This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0859
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT Seventh Report on the Statistics on the Number of Animals used for Experimental and other Scientific Purposes in the Member States of the European Union
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Zevende verslag inzake de statistische gegevens over het aantal dieren dat in de lidstaten van de Europese Unie voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden is gebruikt
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Zevende verslag inzake de statistische gegevens over het aantal dieren dat in de lidstaten van de Europese Unie voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden is gebruikt
/* COM/2013/0859 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Zevende verslag inzake de statistische gegevens over het aantal dieren dat in de lidstaten van de Europese Unie voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden is gebruikt /* COM/2013/0859 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN
HET EUROPEES PARLEMENT Zevende verslag inzake de statistische
gegevens over het aantal dieren dat in de lidstaten van de Europese Unie voor
experimentele en
andere wetenschappelijke doeleinden is gebruikt I. INLEIDING De doelstelling van
dit verslag is het weergeven van de statistische gegevens over het aantal
dieren dat in de lidstaten van de Europese Unie is gebruikt voor
wetenschappelijke doeleinden in het jaar 2011[1],
in overeenstemming met artikel 26 van Richtlijn 86/609/EEG van 24 november 1986[2] betreffende de
bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke
doeleinden worden gebruikt. De eerste twee in
1994[3] en 1999[4] gepubliceerde
statistische verslagen, opgesteld overeenkomstig de bepalingen van
bovengenoemde richtlijn, die betrekking hadden op in 1991, respectievelijk 1996
verzamelde gegevens over proefdieren, maakten slechts een beperkte statistische
analyse mogelijk omdat er toen nog geen consistent systeem bestond voor de
rapportering van de gegevens inzake het gebruik van proefdieren. In 1997 werd
door de bevoegde instanties van de lidstaten en de Commissie afgesproken dat de
gegevens voor toekomstige verslagen in de vorm van acht geharmoniseerde
tabellen zouden worden ingediend. Het in 2007[5]
gepubliceerde vijfde statistische verslag bevatte voor de eerste keer ook de
gegevens van de tien lidstaten die in 2004 tot de EU waren toegetreden. Het
zesde statistische verslag werd gepubliceerd in 2010[6] en gaf een overzicht
van het aantal dieren dat in 2008 in 27 lidstaten was gebruikt. Dit zevende
statistische verslag bevat de resultaten van de verzamelde gegevens door alle
27 lidstaten in 2011, met uitzondering van Frankrijk, dat gegevens over 2010
leverde. Het Verslag van de Commissie aan de Raad en
het Europees Parlement – Zevende verslag inzake de statistische gegevens over
het aantal dieren dat in de lidstaten van de Europese Unie voor experimentele
en andere wetenschappelijke doeleinden is gebruikt, gaat vergezeld van het
werkdocument van de diensten van de Commissie. II. VERSTREKTE
GEGEVENS EN ALGEMENE APPRECIATIE II.1. Door
de lidstaten verstrekte gegevens Net als in 2008
hebben alle 27 lidstaten hun gegevens in het overeengekomen EU-formaat
ingediend. Bij de kwaliteitscontrole van de gegevens kwam een aantal kleine
fouten aan het licht. Uit de algemene appreciatie blijkt dat de in 2011
ingediende gegevens van acceptabele kwaliteit zijn. De gegevens van de
verschillende lidstaten afzonderlijk zijn te vinden in het werkdocument van de
diensten van de Commissie. II.2. Algemene
appreciatie Dit is de laatste
keer dat gegevens over het gebruik van dieren worden verzameld in
overeenstemming met Richtlijn 86/609/EEG. Deze richtlijn is vervangen door
Richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor
wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. De indiening en publicatie van de
gegevens zijn vanaf 10 mei 2013 volledig herzien. Vanwege de
uiteenlopende rapportagejaren en een stijging in het aantal lidstaten in de
loop der jaren, is het niet mogelijk om nauwkeurige kwantitatieve conclusies te
trekken over de ontwikkeling van het gebruik van dieren voor experimentele
doeleinden in de EU. Er is echter een aantal trendvergelijkingen gemaakt en
eventuele significante veranderingen in het gebruik zijn in het verslag
weergegeven. In de EU bedroeg het
totale aantal dieren dat werd gebruikt voor experimentele en andere
wetenschappelijke doeleinden in 2011 bijna 11,5 miljoen, volgens de in
overeenstemming met de richtlijn voor dit verslag verzamelde gegevens. De
gegevens van Frankrijk hebben betrekking op 2010. Dit is een vermindering met
meer dan een half miljoen in de EU gebruikte dieren ten opzichte van het over
2008 gemelde aantal. Zoals aangegeven in
eerdere verslagen maken knaagdieren en konijnen 80 % uit van het aantal in
de EU gebruikte dieren. De meest gebruikte soort is de muis met 61 % van
het totale gebruik, gevolgd door de rat met 14 %. De tweede meest
gebruikte groep van dieren was, zoals in de vorige jaren, die van de koudbloedigen
die bijna 12,5 % uitmaken. De derde grootste groep van gebruikte dieren
was die van de vogels, goed voor ongeveer 5,9 % van het totale gebruik. Zoals onderstreept in de drie vorige
statistische verslagen werden in 2011 geen mensapen gebruikt als proefdier. III. RESULTATEN III.1. Resultaten
van EU-tabel 1: Soorten en aantal gebruikte dieren III.1.1. Behandeling
en interpretatie van de gegevens in tabel 1.1 Muizen (60,9 %)
en ratten (13,9 %) zijn veruit de meest gebruikte soorten. Knaagdieren en
konijnen samen vertegenwoordigen 80 % van het totale aantal gebruikte
dieren. De tweede meest gebruikte diersoort is die van de koudbloedigen,
namelijk reptielen, amfibieën en vissen, goed voor 12,4 %, gevolgd door
vogels met 5,9 %. De groepen hoefdieren
Artiodactyla en Perissodactyla, waaronder paarden, ezels en
kruisingen (Perissodactyla – onevenhoevigen), varkens, geiten, schapen en runderen (Artiodactyla
– onevenhoevigen), vertegenwoordigen slechts 1,2 % van het totale
aantal in de lidstaten gebruikte dieren. Vleeseters
(carnivoren, waaronder honden en
katten) vertegenwoordigen 0,25 % van het totaal aantal gebruikte dieren,
en niet-menselijke primaten vertegenwoordigen 0,05 % van de in 2011
gebruikte dieren. III.1.2. Vergelijking
met de in vorige verslagen verstrekte gegevens Het doel van dit
verslag is om aan te geven of er in verband met het gebruik van verschillende
soorten belangrijke wijzigingen zijn opgetreden. Er kunnen echter in verhouding
tot voorgaande verslagen geen rigoureuze vergelijkingen worden gemaakt,
aangezien Frankrijk met uitzondering van één verslag in alle verslagen over een
ander jaar rapporteert dan de andere lidstaten. Vergelijking van
de aandelen van de gebruikte diersoorten in 1996, 1999, 2002, 2005, 2008 en
2011 Diergroep || 1996(*) || 1999 || 2002(**) || 2005(***) || 2008(****) || 2011(*****) % Knaagdieren-konijnen || 81,3 || 86,9 || 78,0 || 77,5 || 82,2 || 80,0 % Koudbloedigen || 12,9 || 6,6 || 15,4 || 15, || 9,6 || 12,4 % Vogels || || 4,7 || 5 || 5,4 || 6,4 || 5,9 % Hoefdieren (Artio- en Perissodactyla) || || 1,2 || 1,2 || 1,1 || 1,4 || 1,2 (*)
14 lidstaten rapporteren over 1996, één over 1997 (**) 14 lidstaten rapporteren over 2002, één
over 2001 (***) 24 lidstaten rapporteren over 2005, één
over 2004 (****) 27 lidstaten rapporteren over 2008,
één over 2007 (****) 27 lidstaten rapporteren over 2011, één
over 2010 Er is enige
fluctuatie bij de knaagdieren en konijnen, maar hun aandeel blijft dicht bij
80 %. Voor koudbloedigen lag het aandeel in 1996, 2002, 2005 en 2008
tussen 9,6 en 15 %. In 1999 werd echter het veel lagere percentage van
6,6 % opgetekend. In 2011 nam het gebruik koudbloedigen toe ten opzichte
van het voorgaande verslag, maar het percentage gebruikte dieren lijkt zeer
goed te passen in het cohort van 9,6 tot 15 % van het aantal dieren. Vogels, die het op
twee na hoogste percentage dieren vormen, lijken in 2008 een plafond te hebben
bereikt. Het aantal vogels is in 2011 voor het eerst afgenomen (met meer dan
88 000). De groep van de paarden, ezels en kruisingen
(Perissodactyla, onevenhoevigen) en die van varkens, geiten, schapen en
runderen (Artiodactyla, evenhoevigen) fluctueert rond 1 %. De toevoeging van de
gegevens uit de nieuwe lidstaten sinds 2005, Bulgarije en Roemenië, heeft niet
geleid tot een hoger totaal aantal dieren. Er werd in 2008 juist een daling
gemeld, en deze neerwaartse trend zette in 2011 door (met meer dan 500 000
dieren). Het gebruik van een aantal individuele soorten is echter toegenomen. Er is een duidelijke
toename in het totale aantal bij vijf van de 25 in het verslag opgenomen
soorten. Voor andere soorten is er een netto afname waargenomen. De sterkste toename
in vergelijking met 2008 geldt voor vissen (310 307) en konijnen
(25 000). Voor de soorten die in lagere hoeveelheden worden gebruikt,
d.w.z. minder dan 10 000, is er een stijging waargenomen in het aantal dieren
buiten de categorie overige vleeseters (2 129), paarden, ezels en kruisingen
(710) en andere zoogdieren (2 184). De grootste in 2011
waargenomen daling voor de op grotere schaal gebruikte soorten is die van
ratten, met een daling van meer dan 500 000 dieren. In diezelfde groep is
ook het gebruik van muizen gedaald (met 122 876). Daarnaast heeft er een
significante daling plaatsgevonden in het gebruik van 'overige vogels' (meer
dan85 000) en cavia's (49 401). Het gebruik van
halfapen en niet-menselijke primaten is duidelijk afgenomen. De meest
opmerkelijke procentuele daling geldt voor het gebruik van halfapen
(1 178), hetgeen een daling van 94 % betekent. Het totale aantal
breedneusapen is gedaald van 904 in 2008 tot 700 in 2011 (22,5 %). Het
gebruik van apen van de oude wereld is eveneens gedaald, 7 404 tot 5 312
(28 %). Er is in de EU sinds
1999 geen gebruik van mensapen gemeld. De lidstaten hebben
voor de categorie 'overige' de volgende soorten aangegeven: Overige
knaagdieren: woestijratten
(gerbils),
woestijnspringmuizen (Jaculus jaculus); chinchilla's, bevers,
grondeekhoorns, hamsters, trekhamsters (Cricetulus migratorius) en
verschillende muizensoorten. Andere vleeseters: soorten in het wild levende dieren die worden gebruikt voor zoölogische
en ecologische studies, zoals vossen, dassen, robben, otters en bunzingen. Overige zoogdieren: everzwijnen,
vleermuizen en spitsmuizen, lama's, mollen, Europese bizons en edelherten. Overige vogels: voornamelijk Japanse kwartels (coturnix japonica)
en boomkwartels, hoendersoorten, en zebravinken, kanaries, parkieten,
papegaaien en pluimveesoorten zoals kippen (Gallus gallus domesticus). III.2. Resultaten
van EU-tabel 1: Herkomst van de gebruikte dieren Figuur 1.2 geeft het
percentage dieren weer van de herkomst van verschillende soorten.
Overeenkomstig de gestandaardiseerde EU-tabellen moet de herkomst uitsluitend
worden gerapporteerd voor bepaalde diersoorten. Uit de grafiek blijkt
dat de meeste in 2011 gebruikte soorten afkomstig zijn uit fokcentra in de EU.
Bepaalde soorten, zoals katten, honden, fretten en apen uit de oude wereld zijn
afkomstig uit fokcentra binnen en buiten de EU. Het algemene patroon
in figuur 1.2 over de herkomst van de soorten wijkt weinig af van dat in
eerdere verslagen. Er is een duidelijke voorkeur voor in de EU gefokte dieren.
Het aantal uit de EU afkomstige honden is toegenomen van 72 % tot
85 %, fretten van 71 % tot 76 % en apen uit de oude wereld van
54 % tot 66 %. Het aantal apen uit de nieuwe wereld uit de EU is
echter gedaald, van 99 % tot 92 %, en kwartels uit de EU van
96 % tot 87 %. III.3. Resultaten
van EU-tabel 2: Doel van de proeven Meer dan 60 %
van de dieren werd gebruikt voor onderzoek en ontwikkeling in de geneeskunde,
diergeneeskunde en tandheelkunde, en voor fundamenteel biologisch onderzoek
(fig. 2). De productie en kwaliteitscontrole van producten en toestellen voor
medisch, diergeneeskundig en tandheelkundig gebruik, vergde het gebruik van
14 % van het totale aantal dieren. 8,75% van het totale aantal dieren dat
voor experimentele doeleinden werd gebruikt, was bestemd voor toxicologisch en
ander veiligheidsonderzoek. 'Andere doeleinden',
waarvoor 9 % van het totaal aantal dieren werd gebruikt, omvatten zeer
uiteenlopende experimenten zoals virologie, immunologie voor de productie van
monoklonale en polyklonale antilichamen, fysiologie van de interactie tussen
moeder en foetus bij transgene muizen, behandeling van kanker, farmaceutisch(e)
onderzoek en ontwikkeling, testen van geneesmiddelcombinaties en genetica. De meest significante
verandering ten opzichte van 2008 is de daling van het aantal voor onderzoek en
ontwikkeling in de geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde gebruikte
dieren, net als tussen 2005 en 2008. Ditmaal is het aantal gedaald van 22,8 %
tot 18,8 % (in absolute aantallen dieren bedraagt de daling 575 518).
Het aantal vissen is met 62 000 gedaald en het
aantal 'overige vogels' met 41 500, terwijl het aantal voor fundamenteel
biologisch onderzoek gebruikte dieren scherp is gestegen, van 38 %
tot 46 % (715 519 dieren). Fundamenteel biologisch onderzoek en
onderzoek en ontwikkeling in de geneeskunde en diergeneeskunde zijn de gebieden
die verreweg het hoogste aantal dieren vergen die in de EU voor
wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Het aantal dieren dat
voor toxicologische en andere veiligheidsonderzoeken wordt gebruikt, is
8,75 % van het totaal. Het gaat voor dit verslag om 1 004 873
dieren. De daling van het
aantal dieren dat wordt gebruikt voor toxicologische en andere veiligheidsonderzoeken
in vergelijking met het verslag van 2008 is bescheiden. Toch gaat het om
37 280 dieren. Het percentage dieren
dat voor toxicologische en andere veiligheidsonderzoeken wordt gebruikt, was
9,9 % in 2002, 8,2 % in 2005, 8,7 % in 2008 en 8,75 % voor
dit verslag. De trend voor deze toepassing is zodoende stabiel. Het aantal dieren dat
gebruikt wordt voor de productie en kwaliteitscontrole van hulpmiddelen voor de
geneeskunde, diergeneeskunde en tandheelkunde is gedaald met ongeveer
192 000 dieren. Ondanks de totale afname is het gebruik van konijnen met
meer dan 81 000 gestegen, voor productie en kwaliteitscontrole van
producten en hulpmiddelen voor de geneeskunde en de tandheelkunde. Er zijn ten opzichte van 2008 eveneens
substantiële toenames waargenomen voor muizen (521 000) en vissen
(324 000), die in groter getale wordt gebruikt voor fundamenteel
biologisch onderzoek. Ook het gebruik van vissen (meer dan
83 000) en vogels (meer dan 10 000) voor 'overige experimenten' is
toegenomen. Wat betreft het toenemende gebruik van muizen
voor fundamenteel biologisch onderzoek, gaven de lidstaten aan dat deze werd
veroorzaakt door een toename van onderzoek met transgene muizen, als specifieke
modellen voor onder andere oogonderzoek, botmetabolisme en fertiliteit. Het
gaat bijvoorbeeld om LD50- of ED50-studies, potentie-analyses en
immunogeniciteitsonderzoek, neurowetenschappelijk onderzoek of immunologisch
onderzoek, onderzoek naar de psychopathologische mechanismen van tumoren en
onderzoek om ervaring op te doen in het bepalen van werkingsmechanismen van
ziekten voor behandeldoeleinden. Het toegenomen gebruik van vissen op het
gebied van fundamenteel onderzoek wordt toegeschreven aan onderzoeken naar
visproductie, genetische aspecten, biomoleculair onderzoek, kankeronderzoek,
fysiopathologie en diagnose. Vissen zijn eveneens gebruikt voor neurologisch en
cardiovasculair onderzoek, als gevolg van de bio-energetische eigenschappen van
hun hartcellen. De stijging van het aantal vissen in de
categorie 'overige experimenten' wordt toegeschreven aan eenmalige analyses van
biociden en het telemetrisch bewaken van een aantal veel voorkomende soorten in
hun leefomgeving. Een aantal lidstaten gebruiken vissen onder deze noemer
uitsluitend voor onderzoek naar vaccins. III.4. Resultaten
van EU-tabel 3: Toxicologisch of veiligheidsonderzoek per
productcategorie/onderzoeksdoel Het aantal dieren dat wordt gebruikt voor
toxicologisch of ander veiligheidsonderzoek voor diverse producten, of voor het
testen van mogelijk milieuverontreinigende stoffen, bedroeg
1 004 873, wat 8,75 % vertegenwoordigt van het totale aantal in
2011 voor experimentele doeleinden gebruikte dieren. Van dit totale aantal
vertegenwoordigde het aantal dieren dat werd gebruikt voor toxicologisch of
ander veiligheidsonderzoek aan producten of hulpmiddelen die worden gebruikt in
de geneeskunde, diergeneeskunde en tandheelkunde 39,8 %, waarmee dit de
belangrijkste toepassing was van het gebruik van proefdieren. Het percentage
dieren dat gebruikt werd voor toxicologisch onderzoek naar industriële en
landbouwproducten was 15,9 % van de voor toxicologische en andere
veiligheidsonderzoeken gebruikte dieren. Het percentage dieren dat werd
gebruikt voor de toxicologisch onderzoek naar drie groepen producten/stoffen,
namelijk additieven in voedingswaren voor menselijk gebruik, cosmetica en
huishoudproducten, is zeer klein (0,35 %) in vergelijking met de andere
productgroepen. Het overige toxicologische en veiligheidsonderzoek is met
34,3 % is het op een na grootste doel, waarvoor het grootste aantal dieren
wordt gebruikt. Er is weinig
verandering met betrekking tot het aantal voor toxicologisch onderzoek voor
industriële en landbouwproducten gebruikte dieren in vergelijking met 2008. Het
aantal voor mogelijke milieuverontreinigende stoffen gebruikte dieren is echter
netto gestegen. Het aantal is gestegen van rond 65 000 naar ongeveer
92 000. Er is een
significante daling waargenomen in het aantal dieren gebruikt voor het testen
van voedsel voor dierlijke consumptie in vergelijking met 2008, van 54 000
naar 4 600. Dit is een meer dan tienvoudige daling. Ook voor cosmetica en
toiletartikelen is de daling significant, van 1 960 naar 90 dieren. Dit
moet benadrukt worden, aangezien er sinds 2009 een verbod geldt op tests voor cosmetica
en bestanddelen van cosmetische producten. Het aantal dieren dat
voor ander toxicologisch of veiligheidsonderzoek wordt gebruikt, is echter
substantieel gestegen, van 223 000 tot 345 000 dieren (ongeveer
122 000 dieren, een stijging van 54 %). Ook in het verslag van 2008
was een stijging gemeld. De lidstaten hebben onder deze
titel gebruik van dieren geschaard voor metabolisme-onderzoek, preklinisch
onderzoek, het testen van stoffen en producten voor geneeskunde en
diergeneeskunde, en voor teratologie-onderzoek. Deze dieren worden eveneens
gebruikt voor toxiciteitsonderzoek naar gewervelde in het water levende dieren
die niet onder een andere categorie vallen, voor LD50 en ED50, voor tests op
aanwezigheid van pyrogenen, biotoxines uit algen en andere vervuiling van
levensmiddelen. III.5. Resultaten
van EU-tabel 4: Dieren gebruikt voor onderzoek naar ziekten Het aantal dieren dat
in 2011 werd gebruikt voor onderzoek naar ziekten bij zowel mensen als dieren
vertegenwoordigde ongeveer 57,5 % van alle voor experimentele doeleinden
gebruikte dieren. Het aandeel van de dieren die werden gebruikt voor studies
inzake ziekten bij de mens vertegenwoordigde meer dan 90 % van het totale
aantal voor alle ziektestudies gebruikte dieren. (zie figuur 4.1) In 2011 is het totale
aantal voor studies naar ziekten bij mensen en dieren gebruikte dieren gestegen
met ruim 276 000. Het gebruik van dieren voor specifiek onderzoek naar
dierziekten in 2011 (dat in 2008 met 50 % was afgenomen) is relatief
ongewijzigd ten opzichte van het verslag van 2008. Het gebruik van koudbloedige
dieren is verminderd tot net onder 22 500. Van belang is dat het
totale aantal dieren voor onderzoek naar cardiovasculaire ziekten met meer dan
115 000 is verhoogd. Het aantal dieren voor kankeronderzoek bij mensen is
gestegen met meer dan 250 000. In vergelijking met 2008 zijn er eveneens
meer honden gebruikt, met een totaal van meer dan 1 000. Voor overige
carnivoren is de stijging ongeveer 500, voor overige zoogdieren iets meer dan 300
en voor overige vogels meer dan 2 500. Het aantal ratten
voor ziektestudies is echter met meer dan 250 000 dieren gedaald. In figuur 4.2 toont
het bovenste deel van elke staaf het relatieve percentage van dieren die worden
gebruikt bij studies inzake specifieke dierziekten. Voor deze categorie is een
significante daling van het aantal Artiodactyla zowel als Perissodactyla
geregistreerd. Er is echter een stijging van het aantal vleeseters geobserveerd
voor dezelfde doelstelling. Behalve dat het jaar 2011 vrij rustig is
geweest vanuit diergeneeskundig oogpunt en er dus minder druk was om proeven op
boerderijdieren te nemen, zijn er ook andere door de lidstaten aangegeven
redenen voor een daling op dit gebied, waaronder: - vermindering van de huisvestingscapaciteit
voor vee; - verschuiving van grote, op dieren gebaseerde
naar meer basale, op laboratoriumonderzoek gebaseerde biowetenschappelijke
studies (weefselkweek, cellijnen, etc.); - aangezien met name studies met grotere
dieren duur zijn om uit te voeren, wordt vermoed dat deze voor een aantal
laboratoria te belastend zijn geworden; - studies met grotere dieren worden gewoonlijk vlak
voor klinisch trials gedaan en zijn zodoende cyclisch van aard. Wat betreft het
toegenomen gebruik van carnivoren gaven de lidstaten aan dat deze dieren zijn
gebruikt voor diergeneeskundige trials, studies naar genetische ziekten, voor
onderzoek en ontwikkeling van producten en hulpmiddelen voor diergeneeskunde en
voor onderzoek naar vaccins (bijvoorbeeld tegen leishmaniasis). De gegevens over het
gebruik van de meeste soorten in verband met alle typen studies naar zowel
menselijke als dierziekten zijn vergelijkbaar met die in het verslag van 2008.
Het gebruik van 'overige knaagdieren' voor studies naar menselijke ziekten, met
name voor 'zenuw- en mentale aandoeningen bij mensen' is echter substantieel
afgenomen. III.6. Resultaten
van EU-tabel 5: Dieren gebruikt voor productie en kwaliteitscontrole van
producten voor medische, tandheelkundige en diergeneeskundige toepassingen Het aantal dieren dat
wordt gebruikt in tests voor de productie en kwaliteitscontrole van producten
voor medische, tandheelkundige en diergeneeskundige toepassingen
vertegenwoordigt 13,9 % van het totale aantal dieren dat voor
experimentele doeleinden wordt gebruikt. Het hoogste
percentage dieren op dit gebied (47 %) werd gebruikt om te voldoen aan de
eisen van verschillende wet- en regelgeving van de EU, de Raad van Europa,
nationale wetgeving en van wetgeving buiten de EU. De proeven die werden
uitgevoerd om te voldoen aan de eisen van de EU-wetgeving, inclusief de
Europese Farmacopee, betroffen 35,9 % van de proefdieren in deze
categorie. In vergelijking met
het verslag van 2008 was er een toename van het aantal dieren dat is gebruikt
voor toepassingen die niet krachtens enige regelgeving zijn vereist. Er is
eveneens een lichte stijging van het aantal dieren dat wordt gebruikt voor
nationale wetgeving, ondanks het feit dat het totale aantal dieren voor deze
toepassing is gedaald (192 000). III.7. Resultaten
van geharmoniseerde EU-tabel 6: Herkomst van regelgeving betreffende
dieren gebruikt voor toxicologisch en ander veiligheidsonderzoek Zoals reeds vermeld,
vertegenwoordigt het aantal dieren dat voor toxicologisch en ander
veiligheidsonderzoek wordt gebruikt, 8,75 % van het totale aantal dieren
dat in de EU voor experimentele doeleinden wordt gebruikt. Van dit totaal wordt
56 % van de dieren gebruikt om tegelijk te voldoen aan wettelijke
vereisten die uit verschillende wetgevingen op dit gebied voortvloeien. Proeven
die vereist zijn krachtens de EU-wetgeving, inclusief de Europese Farmacopee,
zijn goed voor het tweede hoogste percentage op dit gebied, namelijk
21,27 %. (zie figuur 6) Positief in
vergelijking met 2008 is dat het percentage van het gebruik van dieren voor het
voldoen aan wettelijke vereisten uit verschillende wetgevingen is gestegen, van
minder dan 50 % naar meer dan 56 %. Ook is het aantal
dieren in de categorie "niet vereist krachtens enige regelgeving"
gedaald. Naast voorbeelden van de gemelde onderzoeken
in de categorie "niet
vereist krachtens enige regelgeving" in het
voorgaande verslag (namelijk interne methoden ter controle van de veiligheid en
doeltreffendheid van biologische diergeneesmiddelen en geneesmiddelen volgens
normen van de betreffende onderneming of bekende internationale normen),
meldden de lidstaten voorbereidende studies voor het bepalen van doses, het
optimaliseren van aantallen en deelnemers (bijv. diersoorten, rassen, leeftijd)
en het toetsen van het werkingsmechanismen van toxische verschijnselen die
geassocieerd worden met klinisch goedgekeurde geneesmiddelen, of
combinatiestudies naar klinisch goedgekeurde geneesmiddelen. III.8. Resultaten
van EU-tabel 7: Dieren gebruikt voor toxiciteitsproeven in toxicologisch
en ander veiligheidsonderzoek Het hoogste
percentage (47 %) bij het gebruik van dieren voor toxicologisch en ander
veiligheidsonderzoek hing samen met acute- en subacute-toxiciteitsproeven.
Bijna 15 % van de dieren werd gebruikt voor het testen van kankerverwekkendheid,
mutageniteit en reproductietoxiciteit. Het op een na grootste percentage, 22
procent, is gebruikt voor andere toxicologische en veiligheidsonderzoeken (zie
figuur 7). Naast het soort onderzoek dat wordt
gerapporteerd onder 'andere toxicologische en veiligheidsonderzoeken' in het
voorgaande verslag (namelijk naar neurotoxiciteit, toxicokinetica, onderzoeken
van de biologische beoordeling van medische hulmiddelen: intracutaan
reactiviteitsonderzoek bij konijnen, onderzoek naar de penetratie van nanodeeltjes
door weefsel en de biocompatibiliteit ervan, onderzoek naar de beoordeling van
het sensitiseringspotentieel van kleurstoffen in de textielindustrie en
farmacologische studies als onderdeel van veiligheidsonderzoek), rapporteerden
de lidstaten dat onder dit hoofdstuk ook onderzoek naar bepaalde dieren omvatte
dat is uitgevoerd op huisdieren aan de hand van verschillende wettelijke normen
als US EPA, FDA, onderzoek om het residu vast te stellen van diergeneesmiddelen
in kalveren en mestkuikens, onderzoek ter bepaling van de non-toxiciteit en
omkeerbaarheid van toxinen en de doeltreffendheid van vaccins (tegen blauwtong
en clostridiuminfectie). Door te kijken naar
zowel de cijfers als de relatieve percentages van het gebruik van dieren in
vergelijking met de eerdere verslagen, zijn er twee merkbare verschillen: In de laatste vier
verslagen is er een continue stijging in het percentage dieren dat wordt
gebruikt voor onderzoek naar acute en subacute toxiciteit, van 36 % naar
42 %, 45 % en 47,5 %. Dit is sinds het laatste verslag een
toename van meer dan 8 400 dieren. In tegenstelling tot
de vorige drie verslagen, waarin een gestage daling werd geobserveerd, is het
aantal voor reproductieve-toxiciteitsonderzoeken gebruikte dieren in 2011
gestegen naar 11,35 % ten opzichte van 9 % in 2008. Dit betekent een
toename met bijna 19 000 dieren. III.9. Resultaten
van EU-tabel 8: Aard van toxiciteitsproeven uitgevoerd in het kader van
toxicologisch of ander veiligheidsonderzoek van producten Uit figuur 8 blijkt
dat de meeste dieren waarop proeven inzake acute of subacute toxiciteit worden
uitgevoerd zijn bedoeld voor medische, tandheelkundige en diergeneeskundige
toepassingen of ander toxicologisch en veiligheidsonderzoek. Voor eigenschappen
van irritatie/sensitisatie en voor kankerverwekkendheid/mutageniciteit en
reproductieve toxiciteit vertonen de drie toepassingscategorieën - geneeskunde,
landbouw en industriële producten - een vergelijkbaar patroon van gebruik van
dieren. Het grootste aantal dieren in subchronische en chronische
toxiciteitsproeven wordt echter voornamelijk ingezet voor geneeskunde,
tandheelkunde en diergeneeskunde. Producten die zijn
bedoeld voor medische, tandheelkundige en diergeneeskundige toepassingen
vergden in totaal het grootste aandeel van de voor de verschillende types
proeven gebruikte dieren, namelijk ongeveer 39 %. In vergelijking met 2008
is het aantal dieren dat in 2011 is gebruikt gedaald met meer dan 130 000. Het op een na hoogste
aandeel is van 'overige' toxicologische onderzoeken, meer dan 34 %
(22 % in 2008). Dit is een stijging met 122 000 dieren. Het op twee
na hoogste aantal dieren werd gebruikt voor onderzoek naar mogelijke en
feitelijke verontreinigingen in het milieu in het algemeen, namelijk 92 000
dieren oftewel 9 %. [1] Behalve één lidstaat, die gegevens over 2010 indiende. [2] PB L 358 van
18.12.1986, blz. 1. [3] COM (94) 195 definitief [4] COM (1999) 191 definitief [5] COM (2007) 675 definitief [6] COM(2010) 511 definitief /2