EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0064
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Application of Directive 2007/44/EC amending Council Directive 92/49/EEC and Directives 2002/83/EC, 2004/39/EC, 2005/68/EC and 2006/48/EC as regards procedural rules and evaluation criteria for the prudential assessment of acquisitions and increase of holdings in the financial sector
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van Richtlijn 2007/44/EG tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van Richtlijn 2007/44/EG tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector
/* COM/2013/064 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van Richtlijn 2007/44/EG tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector /* COM/2013/064 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN
DE REGIO'S Toepassing van Richtlijn 2007/44/EG tot
wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG,
2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor
de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in
de financiële sector 1. Inleiding 1. Volgens artikel 6 van
Richtlijn 2007/44/EG[1]
tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG,
2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en
evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en
vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (hierna: “de richtlijn
gekwalificeerde deelnemingen” of “de richtlijn”) dient de Commissie een
onderzoek uit te voeren naar de toepassing van de richtlijn en een verslag voor
te leggen aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende
voorstellen om de richtlijn te herzien. De termijn hiervoor was 21 maart 2011.
Wegens de intensieve werkzaamheden van de Commissie aan een omvattend programma
van financiële regelgevingshervorming om na de financiële crisis een stabieler
en transparanter financieel systeem op te bouwen en wegens de moeilijkheid om
de toepassing van de richtlijn gedurende een periode van financiële crisis te
beoordelen, zijn de werkzaamheden aan het verslag uitgesteld. 2. De richtlijn gekwalificeerde
deelnemingen stelt het rechtskader in voor de prudentiële beoordeling van
verwervingen door natuurlijke of rechtspersonen van een gekwalificeerde
deelneming in een kredietinstelling, verzekerings- of
herverzekeringsonderneming of een beleggingsonderneming. De richtlijn heeft de
Europese richtlijnen (CRD[2],
MiFID[3],
Solvency II[4])
gewijzigd die gelden voor kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en
verzekeringsondernemingen. Zij harmoniseert de voorwaarden voor kennisgeving
van een voorgenomen verwerving of een afstoting van een gekwalificeerde
deelneming, omschrijft een duidelijke en transparante beoordelingsprocedure en
bepaalt een lijst van strikt prudentiële beoordelingscriteria. Deze regels zijn
onderworpen aan maximale harmonisatie, zonder dat de lidstaten in staat zijn
striktere regels vast te stellen. Twee van die voormelde richtlijnen, CRD en
MiFID, worden momenteel herzien. De voorstellen van de Commissie betreffende
die richtlijnen wijzigen de in 2007 ingevoerde regels niet. 3. De door de richtlijn
gekwalificeerde deelnemingen nagestreefde doelstellingen zijn belangrijk voor
de financiële markten. De doelstellingen van de richtlijn zijn meer bepaald: ·
het verbeteren van de rechtszekerheid,
duidelijkheid en transparantie van het toezichthoudende goedkeuringsproces met betrekking
tot verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de bank-, verzekerings- en
effectensector; en ·
het garanderen dat alle voorgenomen verwervingen of
afstotingen van een gekwalificeerde deelneming in heel de EU en in alle
sectoren op dezelfde wijze worden behandeld. 4. Om de doelstellingen van de
richtlijn te verwezenlijken, dienen de nationale toezichthoudende autoriteiten
in alle drie de sectoren nauw samen te werken en convergentie te bevorderen in
hun toezichthoudende praktijken binnen het bij de richtlijn ingestelde
gemeenschappelijke rechtskader. In 2008 hebben de vroegere drie comités van
niveau 3 (CEBS, CESR en CEIOPS) derhalve niet-bindende richtsnoeren voor de
prudentiële beoordeling van verwervingen[5]
ontwikkeld (hierna “3L3-richtsnoeren”) om convergente besluitvormingspraktijken
binnen de EU te garanderen. De in de richtsnoeren nagestreefde doelstellingen
zijn om: ·
tot een gemeenschappelijke interpretatie te komen
van de vijf bij de richtlijn vastgestelde prudentiële beoordelingscriteria; ·
passende samenwerkingsregelingen te omschrijven die
een toereikende en tijdige stroom van informatie tussen toezichthouders
garanderen; en ·
een exhaustieve en geharmoniseerde lijst op te
stellen van informatie die kandidaat-verwervers in hun kennisgevingen aan de
bevoegde toezichthoudende autoriteiten moeten opnemen. 5. Voorts stelt, in de sectoren
bankdiensten en beleggingsdiensten, de recent aangenomen Richtlijn 2010/78/EU[6] de Europese toezichthoudende
autoriteiten (ETA’s) in staat bij de Commissie voor vaststelling in te dienen[7]: ·
technische reguleringsnormen om een exhaustieve
lijst op te stellen van informatie die door kandidaat-verwervers in hun
kennisgeving moet worden opgenomen om een gekwalificeerde deelneming te
verwerven; en ·
technische uitvoeringsnormen om gemeenschappelijke
procedures, formulieren en modellen vast te stellen voor het raadplegingsproces
in het kader van de prudentiële beoordeling tussen de relevante bevoegde
autoriteiten. 6. Dit verslag beschrijft de
impact en de naleving van de richtlijn gekwalificeerde deelnemingen (punt 2),
stelt de voornaamste problemen met de toepassing van de richtlijn vast (punt 3)
en trekt een aantal conclusies (punt 4). 2. impact en naleving van de
richtlijn gekwalificeerde deelnemingen 7. De diensten van de Commissie
hebben een publieke raadpleging van de stakeholders gehouden en aan de bevoegde
autoriteiten een vragenlijst, inclusief een verzoek om statistische gegevens,
gezonden. In het algemeen blijkt uit de ontvangen antwoorden dat de richtlijn
tot de vermindering van belemmeringen voor verwervingen in de financiële sector
heeft bijgedragen en dat in heel de EU binnenlandse en grensoverschrijdende
transacties gelijk worden behandeld. De meeste antwoorden bevestigen dat de
richtlijn ertoe heeft bijgedragen in verband met de prudentiële beoordeling van
verwervingen in de financiële sector in heel Europa tot een gemeenschappelijke
interpretatie te komen en bevorderlijk is geweest voor een gelijk speelveld. De
antwoorden brengen echter ook aan het licht dat in verschillende lidstaten (CZ,
DE, IE) de richtlijn niet tot grote veranderingen in het rechtskader heeft
geleid, aangezien reeds vóór de aanneming van de richtlijn soortgelijke regels
bestonden. 8. De positieve beoordeling van
de richtlijn wordt eveneens door de van de nationale toezichthouders ontvangen
statistische gegevens bevestigd. Tussen 2008 en 2011 is van meer dan 10.700
voorgenomen verwervingen van gekwalificeerde deelnemingen kennisgeving gedaan,
waarbij meer dan 84% van de kennisgevingen in drie lidstaten (UK, NL, DE)
plaatsvond[8].
De nationale bevoegde autoriteiten keurden de grote meerderheid van die
verwervingen goed en de gegevens brengen geen significante verschillen tussen
de behandeling van binnenlandse en grensoverschrijdende transacties aan het
licht. In totaal zijn slechts 50 voorgenomen transacties (minder dan 0,5%)
verboden; in ongeveer 450 gevallen (4,3%) zijn de kennisgevingen ingetrokken[9]. Het aantal kennisgevingen
tijdens de periode was relatief stabiel, met een lichte afname sinds 2010 die
grotendeels is toe te schrijven aan een significante daling van het aantal
kennisgevingen in het Verenigd Koninkrijk na administratieve wijzigingen. Als
gevolg van de financiële crisis vonden 231 crisisgerelateerde verwervingen,
d.w.z. verwervingen onder impuls van de overheidssector voor het stabiliseren
van de financiële markten plaats. 9. Met betrekking tot de
toepassing van het rechtskader in de lidstaten zijn geen substantiële
nalevingsproblemen zichtbaar geworden. Uit de enquête en de publieke
raadpleging blijkt echter dat er een aantal kleinere problemen bestaat die in
het navolgende worden geanalyseerd. 3. Onderzoek naar de toepassing
van de richtlijn: zichtbaar wordende problemen 10. Bij het onderzoek naar de
toepassing van de richtlijn gekwalificeerde deelnemingen zijn verschillende
problemen zichtbaar geworden. 11. Allereerst zijn er enkele
problemen betreffende de rechtszekerheid van de omschrijving van de
kennisgevingsvereiste en de toepassing ervan door de nationale toezichthouders.
De richtlijn bepaalt[10]: “De lidstaten schrijven voor dat iedere
natuurlijke of rechtspersoon of dergelijke in onderlinge overeenstemming
handelende personen (hierna "kandidaat-verwerver" genoemd), die
besloten hebben om rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in
“een onder toezicht staande dienstverlener”[11]
te verwerven dan wel rechtstreeks of middellijk een dergelijke gekwalificeerde
deelneming in “een onder toezicht staande dienstverlener” verder te vergroten,
waardoor het percentage van de gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal
20%, 30% of 50% bereikt of overschrijdt dan wel de “onder toezicht staande
dienstverlener” hun dochteronderneming wordt (hierna "voorgenomen
verwerving" genoemd), de bevoegde autoriteiten van de “onder toezicht
staande dienstverlener” waarin zij een gekwalificeerde deelneming willen
verwerven dan wel vergroten, daarvan vooraf schriftelijk kennis moeten geven
onder vermelding van de omvang van de beoogde deelneming en de in “relevante
artikelen van de gewijzigde richtlijnen” bedoelde relevante informatie.” De enquête brengt aan het licht dat de volgende
concepten die worden gebruikt bij de omschrijving van de kennisgevingsvereiste
inconsistente toepassing in de lidstaten kunnen veroorzaken: ·
Het begrip “middellijke gekwalificeerde
deelneming” is niet bepaald in de richtlijn. Hoewel de 3L3-richsnoeren
enige verduidelijking verstrekken van wat een middellijke deelneming[12] uitmaakt, steunen de lidstaten
grotendeels op de concepten in hun nationale wetgeving. Uit de enquête bij de
bevoegde autoriteiten blijkt dat bijgevolg verschillende methoden worden
gebruikt om het bestaan van een middellijke deelneming vast te stellen en dat
dan ook verschillende interpretaties bestaan van het feit of van een
voorgenomen verwerving van een gekwalificeerde deelneming al dan niet
kennisgeving moet worden gedaan. De resultaten van de publieke raadpleging
bevestigen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een verschillende
aanpak volgen om te bepalen of een middellijke deelneming bestaat, hetgeen tot
een verschillende behandeling van soortgelijke situaties leidt. ·
De richtlijn omvat evenmin een definitie van het
begrip “in onderlinge overeenstemming handelende personen”. In de 3L3-richtsnoeren
wordt zeer algemeen uitgelegd welke personen geacht worden in onderlinge
overeenstemming te handelen[13].
Uit de enquête blijkt dat de interpretatie van dit begrip in beperkte mate kan
afwijken. Dat verdere verheldering noodzakelijk is, is eveneens gesteld in de
reacties van de stakeholders op de publieke raadpleging. De publieke
raadpleging brengt eveneens aan het licht dat door verschillen tussen de
definities die in de richtlijn gekwalificeerde deelneming, de overnamerichtlijn[14] en de transparantierichtlijn[15] worden gebruikt in de
privésector een aantal problemen rijzen. ·
Sommige nationale toezichthouders hebben aangegeven
dat het begrip “besluit om te verwerven” niet van toepassing mag zijn in
situaties waarin de verwerver een drempel heeft overschreden zonder daartoe een
bewust besluit te hebben genomen, bijvoorbeeld in geval van een erfenis of een
kapitaalverlaging van de uitgevende instelling. In de 3L3-richtnoeren wordt
evenwel uitgelegd dat kennisgeving ook verplicht is als de verwerver
onvrijwillig een drempel overschrijdt. Op het gebrek aan duidelijkheid in de
bepaling in de richtlijn en de toelichting in de 3L3-richtsnoeren, alsook het
potentiële risico van ongelijke toepassing dat dit kan veroorzaken, is in een
van de reacties op de publieke raadpleging gewezen. 12. In de tweede plaats blijkt dat
verdere maatregelen nodig zijn om coherente toepassing van het
evenredigheidsbeginsel te garanderen. Het beginsel wordt vermeld in de
overwegingen 5, 8 en 9 van de richtlijn gekwalificeerde deelneming. In lid 18
van de 3L3-richtsnoeren wordt de toepassing van het evenredigheidsbeginsel
verder verhelderd: Dit beginsel, dat vermeld wordt in de overwegingen
5, 8 en 9, geldt zowel voor de samenstelling van de vereiste informatie als
voor de beoordelingsprocedures. Het soort informatie dat de verwerver dient te
verstrekken, kan worden beïnvloed door de specificiteit van de verwerver
(juridische tegenover natuurlijke persoon, onder toezicht staande financiële
instelling tegenover andere entiteit, ongeacht of de financiële instelling
onder toezicht staat in de EER of in een equivalent derde land, enz.), de
specificiteit van de voorgenomen transactie (intragroep tegenover “externe”
transactie enz.), de mate van betrokkenheid van de verwerver bij het management
van de financiële instelling waarin verwerving van een deelneming wordt beoogd,
of het niveau van de te verwerven deelneming. Uit de resultaten van de publieke raadpleging
blijkt hier en daar dat de nationale toezichthoudende autoriteiten zowel in
termen van de vereiste informatie als in termen van de beoordelingsprocedure
het evenredigheidsbeginsel niet voldoende toepassen. Met name zijn problemen
betreffende de beoordeling van intragroepstransacties ter sprake gebracht[16]. Uit de enquête blijkt dat in
dergelijke gevallen de beoordelingsprocedure niet altijd consistent is. Sommige
lidstaten passen in dergelijke gevallen een “lichte versie” van de procedure
toe of vereisen zelfs niet altijd een formele kennisgeving voor
intragroepstransacties binnen grensoverschrijdende bankgroepen; volgens de
antwoorden van de stakeholders op de publieke raadpleging beoordelen sommige
andere lidstaten daarentegen alle intragroepstransacties op dezelfde wijze als
de overige kennisgevingen. Naar de mening van de vertegenwoordigers van de
privésector die aan de publieke raadpleging hebben deelgenomen, vormt dit een
onnodige last. 13. In de derde plaats blijkt dat
sommige beoordelingscriteria die in de richtlijn gekwalificeerde deelnemingen
zijn vastgesteld verder moeten worden verduidelijkt. Volgens de richtlijn
dienen de nationale toezichthoudende autoriteiten onder meer “de financiële
soliditeit van de kandidaat-verwerver, met name met betrekking tot de aard van
de werkzaamheden die verricht en beoogd worden in de [financiële instelling]
die het doelwit van de verwerving is”[17]
te beoordelen. In de 3L3-richtsnoeren[18]
wordt eveneens het doel van dit beoordelingscriterium uitgelegd en wordt een
indicatieve lijst verstrekt van de informatie die vereist is voor het
beoordelen van de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver. Uit de
enquête en de publieke raadpleging blijkt echter dat de door de nationale
toezichthoudende autoriteiten voor de beoordeling vereiste documenten
verschillen per lidstaat. Ook blijkt dat niet voldoende duidelijk is of de
solventie van de kandidaat-verwerver volgens dit criterium moet worden
beoordeeld. Ten slotte zijn er aanwijzingen dat het gebruik van eigen vermogen
tegenover vreemd vermogen inconsistent wordt geïnterpreteerd. 14. Voorts blijkt dat het ten
minste voor enkele nationale toezichthoudende autoriteiten niet geheel
duidelijk is wat witwassen van geld of financiering van terrorisme uitmaakt bij
het beoordelen “of er goede redenen zijn om te vermoeden dat in verband met
de voorgenomen verwerving geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of
werd gefinancierd of dat gepoogd wordt of gepoogd werd geld wit te wassen of
terrorisme te financieren in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG
of dat de voorgenomen verwerving het risico daarop zou kunnen vergroten”[19]. Eén lidstaat heeft op de moeilijkheid
gewezen om doordat het hier om gevoelige informatie gaat de transparante
toepassing van dit beoordelingscriterium te garanderen. 15. Voorts zijn inconsistenties
geconstateerd met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van de
richtlijn inzake de termijnen. De richtlijn gekwalificeerde deelnemingen
bepaalt[20]: “De bevoegde autoriteiten zenden de
kandidaat-verwerver snel en in elk geval binnen twee werkdagen na ontvangst van
de kennisgeving, alsook na eventuele ontvangst op een later tijdstip van de ...
informatie, een schriftelijke ontvangstbevestiging.” Uit de enquête blijkt dat “ontvangstbevestiging”
door de nationale toezichthoudende autoriteiten verschillend wordt
geïnterpreteerd, d.w.z. in sommige lidstaten wordt zij geïnterpreteerd als een
formele bevestiging die met geen beoordeling van de ontvangen documenten
gepaard gaat, terwijl in ander lidstaten de ontvangstbevestiging wordt
verstrekt nadat de nationale toezichthoudende autoriteiten hebben onderzocht of
de in de ontvangen documenten verstrekte informatie volledig is. Voorts bepaalt
de richtlijn[21]: “De bevoegde autoriteiten hebben vanaf de datum
van de schriftelijke ontvangstbevestiging van de kennisgeving en van alle door
de lidstaat vereiste documenten ... die bij de kennisgeving gevoegd moeten
worden, een termijn van 60 werkdagen ... om de ... beoordeling ... uit te
voeren.” Uit de enquête blijkt hier en daar dat deze
termijn in een aantal lidstaten is overschreden. De meeste nationale
toezichthoudende autoriteiten hebben een verlenging van de termijnen
aanbevolen. Anderzijds brengen de resultaten van de publieke raadpleging aan
het licht dat de stakeholders van de privésector deze termijn als te lang
beschouwen en voorstander zijn van verkorting ervan, althans wanneer de
verwerver een gereglementeerde entiteit van de EU is en in geval van
intragroepstransacties. 16. In de vijfde plaats zijn wat
betreft voorwaardelijke goedkeuringen van de verwervingen uiteenlopende
praktijken in de lidstaten geconstateerd. Uit de resultaten van de enquête
bleek dat in sommige lidstaten alle voorgenomen verwervingen onder voorwaarden
worden goedgekeurd, terwijl in andere lidstaten de richtlijn in die zin wordt
geïnterpreteerd dat geen voorwaardelijke goedkeuringen zijn toegestaan. 17. In de zesde plaats brengt de
enquête aan het licht dat de samenwerking tussen de verschillende (sectorale
en/of nationale) toezichthoudende autoriteiten in sommige gevallen als
formalistisch en tijdrovend wordt gezien. Ook blijkt dat de bevoegde
autoriteiten in de verschillende lidstaten een uiteenlopende aanpak volgen ten
aanzien van het soort informatie en de uitgebreidheid van de informatie die van
de betrokken bevoegde autoriteiten wordt gevraagd. Voorts wordt de samenwerking
met toezichthoudende autoriteiten van derde landen soms als inefficiënt gezien.
Ook in verschillende reacties op de publieke raadpleging is de noodzaak geuit
de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten verder te verbeteren. 18. Voorts waren, om grotere
convergentie van de beoordeling van voorgenomen verwervingen van
gekwalificeerde deelnemingen op alle gebieden van de financiële sector te
garanderen en om de eengemaakte markt verder te ontwikkelen, verschillende
stakeholders voorstander van uitbreiding van het kader tot marktsegmenten, met
name gereglementeerde markten, waarvoor de richtlijn momenteel niet geldt. 19. Ten slotte heeft de financiële
crisis aangetoond dat fusies en verwervingen – ten minste in de banksector –
tot risico’s voor de financiële stabiliteit kunnen leiden. Momenteel bevat de
richtlijn geen expliciet beoordelingscriterium aan de hand waarvan de bevoegde
autoriteiten de impact van de voorgenomen verwerving op de stabiliteit van het
financiële systeem kunnen beoordelen. De beoordelingscriteria van de richtlijn
behelzen evenwel impliciet de financiële stabiliteit. Met name de criteria
betreffende financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver en betreffende
naleving van prudentiële vereisten omvatten impliciet de beoordeling van de
risico’s voor de financiële stabiliteit aangezien beide criteria een
toekomstgerelateerd element bevatten. Opgemerkt kan worden dat in de VS met de
Dodd-Frank Act een expliciet criterium van financiële stabiliteit is ingevoerd
dat bij de beoordeling van voorgenomen verwervingen reeds wordt toegepast. Uit
de resultaten van de publieke raadpleging blijkt dat de noodzaak om de
mogelijke impact van de voorgenomen verwerving op de stabiliteit van het
financieel systeem te beoordelen door de stakeholders over het algemeen wordt
erkend. Anderzijds brengt de enquête aan het licht dat de bevoegde autoriteiten
uiteenlopende opvattingen hebben betreffende noodzaak van een expliciet
stabiliteitscriterium, hoewel men het er in het algemeen over eens is dat bij
de beoordeling van de voorgenomen verwervingen risico’s voor de financiële
stabiliteit in aanmerking moeten worden genomen. 4. Conclusies 20. Uit het onderzoek naar de
toepassing van de richtlijn gekwalificeerde deelnemingen blijkt dat de bij de
richtlijn gecreëerde regeling al bij al bevredigend werkt. In de lidstaten zijn
geen substantiële nalevingsproblemen met betrekking tot de toepassing van het
rechtskader zichtbaar geworden en heeft de richtlijn tot de uniforme
behandeling van nationale en grensoverschrijdende verwervingen van
gekwalificeerde deelnemingen in de financiële sector bijgedragen. Er moet
evenwel in gedachten worden gehouden dat de richtlijn pas in 2009 van
toepassing is geworden en dat als gevolg van de economische en financiële
crisis de omstandigheden in de financiële sector uitzonderlijk waren. Het is
derhalve moeilijk de effectiviteit van het ingestelde rechtskader voor de
beoordeling van fusies en verwervingen in de financiële sector nauwkeurig te
beoordelen. 21. Niettemin konden bepaalde
tekortkomingen van de toepassing van de richtlijn worden aangepakt om
consistente toepassing in heel de EU en alle financiële sectoren te garanderen
en om verwervers meer rechtszekerheid te verschaffen. Een manier om de
vastgestelde inconsistenties in de toepassing aan te pakken, zou kunnen zijn de
ETA’s te vragen de 3L3-richtsnoeren te actualiseren en te verduidelijken. Een
dergelijke verduidelijking zou bijvoorbeeld nauwkeurigere richtsnoeren kunnen
omvatten over de wijze van toepassing van het evenredigheidsbeginsel, op
middellijke deelnemingen betrekking kunnen hebben, de termijnen kunnen
toepassen en kunnen garanderen dat de beoordelingscriteria in de lidstaten en
transsectoraal consistent worden geïnterpreteerd en toegepast. De Commissie is
voornemens de ETA’s te vragen de bestaande richtsnoeren verder te
verduidelijken. 22. Om in geval van sector- of
grensoverschrijdende transacties coördinatieproblemen tussen nationale
toezichthoudende autoriteiten aan te pakken, zijn de ETA’s gemachtigd ontwerpen
van technische regulerings- en uitvoeringsnormen te ontwikkelen, zoals reeds
bepaald in Richtlijn 2010/78/EU, om coördinatieproblemen tussen nationale
toezichthouders te corrigeren en onzekerheden te verminderen betreffende de
informatie die voor de beoordeling van voorgenomen verwervingen aan de
toezichthouders moet worden gezonden. 23. In het Actieplan betreffende
corporate governance en ondernemingsrecht van 12 december 2012 wordt de kwestie
in onderlinge overeenstemming handelen behandeld. De Commissie erkent de
noodzaak van richtsnoeren om de conceptuele grenzen te verduidelijken en over
deze kwestie meer zekerheid te verschaffen om samenwerking tussen
aandeelhouders in verband met kwesties op het gebied van corporate governance
te vergemakkelijken. Gedurende 2013 zal de Commissie nauw met de bevoegde
nationale autoriteiten en de ESMA samenwerken om met name in de context van de
regels die voor overnamebiedingen gelden richtsnoeren te ontwikkelen met het
oog op de verduidelijking van de regels betreffende handelen in onderlinge
overeenstemming. Rekening houdend met de voortgang van deze werkzaamheden zal
de Commissie samen met de ETA’s bekijken welke (eventuele) verdere maatregelen
nodig kunnen zijn om bepaalde kwesties die uit de toepassing van het concept
handelen in onderlinge overeenstemming voortkomen in de context van de
richtlijn gekwalificeerde deelnemingen aan te pakken. 24. Voorts kan – in het licht van
de financiële crisis – worden overwogen aspecten inzake financiële stabiliteit
explicieter bij het beoordelingsproces te betrekken. Daartoe kan een ontbindbaarheidsbeoordeling
worden ingevoerd alvorens de transactie plaatsvindt. De Commissie is voornemens
in de loop van 2013 een analyse uit te voeren en de verschillende opties te
beoordelen, inclusief de noodzaak een dergelijk criterium derwijze in te kaderen
dat daarbij divergente implementatie door de bevoegde autoriteiten vermeden
wordt. 25. Overeenkomstig de
doelstellingen van de richtlijn gekwalificeerde deelnemingen kan een
soortgelijk rechtskader voor de beoordeling van verwervingen en vergroting van
deelnemingen ook worden ingevoerd voor gereglementeerde markten, als bepaald in
artikel 4, lid 1, punt 14 van MiFID. 26. Het voorstel voor een verordening
van de Raad waarbij aan de ECB specifieke taken worden opgedragen betreffende
het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen waarover
momenteel wordt onderhandeld, voorziet erin dat de ECB, in nauwe samenwerking
met de nationale bevoegde autoriteiten, de beoordeling uitvoert van aanvragen
voor de verwerving en afstoting van gekwalificeerde deelnemingen. De ECB zal haar
beslissing baseren op de geschiktheid van de kandidaat-verwerver en de
financiële gezondheid van de voorgenomen verwerving, op de beoordelingscriteria
als vastgesteld in de richtlijn gekwalificeerde deelnemingen en overeenkomstig
de procedure en binnen de beoordelingstermijnen als daarin vastgesteld alsook
het betrokken nationale recht dat het toepasselijke Unierecht omzet. Het
toepassingsgebied van de bevoegdheden van de ECB is beperkt tot
kredietinstellingen die gevestigd zijn in deelnemende lidstaten. Er zijn geen
wijzigingen van de richtlijn noodzakelijk als gevolg van de voorgestelde
bevoegdheid van de ECB voor het beoordelen van aanvragen voor de verwerving en
de afstoting van gekwalificeerde deelnemingen. 27. De lidstaten, het Europees
Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en andere belanghebbende
partijen worden uitgenodigd tegen 31 maart 2013 hun opvattingen over het in dit
verslag beschreven onderzoek in te dienen. Op basis van de ontvangen
opmerkingen en de resultaten van de in punt 23 vermelde analyse zal de
Commissie tegen eind 2013 meedelen of de regeling voor de beoordeling van
gekwalificeerde deelnemingen moet worden versterkt. BIJLAGE BIJ HET VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN
HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van Richtlijn 2007/44/EG tot
wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG,
2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor
de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in
de financiële sector Figuur 1: Aantal kennisgevingen in de EU in de
periode 2008-2011[22] Figuur 2:
Percentage ingetrokken kennisgevingen en verboden verwervingen in de EU in de
periode 2008-2011 [1] Richtlijn
2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot
wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG,
2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor
de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in
de financiële sector, PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1. Beschikbaar op:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2007:247:0001:0016:NL:PDF. [2] Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de
werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking), PB L 177 van 30.6.2006,
blz. 1. [3] Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot
wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van
Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende
intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad, PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1. [4] Richtlijn 2007/44/EG heeft de
(her)verzekeringsrichtlijnen 92/49/EEG, 2002/83/EG en 2005/68/EG van de EU
gewijzigd. Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25
november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings-
en het herverzekeringsbedrijf (Solvency II), PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1
heeft deze drie richtlijnen herschikt. [5] De gezamenlijke guidelines for the prudential assessment
of acquisitions and increases in holdings in the financial sector as required
by Directive 2007/44/EC van het Comité van Europese bankentoezichthouders
(CEBS), het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen
(CEIOPS) en het Comité van Europese effectenregelgevers (CESR). Beschikbaar op: http://www.eba.europa.eu/getdoc/09acbe4b-c2ee-4e65-b461-331a7176ac50/2008-18-12_M-A-Guidelines.aspx [6] Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de
Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG,
2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG,
2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende
autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit
(Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese
toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten)
betreft, PB L 331 van 12.12.2010, blz. 120. Beschikbaar op:
http:/eur-lex.europa.eu/Result.do?T1=V3&T2=2010&T3=78&RechType=RECH_naturel&Submit=Search [7] Bij de onderhandelingen over Omnibus II die momenteel
plaatsvinden, bespreken de medewetgevers momenteel een machtiging voor EIOPA om
technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen voor verzekeringen
betreffende hetzelfde onderwerp te ontwikkelen. [8] Zie afbeelding 1 in de bijlage
bij dit verslag. [9] Zie afbeelding 2 in de bijlage bij dit verslag. [10] Artikel 10, lid 3 MiFID; artikel 19, lid 1 CRD; artikel 57,
lid 1 Solvency II. [11] De richtlijn gekwalificeerde deelnemingen wijzigt vijf
sectorale richtlijnen door een identieke kennisgevingsvereiste op te nemen. De
term “onder toezicht staande dienstverlener” vervangt de termen
“kredietinstelling”, verzekeringsonderneming”, “verzekeringsonderneming”,
“herverzekeringsonderneming” en “beleggingsonderneming”, die in de sectorale
richtlijnen worden gebruikt. [12] Lid 15, punt 6 van bijlage I van de 3L3-richtsnoeren. [13] Volgens punt 1 van bijlage I van de 3L3-richtsnoeren
handelen personen in onderlinge overeenstemming wanneer ieder van hen besluit
overeenkomstig een expliciet of impliciet door hen gesloten akkoord zijn
rechten uit te oefenen die verbonden zijn aan de aandelen die hij verwerft. [14] Artikel 2, lid 1, onder d), van Richtlijn 2004/25/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het
openbaar overnamebod, PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12. [15] Artikel 10, onder a), van Richtlijn 2004/109/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de
transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen
waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten,
PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38. Beschikbaar op: http:
//eur-lex.europa.eu/Result.do?T1=V3&T2=2004&T3=109&RechType=RECH_naturel&Submit=Search [16] Volgens lid 19 van de 3L3-richtsnoeren houdt het
evenredigheidsbeginsel in dat in geval van intragroepstransacties binnen de
groep van een bestaande aandeelhouder zonder enige echte of substantiële
wijziging in de rechtstreekse of uiteindelijke deelneming in de financiële
instelling, toereikende informatie aan de doeltoezichthouder moet worden
verstrekt. Anderzijds moet de groep
van de aandeelhouder niet worden herbeoordeeld omdat de transactie geen effect
heeft op de invloed die hij op de financiële instelling uitoefent. [17] Artikel 10ter, lid 1, onder c
MiFID; artikel 19bis, lid 1, onder c CRD; artikel 59, lid 1, onder c Solvency
II [18] Leden 56-66. [19] Artikel 10ter, lid 1, onder e MiFID; artikel 19bis, lid 1,
onder e CRD; artikel 59, lid 1, onder e Solvency II. [20] Artikel 10bis, lid 1 MiFID; artikel 19, lid 2 CRD; artikel
58, lid 1 Solvency II. [21] Artikel 10bis, lid 1 MiFID; artikel 19, lid 2 CRD; artikel
58, lid 1 Solvency II. [22] De Commissie heeft statistische gegevens van 25 lidstaten
ontvangen. Voorts zijn door
verschillende lidstaten in de antwoorden de gegevens over verwervingen van
gekwalificeerde deelnemingen in icbe-beheermaatschappijen opgenomen. Een verplichting om kennisgeving te doen van de
voorgenomen verwerving van gekwalificeerde deelnemingen in
icbe-beheermaatschappijen geldt op grond van artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2009/65/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen
voor collectieve belegging in effecten (icbe’s), PB L 320 van 17.11.2009, blz. 32. Beschikbaar op:
http://eur-lex.europa.eu/Result.do?T1=V3&T2=2004&T3=109&RechType=RECH_naturel&Submit=Search