This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0690
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL STRENGTHENING THE SOCIAL DIMENSION OF THE ECONOMIC AND MONETARY UNION
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VERSTERKING VAN DE SOCIALE DIMENSIE VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VERSTERKING VAN DE SOCIALE DIMENSIE VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE
/* COM/2013/0690 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VERSTERKING VAN DE SOCIALE DIMENSIE VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE /* COM/2013/0690 final */
Mededeling van de Commissie
aan het Europees Parlement en de Raad Versterking van de sociale dimensie van de Economische en Monetaire
unie 1. INLEIDING Op 28
november 2012 is de Europese Commissie met een blauwdruk[1] gekomen voor een hechte
Economische en Monetaire unie (EMU). Deze blauwdruk biedt een visie op een
sterke en stabiele architectuur voor de politieke, de budgettaire en de
economische component van de EMU. De Europese Raad van december 2012 viel de
ontwikkeling van de sociale dimensie van de EMU, inclusief sociale dialoog,
bij. Daartoe
heeft de Europese Raad van juni 2013 opnieuw gezegd dat de sociale dimensie
moet worden versterkt en benadrukt dat het van belang is dat de sociale en
arbeidsmarktsituatie in de EMU beter wordt gevolgd en meegewogen, met name door
passende werkgelegenheidsindicatoren en sociale indicatoren te gebruiken als
onderdeel van het Europees-semesterproces voor economische beleidscoördinatie.
De Europese Raad wees er ook op dat een betere coördinatie van het sociaal- en
werkgelegenheidsbeleid, waarbij de nationale bevoegdheden ten volle worden
geëerbiedigd, noodzakelijk is, en vestigde de aandacht op de rol van de sociale
partners en sociale dialoog, zowel op EU- als op nationaal niveau. Ook het
Europees Parlement heeft zijn standpunten over de prioriteiten voor het tot
stand brengen van een echte EMU kenbaar gemaakt, en beveelt in het bijzonder
een sociaal pact voor Europa aan[2]. Met deze
mededeling over het versterken van de sociale dimensie van de EMU draagt de
Commissie verder bij tot het debat over een hechtere EMU, met dien verstande
dat de
algemene sociale agenda een aangelegenheid voor de 28 lidstaten is. Ook zij erop gewezen dat het werkgelegenheidsbeleid en
het sociaal beleid overwegend een nationale bevoegdheid van de lidstaten zijn.
De Commissie stelt een aantal initiatieven voor om de sociale dimensie
van de EMU te versterken. Drie aspecten krijgen bijzondere aandacht:
i. scherper
toezicht op de uitdagingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied en meer
beleidscoördinatie;
ii. meer
solidariteit en krachtigere actie inzake werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit;
iii. sterkere
sociale dialoog. 2.
VERSTERKING VAN DE SOCIALE DIMENSIE VAN DE EMU 2.1 Algemene sociale
dimensie van de Europa 2020-strategie Bij de bepaling
en de uitvoering van haar beleid en optreden moet de EU uit hoofde van de
Verdragen rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van een
hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale
bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting en een hoog niveau van
onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid (artikel 9 VWEU). Met de
vaststelling van de Europa 2020-strategie is het sociaal beleid voor de eerste
keer centraal gesteld bij de economische strategie van de EU. In het kader van
Europa 2020 heeft de EU hoofddoelen vastgesteld met het oog op meer
arbeidsparticipatie, minder schooluitval, meer afgestudeerden tertiair of
equivalent onderwijs en het uit de armoede halen van minstens 20 miljoen
mensen. Deze hoofddoelen vormen de kern van de EU-strategie voor slimme,
duurzame en inclusieve groei. De doelen geven al vorm aan het sociaal beleid in
de EU. Er wordt uitvoering gegeven aan EU-sleutelbeleidslijnen en
EU-maatregelen, waaronder het in april 2012 gepresenteerde werkgelegenheidspakket,
het werkgelegenheidspakket voor jongeren van december 2012 en het pakket
sociale-investeringsmaatregelen van februari 2013. Wanneer de
Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse ("Annual Growth Survey")
actieprioriteiten op nationaal en EU-niveau stelt, wil zij ervoor zorgen dat de
lidstaten hun begrotingen en beleid aanpassen om in het bijzonder een hoog
niveau van werkgelegenheid en sociale cohesie te waarborgen. Eén keer per jaar,
bij het evalueren van de economische en sociale vooruitgang van elke
EU-lidstaat in het kader van het Europees-semesterproces en het formuleren van
landenspecifieke aanbevelingen als richtsnoer voor het nationale beleid, wijst
de Commissie belangrijke economische en sociale uitdagingen voor de EU en voor
de eurozone aan. Het Europees semester biedt daarom het geschikte kader voor de
sturing en de monitoring van de economische en sociale hervormingen in de
lidstaten. Voorts heeft de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en
sociale integratie bijgedragen tot de sturing van structurele hervormingen op
sociale beleidsterreinen. De crisis heeft echter
duidelijk gemaakt dat het economisch beleid in bepaalde lidstaten onhoudbaar
was en ook structurele zwakke punten van de Europese economie en de governance
op EU-niveau aan het licht gebracht. In antwoord op
de crisis is sterk de nadruk gelegd op de nodige structurele hervormingen, met
name voor de lidstaten die financiële bijstand ontvangen (de
“programmalanden”), en ruimer via landenspecifieke aanbevelingen voor andere
lidstaten. Door de economische
crisis is het moeilijker om de doelstellingen van Europa 2020 te halen: de
werkloosheid is in de meeste lidstaten gestegen en de ongelijkheden in de
werkgelegenheidssituatie en sociale situatie van de lidstaten zijn toegenomen. In
juli 2013 waren ongeveer 26,6 miljoen mensen in de EU-28 werkloos, van wie meer
dan 19,2 miljoen in de eurozone. Bijna een vierde van de economisch
actieve jongeren in Europa is werkloos: 23,4 % (5,6 miljoen) in the
EU-28 in juli 2013 en 24 % (3,5 miljoen) in de eurozone. Sinds 2009
nemen armoede en sociale uitsluiting toe, vooral in de Zuid-Europese en
Oost-Europese lidstaten. In sommige landen ging de correctie van
onevenwichtigheden gepaard met een dalende productie, stijgende werkloosheid en
dalende beschikbare inkomens, terwijl andere landen tot nu toe blijk hebben
gegeven van op zijn minst enige veerkracht. Deze laatste groep landen beschikt
gewoonlijk over een beter functionerende arbeidsmarkt en steviger sociaal
vangnet, en heeft de vruchten geplukt van structurele hervormingen die ruim
voor de crisis waren doorgevoerd[3]. Toch is onder zeer
moeilijke omstandigheden vooruitgang geboekt. De versterking van de economische
governance van de EU en de maatregelen om aanpassingen op landenniveau
gemakkelijker te maken, blijken doeltreffend te zijn en leggen de grondslagen
om het economisch herstel en het scheppen van banen te activeren en te steunen.
Om de uitdagingen die nog wachten aan te pakken, is het van belang de sociale
dimensie van de EMU te versterken om een beter inzicht te krijgen in het
sociaal beleid en de sociale ontwikkelingen. 2.2 De sociale dimensie van de EMU De EMU kan slechts goed
functioneren indien de governancestructuren ervan worden vervolledigd om
blijvende ongelijkheden die een bedreiging kunnen vormen voor de financiële en
economische stabiliteit van de monetaire unie als geheel, voor onze welvaart en
uiteindelijk voor onze sociale markteconomie, te voorkomen en te corrigeren. In een monetaire unie is het cruciaal dat de economie zich
werkelijk kan aanpassen. De crisis heeft laten zien dat de werking van de
monetaire unie tekortschiet, hoewel belangrijke stappen zijn genomen om de
economische governance van de EU te versterken. De economische en sociale prijs
was heel hoog doordat de nodige hervormingen te vaak op zich hebben laten
wachten door politieke omstandigheden. Structurele hervormingen met het oog op
meer werkgelegenheid, een sterker concurrentievermogen en grotere
sociaal-economische kansen kunnen veel tijd vergen en lijken vaak moeilijk te
realiseren in een economische neergang. Bij een economische opleving kan het
dan weer allemaal niet zo dringend lijken. Maar wanneer niet de nodige
maatregelen worden genomen, kan dit leiden tot negatieve overloopeffecten en de
economische grondslagen van de monetaire unie als geheel aantasten. In het
collectieve belang van de monetaire unie moet worden gezorgd voor een goede
verwezenlijking van de structurele hervormingen die uitdagingen op sociaal en
werkgelegenheidsgebied aanpakken. De lidstaten moeten elkaar daarbij steunen. Bij werkloosheid en
sociale problemen verliezen grote delen van de bevolking of de samenleving als
geheel inkomen. Ook het concurrentievermogen en het groeipotentieel van de
betrokken economieën krijgen te lijden doordat te weinig gebruik wordt gemaakt
van of niet wordt geïnvesteerd in huidig en toekomstig menselijk kapitaal.
Aanhoudende werkloosheid en sociale ongelijkheden kunnen ook de politieke en
publieke steun doen afnemen en de stabiliteit van regeringen en hun vermogen om
een goed beleid te voeren aantasten. Indien geen collectieve actie wordt
ondernomen om ervoor te zorgen dat uitdagingen op sociaal en
werkgelegenheidsgebied tijdig en doeltreffend worden aangepakt, kunnen er
langdurige ongelijkheden ontstaan. De
"sociale dimensie van de EMU" heeft betrekking op het vermogen van
economische governancemechanismen en beleidsinstrumenten om problematische
ontwikkelingen en uitdagingen in verband met sociaal en werkgelegenheidsbeleid
in de EMU vast te stellen, mee te wegen en aan te pakken. Een sterkere sociale
dimensie zou ertoe moeten bijdragen dat alle lidstaten hun groei- en
werkgelegenheidspotentieel realiseren, de sociale cohesie moeten verbeteren en
de toename van ongelijkheden moeten voorkomen, in overeenstemming met de
Verdragen en de Europa 2020-strategie. Op de volgende punten
moet vooruitgang worden geboekt: ·
de
ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied in de EMU moeten beter
kunnen worden gevolgd met het oog op een betere coördinatie van een tijdige en
geschikte beleidsrespons; ·
er
moet een beroep worden gedaan op EU-actie en -financiering om de werkloosheid
(onder andere van jongeren) en sociale problemen doeltreffend en duurzaam aan
te pakken; ·
de
stappen in de richting van meer verantwoordelijkheid en economische discipline
moeten samengaan met meer solidariteit en financiële steun; ·
de
bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit binnen de
EU moeten worden beperkt; ·
de
sociale dialoog moet een grotere rol spelen bij de ontwikkeling van eurozone-
en nationale strategieën, via een passende betrokkenheid van de sociale
partners. 3.
VERSCHERPING
VAN HET TOEZICHT OP DE UITDAGINGEN OP SOCIAAL EN WERKGELEGENHEIDSGEBIED EN MEER
BELEIDSCOÖRDINATIE In antwoord op de crisis
heeft de EU onder andere de economische governance van de EMU en het
multilateraal toezicht versterkt, in het bijzonder in de eurozone. Dit vond
plaats in het kader van het Europees-semesterproces voor economische
beleidscoördinatie. Met de vaststelling van Verordening (EU) nr. 1176/2011 is
een nieuw toezichtmechanisme ingevoerd, dat macro-economische
onevenwichtigheden moet voorkomen en vergezeld gaat van handhavingsmiddelen. Zoals in de
blauwdruk van de Commissie is opgemerkt, is de EMU flink vertimmerd, maar is
het werk nog niet af. Hoewel werkgelegenheid en socialezekerheidsstelsels in de
eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lidstaten zijn, houdt de opbouw
van een echte EMU met een sociale dimensie in dat binnen het bestaande
governancekader instrumenten en mechanismen voor sociaal en
werkgelegenheidsbeleid worden ontwikkeld of versterkt. Er moet
vooruitgang worden geboekt met betrekking tot het meewegen van de sociale
dimensie bij het toezicht op de macro-economische onevenwichtigheden. Deze vooruitgang
is ook meer algemeen nodig in het Europees semester voor economische
beleidscoördinatie, en kan worden bereikt door het bestaande kader voor de
coördinatie van sociaal en werkgelegenheidsbeleid te versterken. De sociale
dimensie beter meewegen bij het toezicht op macro-economische
onevenwichtigheden zou bijdragen tot een betere ontwikkeling van het beleid dat
wordt aanbevolen aan landen die zich in een fase van macro-economische
aanpassing bevinden. Bovendien is
het van belang dat belangrijke ongunstige ontwikkelingen op sociaal en
werkgelegenheidsgebied vroeg worden ontdekt, en dat de coördinatie en
monitoring van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid beter wordt. Dit zou
zorgen voor effectieve beleidsresponsen en convergentie op deze gebieden bevorderen.
Tot de bevordering van convergentie zou worden bijgedragen door van elkaar te
leren, beste praktijken uit te wisselen en te benchmarken. 3.1 Verscherping van de
monitoring van ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied als
onderdeel van het macro-economisch toezicht De procedure inzake
macro-economische onevenwichtigheden (MIP) is in 2011 ingevoerd om de EMU een
toezichtmechanisme – en middelen voor de handhaving daarvan – te geven waarmee
ernstige onevenwichtigheden kunnen worden voorkomen en gecorrigeerd. De MIP
bestrijkt een groot aantal kwesties, waarbij het onder andere kan gaan om
externe duurzaamheid, concurrentievermogen, kredieten en schulden, prijzen van
de activa en financiële stabiliteit. Aandacht voor elk van deze kwesties helpt bij
het bereiken van de overkoepelende doelstelling te zorgen voor
macro-economische stabiliteit. In het bijzonder kan deze aandacht ertoe
bijdragen dat boom-bustcycli worden voorkomen en bustfases, waarin een
vertrouwenscrisis op de financiële markten, kapitaalvlucht en wijdverspreide
vermindering van de hefboomwerking gepaard gaan met een economische depressie
en sociale problemen, worden beheerst. Zoals de recente
ervaring van een aantal landen van de eurozone leert, brengen schadelijke
macro-economische onevenwichtigheden die gedeeltelijk verband houden met de
toename van de particuliere en publieke schuldenlast en een aanhoudend verlies
van concurrentievermogen ernstige risico's mee voor de groei- en
werkgelegenheidsvooruitzichten en de welvaart van een land. Het is dan ook
cruciaal dat potentiële risico's vroeg worden ontdekt en dat schadelijke
macro-economische onevenwichtigheden worden voorkomen. Sociale kwesties zijn
tot dusver niet uitdrukkelijk aan bod gekomen bij de uitvoering van de MIP.
Deze kwesties uitdrukkelijker aan bod laten komen, zou in verscheidene
opzichten voordelen opleveren. Er zou een beter inzicht kunnen worden gekregen
in de risico's van dergelijke onevenwichtigheden op het vlak van werkloosheid,
armoede en ruimere sociale gevolgen. Ook zouden daardoor de sociale
ontwikkelingen tijdens de aanpassingsprocessen beter begrepen kunnen worden.
Die betere kennis zou uiteindelijk helpen bij het vaststellen van
beleidsmaatregelen om onevenwichtigheden te corrigeren en de sociale gevolgen daarvan
tot het uiterste terug te brengen. De MIP bestaat uit een
aantal stappen. De procedure begint met het jaarlijkse
waarschuwingsmechanismeverslag en een scorebord van indicatoren. Daarna vinden
specifieke diepgaande evaluaties plaats voor de landen waarvoor in het kader
van het waarschuwingsmechanismeverslag is gebleken dat onevenwichtigheden
dreigen. Dit leidt tot landenspecifieke aanbevelingen en eventueel tot
actieplannen met corrigerende maatregelen voor landen met buitensporige
onevenwichtigheden. De sociale implicaties van onevenwichtigheden moeten beter
worden meegewogen in het huidige kader voor toezicht op macro-economische
onevenwichtigheden door de algemene MIP-analyse aan te vullen met indicatoren
over sociale en werkgelegenheidskwesties. In het
waarschuwingsmechanismeverslag is werkloosheid al een van de kernindicatoren.
Om de sociale implicaties van macro-economische onevenwichtigheden beter weer
te geven, zouden een beperkt aantal aanvullende sociale en
werkgelegenheidsindicatoren kunnen worden toegevoegd. Met het oog op het
Europees semester van 2014 zouden de volgende aanvullende indicatoren kunnen
worden ingevoerd (zie de indicatieve tabel in de bijlage):
i. de
participatiegraad;
ii. het
percentage langdurig werklozen;
iii. het
jeugdwerkloosheidscijfer (aangevuld door het percentage jongeren dat niet werkt
en geen onderwijs of opleiding volgt (NEET's));
iv. het percentage
van de bevolking dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting (aangevuld
door de drie subindicatoren: het armoederisicopercentage, het percentage van de
bevolking dat aan ernstige materiële deprivatie lijdt, het percentage van de
bevolking dat in huishoudens met een lage arbeidsintensiteit woont). Voor de keuze van deze
indicatoren zullen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad samenwerken. In diepgaande
evaluaties en andere relevante beleidsdocumenten zou regelmatig een stuk
moeten worden gewijd aan de ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied
in het geanalyseerde land. Daarbij moet een groter aantal sociale indicatoren
en analyse-instrumenten worden gebruikt dan die in het scorebord van het
waarschuwingsmechanismeverslag. Dit zou de verwevenheid van stijgende
onevenwichtigheden en sociale ontwikkelingen duidelijker maken en dus helpen
bij het formuleren van een beleidsaanpak. 3.2 Ontwikkeling van
een scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied en
versterking van de coördinatie van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid Zoals in de
blauwdruk van de Commissie is uiteengezet, moeten de coördinatie van en het
toezicht op het sociaal en werkgelegenheidsbeleid binnen de governance van de
EMU worden geïntensiveerd, en moet de convergentie op deze gebieden worden
bevorderd. Sinds de vaststelling
ervan 15 jaar geleden biedt de Europese werkgelegenheidsstrategie een kader
voor de coördinatie van het beleid inzake het scheppen van banen, dat
vergelijkbaar is met het kader voor het economisch beleid en ook de
convergentie naar gemeenschappelijk afgesproken, controleerbare en regelmatig
bijgewerkte doelstellingen beoogt[4]. De Europa 2020-strategie legt sterk de nadruk op de sociale
en werkgelegenheidsdimensie en bevat specifieke doelstellingen op het gebied
van werkgelegenheid en armoedebestrijding. Het ontwerp van het gezamenlijk
verslag over de werkgelegenheid, dat als onderdeel van de jaarlijkse
groeianalyse van de Commissie wordt gepubliceerd,
onderzoekt uitdagingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied en de
beleidsresponsen van de lidstaten, en dient als basis voor nadere analyse, meer
toezicht en meer coördinatie in het hele Europees semester[5]. Globaal gezien
zet de Europa 2020-strategie een doeltreffend systeem van
economische governance op
om de beleidsacties op EU-niveau en nationaal niveau te coördineren. Op de Raad EPSCO hebben
de ministers al verklaard bereid te zijn[6] om de huidige
monitoringinstrumenten verder te onwikkelen[7] en het
multilaterale toezicht en de beleidscoördinatie te versterken met een scorebord
van sociale en werkgelegenheidsindicatoren. De Commissie stelt voor
een scorebord van kernindicatoren te ontwikkelen dat in haar ontwerp van het
gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid moet worden gebruikt om
ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied te volgen. Het moet
dienen als analyse-instrument aan de hand waarvan belangrijke sociale en
werkgelegenheidsproblemen beter en vroeger kunnen worden vastgesteld, in het
bijzonder die met potentiële gevolgen buiten de nationale grenzen[8]. Dit scorebord
zou bestaan uit een beperkt aantal kernindicatoren die specifiek betrekking
hebben op sociale en werkgelegenheidsontwikkelingen die de werkgelegenheid, de
sociale cohesie en het menselijk kapitaal ernstig kunnen aantasten en negatieve
gevolgen kunnen hebben voor de groei en het concurrentievermogen van een
lidstaat. Het zou worden opgenomen in het ontwerp van het gezamenlijk verslag
over de werkgelegenheid om een gerichtere basis te bieden voor een scherper
multilateraal toezicht op het sociaal en werkgelegenheidsbeleid en
ontwikkelingen helpen vaststellen waarvoor scherpere responsen van het sociaal
en werkgelegenheidsbeleid vereist zijn[9]. De volgende
kernindicatoren (zie de indicatieve tabel in de bijlage) kunnen negatieve
ontwikkelingen in een redelijk vroeg stadium helpen opsporen en ertoe bijdragen
dat verdere achteruitgang wordt voorkomen:
i. het
werkloosheidscijfer en de ontwikkeling daarvan;
ii. het
NEET-percentage (jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding
volgen) en het jeugdwerkloosheidscijfer;
iii. het reële
beschikbare inkomen van huishoudens (bruto);
iv. het percentage
van de bevolking in de werkende leeftijd dat risico loopt op armoede;
v. ongelijkheden
(verhouding S80/S20). De interpretatie van het
scorebord mag niet op mechanische wijze gebeuren en een gedetailleerdere
interpretatie ervan moet gebaseerd zijn op bestaande instrumenten (de monitor
van de werkgelegenheidsprestatie[10], de
prestatiemonitor sociale bescherming[11], het
gemeenschappelijk evaluatiekader[12]) en
overeengekomen gegevensverzamelingen zoals de Europese arbeidskrachtenenquête
en de EU-statistiek van inkomen en levensomstandigheden. De sociale en
werkgelegenheidsindicatoren voor het scorebord moeten de belangrijkste
verschijnselen voor elk land weergeven en de ernstigste problemen en
ontwikkelingen in een vroeg stadium vaststellen, voordat het land te sterk
afwijkt van zijn vroegere prestatie of van de rest van de EU. Door de
belangrijkste uitdagingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied in de EU te
helpen opsporen en een tijdige beleidsrespons te bevorderen, zou het scorebord
ook bijdragen tot het bereiken van de Europa 2020-doelstellingen. Om de sociale en
arbeidsmarktsituatie beter te monitoren en mee te wegen, moet het specifieke
scorebord van
sociale en werkgelegenheidsindicatoren worden overeengekomen in overleg tussen
de Commissie en de Raad en op tijd klaar zijn voor het Europees semester van
2014. Zodra het
door de Raad
is goedgekeurd, zal het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de
werkgelegenheid met daarin het voorgestelde scorebord naar de Europese Raad
worden gestuurd als onderdeel van de jaarlijkse groeianalyse. Het scorebord
zou worden besproken met het Europees Parlement en ook met de sociale partners. Samen met de scherpere
monitoring van ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied in het kader
van de in punt 3.1 beschreven procedure inzake macro-economische
onevenwichtigheden, zal het scorebord van kernindicatoren op sociaal en
werkgelegenheidsgebied ertoe bijdragen dat sociale en
werkgelegenheidsaangelegenheden beter worden geïntegreerd in het algemene
beleidslandschap. Het zou in aanmerking worden genomen bij de werkzaamheden
van de Raad en de Comités met het oog op de voorjaarsbijeenkomst van de
Europese Raad.. 3.3 Een sterkere coördinatie van het
sociaal en werkgelegenheidsbeleid in het kader van het Europees semester Het is belangrijk dat
het sociaal en werkgelegenheidsbeleid in het kader van het Europees semester
meer wordt gecoördineerd. Daarvoor is een duidelijke, gemeenschappelijke
analyse van kernfactoren vereist, die de meest urgente vereiste maatregelen en
hervormingen belicht. Het gemeenschappelijk
evaluatiekader, de monitor van de werkgelegenheidsprestatie en de
prestatiemonitor sociale bescherming zijn de drie instrumenten die momenteel
worden gebruikt om landenspecifieke uitdagingen vast te stellen en prestaties
tussen de lidstaten te vergelijken en te rangschikken. Deze veelomvattende
instrumenten beogen uiteindelijk belangrijke uitdagingen op de arbeidsmarkt en
op sociaal vlak waarmee de lidstaten bij hun vorderingen op de weg naar de
Europa 2020-doelen geconfronteerd worden, vast te stellen en daarover
overeenstemming te bereiken. Het scorebord zou geen herformulering van de
beleidsdoelstelling van Europa 2020 zijn, maar veeleer de bedoeling hebben
om ontwikkelingen in de sociaal-economische situatie in de EU die van
dichterbij moeten worden gevolgd, aan het licht te brengen. Het zou deze
monitoringinstrumenten aanvullen. De benchmarking en
prestatiebeoordeling die al in het kader van de bestaande instrumenten
plaatsvinden, moeten worden gesteund en uitgebouwd, ook in het kader van de
werkzaamheden van het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale
bescherming. In de monitor van de werkgelegenheidsprestatie wordt de prestatie
van de lidstaten gebenchmarkt door deze visueel weer te geven ten opzichte van
de lidstaten die volgens de statistieken het best presteren, terwijl de
prestatiemonitor sociale bescherming een dashboard bevat van 20 kernindicatoren
op sociaal gebied met het oog op een totaalbeeld van de belangrijkste
wijzigingen in de sociale situatie in Europa en de vaststelling van
"belangrijke sociale ontwikkelingen die in de gaten moeten worden
gehouden". Een op basis van de
beste prestatie ontwikkelde beleidsoriëntatie in de vorm van gedetailleerde
richtsnoeren of aanbevelingen van de Raad – zoals in het geval van de
Jeugdgarantie – kan helpen om beste praktijken te verspreiden en om de
inspanningen van de regeringen en belanghebbenden te richten op de uitdagingen
die voor de EU als geheel van belang zijn. Tot beste praktijken en benchmarks
komen, kan de totstandbrenging van dynamischere arbeidsmarkten steunen en
banenrijke groei bevorderen. Via een sterkere
beleidscoördinatie zouden beste praktijken kunnen worden bevorderd op gebieden
zoals de kwaliteit van het actieve arbeidsmarktbeleid, hervormingen die de
arbeidsmarktsegmentatie aanpakken, en de ontwikkeling van menselijk kapitaal.
Op het gebied van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening zal de verdere
verspreiding van goede praktijken worden bevorderd via een netwerk van openbare
diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's). Met haar recente voorstel voor
nauwere samenwerking tussen ODA's[13] heeft de
Commissie een algemeen kader voor benchmarking en wederzijds leren voorgesteld
dat een zinvolle vergelijking van de prestatie van ODA's mogelijk zou maken. Voor het behouden van
gezonde economische grondslagen in de hele EU is het ook van belang dat de
sociale diensten goed presteren, zodat de mensen de mogelijkheid en kans hebben
om aan de economie deel te nemen en een beroep te doen op de sociale diensten.
In dit verband is er nog ruimte om de uitwisseling van beste praktijken in het
sociaal beleid te intensiveren via de open coördinatiemethode. Het is van belang dat
deze instrumenten het nieuwe scorebord voor sociaal en werkgelegenheidsbeleid
aanvullen. Daarom zal de Commissie met het Europees Parlement en de Raad
bespreken hoe de coördinatie van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid verder
kan worden versterkt door deze instrumenten op aanvullende basis te gebruiken
als onderdeel van het Europees semester. 4. VERANTWOORDELIJKHEID, SOLIDARITEIT
EN VERSTERKT OPTREDEN INZAKE WERKGELEGENHEID EN ARBEIDSMOBILITEIT 4.1 Meer
solidariteit door sterkere financiële instrumenten Door de economische
crisis zijn de ongelijkheden en het risico van langdurige uitsluiting vergroot
en staan de overheidsuitgaven onder zware druk. Als gevolg daarvan moeten de
lidstaten prioriteiten voor sociale investeringen stellen en de sociale
dienstverlening moderniseren. Dat betekent dat zij hun strategieën voor actieve
integratie moeten verbeteren en hun sociale budgetten efficiënter en
doeltreffender moeten gebruiken. Op 20 februari 2013 stelde de Commissie een
pakket "sociale investeringen" voor, waarmee zij
de lidstaten een richtsnoer wil bieden voor de verbetering van de efficiëntie,
de doeltreffendheid en de adequaatheid van hun socialebeschermingsstelsels, met
de nadruk op sociale investeringen. Om een echte sociale
dimensie van de EMU te ontwikkelen, moet het potentieel van de EU-begroting ten
volle worden benut. Voor de periode 2014-2020 zijn meer middelen en programma's
beschikbaar. De Europese structuur- en investeringsfondsen zullen de uitvoering
van de noodzakelijke hervormingen en de modernisering van het sociale beleid
door de lidstaten blijven stimuleren. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) zal een
belangrijke rol blijven spelen; bij de voorbereiding van
partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's voor de periode
2014-2020 kan een grotere focus van de middelen van de EU op een degelijk
werkgelegenheids- en sociaal beleid in verschillende lidstaten een krachtige
stimulans voor groei zijn. Het nieuwe programma
voor werkgelegenheid en sociale innovatie kan helpen bij de verspreiding van
innovatieve en kostenefficiënte werkgelegenheids- en sociaalbeleidsmaatregelen
in de lidstaten, en het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen zal
materiële bijstand verstrekken aan degenen die er het meest behoefte aan
hebben. Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering blijft een
instrument van Europese solidariteit met werknemers die te lijden hebben van
grootschalige afvloeiingen als gevolg van veranderingen in de mondiale en
regionale handelspatronen. Het
Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (JWI) is opgezet om de lidstaten te helpen
uitvoering te geven aan de jongerengarantieregeling in gebieden waar de
jeugdwerkloosheid meer dan 25 % bedraagt. De Europese Raad heeft in juni
beslist dat de voor het JWI bestemde begrotingspost van 3 miljard euro
direct moet worden ingezet in 2014-15, en moet worden aangevuld door bijdragen
uit ESF-programma's van ten minste 3 miljard euro. Het JWI bewijst dat er
een sterke politieke wil bestaat om gezamenlijk een belangrijke sociale en
werkgelegenheidsuitdaging aan te pakken die bepaalde landen en regio's
onevenredig hard treft, maar die een negatief effect heeft op de EU als geheel.
Gelet op de urgentie helpt de Commissie de lidstaten momenteel bij het
opstellen van hun uitvoeringsplannen voor de jongerengarantie; zij verwacht hun
volledige versies en voorstellen voor financiële programmering uiterlijk eind
2013 te ontvangen. 4.2 Beter
optreden voor werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit Een cruciaal aspect van
de sociale dimensie van de EMU is het invoeren van een werkgelegenheidsbeleid
dat de veerkracht van de arbeidsmarkt vergroot, de werkgelegenheid en het
concurrentievermogen behoudt en de creatie van nieuwe banen ondersteunt die in
de plaats moeten komen van die welke door de economische herstructurering
verloren gaan. Zoals in het werkgelegenheidspakket 2012[14] is benadrukt, vergt dit
ondersteunende maatregelen aan zowel de aanbods- als de vraagzijde van de
arbeidsmarkt. De lidstaten moeten snel hun nationale banenplannen uitvoeren, en
daarbij rekening houden met de desbetreffende landenspecifieke aanbevelingen. Een van de dringendste
uitdagingen op het gebied van de werkgelegenheid bestaat erin, jongeren te
helpen zich op de arbeidsmarkt te begeven en ondanks de ongunstige economische
context hun potentieel te bewaren. Europa heeft dienaangaande actie ondernomen
nu in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief is beslist dat elke
lidstaat een jongerengarantieregeling moet invoeren en middelen zijn
gereserveerd om deze centrale structurele hervorming uit te voeren. Snelle
vooruitgang op dit gebied is cruciaal om in alle landen een gezond
groeipotentieel te handhaven en de sociaaleconomische convergentie in de EU te
herstellen. Voorts is duidelijk dat
flexibiliteit van de markt van productiefactoren voor een goed functionerende
monetaire unie van vitaal belang is. Terwijl kapitaal heel mobiel is, zijn de
arbeidsmarkten vaak zeer gecompartimenteerd gebleven. Om overal in Europa de
vraag naar en het aanbod van arbeid snel op elkaar af te stemmen en alle
werkgelegenheidskansen te benutten, is het van bijzonder belang dat mensen meer
kansen krijgen om binnen en buiten de landsgrenzen te verhuizen met het oog op
werk. Het vrije verkeer van werknemers is een van de hoekstenen van de EU en de
eengemaakte markt. Binnen de EMU kan arbeidsmobiliteit ook een zekere rol
spelen als een aanpassingsmechanisme in tijden van asymmetrische veranderingen. De grensoverschrijdende
mobiliteit binnen de EU blijft echter klein. Slechts 2,6 % van de
bevolking van de EU is in een andere lidstaat gaan wonen. In de eurozone
bestaat minder dan 4 % van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd
uit onderdanen van een andere lidstaat. Toch heeft 10 % van de EU-burgers
al in een andere lidstaat gewerkt en kan 17 % zich indenken in de toekomst
in een andere lidstaat te gaan wonen of werken. Voor het huidige lage
niveau van arbeidsmobiliteit zijn verschillende verklaringen mogelijk, waarvan
sommige van culturele of sociale aard zijn (taal- en cultuurbarrières,
woningmarkten, familiebanden). Andere houden verband met de uitoefening van aan
het EU-recht ontleende rechten en de ongeschiktheid van de steun voor
mobiliteit binnen de EU (verschillende socialezekerheids- en belastingstelsels,
verschillende beroepskwalificaties, en juridische of administratieve
hinderpalen). De EU heeft sommige van
die hardnekkige belemmeringen al aangepakt. Zij heeft een EU-stelsel voor de
erkenning van beroepskwalificaties ingevoerd, en een EU-stelsel voor de
coördinatie van socialezekerheidsuitkeringen, dat ervoor zorgt dat mobiele
werknemers hun verkregen rechten niet verliezen wanneer zij besluiten over de
grens te gaan werken. De Commissie zet haar werkzaamheden inzake de
activiteiten in gereglementeerde beroepen voort teneinde de vrijheid van
vestiging in de dienstensector te vergroten[15]. Het recente voorstel van
de Commissie voor een Richtlijn betreffende maatregelen om de uitoefening van
de in de context van het vrije verkeer van werknemers aan werknemers verleende
rechten te vergemakkelijken[16] wil mobiele
werknemers meer rechten geven door ervoor te zorgen dat zij in het gastland
advies, informatie en ondersteuning kunnen krijgen en door hen in geval van
discriminatie een echt rechtsmiddel ter beschikking te stellen. Werk zoeken in een
andere lidstaat blijft echter ingewikkeld en administratief omslachtig en kan
de socialezekerheidsrechten van de betrokkenen ongunstig beïnvloeden. In haar
Verslag over het EU-burgerschap heeft de Commissie de lidstaten aangespoord ten
volle gebruik te maken van de huidige regels op grond waarvan werkzoekenden hun
werkloosheidsuitkering gedurende maximaal zes maanden mogen ontvangen wanneer
zij in een andere lidstaat naar werk zoeken.[17] De Commissie wil in
2014 voorstellen indienen om het hoofdstuk inzake werkloosheid van de
Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en nr. 987/2009 te wijzigen om de
procedures voor de verstrekking van werkloosheidsuitkeringen in
grensoverschrijdende situaties te vergemakkelijken en de betrokken bepalingen
efficiënter te maken. Tegelijkertijd moeten de
Commissie en de lidstaten meer doen voor een doeltreffende grensoverschrijdende
afstemming van het arbeidsaanbod op de vraag, met name door het EURES-netwerk
om te vormen tot een pan-Europese dienst voor aanwerving, bemiddeling en
plaatsing. In 2013 zal de Commissie een voorstel indienen om de verwerking van
aanbiedingen van en aanvragen om werk, het aanbod van mobiliteitssteun voor
werkzoekenden en werkgevers en de algemene coördinatie en governance van de
mobiliteitsstrategieën van de lidstaten te verbeteren. Bovendien is het van
cruciaal belang dat de slechte afstemming van vaardigheden wordt aangepakt om
beter te anticiperen op de behoeften aan vaardigheden op de arbeidsmarkt. Dat
is het doel van het onlangs gestarte EU-vaardigheidspanorama. 4.3 Verdieping
van de EMU: steile ambities goed gefaseerd omzetten in tastbare resultaten De huidige structuur van
de EMU is gebaseerd op een gedecentraliseerd nationaal begrotingsbeleid binnen
een op regels gebaseerd kader. Het begrotingsbeleid speelt zijn stabiliserende
rol op nationaal niveau, binnen de grenzen van de in de Verdragen en het
stabiliteits- en groeipact vastgelegde regels. Wegens de vrij grote omvang van
de sociale diensten zijn nationale automatische stabilisatoren (lagere
belastinginkomsten en meer sociale uitgaven in tijden van economische
teruggang) onder bepaalde voorwaarden toegestaan om een belangrijke
schokdempende rol te spelen. Maar het sociale beleid (met name de
uitkeringsstelsels) is volgens het Verdrag grotendeels een nationale
verantwoordelijkheid, hetgeen inhoudt dat het ontwerp, de efficiëntie en de
werking van automatische stabilisatoren een nationale verantwoordelijkheid is
en per lidstaat verschilt. De blauwdruk van de
Commissie voor een hechte Economische en Monetaire Unie biedt een totaalvisie
op een sterke en stabiele architectuur op financieel, budgettair, economisch en
politiek gebied. Hij is ook van belang voor de ontwikkeling van de sociale
dimensie van de EMU. De blauwdruk omschrijft welke acties volgens de Commissie
op korte, middellange en lange termijn moeten worden ondernomen. In de lijn
daarvan moeten stappen in de richting van meer verantwoordelijkheid en
economische discipline gepaard gaan met meer solidariteit en financiële steun.
Sommige van de daarvoor benodigde stappen zijn mogelijk in het kader van de
bestaande Verdragen. Andere vereisen een wijziging van de bestaande Verdragen
en het geven van nieuwe bevoegdheden aan de EU. Voor de ontwikkeling van
de sociale dimensie van de EMU zijn de volgende aspecten van de blauwdruk van
bijzonder belang. Voor de korte termijn
heeft de Commissie voorgesteld binnen het kader van de economische governance
van de EU en de EU-begroting, maar los van het meerjarig financieel kader, een
instrument te creëren om het herstel van het evenwicht, aanpassing, en dus de
groei te ondersteunen. Dat is de eerste stap in de richting van een grotere
begrotingscapaciteit en mechanismen voor een verder geïntegreerde
beleidscoördinatie. Het bestaande kader moet worden versterkt door een betere
coördinatie vooraf van belangrijke hervormingsprojecten en door het creëren van
een "Instrument voor convergentie en concurrentievermogen" (ICC) dat
een kader moet verschaffen voor toezeggingen inzake en ondersteuning van de
tijdige tenuitvoerlegging van structurele hervormingen. Er zou financiële steun
worden verleend voor hervormingspakketten waarover overeenstemming is bereikt
en die zowel voor de desbetreffende lidstaat als voor de goede werking van de
EMU van belang zijn. Het gebruik van de financiële steun zou worden vastgelegd
in tussen de betrokken lidstaten en de Commissie gemaakte contractuele afspraken.
Het "Instrument voor convergentie en concurrentievermogen" zou de
geleidelijke integratie van het economisch beleid combineren met financiële
ondersteuning, en het beginsel van een combinatie van meer verantwoordelijkheid
met meer solidariteit weerspiegelen. Dit instrument kan
worden ingesteld bij een handeling van afgeleid recht. Voortbouwend op het ICC
zou de begrotingscapaciteit geleidelijk kunnen worden vergroot om de nodige
middelen beschikbaar te stellen ter ondersteuning van grote structurele hervormingen,
zelfs voor een grote economie in een noodsituatie. Ten slotte zou het op de
lange termijn, na een geleidelijke bundeling van soevereiniteit en dus
verantwoordelijkheid en solidariteit op Europees niveau, mogelijk moeten worden
om een autonome begroting voor de eurozone in te voeren die de eurozone een
begrotingscapaciteit geeft om de lidstaten te helpen schokken op te vangen. De
centrale begroting zou voorzien in een EMU-stabilisatie-instrument ter
ondersteuning van aanpassingen aan asymmetrische schokken, de economische
integratie en convergentie vergroten en langdurige transfers voorkomen. Al met
al kan een gezamenlijk instrument in vergelijking met de huidige regelingen
nettovoordelen qua stabilisatievermogen opleveren. De omvang van deze begrotingscapaciteit
zal uiteindelijk afhangen van de gewenste mate van integratie en van de
bereidheid om begeleidende politieke veranderingen te verwezenlijken. Een gemeenschappelijk
instrument voor macro-economische stabilisatie kan een verzekeringsstelsel
vormen voor het bundelen van de risico's van economische schokken in de
lidstaten, waardoor de schommelingen van de nationale inkomens worden
gereduceerd. In haar meest eenvoudige
vorm kan een stabilisatieregeling voor het opvangen van asymmetrische schokken
monetaire nettobetalingen vereisen, die negatief zijn in goede tijden en
positief in slechte tijden. In een eenvoudige regeling zouden de
nettobijdragen/betalingen van landen bijvoorbeeld kunnen worden bepaald als
functie van hun output gap (ten opzichte van het gemiddelde). Een dergelijk
stelsel zou op de middellange termijn voor elk land financieel neutraal moeten
zijn, en het zou ook afhankelijk zijn van de grootte van het land. Een andere mogelijkheid
is de regeling te baseren op het reserveren van betalingen uit het Fonds voor
een bepaald doel, met anticyclische effecten (vergelijkbaar met het stelsel van
werkloosheidsuitkeringen in de VS, waar een federaal fonds tot een bepaald
maximum 50 % terugbetaalt van werkloosheidsuitkeringen die voor langer dan
een standaardperiode worden betaald, mits de werkloosheid op een bepaald niveau
ligt en stijgt). De regeling zou kunnen functioneren op een wijze die
"permanente transfers" tussen de landen voorkomt. Zij zou met andere
woorden aldus moeten worden opgezet dat wordt vermeden dat een land op de lange
duur een nettobetaler of een nettoverdiener wordt. Dergelijke maatregelen
zouden een substantiële wijziging van het Verdrag vergen, aangezien de EU thans
niet bevoegd is om ze te nemen, noch voor de eurozone, noch voor de EU als
geheel. De EU kan niet instaan voor de budgettaire verantwoordelijkheden van de
lidstaten. De huidige bevoegdheden van de EU op het gebied van werkgelegenheid
zijn beperkt tot stimuleringsmaatregelen die erop gericht zijn de samenwerking
tussen de lidstaten aan te moedigen en hun beleid te ondersteunen, met
uitsluiting van harmonisatie (zie artikel 149 VWEU). Wat sociale zekerheid
en sociale bescherming betreft, is haar bevoegdheid beperkt tot de aanneming
van richtlijnen met minimumvoorschriften voor de stelsels van de lidstaten,
waarvan de fundamentele beginselen en het financieel evenwicht door de
lidstaten worden vastgesteld (zie artikel 153 VWEU). Gezien het huidige
bevoegdheidskader en het stelsel van eigen middelen in de Verdragen, kan ook de
flexibiliteitsclausule van artikel 352 niet worden gebruikt, aangezien de
totstandbrenging van macro-economische stabilisatiesystemen het algemene kader
van de huidige Verdragen te buiten gaat en dus neerkomt op een wijziging van de
Verdragen zonder toepassing van de daartoe vereiste procedures. Dit laatste
stadium vereist met andere woorden een fundamentele herziening van de
Verdragen, die — zoals in de blauwdruk is uiteengezet — ook gepaard zou moeten
gaan met een parallelle politieke integratie die de democratische legitimiteit
en verantwoordelijkheid garandeert. 5. VERSTERKING
VAN DE SOCIALE DIALOOG De sociale
dialoog op EU-niveau vervult een essentiële rol in de ontwikkeling van onze
sociale markteconomie, en biedt voordelen voor werkgevers, werknemers en de
economie en de samenleving als geheel. Voor de versterking van de economische
governance is het van cruciaal belang dat de sociale partners worden betrokken
bij beleidsdebatten en besluitvormingsprocessen. Dit moet niet alleen de betrokkenheid
bij het beleid vergroten en een zinvolle toepassing waarborgen, maar ook de
doeltreffendheid van de coördinatie van het beleid op het niveau van de
eurozone verbeteren. Het is dan ook van cruciaal belang dat we investeren in
een versterking van de sociale dialoog op zowel Europees als nationaal niveau. De sociale
partners spelen op nationaal niveau een belangrijke rol bij het vaststellen van
voorschriften voor de arbeidsmarkt en de lonen. Via tripartiet overleg hebben
zij grote invloed op andere structurele beleidsmaatregelen, zoals op het gebied
van de sociale zekerheid. Wat met name de loonvorming betreft, zijn er in de EU
uiteenlopende arbeidsverhoudingen, en de lidstaten bepalen hoe de
loononderhandelingen worden gevoerd. De sociale partners zijn ook belangrijke
actoren bij de uitvoering van maatregelen zoals het aanbieden van
leerlingplaatsen of een effectief leven lang leren. De mechanismen waardoor
de sociale partners worden betrokken bij de coördinatie van het economische en
werkgelegenheidsbeleid op EU-niveau kunnen zeker verbeterd worden. 5.1 Zo goed mogelijk gebruik
maken van bestaande fora Op EU-niveau nemen de
sociale partners deel aan een tweejaarlijkse macro-economische dialoog (MED) en
wisselen zij twee keer per jaar op het hoogste politieke niveau van gedachten
tijdens de tripartiete sociale top (TST)[18]. Zowel de
macro-economische dialoog als de tripartiete sociale top biedt een belangrijke
gelegenheid om de sociale partners te betrekken bij het Europees semester. De Commissie is ervan overtuigd
dat de sociale partners, met volledige inachtneming van hun autonomie, meer bij
de governance van de EU en de EMU kunnen worden betrokken. Er kan meer worden
gedaan om gebruik te maken van de synergie en complementariteit tussen
verschillende fora, met name om de samenhang te bevorderen en parallelle
processen te vermijden. De verslaglegging en de follow-up moeten meer worden
gesystematiseerd om de transparantie en communicatie te verbeteren, en de
samenstelling van de fora kan worden gestroomlijnd. Het potentieel van de
bipartiete sociale dialoog moet verder worden benut, en in elk forum, met name
het Comité van de sociale dialoog, moeten de nationale sociale partners op
hoger niveau vertegenwoordigd zijn. De bestaande fora hebben
hun nut bewezen.
Nieuwe vormen van dialoog kunnen pas worden overwogen nadat de behoefte daaraan
gezamenlijk is vastgesteld. De macro-economische
dialoog is een forum op hoog niveau voor gedachtewisselingen tussen de
Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank en de vertegenwoordigers van de
sociale partners op EU-niveau. Hij is specifiek ingesteld om een regelmatige
dialoog over de macro-economische beleidsvorming in de eurozone te bevorderen.
De MED heeft een structuur met twee lagen, een politieke en een technische. De politieke
dialoog wordt georganiseerd door de lidstaat die het roulerende voorzitterschap
van de Raad uitoefent (en wordt bijgewoond door de twee volgende
voorzitterschappen), en wordt voorafgegaan door een voorbereidende technische
vergadering.[19] De tripartiete
sociale top voor groei en werkgelegenheid is in artikel 152 VWEU
verankerd als een integraal onderdeel van de sociale dialoog op EU-niveau. De
tripartiete sociale top moet zorgen voor een sociale dialoog op het hoogste
niveau tussen het voorzitterschap van de
Raad (en de twee volgende voorzitterschappen), de Commissie en
vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. De top vindt plaats in
de context van
de
intersectorale dialoog. De agenda ervan bestrijkt daarom vraagstukken die
betrekking hebben op alle economische sectoren en werkenden in de EU. Het sociaal en
werkgelegenheidsbeleid wordt ook regelmatig, namelijk twee keer per jaar,
besproken tijdens informele ontmoetingen tussen de Raad Epsco en de sociale
partners in de EU. Daarnaast voorziet het Verdrag in een mechanisme voor
overleg tussen de comités en de sociale partners in de EU (artikelen 150
en 160 VWEU). 5.2 Overleg tijdens het
Europees semester Tussen de instellingen
van de EU bestaat een brede consensus over de noodzaak om de sociale partners
meer te betrekken bij de Europese governance, vooral bij het Europees semester.
Terwijl de autonomie van de sociale partners en de verscheidenheid van
nationale praktijken in acht moeten worden genomen (overeenkomstig
artikel 152 en artikel 153, lid 5, VWEU), moet de betrokkenheid van de sociale partners bij de uitwerking en
uitvoering van het economische en werkgelegenheidsbeleid gelijke tred houden
met de ontwikkelingen op het gebied van monitoring en coördinatiemechanismen
indien de versterkte governance van de EMU effectief en inclusief wil zijn. Overleg
met de sociale partners op nationaal vlak speelt een belangrijke rol, met name
bij de vaststelling van nationale hervormingsprogramma's en de
tenuitvoerlegging van landenspecifieke aanbevelingen. Dat overleg is van
cruciaal belang voor arbeidsmarktkwesties, maar ook voor algemene economische
en sociale kwesties en beleidsmaatregelen. De bestaande mechanismen
voor een Europese sociale dialoog kunnen zeker beter worden gebruikt om de
sociale partners tijdig en efficiënt te raadplegen in elke belangrijke fase van
het besluitvormingsproces op Europees niveau. Om doeltreffend te zijn, moeten
ook de nationale organisaties van de sociale partners bij het overleg betrokken
worden. Dit kan pas goed functioneren als de lidstaten overeenkomstig hun
nationale tradities de betrokkenheid van de sociale partners bij de bespreking,
het ontwerp en de uitvoering van de lopende hervormingen verbeteren. Het is aan
de nationale regeringen om in overeenstemming met hun voorschriften en
praktijken te bepalen hoe zij de landenspecifieke aanbevelingen met de sociale
partners bespreken. De Commissie zal de lidstaten niettemin aanmoedigen om met
de sociale partners van gedachten te wisselen over de tenuitvoerlegging van de
landenspecifieke aanbevelingen en alle relevante hervormingen, en hun
standpunten op te nemen in een bijlage bij de nationale hervormingsprogramma's. De Commissie stelt voor
om de huidige overlegprocedure als volgt te verbeteren: Alvorens de Commissie de
jaarlijkse groeianalyse goedkeurt, zal zij in het kader van het Comité voor
de sociale dialoog de sociale partners in
de EU ontmoeten teneinde hun standpunt te horen over de toekomstige
prioriteiten en feedback te krijgen over het resultaat van het vorige Europees
Semester. De belangrijkste resultaten van dat overleg zullen tijdens de
tripartiete sociale top van oktober worden meegedeeld aan de Raad. De Commissie
zal de gemeenschappelijke schriftelijke standpunten van de sociale partners,
zoals die eerder zijn besproken en overeengekomen tussen de partijen, opnemen
in een bijlage bij haar verslag over de arbeidsverhoudingen. In het kader van het
Comité voor de sociale dialoog zal de Commissie na de goedkeuring van de
jaarlijkse groeianalyse en het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid
daarover ook een debat organiseren met de sociale partners in de EU en hun
nationale dochterorganisaties. Daarmee moet een beter wederzijds begrip van de
verwachtingen en zorgen van de ander worden bevorderd. Het debat zal worden
georganiseerd op grond van het in dat verslag opgenomen scorebord van
essentiële ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied, de centrale
thema's van de economische en sociale hervormingen, hun sociale en
werkgelegenheidsdimensies en de coördinatie ervan. In voorkomend geval zal het
debat ook een gedachtewisseling omvatten over kwesties die voor de sociale
partners van rechtstreeks belang zijn, zoals de lonen of de regelingen inzake
collectieve onderhandelingen. Aan de aldus ontvangen standpunten van de sociale
partners zal naar behoren bekendheid worden gegeven. Dit overleg zal een
aanvulling vormen op de gedachtewisseling tussen de comités voor de
werkgelegenheid en voor sociale bescherming (EMCO en SPC) en de secretariaten
van de sociale partners in de EU, en zal dan ook nuttig zijn bij de
voorbereiding van de tripartiete sociale top in maart. De tripartiete sociale
top blijft de bijeenkomst op het hoogste niveau waar
de Commissie, de Raad en de Europese sociale partners overleg plegen over maatregelen
voor groei en werkgelegenheid. De tripartiete sociale top in maart zal worden
toegespitst op het Europees semester. De discussies zullen worden voorbereid
door de Raad Epsco. De politieke dialoog op hoog niveau moet worden
voorafgegaan door een voorbereidende technische bijeenkomst die wordt
georganiseerd door het Comité voor de sociale dialoog. De Commissie zal een
voorstel indienen ter herziening van het besluit waarbij de tripartiete sociale
top is ingesteld, om haar in overeenstemming te brengen met het nieuwe
institutionele kader van het Verdrag van Lissabon en de geïntegreerde strategie
voor groei en werkgelegenheid ervan. De huidige structuur
voor thematische dialogen in het EMCO en het SPC moet worden ontwikkeld en
gestroomlijnd.
Het proces van overleg zou kunnen worden aangevuld met ad-hocbijeenkomsten of
met werkafspraken voor een grotere betrokkenheid van de sociale partners bij
discussies over relevante beleidskwesties, rekening houdend met hun specifieke
verantwoordelijkheid en de mogelijk gevoelige aard van die kwesties voor de
sociale partners (bv. werkgelegenheid voor jongeren, lonen, hervormingen van
pensioenstelsels en gezondheidszorg). Voortbouwend op haar
verslag over de arbeidsverhoudingen in Europa en op de werkzaamheden van het Europees
Waarnemingscentrum voor de arbeidsverhoudingen binnen Eurofound, zal de
Commissie ook de monitoring van de ontwikkelingen op het gebied van de sociale
dialoog in de hele EU blijven bevorderen. 6. CONCLUSIE De recente
wijzigingen waardoor de economische governance van de EU is versterkt, beogen
de EMU te versterken, enkele van de oorspronkelijke zwakke punten ervan aan te
pakken en haar concurrerender te maken en in staat de groei te bevorderen.
Volgens de Commissie vormt de ontwikkeling van de sociale dimensie van de EMU
een wezenlijk onderdeel van dit proces. Dit betekent dat het vermogen van de
bestaande mechanismen van economische governance en van de beleidsinstrumenten
om rekening te houden met de uitdagingen die verband houden met het sociaal en
werkgelegenheidsbeleid in de EU en die aan te pakken, verder moet worden
ontwikkeld, zodat alle lidstaten overeenkomstig de doelstellingen van de EU
worden geholpen om hun potentieel voor groei en werkgelegenheid te
verwezenlijken en de sociale cohesie te verbeteren. Een goed
functionerende monetaire unie vereist flexibele markten en adequate
instellingen om de sociale situatie aan te pakken en gedegen nationale
vangnetten aan te brengen. De sociale dimensie van
de EMU kan worden versterkt door te zorgen voor een betere coördinatie en
monitoring van het beleid en de ontwikkelingen op sociaal en
werkgelegenheidsvlak in het kader van het Europees semester, middelen aan te
trekken voor en maatregelen te richten op een betere aanpak van sociale nood,
de belemmeringen voor grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit binnen de EU weg
te nemen en de rol van de sociale dialoog te vergroten. De Commissie kijkt
ernaar uit om met de andere instellingen van de EU, de lidstaten en de sociale
partners samen te werken om op dit gebied snel vooruitgang te boeken. Bijlage: Indicatieve tabel voor het scorebord
van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied (te
analyseren in het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid
voor het Europees semester van 2014) INDICATOREN || Werkloosheidscijfer (%) || NEET (%) (percentage van de bevolking dat niet werkt en geen onderwijs of opleiding volgt) en arbeidsparticipatiegraad van jongeren || Verandering van het reële beschikbare inkomen van huishoudens (bruto) || Percentage van de bevolking tussen 18 en 64 dat risico loopt op armoede (%) || Ongelijkheid (verhouding S80/S20) Doelpopulatie || Actieve bevolking || Jeugd (18-24) || Totale bevolking || Bevolking in de werkende leeftijd || Totale bevolking Gegevensbron en verandering || Arbeidskrachtenenquête (jaarlijkse verandering) || Arbeidskrachtenenquête (jaarlijkse verandering) || Nationale rekeningen || EU-statistiek van inkomen en levensomstandigheden (EU-SILC) (jaarlijkse verandering) || EU-SILC Basis voor de indicator || Algemene arbeidsmarktontwikkelingen; verlies aan productie en productiviteit; concurrentievermogen; sociale cohesie || Verlies aan inzetbaarheid en productiviteit; relevantie van de vaardigheden; prestatie van onderwijs- en arbeidsmarktinstellingen; concurrentievermogen; sociale cohesie || Totale vraag; adequaatheid van arbeidsmarktinkomens; doeltreffendheid van minimuminkomensregelingen || Algemene armoedeontwikkelingen (focus op reële inkomens van armen); sociale cohesie; erosie van menselijk kapitaal || Arbeidsmarktsegmentatie en –onzekerheid; gelijkheid van kansen; totale vraag en sociale cohesie De monitor van de werkgelegenheidsprestatie, de prestatiemonitor sociale bescherming en het gemeenschappelijk evaluatiekader zouden worden gebruikt om de interpretatie van de kernindicatoren te steunen. || Een gedetailleerdere interpretatie van het scorebord zou gebaseerd worden op de monitor van de werkgelegenheidsprestatie, de prestatiemonitor sociale bescherming en het gemeenschappelijk evaluatiekader in hun geheel. Ter illustratie zijn hieronder enkele voorbeelden van indicatoren genoemd die tonen hoe de monitor van de werkgelegenheidsprestatie, de prestatiemonitor sociale bescherming en het gemeenschappelijk evaluatiekader de interpretatie van de hoofdindicatoren zouden steunen: || Percentage langdurig werklozen; Arbeidsparticipatiegraad (m/v, naar leeftijd, vaardigheidsniveau); Onvrijwillige deeltijdse/tijdelijke arbeid; Aantal vacatures (gemiddelde over drie jaar) Andere indicatoren betreffende de dekking van het arbeidsmarktbeleid || || Percentage langdurig werklozen; Arbeidsparticipatiegraad (m/v, naar leeftijd, vaardigheidsniveau); Onvrijwillige deeltijdse/tijdelijke arbeid; Aantal vacatures (gemiddelde over drie jaar) Andere indicatoren betreffende de dekking van het arbeidsmarktbeleid || || Percentage langdurig werklozen; Arbeidsparticipatiegraad (m/v, naar leeftijd, vaardigheidsniveau); Onvrijwillige deeltijdse/tijdelijke arbeid; Aantal vacatures (gemiddelde over drie jaar) Andere indicatoren betreffende de dekking van het arbeidsmarktbeleid Bijlage: Indicatieve tabel van de aanvullende sociale en
werkgelegenheidsindicatoren in het waarschuwingsmechanismeverslag INDICATOREN || Participatiegraad (%) || Percentage langdurig werklozen (%) || Jeugdwerkloosheidscijfer (%) || Percentage van de bevolking dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) (%) Doelpopulatie || Bevolking in de werkende leeftijd (15-64 jaar) || Actieve bevolking || Actieve bevolking in dezelfde leeftijdscategorie (15-24 jaar) || Totale bevolking Gegevensbron/verandering || Eurostat, arbeidskrachtenenquête/niveau en verandering in de tijd || Eurostat, arbeidskrachtenenquête/niveau en verandering in de tijd || Eurostat, arbeidskrachtenenquête/niveau en verandering in de tijd || Eurostat, SILC/niveau en verandering in de tijd Basis voor de indicator || Vult het werkloosheidscijfer aan, daar het wijst op onderliggende stromen van activiteit naar inactiviteit en vice versa. Hierdoor kan worden gekeken naar structurele negatieve prikkels om werk te zoeken en naar "ontmoedingseffecten" van langdurige werkloosheid, zwartwerk, werk in de informele economie en niet voldoende werkgelegenheid in de landbouw. || Wijst op structurele problemen op de arbeidsmarkt, bv. een vaardighedenkloof, insider-outsider-problemen. Het duidt op verminderde vooruitzichten op een nieuwe baan en een groter risico dat de betrokkene werkloos blijft. || Is een maatstaf voor de moeilijkheden die vroege en mogelijk laaggekwalificeerde toetreders tot de arbeidsmarkt ondervinden; wanneer iemand vroeg in de loopbaan lang werkloos is, kan dit langdurige gevolgen hebben voor de toekomstige inkomsten en de band met de arbeidsmarkt. || Globale indicator die de verschillende dimensies van armoede weergeeft Aanvullende indicatoren || n.v.t. || n.v.t. || NEET (percentage jongeren dat niet werkt en geen onderwijs of opleiding volgt van de totale bevolking tussen 15 en 24 jaar) || Samenstelling: Armoederisicopercentage (AROPE) (beschrijft relatieve armoede), percentage van de bevolking dat aan ernstige materiële deprivatie lijdt (beschrijft absolute armoede), percentage van de bevolking dat in huishoudens met een lage arbeidsintensiteit woont Verscherping van de
monitoring van en het toezicht op uitdagingen op sociaal en
werkgelegenheidsgebied in het Europees semester Annual Growth Survey Februari/maart: ECOFIN & EPSCO, macro-economische dialoog, tripartiete sociale top, voorjaarsbijeenkomst van Europese Raad April: Afronding van SCP's en NHP's (met betrokkenheid van nationale sociale partners) Mei/juni: Commissie stelt LSA's voor; bespreking in Raadscomités, EPSCO & ECOFIN Juni/juli: Europese Raad keurt LSA's goed en Raad stelt ze vast Art. 148 EPSCO November: Macro-economische dialoog; Commissie publiceert JGA, WMV, ontwerp-GVW
Oktober: Tripartiete sociale top, najaarsbijeenkomst van Europese Raad [1] Mededeling
van de Commissie "Blauwdruk voor een hechte economische en monetaire unie.
Aanzet tot een Europees debat". 28 december 2012. COM(2012) 777. [2]
Initiatiefverslag van het EP "Naar een echte economische en monetaire
unie", gepresenteerd op 18 oktober 2012 ("Thyssen-verslag"). [3] Europese
Commissie, Werkgelegenheids- en sociale
ontwikkelingen in Europa 2012. [4] Zie
conclusies van het voorzitterschap van de Buitengewone Europese Raad over
werkgelegenheid, Luxemburg, 20 en 21 november 1997, § 3. [5] Zie
Verordening (EG) nr. 1466/97, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr.
1175/2011, in het bijzonder afdeling 1bis over het Europees semester voor
economische beleidscoördinatie. [6] Brief van
het voorzitterschap van de Raad aan de voorzitter van de Europese Raad over de
"Sociale dimensie van de EMU", 15 mei 2013. [7] De monitor
werkgelegenheidsprestatie en de prestatiemonitor sociale bescherming. [8] Voor een
volledig overzicht zie bijlage. Er komt geen
bijkomende verslagleggingsplicht voor de lidstaten. [9] Het in
artikel 148, lid 1, VWEU bedoelde gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid
wordt vastgesteld door de Raad en aan de Europese Raad gericht. Het begrip
"gezamenlijk" verwijst naar een overeenkomst tussen de Commissie en
de Raad, waarbij de desbetreffende gegevensverzameling uitgebreid wordt
gebruikt in het kader van het Europees semester. [10] De monitor
van de werkgelegenheidsprestatie is een gezamenlijk verslag van de Commissie en
de lidstaat en heeft als uiteindelijk doel gemeenschappelijk overeengekomen
kernuitdagingen op werkgelegenheidsgebied voor elke lidstaat vast te stellen.
Daartoe wordt de prestatie van een lidstaat statistisch met die van andere
lidstaten vergeleken (benchmarking) en wordt de prestatie in de loop van de
jaren in de lidstaat zelf vergeleken. De monitor van de
werkgelegenheidsprestatie verschaft een samenvatting van de beoordeling in het
gemeenschappelijk evaluatiekader op tien gebieden die met de arbeidsmarkt
verband houden. [11] De
prestatiemonitor sociale bescherming is in oktober 2012 door de Raad
goedgekeurd als een methode om toe te zien op de sociale situatie in de
EU-lidstaten. [12] Het
gemeenschappelijk evaluatiekader is een bestand van kernindicatoren op
arbeidsmarkt- en sociaal gebied die worden gebruikt om de arbeidsmarkt en
sociale ontwikkelingen in de lidstaten en de vorderingen op de weg naar de
hoofddoelen te volgen. Het is een analytisch instrument dat is gebaseerd op een
reeks gemeenschappelijk bepaalde indicatoren op 11 beleidsterreinen. [13] Op 17 juni
2013 heeft de Commissie een voorstel voor een besluit betreffende nauwere
samenwerking tussen ODA's ingediend dat een zinvolle vergelijking van hun
prestatie aan de hand van op wetenschappelijk bewijs gestoelde benchmarking
mogelijk zal maken. [14] COM(2012)
173 final. [15] Mededeling
van de Commissie "Evaluatie van de toegang tot gereglementeerde
beroepen". 2.10.2013. [16] COM(2013)
236 final. [17] COM(2013)
269 final. [18] De TST vindt
plaats sinds 1997, maar is in 2003 formeel ingesteld (Besluit 2003/174/EG) en
is nu opgenomen in het Verdrag van Lissabon. De MED is in 1999 ingesteld op
basis van conclusies van het voorzitterschap (Europese Raad van Keulen). [19] Het kader
wordt vastgesteld door het Comité voor economische politiek (CEP).