EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0595
Proposal for a COUNCIL DECISION authorising Member States to sign and/or ratify, in the interest of the European Union, the International Convention on Standards of Training, Certification and Watch-keeping for Fishing Vessel Personnel, 1995, of the International Maritime Organisation
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, het Internationale Verdrag betreffende de normen voor de bemanning van vissersvaartuigen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1995 van de Internationale Maritieme Organisatie te ondertekenen en/of bekrachtigen
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, het Internationale Verdrag betreffende de normen voor de bemanning van vissersvaartuigen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1995 van de Internationale Maritieme Organisatie te ondertekenen en/of bekrachtigen
/* COM/2013/0595 final - 2013/0285 (NLE) */
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, het Internationale Verdrag betreffende de normen voor de bemanning van vissersvaartuigen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1995 van de Internationale Maritieme Organisatie te ondertekenen en/of bekrachtigen /* COM/2013/0595 final - 2013/0285 (NLE) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Motivering en doel van het voorstel Het Internationaal Verdrag betreffende de
normen voor de bemanning van vissersvaartuigen inzake opleiding, diplomering en
wachtdienst van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna: het
"STCW-F-verdrag" genoemd) is op 7 juli 1995 aangenomen op een
internationale conferentie die van 26 juni tot en met 7 juli 1995 in Londen is
gehouden en waaraan 74 regeringen, waaronder 22 van de huidige lidstaten van de
Europese Unie, hebben deelgenomen. Er was een specifiek op de bemanning van
vissersvaartuigen gericht verdrag nodig aangezien de bemanning van
vissersvaartuigen is uitgesloten van de werkingssfeer van het Internationaal
Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en
wachtdienst van 1978 (het STCW-verdrag). Het STCW-verdrag is het eerste
internationaal overeengekomen instrument waarbij minimumnormen inzake
beroepsbekwaamheid voor zeevarenden zijn vastgelegd. Het is uitgevoerd bij
Richtlijn 2008/106/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2012/35/EU. Het STCW-F-verdrag heeft tot doel ervoor te
zorgen dat de bemanning van vissersvaartuigen bevoegd is (zoals aangetoond door
een officieel certificaat) en geschikt voor het werk (na medisch onderzoek),
zodat mogelijke risico's voor de veiligheid van mensenlevens en/of zaken op zee
of voor het mariene milieu tijdens activiteiten aan boord van zeeschepen tot
een minimum worden beperkt. Het verdrag schrijft voor dat bemanning over een
minimumkennis van specifieke aangelegenheden moet beschikken en gedurende een
minimumperiode taken aan boord van een vaartuig moet hebben uitgevoerd. Het verdrag is er ook op gericht in de
visserijsector een gelijk speelveld te bereiken en in stand te houden door
beroepsopleiding te bevorderen. De beroepsbekwaamheden van de bemanning van
vissersvaartuigen moeten worden gecertificeerd overeenkomstig het verdrag. De bepalingen zijn enkel bindend voor
vaartuigen met een lengte van 24 meter en meer en met een voortstuwingsvermogen
van 750 kW of meer en betreffen kapiteins, officiers, scheepswerktuigkundigen
en radio-operators. Overheden worden echter aangemoedigd opleidingsprogramma's
voor dekmatrozen op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer vast te
stellen, terwijl basisopleiding inzake veiligheid voor alle bemanningsleden van
vissersvaartuigen verplicht is. Overeenkomstig het recht op vrij verkeer van
werknemers bevat Richtlijn 2005/36/EG op het gebied van beroepskwalificaties
duidelijke voorschriften inzake de wederzijdse erkenning van
beroepskwalificaties tussen lidstaten in het kader van het zogenoemde
"algemeen stelsel van erkenning". De richtlijn is van toepassing op
EU-onderdanen die een beroep willen uitoefenen in een andere lidstaat waar dat
beroep is gereglementeerd. Het algemeen stelsel van erkenning schrijft een
vergelijking voor van de beroepskwalificaties van de werkzoekende, met inbegrip
van relevante beroepservaring, met die welke in de ontvangende lidstaat vereist
zijn. De vergelijking moet binnen strikte termijnen worden uitgevoerd. Enkel in
het geval van wezenlijke verschillen mag de ontvangende lidstaat compenserende
maatregelen opleggen, in de vorm van een proeve van bekwaamheid of een
aanpassingsstage. De richtlijn geldt voor alle gereglementeerde
beroepen behalve wanneer, voor een bepaald beroep en in overeenstemming met het
beginsel dat meer specifieke bepalingen prevaleren op meer algemene, in een
afzonderlijke wetgevingstekst op grond van het EU-recht andere specifiekere
voorschriften zijn vastgesteld die rechtstreeks betrekking hebben op de
erkenning van beroepskwalificaties. Beroepsactiviteiten die verband houden met het
STCW-F-verdrag zijn in de meeste lidstaten gereglementeerd. Het STCW-F-verdrag voorziet niet in een
stelsel voor de erkenning van beroepskwalificaties vergelijkbaar met dat van
Richtlijn 2005/36/EG. Integendeel, krachtens het STCW-F-verdrag is het gebruik
van certificaten die zijn uitgereikt door staten die geen partij bij het
verdrag zijn, niet toegestaan. De lidstaten zijn echter verplicht het EU-recht
na te leven, met name de bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG. In overeenstemming met de AETR-jurisprudentie
van het Hof van Justitie inzake externe bevoegdheid, mogen de lidstaten het
STCW-F-verdrag niet bekrachtigen zonder daartoe door de Europese Unie te zijn
gemachtigd aangezien de bepalingen inzake de erkenning van door EU-onderdanen
aan boord van vissersvaartuigen uitgeoefende gereglementeerde beroepen van
invloed zijn op de uitoefening van de exclusieve bevoegdheid van de Europese
Unie op dit terrein. Lidstaten die het verdrag al vóór de
inwerkingtreding van het voorgestelde besluit hebben bekrachtigd, moeten bij de
secretaris-generaal van de IMO een verklaring neerleggen waarin zij erkennen
dat in geval van conflicten in de betrekkingen tussen lidstaten het EU-recht
prevaleert. 2. RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging van belanghebbende partijen Het comité voor de sociale dialoog in de
sector van de zeevisserij heeft de Commissie aangemoedigd initiatieven te nemen
met het oog op de snelle uitvoering van het STCW-F. Het bevorderen van de bekrachtiging en
handhaving van andere internationale normen inzake leef- en werkomstandigheden
in de visserijsector, zoals het verdrag inzake arbeid in de visserij (nr. 188)
van de IAO (Internationale Arbeidsorganisatie) is in overeenstemming met de
activiteiten van het comité voor de sociale dialoog in de sector van de
zeevisserij en de Europese Commissie. Verdrag C nr. 188 heeft tot doel vissers
goede arbeidsomstandigheden te garanderen. De Commissie is bezig met het beoordelen van
het verzoek van de sociale partners van de EU in de sector van de zeevisserij
om hun overeenkomst van 8 mei 2013 inzake de omzetting van de bepalingen van
IAO C 188 uit te voeren, overeenkomstig artikel 155 VWEU. Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid Er hoefde geen beroep te worden gedaan op
externe deskundigheid. Effectbeoordeling Niet relevant. Het is derhalve niet nodig verschillende
opties te onderzoeken. 3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL Samenvatting van de voorgestelde
maatregel(en) Aangezien de bevoegdheid voor de erkenning van
beroepskwalificaties bij de Europese Unie ligt, kunnen de lidstaten het verdrag
niet bekrachtigen zonder daartoe door de Europese Unie te zijn gemachtigd. De
Commissie stelt voor dat de Raad de lidstaten machtigt om het STCW-F-verdrag in
het belang van de Europese Unie te bekrachtigen. De machtiging aan de lidstaten wordt verleend
op voorwaarde dat zij bij de neerlegging van hun akte van bekrachtiging een voorbehoud
formuleren krachtens welk het recht van de Europese Unie van toepassing blijft
op hun wederzijdse betrekkingen. De lidstaten die het verdrag al hebben
bekrachtigd, moeten bij de secretaris-generaal van de IMO een verklaring
indienen waarin zij meedelen dat in betrekkingen tussen lidstaten het recht van
de Unie inzake de erkenning van beroepskwalificaties van toepassing is. Door het voorgestelde besluit worden de
lidstaten dan ook in staat gesteld en aangespoord om onverwijld alle voor
bekrachtiging vereiste stappen te nemen. Rechtsgrondslag Artikel 43, lid 2, artikel 46, artikel 53, lid
1, en artikel 62 in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a) v), VWEU. Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de
exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is
derhalve niet volledig van toepassing. Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende redenen in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Niet relevant. Niet relevant. Keuze van instrumenten Voorgesteld instrument: Besluit van de Raad Andere instrumenten zouden niet geschikt zijn. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen gevolgen voor de
begroting van de Unie. 5. AANVULLENDE INFORMATIE Nadere uitleg van het voorstel, per
hoofdstuk of per artikel Niet relevant. 2013/0285 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in
het belang van de Europese Unie, het Internationale Verdrag betreffende de
normen voor de bemanning van vissersvaartuigen inzake opleiding, diplomering en
wachtdienst van 1995 van de Internationale Maritieme Organisatie te
ondertekenen en/of bekrachtigen (Voor de EER relevante tekst) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, artikel 46, artikel 53,
lid 1, en artikel 62 in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a) v), Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Gezien de goedkeuring van het Europees
Parlement, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het verdrag van de
Internationale Maritieme organisatie betreffende de normen voor de bemanning
van vissersvaartuigen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (hierna
respectievelijk "de IMO" en "het verdrag" genoemd) is op 7
juli 1995 aangenomen op een door de IMO in Londen bijeengeroepen internationale
conferentie waar delegaties van 22 aanwezige EU-lidstaten stemden voor de
aanneming ervan. (2) Omdat het verdrag door de
bevordering van de veiligheid van mensenlevens en zaken op zee en de
bescherming van het mariene milieu een belangrijke bijdrage aan de
internationale visserijsector levert, is het wenselijk dat de bepalingen ervan
zo spoedig mogelijk worden uitgevoerd. (3) Aangezien de zeevisserij een
van de gevaarlijkste beroepsactiviteiten is, zijn passende opleidingen en
kwalificaties essentiële instrumenten om het aantal ongevallen terug te
dringen. Overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk
visserijbeleid zal een veiliger werkomgeving werk aan boord van
vissersvaartuigen aantrekkelijker maken en zo de Europese visserijsector ten
goede komen. Het verdrag beoogt specifiek de bescherming van het mariene
milieu, wat tevens een doelstelling van het gemeenschappelijk visserijbeleid
is. (4) In het kader van de
partnerschapsovereenkomsten in de visserij met derde landen is het van belang
dat de bemanning aan boord van vaartuigen die de vlag van een EU‑lidstaat
voeren over passende beroepskwalificaties zoals aangetoond door erkende
certificaten beschikken zodat aanwerving onder de in de overeenkomsten
vastgestelde voorwaarden wordt vergemakkelijkt. (5) Het Europees Parlement, de
Raad en de Commissie bevorderen de veiligheid op zee en de arbeidsveiligheid
alsook de verbetering van de beroepskwalificaties voor de bemanning van
vissersvaartuigen. De EU verleent financiële ondersteuning voor opleiding in de
visserijsector, met name via het Visserijfonds. (6) Bepaalde artikelen van het
verdrag vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie wat betreft de
voorschriften van de Unie inzake de erkenning van beroepskwalificaties van
bepaalde categorieën personeel aan boord van vissersvaartuigen en zijn van
invloed op de Verdragsbepalingen en de secundaire wetgeving van de Unie, met
name de vigerende Richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de
erkenning van beroepskwalificaties[1]. (7) Omdat de Unie geen partij bij
de IMO is en het verdrag geen clausule bevat op grond waarvan het een door
soevereine staten opgerichte regionale organisatie voor economische integratie
die bevoegd is voor bepaalde door het verdrag geregelde aangelegenheden is
toegestaan het verdrag te ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of daartoe toe
te treden, kan de Unie het verdrag niet bekrachtigen. (8) Bepaalde lidstaten hebben het
verdrag nog niet ondertekend, terwijl andere het al hebben bekrachtigd en de
akte van bekrachtiging hebben neergelegd. Het is in het belang van het
gemeenschappelijk visserijbeleid dat de lidstaten die het verdrag nog niet
hebben ondertekend of geratificeerd daartoe spoedig overgaan. (9) De lidstaten, die gebonden
zijn door de voorschriften van het recht van de Unie inzake de erkenning van
beroepskwalificaties, moeten daarom, afhankelijk van de situatie, in het belang
van de Unie worden gemachtigd het verdrag te ondertekenen en te bekrachtigen, HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 De lidstaten worden gemachtigd het
Internationaal Verdrag betreffende de normen voor de bemanning van
vissersvaartuigen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1995 van de
Internationale Maritieme Organisatie, dat op 7 juli 1995 is aangenomen, te
onderteken en/of bekrachtigen voor de onder de bevoegdheid van de Europese Unie
vallende delen. Voorwaarde voor de in de eerste alinea
bedoelde machtiging is dat de lidstaat, op het ogenblik van de ondertekening
van het verdrag en/of bij de neerlegging van de akte van bekrachtiging bij de
secretaris-generaal van de IMO, een voorbehoud neerlegt krachtens welk in
betrekkingen tussen lidstaten het recht van de Unie inzake de erkenning van
beroepskwalificaties van toepassing is. Artikel 2 De lidstaten die het verdrag al vóór de
inwerkingtreding van dit besluit hebben bekrachtigd, zonder een voorbehoud te
formuleren, leggen een verklaring af waarin zij erkennen dat in betrekkingen
tussen lidstaten het recht van de Unie inzake de erkenning van
beroepskwalificaties van toepassing is. Artikel 3 De lidstaten nemen de nodige stappen om hun
akte van bekrachtiging van het verdrag zo spoedig mogelijk en bij voorkeur vóór
31 december 2013 neer te leggen bij de secretaris‑generaal van de
Internationale Maritieme Organisatie. De Raad zal in januari 2014 de bij de
bekrachtiging geboekte vooruitgang toetsen. Artikel 4 Dit besluit treedt in werking op de dag van de
bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 5 Dit besluit is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter [1] PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.