voorzitter

    FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN

    1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1.        Benaming van het voorstel/initiatief

    Voorstel voor een verordening houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen.

    1.2.        Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[3]

    Betreft potentieel alle beleidsterreinen en activiteiten.

    1.3.        Motivering van het voorstel/initiatief

    1.3.1.     Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

    Ervoor zorgen dat de koopkracht van de bezoldigingen en de pensioenen van de EU-ambtenaren gelijke tred houdt met de koopkracht van de ambtenaren van de centrale overheid in de lidstaten.

    1.4.        Duur en financiële gevolgen

    ý Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

    – Uitvoering met een opstartperiode vanaf december 2013,

    – gevolgd door een volledige uitvoering.

    1.5.        Beheersvorm(en)[4]

    ýDirect gecentraliseerd beheer door de Commissie: PMO

    2.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    2.1.        Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

    · Het voorstel heeft financiële gevolgen voor alle begrotingsonderdelen in verband met personeelsuitgaven in alle instellingen en agentschappen, dat wil zeggen het betreft de uitgaven voor de salarissen van het personeel bij de centrale diensten en in de delegaties, de arbeidscontractanten, het personeel in de administratieve kantoren, de leden, de parlementaire assistenten, het onderzoekspersoneel, het personeel dat onder BA-onderdelen wordt gefinancierd en het personeel dat wordt betaald op grond van de bepalingen inzake vervroegde dienstbeëindiging, en voor de pensioenen.

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

    Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

    Aantal [Beschrijving ….] || GK/NGK ([5]) || van EVA[6]landen || van kandidaat-lidstaten[7] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

    || XX.01.01.01 en hoofdstuk 11, hoofdstuk 42 Uitgaven voor de parlementaire assistenten || NGK || NEE || NEE || NEE || NEE

    2.2.        Geraamde gevolgen voor de uitgaven

    2.2.1.     Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

    in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

    Rubriek van het meerjarig financieel kader || Aantal || XX.01.01.01 en hoofdstuk 11, hoofdstuk 42 Uitgaven voor de parlementaire assistenten

    Rubriek van het meerjarig financieel kader || 5 || "Administratieve uitgaven"

    in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

    || || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Verdere jaren || TOTAAL

    TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 129,0 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || Niet beschikbaar

    in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

    || || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Verdere jaren || TOTAAL

    TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 129,0 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || Niet beschikbaar

    Betalingen || 129,0 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || 51,6 || Niet beschikbaar

    2.2.2.     Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

    – ý Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

    2.2.3.     Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

    2.2.3.1.  Samenvatting

    – ýVoor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

    2.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

    – ýVoor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

    2.2.4.     Verenigbaarheid met het huidig meerjarig financieel kader

    – ý Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidig meerjarig financieel kader

    2.2.5.     Bijdrage van derden aan de financiering

    – Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

    2.3.        Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    – ¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

    – ý Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

    – ¨ voor de eigen middelen

    – ý voor de diverse ontvangsten

    in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

    Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief

    Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Verdere jaren

    Artikel 410 Pensioenbijdrage || 437,7 || 9,8 || 3,9 || 3,9 || 3,9 || 3,9 || 3,9 || 3,9

    Artikel 400 Belastingen || 591,7 || 13,4 || 5,3 || 5,3 || 5,3 || 5,3 || 5,3 || 5,3

    Artikel 410 Speciale heffing || 60,1 || 0,6 || 0,6 || 0,6 || 0,6 || 0,6 || 0,6 || 0,6

    Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

    De gevolgen voor de ontvangsten zijn berekend op basis van de betaling van bezoldigingen en pensioenen voor de maand juli en met toepassing van het effect van de aanpassing.

    [1]               Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu- of ploegendienst (PB L 38 van 13.2.1976, blz. 1). Verordening aangevuld bij Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 1307/87 (PB L 124 van 13.5.1987, blz. 6).

    [2]               Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8).

    [3]               ABM: Activiteitsgestuurd beheer – ABB: Activiteitsgestuurde begroting.

    [4]               Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

    [5]               GK= gesplitste kredieten / NGK= niet-gesplitste kredieten.

    [6]               EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

    [7]               Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.

    Top