This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012PC0710
Proposal for a DECISION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on a General Union Environment Action Programme to 2020 "Living well, within the limits of our planet"
Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”
Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”
/* COM/2012/0710 final - 2012/0337 (COD) */
Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” /* COM/2012/0710 final - 2012/0337 (COD) */
TOELICHTING 1. CONTEXT VAN HET VOORSTEL Milieuactieprogramma’s (MAP’s) geven al sinds het
begin van de jaren zeventig richting aan de ontwikkeling van het milieubeleid
van de EU. Overeenkomstig het Verdrag worden MAP’s aangenomen op grond van de
gewone wetgevingsprocedure. Het zesde MAP is in juli 2012 afgelopen. Naar
aanleiding van verzoeken van belanghebbenden, waaronder de Raad en het Europees
Parlement, stelt de Europese Commissie een vervolgprogramma voor. De context van dit voorstel is vierledig. Allereerst
geldt dat er ondanks vooruitgang op sommige vlakken nog altijd grote
ecologische problemen zijn, evenals mogelijkheden om het milieu beter bestand
te maken tegen systeemrisico’s en ‑veranderingen.
Ten tweede heeft de EU de Europa 2020-strategie voor slimme,
duurzame en inclusieve groei aangenomen die richting geeft aan de ontwikkeling
van het beleid in de periode tot en met 2020. Ten derde biedt de behoefte aan
structurele hervormingen, ook al hebben veel lidstaten moeite de economische
crisis het hoofd te bieden, nieuwe mogelijkheden voor de EU om de richting op
te gaan van een inclusieve groene economie. Tot slot heeft Rio+20 het belang
van een mondiale dimensie onderstreept. Dit MAP heeft tot doel de bijdrage van het
milieubeleid aan de overgang naar een hulpbronnenefficiënte, koolstofarme
economie te intensiveren – een economie, waarin het natuurlijk kapitaal wordt
beschermd en versterkt, en de gezondheid en het welzijn van de burgers wordt
gewaarborgd. Het programma voorziet in een overkoepelend kader voor het
milieubeleid tot en met 2020. Daarbij worden negen prioritaire doelstellingen
geformuleerd, die de EU en haar lidstaten moeten zien te bereiken. De verwezenlijking van milieu- en
klimaatgerelateerde doelen en doelstellingen is een gedeelde
verantwoordelijkheid van de EU en haar lidstaten. Dit programma moet op het passende
niveau worden uitgevoerd, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Voor het opstellen van dit voorstel heeft de
Commissie een effectbeoordeling verricht, waarbij rekening is gehouden met de
standpunten die de andere instellingen van de EU en een breed scala van
belanghebbenden kenbaar hebben gemaakt. Ook is gebruikgemaakt van een aantal studies
en onderzoeken. Uit de beoordeling bleek dat het voorstel op een aantal
manieren voor toegevoegde waarde kan zorgen: door een strategisch kader voor
het milieubeleid in de EU te bieden; door te zorgen voor complementariteit en
samenhang; door te zorgen voor voorspelbaarheid en een gelijk speelveld; en
door actie te stimuleren op alle bestuursniveaus. De standpunten van de meeste
belanghebbende partijen sluiten aan bij deze bevindingen en bij de voorgestelde
krachtlijnen van het voorstel. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Dit voorstel voor een besluit van het Europees
Parlement en de Raad inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de
Europese Unie voor de periode tot en met 2020 is gebaseerd op artikel 192,
lid 3, VWEU. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het programma in dit voorstel voor een besluit is
ontwikkeld overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor het meerjarig
financieel kader 2014-2020 van de EU. 2012/0337 (COD) Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE
RAAD inzake een nieuw algemeen
milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze
planeet” (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 3, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Economisch en
Sociaal Comité[1], Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[2], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) De Unie heeft zichzelf tot
doel gesteld tegen 2020 te zijn uitgegroeid tot een slimme, duurzame en
inclusieve economie, middels een reeks beleidsmaatregelen en acties gericht op
een koolstofarme en hulpbronnenefficiënte economie[3]. (2) De opeenvolgende
milieuactieprogramma’s voorzien al sinds 1973 in een kader voor uniale actie op
het gebied van milieu. (3) Het zesde communautaire
milieuactieprogramma (6e MAP) is in juli 2012 afgelopen, maar veel van de
maatregelen en acties die uit hoofde van het programma zijn gestart, worden nog
steeds uitgevoerd. (4) In de eindbeoordeling van het
6e MAP werd geconcludeerd dat het programma een gunstige uitwerking heeft op
het milieu en heeft voorzien in een overkoepelende strategische richting voor
het milieubeleid. Ondanks deze resultaten zijn er nog altijd onduurzame trends
binnen alle vier de prioritaire gebieden die in het 6e MAP zijn vastgesteld:
klimaatverandering, biodiversiteit, milieu en gezondheid, en duurzaam gebruik
van natuurlijke hulpbronnen en afvalbeheer. (5) In de eindbeoordeling wordt
gewezen op bepaalde tekortkomingen van het 6e MAP, die in het nieuwe programma
moeten worden aangepakt. (6) Mondiale systeemtrends en
problemen met betrekking tot de bevolkingsdynamiek, verstedelijking, ziektes en
pandemieën, steeds snellere technologische verandering en onduurzame
economische groei dragen stuk voor stuk bij aan de complexiteit van het
oplossen van de ecologische problemen en het verwezenlijken van duurzame
ontwikkeling op de lange termijn. Om de welvaart van de Unie op lange termijn
te waarborgen, moet verdere actie worden ondernemen om die problemen aan te
pakken. (7) Met het oog op een
langetermijnvisie voor 2050 is het van cruciaal belang dat er prioritaire
doelstellingen van de Unie voor 2020 worden vastgesteld. Het nieuwe programma
moet voortbouwen op de beleidsinitiatieven van de Europa 2020-strategie[4], met
inbegrip van het klimaat- en energiepakket van de EU[5], de
routekaart voor een koolstofarme economie in 2050[6], de
EU-strategie voor biodiversiteit tot 2020[7], het stappenplan voor een efficiënt
hulpbronnengebruik in Europa[8]
en het vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie[9]. (8) Het programma moet met name
bijdragen aan de verwezenlijking van de milieudoelstellingen die de EU reeds is
overeengekomen. (9) De Unie is overeengekomen uiterlijk
in 2020 een reductie van de broeikasgassen met ten minste 20 % te verwezenlijken
(30 % op voorwaarde dat overige ontwikkelde landen zich verbinden tot
vergelijkbare emissiereducties en dat ontwikkelde landen voldoende bijdragen
overeenkomstig hun verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden); te zorgen
dat uiterlijk in 2020 20 % van het energieverbruik afkomstig is uit
hernieuwbare bronnen; en 20 % te besparen op het primaire energieverbruik
ten opzichte van het verwachte niveau, hetgeen verwezenlijkt moet worden door
meer energie-efficiëntie[10]. (10) De Unie is overeengekomen het
biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosysteemdiensten in de EU uiterlijk
in 2020 een halt toe te roepen en zo veel mogelijk ongedaan te maken, en tevens
de bijdrage van de Europese Unie tot het verhoeden van het wereldwijde
biodiversiteitsverlies op te voeren[11]. (11) De Unie is overeengekomen
alle wateren in de Unie, met inbegrip van zoet water (rivieren en
meren, grondwater), overgangswateren (riviermondingen/delta’s) en de
kustwateren binnen één zeemijl van de kust, uiterlijk in 2015 in een goede staat
te doen verkeren[12]. (12) De Unie is overeengekomen uiterlijk
in 2020 een goede milieutoestand in alle mariene wateren van de Unie te bereiken[13]. (13) De Unie is overeengekomen
niveaus van luchtkwaliteit te bereiken die niet leiden tot een aanzienlijk negatief
effect op en een gevaar voor de volksgezondheid en het milieu[14]. (14) De Unie is overeengekomen
ervoor te zorgen dat uiterlijk in 2020 chemische stoffen worden gebruikt en
geproduceerd op manieren die de significante nadelige effecten op de
volksgezondheid en het milieu zo veel mogelijk beperken[15]. (15) De Unie is overeengekomen het
milieu en de volksgezondheid te beschermen door de schadelijke effecten van het
genereren en beheren van afval te voorkomen en te verminderen en het algehele
effect van het gebruik van hulpbronnen te verminderen en de efficiëntie van
dergelijk gebruik te verhogen, door de volgende afvalhiërarchie toe te passen:
preventie, voorbereiding voor hergebruik en recycling, overige nuttige
toepassing, verwijdering[16]. (16) De Unie is overeengekomen te
streven naar een volledige ontkoppeling van economische groei en ecologische
achteruitgang[17]. (17) De Unie is overeengekomen in
de context van duurzame ontwikkeling streven naar een wereld zonder
landdegradatie[18]. (18) Het milieubeleid van de Unie
berust in het bijzonder op het beginsel dat de vervuiler betaalt, het
voorzorgsbeginsel en preventieve actie, en het beginsel dat vervuiling aan de
bron dient te worden bestreden. (19) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel
moet op verschillende bestuursniveaus actie worden ondernomen om de prioritaire
doelstellingen te verwezenlijken. (20) Om het welslagen van het
programma en de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen te
waarborgen, is het van belang niet-gouvernementele actoren te betrekken. (21) Biodiversiteitsverlies en de achteruitgang
van ecosystemen in de Unie hebben ingrijpende gevolgen voor het milieu en zijn
kostbaar voor de samenleving als geheel, in het bijzonder voor economische actoren
in sectoren die rechtstreeks afhankelijk zijn van ecosysteemdiensten. (22) Er is aanzienlijke ruimte voor
het reduceren van de broeikasgassen en het verbeteren van de
hulpbronnenefficiëntie van de Unie. Hierdoor wordt het milieu minder belast en
wordt gezorgd voor meer concurrentievermogen en nieuwe bronnen van groei en
banen door middel van kostenbesparingen op basis van verbeterde efficiëntie, commercialisering
van innovaties en beter beheer van de hulpbronnen gedurende de gehele
levenscyclus ervan. (23) Milieuproblemen en -gevolgen vormen
nog altijd een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid en het welzijn,
terwijl maatregelen ter verbetering van de toestand van het milieu daaraan ten
goede kunnen komen. (24) Een volledige en evenwichtige
uitvoering van het milieu-acquis in de gehele Unie is een verstandige
investering voor het milieu en de volksgezondheid, en eveneens voor de
economie. (25) Het EU-milieubeleid moet
gestoeld blijven op degelijke wetenschappelijke onderbouwing. (26) De milieudoelstellingen moeten
worden ondersteund door adequate investeringen. (27) Ecologische integratie is van
cruciaal belang om de druk op het milieu als gevolg van de beleidsmaatregelen
en activiteiten van overige sectoren weg te nemen en om aan de milieu- en
klimaatgerelateerde doelstellingen te voldoen. (28) De Unie is dichtbevolkt en
meer dan 70 % van de burgers woont in steden of stedelijke agglomeraties
en heeft te maken met specifieke milieu- en klimaatgerelateerde problemen. (29) Veel milieuproblemen zijn
mondiaal van aard en kunnen alleen ten volle worden aangepakt door middel van
een integrale mondiale benadering, terwijl andere milieuproblemen een sterke
regionale dimensie hebben, hetgeen samenwerking met buurlanden vergt. (30) Als onderdeel van de
vervolgacties naar aanleiding van de in 2012 gehouden Conferentie van de
Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling (Rio+20-top) moet het nieuwe
algemene actieprogramma zowel internationale als nationale processen
ondersteunen die gericht zijn op het omvormen van de mondiale economie tot een
inclusieve groene economie in een context van duurzame ontwikkeling en
armoedebestrijding. (31) Een juiste mix van
beleidsinstrumenten kan bedrijven en consumenten in staat stellen de impact van
hun activiteiten op het milieu beter te begrijpen en die impact te beheren. Dergelijke
beleidsinstrumenten zijn onder meer economische stimuleringsmaatregelen, marktconforme
instrumenten, informatievereisten en vrijwillige instrumenten, en maatregelen
die de wettelijke kaders aanvullen en belanghebbenden op verschillende niveaus betrekken. (32) Alle maatregelen, acties en
doelstellingen die in het nieuwe algemene milieuactieprogramma uiteen worden
gezet, dienen te worden toegepast overeenkomstig de beginselen van slimme
regelgeving[19]
en, waar van toepassing, met inachtneming van uitgebreide effectbeoordeling. (33) De vooruitgang op weg naar de verwezenlijking
van de doelstellingen van het nieuwe algemene milieuactieprogramma moet worden gemonitord,
beoordeeld en geëvalueerd op basis van overeengekomen indicatoren, HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT
VASTGESTELD: Artikel 1 1. Er wordt een algemeen actieprogramma van de
Unie op het gebied van het milieu voor de periode tot en met 31 december 2020
(‘het programma’) vastgesteld, zoals uiteengezet in de bijlage. Artikel 2 1. Bij de uitvoering van het programma heeft
de Unie de volgende doelstellingen: (a)
het beschermen, behouden en verbeteren van het
natuurlijk kapitaal van de Unie; (b)
het omvormen van de Unie tot een
hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie; (c)
het beschermen van de burgers van de Unie tegen
milieugerelateerde druk en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn; (d)
het maximaliseren van de voordelen van de milieuwetgeving
van de Unie; (e)
het verbeteren van de wetenschappelijke
onderbouwing voor het milieubeleid; (f)
het waarborgen van investeringen ten behoeve van
milieu- en klimaatbeleid en tot stand brengen van het juiste prijsniveau; (g)
het verbeteren van de ecologische integratie en
beleidssamenhang; (h)
het verbeteren van de duurzaamheid van steden van
de Unie; (i)
het vergroten van de doelmatigheid van de Unie bij
het aanpakken van regionale en mondiale milieuproblemen. 2. Het programma berust op het beginsel dat de
vervuiler betaalt, het voorzorgsbeginsel en preventieve actie, en het beginsel
dat vervuiling bij de bron dient te worden bestreden. 3. Alle maatregelen, acties en doelstellingen
die in het programma uiteen worden gezet, worden uitgevoerd overeenkomstig de
beginselen van slimme regelgeving[20]
en, waar van toepassing, met inachtneming van een uitgebreide effectbeoordeling. Artikel 3 1. De Unie en haar lidstaten zijn
verantwoordelijk voor het halen van de in dit programma opgenomen prioritaire
doelstellingen. Zij streven naar een coherente benadering om de genoemde
problemen aan te pakken. Actie wordt ondernomen overeenkomstig het beginsel van
subsidiariteit en op het meest passende niveau om de in dit programma genoemde
prioritaire doelstellingen en bijbehorende resultaten te verwezenlijken. 2. Overheidsinstanties werken op alle niveaus met
bedrijven en sociale partners, het maatschappelijk middenveld en individuele
burgers samen om dit programma uit te voeren. Artikel 4 Dit besluit treedt in werking op de twintigste
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE “Goed
leven, binnen de grenzen van onze planeet” EEN PROGRAMMA VOOR
ACTIE TOT EN MET 2020 1. De afgelopen veertig jaar is er
een brede reeks milieuwetgeving aangenomen, die samen een weerslag vormt van de
meest uitgebreide en moderne normen ter wereld. Dit heeft een aantal van de
ernstigste milieuzorgen van burgers en bedrijven in de Unie helpen aanpakken. 2. De emissies van vervuilende
stoffen in lucht, water en bodem is de afgelopen decennia aanzienlijk
teruggebracht. Evenzo zijn de afgelopen jaren de emissies van broeikasgassen
(BKG) teruggebracht. De EU-wetgeving inzake chemische stoffen is gemoderniseerd
en aan het gebruik van tal van giftige en gevaarlijke stoffen, zoals lood, cadmium
en kwik in producten die worden gebruikt in de meeste huishoudens, zijn
beperkingen opgelegd. De waterkwaliteit die EU-burgers ter beschikking staat,
behoort tot de beste van de wereld, en meer dan 18 % van het grondgebied
van de EU en 4 % van haar zeeën zijn aangewezen als beschermde
natuurgebieden. 3. Het EU-milieubeleid heeft
innovatie en investeringen in ecologische goederen en diensten gestimuleerd,
hetgeen weer heeft geleid tot nieuwe banen en exportmogelijkheden[21]. Latere
uitbreidingen van de EU hebben ertoe geleid dat deze hoge milieubeschermingsnormen
zijn verspreid over een groot deel van het Europese continent. Daarnaast hebben
de inspanningen van de EU bijgedragen tot een grotere internationale bereidheid
om klimaatverandering en biodiversiteitsverlies te bestrijden, alsmede tot
succesvolle mondiale inspanningen om stoffen die de ozonlaag aantasten en
loodhoudende benzine uit te bannen. 4. Ook is er aanzienlijke
voortgang geboekt ten aanzien van de integratie van milieudoelstellingen met
overige EU-beleidsmaatregelen en -activiteiten. Ingevolge het hervormd
gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zijn sinds 2003 directe betalingen
gekoppeld aan vereisten voor boeren om hun land in goede landbouwkundige en
ecologische staat te houden en te voldoen aan de desbetreffende
milieuregelgeving. Bestrijding van de klimaatverandering maakt nu integraal
deel uit van het energiebeleid en er is vooruitgang geboekt bij de integratie
van de problematiek van hulpbronnenefficiëntie, klimaatverandering en energie-efficiëntie
met het beleid van overige belangrijke sectoren, zoals transport en bouw. 5. Er zijn echter nog tal van
zorgwekkende milieuontwikkelingen in de EU, niet in de laatste plaats vanwege
de ontoereikende uitvoering van de bestaande EU-milieuwetgeving. Slechts 17 %
van de soorten en habitats die onder de habitatrichtlijn[22] vallen,
verkeert in een goede toestand, en de achteruitgang en het verlies van
natuurlijk kapitaal brengen de inspanningen om de EU-doelstellingen inzake
biodiversiteit en klimaatverandering te verwezenlijken in gevaar. Dit brengt
een hoge rekening met zich mee, die nog niet voldoende op waarde wordt geschat
binnen ons economische en sociale systeem. Dertig procent van het grondgebied
van de EU is zeer gefragmenteerd, hetgeen doorwerkt op de connectiviteit en de
gezondheid van de ecosystemen en het vermogen ervan om diensten en leefbare
habitats voor soorten te leveren. Al is er binnen de EU vooruitgang geboekt ten
aanzien van de ontkoppeling van groei en broeikasgasemissies, bronnengebruik en
overige milieueffecten, het bronnengebruik is nog altijd niet duurzaam en
efficiënt en afval wordt nog altijd niet goed verwerkt. Bijgevolg lopen
bedrijven in de EU de aanzienlijke mogelijkheden mis die hulpbronnenefficiëntie
kan bieden in termen van concurrentievermogen, kostenvermindering, hogere
productiviteit en aanbodzekerheid. De niveaus van waterkwaliteit en
luchtvervuiling zijn nog altijd problematisch in vele delen van Europa, en
EU-burgers zijn nog altijd blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, waardoor hun
gezondheid en welzijn in gevaar worden gebracht. Door niet-duurzaam landgebruik
wordt vruchtbare bodem uitgeteerd, met alle gevolgen van dien voor de
voedselzekerheid en de verwezenlijking van de biodiversiteitsdoelstellingen.
Landdegradatie gaat grotendeels ongehinderd door. 6. De ecologische veranderingen
in de EU worden meer en meer veroorzaakt door ontwikkelingen die plaatsvinden
op mondiaal niveau, waaronder demografische veranderingen, consumptie- en
handelspatronen en snelle technologische vooruitgang. Deze kunnen grote
mogelijkheden voor economische groei en sociaal welzijn bieden, maar zorgen
voor problemen en onzekerheden met betrekking tot de economie en de samenleving
van de EU en veroorzaken wereldwijd ecologische achteruitgang[23]. 7. Samen met de huidige
afvalproductie en de consumptiesystemen in de wereldeconomie, zorgen de
groeiende mondiale vraag naar goederen en diensten en het uitgeput raken van de
hulpbronnen voor een stijging van de kosten van essentiële grondstoffen, mineralen
en energie, waardoor nog meer vervuiling en afval wordt gegenereerd, de totale
mondiale broeikasgasemissies toenemen en landdegradatie, ontbossing en biodiversiteitsverlies
in de hand worden gewerkt. Bijna tweederde van de ecosystemen van de wereld is
in verval[24]
en er zijn aanwijzingen dat de planetaire grenzen voor biodiversiteit,
klimaatverandering en de stikstofkringloop reeds zijn overschreden[25]. Tenzij
er aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt met de verbetering van de
hulpbronnenefficiëntie, zal er in 2030 waarschijnlijk een mondiaal tekort aan
water van 40% zijn. Ook bestaat het gevaar dat klimaatverandering deze
problemen zal doen versnellen, met alle kosten van dien. In 2011 hebben rampen
die deels te wijten zijn aan klimaatverandering geresulteerd in een mondiaal
financieel verlies van meer dan 300 miljard euro. De OESO heeft
gewaarschuwd dat de voortdurende achteruitgang en uitholling van het natuurlijke
kapitaal onomkeerbare veranderingen kunnen teweegbrengen die de twee eeuwen
durende groei van de levensstandaard kunnen stuiten en tot aanzienlijke kosten
kunnen leiden[26]. 8. Om deze complexe problemen aan
te pakken, moet uit het volledige arsenaal van bestaande milieutechnologie worden
geput en moet de voortdurende ontwikkeling en het gebruik door de industrie van
de beste beschikbare technieken en opkomende vernieuwingen worden gewaarborgd.
Snelle vorderingen op veelbelovende vlakken van wetenschap en technologie zijn
eveneens vereist. Dit zou mogelijk moeten worden gemaakt door onderzoek te stimuleren
en voorwaarden te scheppen die bevorderlijk zijn voor particuliere
onderzoeksgerelateerde investeringen. Tegelijkertijd moeten wij meer inzicht
krijgen in de mogelijke gevaren van nieuwe technologieën voor het milieu en de
volksgezondheid en moeten wij deze beter beoordelen en beheren. Dit is een
voorwaarde voor publieke acceptatie van nieuwe technologieën en bepaalt tevens het
vermogen van de EU voor het effectief en tijdig vaststellen van en reageren op
mogelijke risico’s die gepaard gaan met technologische ontwikkelingen. 9. Om in de toekomst goed te
kunnen leven, moet er nu dringend en eensgezind actie worden ondernomen om de
ecologische veerkracht te verbeteren en de voordelen van het milieubeleid voor
de economie en de samenleving te maximaliseren, zonder daarbij de ecologische
grenzen van onze planeet uit het oog te verliezen. Dit programma weerspiegelt het
vaste voornemen van de EU om zichzelf om te vormen tot een inclusieve, groene
economie, die groei en ontwikkeling veiligstelt, de volksgezondheid en het
welzijn waarborgt, voor fatsoenlijke banen zorgt, de ongelijkheid reduceert en investeert
in natuurlijk kapitaal en dat in stand houdt. 10. De volgende visie voor 2050 is
bedoeld om mede richting te geven aan de actie die tot 2020 en daarna wordt
genomen: In 2050 leiden we een goed leven, binnen de ecologische grenzen van de
planeet. Onze welvaart en onze gezonde natuurlijke omgeving zijn te danken aan
een innovatieve kringloopeconomie waarin niets wordt verspild en waarin
natuurlijke hulpbronnen worden beheerd op manieren die de veerkracht van onze
samenleving versterken. Onze koolstofarme groei is al lang losgekoppeld van het
gebruik van hulpbronnen en geeft de toon aan voor een duurzame wereldeconomie. 11. Deze omslag vereist de
volledige integratie van milieukwesties met overige beleidsterreinen, zoals
energie, transport, landbouw, visserij, economie en industrie, onderzoek en
innovatie, werkgelegenheid en sociaal beleid. Het doel moet zijn om tot een
coherente, gezamenlijke aanpak te komen. Actie binnen de EU moet worden
aangevuld met verbeterde mondiale actie en samenwerking met buurlanden om
gemeenschappelijke problemen op te lossen. 12. De EU heeft de aanzet tot deze
omslag gegeven middels geïntegreerde langetermijnstrategieën om het verlies aan
biodiversiteit een halt toe te roepen[27],
de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren[28] en de overgang naar een koolstofarme
economie te bespoedigen[29].
De Commissie heeft verder de milieuproblemen en ‑doelstellingen verweven
met recente initiatieven op andere belangrijke beleidsterreinen, waaronder
energie[30]
en transport[31],
en heeft getracht te zorgen voor een betere levering van milieuvoordelen aan de
hand van hervormingen van het EU-beleid inzake landbouw en
plattelandsontwikkeling, visserij en cohesie. Daarbij is voortgebouwd op de
resultaten die tot op heden zijn geboekt. 13. De EU heeft tal van
internationaal overeengekomen milieuverbintenissen ondertekend, met inbegrip
van die welke zijn opgesteld door de Conferentie voor duurzame ontwikkeling van
de Verenigde Naties (Rio+20)[32],
waar zij haar steun heeft uitgesproken voor de inclusieve groene economie als
centraal onderdeel van een bredere strategie voor duurzame ontwikkeling. 14. Dit programma vormt een
aanvulling op deze inspanningen door de prioritaire doelstellingen voor de EU
voor de periode tot en met 2020 vast te stellen. 15. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel
is ter verwezenlijking van die doelstellingen in veel gevallen in de eerste
plaats actie op nationaal, regionaal of lokaal niveau vereist. Op andere
vlakken zijn er aanvullende maatregelen op EU-niveau vereist. Omdat
milieubeleid een gedeelde bevoegdheid is binnen de EU, is het een van de
doelstellingen van dit programma om een gezamenlijk eigenaarschap van gedeelde
doelen en doelstellingen te creëren en te zorgen voor een gelijk speelveld voor
ondernemingen en overheidsinstanties. Heldere doelen en doelstellingen geven
beleidsmakers en overige belanghebbenden, met inbegrip van regio’s en steden,
ondernemingen en sociale partners, en individuele burgers, een gevoel van
richting en een voorspelbaar kader voor actie. THEMATISCHE
PRIORITEITEN Prioritaire doelstelling 1:
beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de EU 16. De economische welvaart en het
welzijn van de EU zijn afhankelijk van haar natuurlijk kapitaal, met inbegrip
van ecosystemen die haar essentiële goederen en diensten leveren, van
vruchtbare bodems en multifunctionele bossen tot productieve grond en zeeën,
van zoet water en schone lucht tot bestuiving, overstromings- en
klimaatbeheersing en bescherming tegen natuurrampen. Een substantieel deel van
de EU-wetgeving is gericht op de bescherming, het behoud en de verbetering van
natuurlijk kapitaal. Daarbij gaat het onder meer om de kaderrichtlijn water[33], de
kaderrichtlijn mariene strategie[34],
de luchtkwaliteitsrichtlijn en aanverwante richtlijnen[35] en de
habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn[36].
Wetgeving inzake klimaatverandering, chemische stoffen, industriële emissies en
afvalstoffen draagt eveneens bij aan het verminderen van de druk op de
biodiversiteit, met inbegrip van ecosystemen, soorten en habitats. 17. Uit recente beoordelingen
blijkt echter dat er nog steeds biodiversiteit in de EU verloren gaat en dat de
meeste ecosystemen ernstig achteruit zijn gegaan[37]. In
de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020[38] worden de doelstellingen en acties
uiteengezet die nodig zijn om deze negatieve trend te keren en de
ecosysteemdiensten te verbeteren. Deze strategie moet volledig worden
uitgevoerd als de EU aan haar kerndoelstelling inzake biodiversiteit voor 2020 wil
voldoen. Ook al omvat de strategie ingebouwde maatregelen ter verbetering van
de uitvoering van de vogel- en de habitatrichtlijn, met inbegrip van het
Natura 2000-netwerk, voor het bereiken van de kerndoelstellingen is de
volledige uitvoering van alle bestaande wetgeving die gericht is op het
beschermen van het natuurlijke kapitaal vereist. 18. Ondanks de aanzienlijke
inspanningen tot nu toe zal de vereiste op grond van de kaderrichtlijn water om
in 2015 een “goede milieutoestand” te bereiken, waarschijnlijk slechts voor 53 %
van de oppervlaktewaterlichamen in de EU worden gehaald[39]. Ook
bestaat het gevaar dat de doelstelling van de kaderrichtlijn mariene strategie
om in 2020 een “goede milieutoestand” te bereiken, niet wordt gehaald, onder
andere als gevolg van de aanhoudende overbevissing en de aanwezigheid van
zwerfvuil in de Europese zeeën. En al heeft het EU-beleid inzake
luchtvervuiling en industriële emissies bijgedragen aan het verminderen van
vele vormen van vervuiling, de ecosystemen hebben nog steeds te lijden van
overmatige stikstofdepositie en ozonvervuiling in verband met emissies van
transport, intensieve landbouw en stroomopwekking. 19. Voor het beschermen, behouden
en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de EU is het daarom vereist dat
de problemen worden aangepakt bij de bron, onder andere door betere integratie
van de doelstellingen inzake natuurlijk kapitaal met overige
beleidsmaatregelen, om zo voor coherente beleidsmaatregelen te zorgen en
aanvullende voordelen te genereren. De vergroenende aspecten die zijn
opgenomen in de hervormingsvoorstellen van de Commissie, met name voor het
landbouw-, visserij- en cohesiebeleid van de EU, zijn bedoeld om deze
doelstellingen kracht bij te zetten en worden ondersteund door voorstellen ter
vergroening van de EU-begroting uit hoofde van het meerjarig financieel kader 2014-2020
(MFK). Zo zou de koppeling tussen betalingen aan landbouwbedrijven en de
naleving van de relevante vereisten van de kaderrichtlijn water, zoals
uiteengezet in de voorstellen van de Commissie voor de hervorming van het GLB,
de aquatische ecosystemen in plattelandsgebieden ten goede moeten komen[40]. Middels
de vergroening van het GLB worden tevens de milieuvriendelijke landbouwpraktijken
gewasdiversificatie, bescherming van blijvend grasland en de invoering en
instandhouding van ecologisch waardevolle landbouw- en bosgebieden bevorderd. 20. Omdat de maritieme sector tal
van economische mogelijkheden biedt, van visserij, scheepvaart en aquacultuur
tot grondstoffen, offshore-energie en mariene biotechnologie, moet ervoor
worden gezorgd dat de exploitatie van het mariene milieu verenigbaar is met de
instandhouding en het duurzame beheer van de mariene en kustecosystemen. 21. Binnen het EU-klimaatveranderingsbeleid
moet uitgebreider worden gebruikgemaakt van ecosysteemgebaseerde benaderingen
voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering die ook ten
goede komen aan de biodiversiteit en de levering van overige ecosysteemdiensten.
Anderzijds moet binnen de besluitvorming omtrent hernieuwbare energie volledig
rekening worden gehouden met milieudoelstellingen zoals biodiversiteitsbehoud
en waterbescherming. Tot slot moeten er maatregelen ter bestrijding van
transportgerelateerde luchtvervuiling en CO2-uitstoot worden genomen[41]. 22. De achteruitgang, de fragmentatie
en het niet-duurzame gebruik van land in de EU vormen een bedreiging voor de
levering van bepaalde essentiële ecosysteemdiensten, waardoor de biodiversiteit
wordt bedreigd en de kwetsbaarheid van Europa voor klimaatverandering en
natuurrampen wordt vergroot. Ook gaat hierdoor de kwaliteit van de bodem
achteruit. Meer dan 25% van het grondgebied van de EU wordt getroffen door
bodemerosie door water, waardoor de bodemfuncties en de kwaliteit van zoet
water worden aangetast. Bodemverontreiniging en -afdekking vormen eveneens een
hardnekkig probleem. Meer dan een miljoen locaties in de gehele EU worden
beschouwd als verontreinigd en zolang deze niet zijn aangewezen en beoordeeld,
blijven ze potentieel ernstige milieu- en gezondheidsrisico’s vormen. Elk jaar
wordt meer dan 1 000 km² aan grond gereserveerd ten behoeve van
woningen, industrie, transport of recreatie. Het omkeren van dergelijke
langetermijnveranderingen is moeilijk of duur en gaat bijna altijd ten koste
van diverse sociale, economische en milieubehoeften. Daarom moet ervoor worden
gezorgd dat de besluiten van de lidstaten met betrekking tot landgebruik
duurzamer worden. 23. Om de grootste druk als gevolg
van menselijk gedrag op het land, de bodem en overige ecosystemen in Europa te
verminderen, wordt er actie ondernomen om te zorgen dat bij de besluitvorming inzake
landgebruik op alle relevante niveaus voldoende rekening wordt gehouden met de
milieueffecten, alsmede met de sociale en economische gevolgen. In de
conclusies van de Rio+20-top wordt opgeroepen tot “een wereld zonder
landdegradatie”. De EU en haar lidstaten moeten gaan nadenken over hoe zij zo
goed mogelijk binnen hun respectieve bevoegdheden een dergelijke verbintenis in
de praktijk kunnen brengen en hoe zij de kwesties inzake bodemkwaliteit binnen
een bindend wettelijk kader kunnen aanpakken[42]. Ook zullen er doelen worden gesteld voor duurzaam land- en
bodemgebruik. 24. Hoewel de hoeveelheid stikstof
en fosfor die in het EU-milieu terechtkomt, de laatste twintig jaar aanzienlijk
is afgenomen, blijft het overmatig vrijkomen van nutriënten in het milieu de
lucht- en waterkwaliteit aantasten en een schadelijk effect op ecosystemen
hebben, waardoor ernstige problemen voor de volksgezondheid worden veroorzaakt.
Met name het probleem van ammoniak die vrijkomt als gevolg van inefficiënt
mestbeheer en de ontoereikende afvalwaterbehandeling moeten dringend worden
aangepakt, willen wij een verdere substantiële afname bewerkstelligen van de
hoeveelheid nutriënten die in het milieu terechtkomt. Eveneens zijn er verdere
inspanningen vereist om de nutriëntenkringloop op een kosten- en
hulpbronnenefficiëntere wijze te beheren en de doelmatigheid van het
mestgebruik te verbeteren. Dit vergt een betere uitvoering van de
EU-milieuwetgeving om deze problemen aan te pakken, waar nodig een aanscherping
van de normen, en een benadering van de nutriëntenkringloop als onderdeel van
een meer geïntegreerde aanpak die de bestaande EU-beleidsmaatregelen welke een
rol spelen bij het bestrijden van overmatige nutriëntenvrijgave en
eutrofiëring, onderling verbindt en integreert. 25. Maatregelen die op grond van
de biodiversiteitsstrategie zijn getroffen om 15 % van de aangetaste
ecosystemen in de EU te herstellen en het gebruik van groene infrastructuur uit
te breiden, zullen ertoe bijdragen dat de landfragmentatie kan worden
overwonnen. Ook wordt hierdoor het natuurlijk kapitaal verbeterd en de
veerkracht van de ecosystemen vergroot, en kunnen er kostenefficiënte
mogelijkheden voor matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en voor
rampenrisicobeheer worden geboden. Ondertussen dragen de inspanningen van de lidstaten
om ecosystemen en de diensten ervan in kaart te brengen en te beoordelen,
alsmede het voor 2015 geplande initiatief “geen nettoverliezen”, op
verschillende schalen bij aan het behoud van de voorraad natuurlijk kapitaal.
De integratie van de economische waarde van ecosysteemdiensten met
administratieve en verslagleggingssystemen op EU- en nationaal niveau tegen 2020,
zal resulteren in een beter beheer van het natuurlijk kapitaal van de EU. 26. Teneinde het natuurlijke
kapitaal van de EU te beschermen, te behouden en te verbeteren dient het
programma te zorgen dat tegen 2020: (a)
het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van
ecosysteemdiensten tot staan zijn gebracht en de ecosystemen en de diensten
ervan worden behouden en verbeterd; (b)
het effect van de druk op zoet water en overgangs-
en kustwateren aanzienlijk is teruggebracht, teneinde de goede status zoals
gedefinieerd in de kaderrichtlijn water te bereiken, te behouden en te
verbeteren; (c)
het effect van de druk op mariene wateren is
teruggebracht, teneinde de goede ecologische status zoals vereist op grond van
de kaderrichtlijn mariene strategie te bereiken of te onderhouden; (d)
het effect van luchtvervuiling op ecosystemen en
biodiversiteit verder is teruggebracht; (e)
in de EU land duurzaam wordt beheerd, de bodem
adequaat wordt beschermd en vorderingen zijn gemaakt met het herstel van
vervuilde locaties; (f)
de nutriëntenkringloop (stikstof en fosfor) wordt
beheerd op een duurzamere en hulpbronnenefficiëntere wijze; (g)
bossen en de daardoor geleverde diensten zijn
beschermd en hun weerbaarheid tegen klimaatverandering en branden is verbeterd. Dit vereist in het bijzonder: (a)
volledige uitvoering van de
EU-biodiversiteitsstrategie; (b)
volledige uitvoering van de Blauwdruk voor het
behoud van de Europese watervoorraden; (c)
opvoering van de inspanningen om onder meer te
zorgen dat uiterlijk in 2020 gezonde visbestanden worden bereikt, om te
beginnen door met ingang van 2015 in alle viswateren te vissen op of onder het
niveau van de maximale duurzame opbrengst, en door een EU-brede kwantitatieve
reductiedoelstelling voor zwerfvuil in zee in te stellen; (d)
vergroting van de inspanningen om tot volledige
naleving van de EU-luchtkwaliteitswetgeving te komen, en vaststelling van
strategische doelstellingen en acties voor na 2020; (e)
vergroting van de inspanningen om de bodemerosie te
verminderen en het organische bodemmateriaal te doen toenemen, om
verontreinigde locaties te saneren en om de integratie te verbeteren van
aspecten van landgebruik met gecoördineerde besluitvorming op alle relevante
bestuursniveaus, hetgeen moet worden ondersteund door de invoering van streefdoelen
inzake bodem en land als hulpbron en van doelstellingen inzake ruimtelijke
ordening; (f)
nadere stappen om de uitstoot van stikstof en
fosfor terug te brengen, onder meer die uit stedelijk en industrieel afvalwater
en uit mestgebruik; (g)
ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe
EU-strategie voor de bossen, waarin de diverse exploitatievormen en voordelen
van bossen aan de orde worden gesteld en die bijdraagt aan een meer
strategische benadering van de bescherming en verbetering van bossen. Prioritaire doelstelling 2:
omvormen van de EU tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende
koolstofarme economie 27. Het vlaggenschipinitiatief
“Efficiënt gebruik van hulpbronnen” van de Europa 2020-strategie is erop
gericht de omslag te ondersteunen naar een economie die efficiënt is in die zin
dat deze gebruik maakt van alle hulpbronnen, de economische groei geheel
loskoppelt van het hulpbronnen- en energiegebruik en de milieueffecten, de
broeikasemissies terugbrengt, het concurrentievermogen verbetert door middel
van efficiëntie en innovatie, en een grotere energieveiligheid bevordert. Het
stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa[43] en de
routekaart voor een koolstofarme economie[44] zijn de belangrijkste bouwstenen van het
initiatief, die het kader bieden voor toekomstige acties om deze doelstellingen
te verwezenlijken. 28. Binnen de gehele economie is
innovatie vereist ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie, willen wij ons
concurrentievermogen verbeteren in een context van stijgende prijzen,
schaarsheid en leveringsbeperkingen van hulpbronnen. Het bedrijfsleven is de
primaire motor achter innovatie, ook als het gaat om eco-innovatie. De markten
kunnen de verwachtingen echter niet op eigen kracht inlossen.
Overheidsmaatregelen op EU- en lidstaatniveau zijn cruciaal om de juiste
kadervoorwaarden te scheppen voor eco-innovatie en zo de ontwikkeling van
duurzame bedrijfs- en technologische oplossingen voor milieuproblemen te
stimuleren[45]. 29. Deze cruciale vereiste om aan
de milieu-uitdagingen te voldoen, brengt ook belangrijke sociaaleconomische
voordelen met zich mee. De potentiële banengroei door de overgang naar een
koolstofarme en hulpbronnenefficiënte economie speelt een belangrijke rol in de
verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen inzake werkgelegenheid[46]. De
werkgelegenheid in de sectoren milieutechnologie en milieudiensten van de EU
heeft de afgelopen jaren een jaarlijkse groei met ongeveer 3 % laten zien[47]. De
mondiale markt voor eco-industrie zal naar schatting een waarde
vertegenwoordigen van ten minste één miljard euro. De prognose is dat deze
de komende tien jaar zal verdubbelen. Europese bedrijven lopen wereldwijd reeds
voorop als het gaat om recycling en energie-efficiëntie en moeten worden
aangemoedigd de groei van de mondiale vraag te baat te nemen, daarbij gesteund
door het actieplan voor eco-innovatie[48].
Zo is de verwachting dat alleen al de Europese sector energie uit hernieuwbare
bronnen tegen 2020 meer dan 400 000 nieuwe banen zal creëren[49]. 30. Om de voor 2020 vastgestelde
mijlpalen te bereiken en tegen 2050 een concurrerende koolstofarme economie te
hebben opgebouwd, is het essentieel dat het EU-klimaat- en energiepakket
volledig wordt uitgevoerd. Al ligt de EU momenteel op koers om de interne
emissies van broeikasgassen met 20 % te verlagen ten opzichte van het
niveau van 1990, het behalen van de doelstelling voor energie-efficiëntie van 20 %
eist nog veel snellere verbeteringen van de efficiëntie. Dit is ook van belang
in het licht van de nog altijd groeiende vraag naar energie en het lopende
debat over de conflicten tussen landgebruik voor voedsel en voor bio-energie.
De nieuwe richtlijn energie-efficiëntie zal in dit opzicht naar verwachting een
belangrijke bijdrage leveren. 31. Als de EU haar deel van de mondiale
inspanningen wil doen, moeten alle economische sectoren bijdragen aan de
vermindering van de broeikasgasemissies. De EU moet de volgende stappen
overeenkomen voor het klimaat- en energiekader voor na 2020 om zich zo voor te
bereiden op de internationale onderhandelingen over een nieuwe wettelijk
bindende overeenkomst, maar daarnaast ook om de lidstaten en de industrie een
duidelijk kader te bieden om de vereiste investeringen op de middellange
termijn te doen. Derhalve moet de EU beleidsmogelijkheden overwegen om de in de
routekaart voor een koolstofarme economie genoemde reducties voor de periode na
2020 te bewerkstelligen. De energiestappenplannen voor 2050 en het witboek
inzake transport moeten worden geschraagd door sterke beleidskaders. Daarnaast
moeten de lidstaten strategieën voor kostenefficiënte, koolstofarme
ontwikkeling uitstippelen en uitvoeren die gericht zijn op de verwezenlijking
van de EU-doelstelling om de broeikasgasemissies tegen het midden van de eeuw
te reduceren met 80-95% ten opzichte van1990, in het kader van de mondiale
inspanningen om de gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2°C.
De EU-regeling voor de handel in emissierechten blijft een centrale pijler van
het EU-klimaatbeleid na 2020. 32. Als de industrie overstapt op
de beste beschikbare technieken op grond van de richtlijn inzake industriële
emissies, zorgt dit voor een beter hulpbronnengebruik en minder emissies voor
meer dan 50 000 industriële installaties binnen de EU. Hiermee kan een
enorme bijdrage worden geleverd aan het stimuleren van de ontwikkeling van
innovatieve technieken, vergroening van de economie en kostenbesparing voor de
industrie op de lange termijn. 33. Ook moeten er stappen worden
genomen om de ecologische prestaties van goederen en diensten op de EU-markt
over de gehele levensduur ervan te verbeteren aan de hand van maatregelen om
het aanbod van ecologisch duurzame producten te vergroten en een aanzienlijke
verschuiving van de consumentenvraag naar deze producten te stimuleren. Dit kan
worden bereikt door een evenwichtige mix van stimulerende maatregelen voor
consumenten en bedrijven, met inbegrip van kmo’s, marktconforme instrumenten,
en regelgeving ter vermindering van de milieueffecten van hun activiteiten en
producten. Bestaande productwetgeving, zoals de richtlijn inzake ecologisch
ontwerp, de richtlijn inzake energie-etikettering en de verordening betreffende
het ecolabel, worden herzien om de milieuprestaties en hulpbronnenefficiëntie
van producten gedurende de gehele levenscyclus ervan te verbeteren en zo een
coherent wetgevingskader voor duurzame productie en consumptie in de EU
waarborgen[50]. 34. Omdat 80 % van alle
productgerelateerde milieueffecten wordt bepaald gedurende de ontwerpfase, moet
het EU-beleidskader er met het oog op de optimalisering van de hulpbronnen- en
materiaalefficiëntie voor zorgen dat prioritaire producten op de EU-markt
ecologisch ontworpen zijn. Dit moet gebeuren door onder meer de
recyclebaarheid, de gerecyclede inhoud en de duurzaamheid te vergroten. Deze
vereisten moeten uitvoerbaar en afdwingbaar zijn. Op EU- en nationaal niveau
moeten de inspanningen worden vergroot om de barrières voor eco-innovatie weg
te nemen[51]
en om het volledige potentieel van de Europese eco-industrie te ontsluiten,
zodat voordelen voor groene banen en groei kunnen worden gegenereerd. 35. Om een kader vast te stellen
voor maatregelen ter verbetering van andere aspecten van hulpbronnenefficiëntie
dan broeikasgasemissies en energie, moeten doelstellingen worden geformuleerd
voor de vermindering van het algehele milieueffect van consumptie, met name in
de voedsel-, woning- en mobiliteitssectoren[52]. Gezamenlijk zijn deze sectoren
verantwoordelijk voor bijna 80 % van het milieueffect van consumptie. In
de conclusies van Rio+20 wordt de noodzaak erkend om het voedselverlies na de
oogst en overige vormen van voedselverlies en -verspilling in de hele
voedselvoorzieningsketen aanzienlijk te beperken. 36. Behalve vereisten voor
verplichte groene overheidsopdrachten voor bepaalde productcategorieën[53], hebben
de meeste lidstaten vrijwillige actieplannen aangenomen en hebben vele van hen
doelstellingen bepaald voor specifieke productgroepen. Overheden hebben echter
nog op alle niveaus aanzienlijke ruimte om aan de hand van hun inkoopbeleid hun
milieueffect verder te beperken. De lidstaten en regio’s moeten verdere
maatregelen nemen om het doel te bereiken om voor ten minste 50 % van de overheidsopdrachten
criteria voor groene overheidsopdrachten toe te passen. De Commissie zal zich
buigen over de mogelijkheid om verdere sectorspecifieke wetgeving te
introduceren teneinde regels voor verplichte groene overheidsopdrachten voor extra
productcategorieën in te voeren. 37. Ook zijn er aanzienlijke
mogelijkheden om het afvalbeheer in de EU te verbeteren en zo beter gebruik te
maken van de hulpbronnen, nieuwe markten te openen, nieuwe banen te creëren en
de afhankelijkheid van de invoer van grondstoffen te reduceren, en tegelijk een
minder groot effect op het milieu te hebben[54]. Elk jaar wordt er in de EU 2,7 miljard
ton afval geproduceerd, waarvan 98 miljoen ton gevaarlijk is. Gemiddeld is
slechts 40 % van het vaste afval bestemd voor hergebruik of recycling. De
rest wordt gestort of verbrand. In sommige lidstaten wordt meer dan 70 %
van het afval gerecycled, hetgeen aantoont dat afval in de EU als een van de
belangrijkste hulpbronnen kan worden gebruikt. Tegelijkertijd wordt in veel
lidstaten ruim 75 % van het huishoudelijk afval gestort. 38. Om van afval een hulpbron te
maken, zoals wordt bepleit in het stappenplan voor een efficiënt
hulpbronnengebruik, moet de EU-wetgeving in de gehele EU volledig worden
uitgevoerd. Daarbij moet de afvalhiërarchie strikt worden toegepast en moeten
verschillende vormen van afval worden betrokken[55]. Verder
zijn er aanvullende inspanningen vereist voor: het verminderen van de
hoeveelheid afval per hoofd van de bevolking in absolute termen, het beperken
van energieterugwinning tot niet-recyclebare materialen, het uitfaseren van het
storten van afvalstoffen, het bevorderen van hoogwaardige recycling en het
ontwikkelen van markten voor secundaire grondstoffen. Gevaarlijk afval moet
zodanig worden beheerd dat de aanzienlijke schadelijke effecten voor de
volksgezondheid en het milieu worden geminimaliseerd, zoals overeengekomen op
de Rio+20-top. Om dit te bereiken moeten marktconforme instrumenten die
preventie, recycling en hergebruik bevoordelen, veel stelselmatiger in de
gehele EU worden toegepast. De barrières ten aanzien van recyclingactiviteiten
op de eengemaakte markt van de EU moeten worden weggenomen en de bestaande
doelstellingen voor preventie, hergebruik, recycling, terugwinning en
vervanging van stortplaatsen moeten worden herzien teneinde te komen tot een
‘kringloopeconomie’, met een stroomafwaarts gebruik van hulpbronnen en een
hoeveelheid restafval die dicht bij nul ligt. 39. Hulpbronnenefficiëntie in de
watersector wordt eveneens met prioriteit aangepakt om een goede waterstatus te
bewerkstelligen. Hoewel steeds meer delen van Europa te maken krijgen met
droogtes en waterschaarste, wordt naar schatting 20-40 % van het in Europa
beschikbare water verspild, bijvoorbeeld door lekken in het distributiesysteem.
Volgens de beschikbare modellen is er aanzienlijke ruimte voor verbetering van
de waterefficiëntie in de EU. Bovendien zullen de toenemende vraag en de
effecten van klimaatverandering de druk op de Europese watervoorraden naar
verwachting aanzienlijk doen toenemen. Tegen deze achtergrond moeten de Unie en
de lidstaten actie ondernemen om te zorgen dat de wateronttrekking de limieten
van de beschikbare hernieuwbare watervoorraden uiterlijk in 2020 respecteert,
onder meer door de waterefficiëntie te verbeteren met behulp van
marktmechanismen, zoals een prijsniveau van water dat een afspiegeling vormt
van de waarde ervan[56].
De vooruitgang moet worden bevorderd door versnelde demonstratie en invoering
van innovatieve technologieën, systemen en bedrijfsmodellen, waarbij wordt
voortgebouwd op het strategisch uitvoeringsplan van het Europees
innovatiepartnerschap inzake water. 40. Een voorspelbaar langetermijnbeleidskader
op al deze gebieden zal bijdragen aan het stimuleren van het niveau van de
investeringen en de maatregelen die nodig zijn om de markten voor groenere
technologieën volledig te ontwikkelen en duurzame bedrijfsoplossingen te
bevorderen. Er zijn indicatoren en doelen voor hulpbronnenefficiëntie nodig om
openbare en particuliere beleidsmakers de nodige sturing te bieden bij de
omvorming van de economie. Zodra deze op het niveau van de Unie zijn
overeengekomen, moeten ze integraal deel uitmaken van het programma. 41. Om de EU om te vormen tot een
hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie, moet het
programma zorgen dat in 2020: (a)
de EU heeft voldaan aan haar klimaat- en
energiedoelstellingen voor 2020 en op koers ligt om de broeikasgasemissies uiterlijk
in 2050 met 80-95% te verminderen ten opzichte van 1990, als onderdeel van de
mondiale inspanningen om de gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot
minder dan 2°C; (b)
in alle grote industriële sectoren het algehele
milieueffect van de EU-industrie aanzienlijk is teruggebracht en de
hulpbronnenefficiëntie is vergroot; (c)
het algehele milieueffect van productie en
consumptie is teruggebracht, met name in de voedsel-, woning- en
mobiliteitssectoren; (d)
afval op veilige wijze wordt beheerd als hulpbron,
de hoeveelheid afval per hoofd van de bevolking in absolute zin afneemt,
energieterugwinning beperkt blijft tot niet-recyclebare materialen, en de
storting van recyclebare en composteerbare materialen effectief is uitgebannen; (e)
het watertekort in de EU wordt voorkomen en
aanzienlijk is verminderd. Dit vereist in het bijzonder: (a)
volledige uitvoering van het klimaat- en
energiepakket en overeenstemming over het klimaat- en energiebeleidskader van
de EU voor de periode na 2020; (b)
algemene toepassing van de ‘beste beschikbare
technieken’ en vergroting van de inspanningen ter bevordering van de
ingebruikneming door de industrie van opkomende innovatieve technieken,
processen en diensten; (c)
stimulering van publieke en private onderzoeks- en
innovatiewerkzaamheden die vereist zijn voor de verspreiding van innovatieve
technologieën, systemen en bedrijfsmodellen, hetgeen de overgang naar een
koolstofarme, hulpbronnenefficiënte economie zal bespoedigen en de kosten
hiervan zal verlagen; (d)
invoering van een samenhangender kader voor
duurzame productie en consumptie, met inbegrip van doelen. Herziening van
productwetgeving teneinde de milieuprestaties en de hulpbronnenefficiëntie van
producten gedurende de gehele levenscyclus ervan te verbeteren. Het vaststellen
van streefdoelen voor de vermindering van de algehele effecten van consumptie. (e)
volledige uitvoering van de EU-wetgeving, met
inbegrip van de toepassing van de afvalhiërarchie en doelmatig gebruik van marktconforme
instrumenten en maatregelen om te zorgen dat stortplaatsen geleidelijk worden
afgeschaft, energieterugwinning beperkt blijft tot niet-recyclebare materialen,
gerecycled afval wordt gebruikt als een belangrijke, betrouwbare bron van
grondstoffen voor de EU, gevaarlijk afval veilig wordt verwerkt en de productie
ervan wordt teruggebracht, illegale afvaltransporten worden uitgebannen en de
barrières voor de eengemaakte markt voor milieuvriendelijke
recyclingactiviteiten in de EU worden weggenomen; (f)
verbetering van de waterefficiëntie door
doelstellingen te formuleren op stroomgebiedniveau en gebruik te maken van
marktmechanismen, zoals het prijsniveau van water. Prioritaire doelstelling 3:
beschermen van de EU-burgers tegen milieugerelateerde problemen en risico’s
voor de volksgezondheid en het welzijn 42. De EU-milieuwetgeving heeft
aanzienlijke voordelen gebracht voor de gezondheid en het welzijn van de
burger. Water, luchtverontreiniging en chemische stoffen blijven het publiek in
de EU op milieugebied het meeste zorgen baren[57]. Naar schatting van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WGO) zijn deze milieuvervuilende factoren verantwoordelijk voor 15-20 %
van alle overlijdensgevallen in 53 Europese landen[58]. Volgens
de OESO zal stedelijke luchtvervuiling tegen 2050 wereldwijd de belangrijkste milieugerelateerde
doodsoorzaak zijn. 43. Een aanzienlijk deel van de
EU-bevolking is nog altijd blootgesteld aan een mate van luchtvervuiling die de
door de WGO aanbevolen normen overschrijdt[59]. Er zullen met name maatregelen moeten
worden genomen in plaatsen waar mensen, met name gevoelige of kwetsbare groepen
binnen de samenleving, en ecosystemen zijn blootgesteld aan hoge niveaus van verontreinigende
stoffen, zoals in steden en gebouwen. 44. Toegang tot water van
toereikende kwaliteit blijft in een aantal plattelandsgebieden van de EU
problematisch terwijl het waarborgen van de goede kwaliteit van de Europese
zwemwateren zowel de volksgezondheid als de toeristische sector van de EU ten
goede komt. De schadelijke gevolgen van overstromingen voor de volksgezondheid
en de economische activiteit worden steeds vaker ervaren, deels vanwege
wijzigingen in de waterkringloop en het landgebruik. 45. Doordat het bestaande beleid niet
volledig wordt uitgevoerd, lukt het de EU niet om adequate lucht- en waterkwaliteitsnormen
te halen. De EU zal haar doelstellingen aanpassen overeenkomstig de laatste
wetenschappelijke bevindingen en actiever op zoek gaan naar synergie-effecten
met overige beleidsdoelstellingen op gebieden zoals klimaatverandering,
biodiversiteit en het mariene en terrestrische milieu. Door bijvoorbeeld de
aanwezigheid van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht terug te
brengen, kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan beperking van de
klimaatverandering. Verdere activiteiten op dit vlak zullen uitgaan van een
uitgebreide beoordeling van de EU-luchtkwaliteitswetgeving en de blauwdruk voor
het behoud van de Europese watervoorraden. 46. Aanpakken van vervuiling aan
de bron blijft een prioriteit en de uitvoering van de richtlijn inzake
industriële emissies zal tot een verdere reductie van de emissies van grote
industriële sectoren leiden. De verwezenlijking van de doelstellingen van het
stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte zal tevens leiden tot
duurzamere mobiliteit in de EU, waardoor een belangrijke bron van geluids- en
plaatselijke luchtvervuiling wordt aangepakt. 47. Naar schatting 40 % van
de EU-bevolking is woonachtig in stedelijke gebieden met een mate van
nachtelijke geluidsoverlast die boven het door de WGO aanbevolen niveau ligt. 48. Horizontale wetgeving inzake
chemische stoffen (de REACH-verordening en de verordening betreffende de
indeling, etikettering en verpakking van stoffen) biedt basisbescherming voor
de volksgezondheid en het milieu en bevordert het gebruik van opkomende
testmethoden zonder dierproeven. Er is echter nog altijd onzekerheid over de
gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu van de gecombineerde effecten
van verschillende chemische stoffen (mengsels), nanomaterialen, chemische stoffen
die het endocriene (hormonale) systeem verstoren (hormoonverstorende stoffen)
en chemische stoffen in producten. De afgelopen jaren is er meer bekend
geworden over het belang van actie om deze problemen aan te pakken, met name
als de EU de op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2002 overeengekomen
en op de Rio+20-top opnieuw bevestigde doelstelling wil halen om in 2020 te
hebben gezorgd voor minimalisering van de aanzienlijke schadelijke effecten van
chemische stoffen op de volksgezondheid en het milieu, en om op doelmatige,
efficiënte, coherente en gecoördineerde wijze een antwoord te vinden op nieuwe
en opkomende kwesties en problemen. De EU zal de benaderingen om de
gecombineerde effecten van chemische stoffen en veiligheidskwesties met betrekking
tot hormoonverstorende stoffen verder ontwikkelen en uitvoeren, en een
integrale aanpak opzetten voor het minimaliseren van de schadelijke effecten
van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van chemische stoffen in producten.
Daarbij zal zij uitgaan van een uitgebreid kennisbestand over blootstelling aan
chemische stoffen en giftigheid. Voor de veiligheid en het duurzame beheer van
nanomaterialen wordt gezorgd in het kader van een integrale aanpak op basis van
onder meer risicobeoordelingen en ‑beheer, informatie en toezicht.
Gezamenlijk zullen deze maatregelen leiden tot grotere kennis van chemische
stoffen en zorgen voor een voorspelbaar kader dat de ontwikkeling van
duurzamere oplossingen stimuleert. 49. Ondertussen kan de groeiende
markt voor biogebaseerde producten, chemische stoffen en materialen voordelen
bieden, zoals lagere broeikasgasemissies en nieuwe marktmogelijkheden, maar er
moet voor worden gewaakt dat de volledige levenscyclus van deze producten
duurzaam is en de concurrentie om grond niet verergert of de emissieniveaus doet
stijgen. 50. Klimaatverandering zal de
milieuproblemen verergeren door langere droogtes en hittegolven,
overstromingen, stormen en bosbranden, evenals nieuwe of ernstigere vormen van
mensen-, dieren- of plantenziekten te veroorzaken. Er zal gericht actie moeten
worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de EU voldoende voorbereid is om de druk
en veranderingen als gevolg van de klimaatverandering het hoofd te bieden, en
dat zij zo haar ecologische, economische en sociale veerkracht kan vergroten.
Omdat tal van sectoren steeds meer door de effecten van klimaatverandering
worden en zullen worden getroffen, moeten overwegingen inzake aanpassing en het
beheer van de risico’s op rampen verder worden geïntegreerd in het EU-beleid. 51. Bovendien kunnen maatregelen
ter verbetering van de ecologische en klimatologische veerkracht, zoals het herstel
van ecosystemen en groene infrastructuur, belangrijke sociaaleconomische
voordelen met zich meebrengen, onder andere voor de volksgezondheid. De
synergie-effecten, maar ook de potentiële negatieve wisselwerking tussen
klimaat- en overige milieudoelstellingen, zoals luchtkwaliteit, moeten adequaat
worden beheerd. De overschakeling op andere brandstoffen op grond van klimaat-,
veiligheids- of voorzieningsoverwegingen, kan bijvoorbeeld leiden tot een
aanzienlijke toename van fijn stof en gevaarlijke emissies. 52. Om de EU-burgers te beschermen
tegen milieugerelateerde problemen en risico’s voor de volksgezondheid en het
welzijn, moet het programma zorgen dat tegen 2020: (a)
de luchtkwaliteit van de EU aanzienlijk is
verbeterd; (b)
de geluidsoverlast in de EU aanzienlijk is
afgenomen; (c)
burgers overal in de EU voordeel ondervinden van
hoge normen voor veilig drink- en zwemwater; (d)
de gecombineerde effecten van chemische stoffen en
veiligheidskwesties met betrekking tot hormoonverstorende stoffen effectief
zijn aangepakt, en risico’s voor het milieu en de volksgezondheid in verband
met het gebruik van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van chemische stoffen in
producten, in kaart zijn gebracht en zijn geminimaliseerd; (e)
veiligheidskwesties met betrekking tot
nanomaterialen effectief zijn aangepakt in het kader van een coherente
benadering van de verschillende wetgevingen; (f)
aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de aanpassing
aan de gevolgen van klimaatverandering. Dit vereist in het bijzonder: (a)
het uitvoeren van het bijgewerkte EU-beleid inzake
luchtkwaliteit, overeenkomstig de laatste wetenschappelijke gegevens, en
maatregelen ter bestrijding van luchtvervuiling aan de bron; (b)
het uitvoeren van het bijgewerkte EU-beleid inzake
geluidshinder, overeenkomstig de laatste wetenschappelijke gegevens, en
maatregelen ter beperking van geluidshinder aan de bron; (c)
het stimuleren van inspanningen om de
kaderrichtlijn water uit te voeren, in het bijzonder voor kleine
drinkwaterleveranciers, alsmede om de zwemwaterrichtlijn uit te voeren; (d)
het ontwikkelen van een EU-strategie voor een niet-toxisch
milieu, die uit moet gaan van een uitgebreid kennisbestand inzake blootstelling
aan chemische stoffen en giftigheid, en bevorderlijk moet zijn voor de
vernieuwing van duurzame plaatsvervangende middelen; (e)
het overeenkomen en uitvoeren van een
EU-klimaataanpassingsstrategie, met inbegrip van de integratie van overwegingen
inzake aanpassing aan de klimaatverandering en inzake het beheer van risico’s
op rampen met belangrijke EU-beleidsinitiatieven en -sectoren. HET STIMULEREND
KADER 53. Om deze prioritaire
thematische doelstellingen te verwezenlijken is een stimulerend kader vereist,
dat effectieve actie ondersteunt. Er moeten maatregelen worden genomen ter
verbetering van de vier belangrijke pijlers van dit stimulerend kader: het verbeteren
van de manier waarop de EU-milieuwetgeving over de hele linie wordt uitgevoerd;
het versterken van de wetenschappelijke onderbouwing van het milieubeleid; het
veiligstellen van investeringen en het creëren van de juiste prikkels om het
milieu te beschermen; en tot slot, het verbeteren van de integratie van
milieuwetgeving en beleidssamenhang zowel binnen het milieubeleid als met
overige beleidsterreinen. De baten van deze horizontale maatregelen voor het
EU-milieubeleid zullen verder reiken dan het toepassingsgebied en de looptijd
van dit programma. Prioritaire doelstelling 4:
optimaliseren van de voordelen van de EU-milieuwetgeving 54. Als ervoor wordt gezorgd dat
de EU-wetgeving ook echt wordt uitgevoerd, brengt dit een drietal voordelen met
zich mee: er ontstaat een gelijk speelveld voor marktdeelnemers die actief zijn
op de eengemaakte markt, er wordt innovatie gestimuleerd en er worden
“first-mover”-voordelen voor Europese bedrijven in tal van sectoren bevorderd.
De kosten die ontstaan als de wetgeving niet goed wordt uitgevoerd zijn
daarentegen aanzienlijk, en kunnen grofweg worden geschat op ongeveer 50 miljard
euro per jaar, met inbegrip van kosten met betrekking tot inbreukzaken[60]. Alleen
al in 2009 waren er 451 inbreukzaken met betrekking tot EU-wetgeving. De
Commissie ontvangt tevens direct van EU-burgers tal van klachten, waarvan er
vele beter op lidstaat- of lokaal niveau kunnen worden behandeld. 55. Betere uitvoering van het
milieu-acquis van de EU op lidstaatniveau moet daarom de komende jaren de
grootste prioriteit krijgen. Tussen en binnen de diverse lidstaten bestaan
aanzienlijke verschillen qua uitvoering. Er is dan ook behoefte om al degenen
die betrokken zijn bij de uitvoering van milieuwetgeving op nationaal,
regionaal en lokaal niveau van de juiste kennis en mogelijkheden te voorzien om
te zorgen dat de voordelen van deze wetgeving beter tot hun recht komen. 56. Uit het hoge aantal
inbreukzaken, klachten en verzoekschriften op milieugebied blijkt de behoefte
aan een effectief en werkbaar systeem van controles en afwegingen op nationaal
niveau om de uitvoeringsproblemen vast te stellen en op te lossen, aangevuld
met maatregelen om te voorkomen dat ze plaatsvinden. In dit opzicht zijn de
inspanningen voor de periode tot 2020 erop gericht om op vier gebieden tot
verbetering te komen. 57. Ten eerste moet de manier
waarop gegevens over de uitvoering worden verzameld en verspreid, worden
verbeterd teneinde het publiek en beroepsbeoefenaars op het gebied van het
milieu volledig inzicht te geven in hoe nationale en lokale overheden de
EU-verplichtingen uitvoeren[61].
Er moet gerichte ondersteuning komen voor de specifieke uitvoeringsproblemen
van elke individuele lidstaat, vergelijkbaar met de op maat gesneden aanpak die
voor het Europees semester wordt gevolgd. Er worden bijvoorbeeld
partnerschapsovereenkomsten betreffende de uitvoering opgesteld tussen de Commissie
en de afzonderlijke lidstaten, waarbij kwesties aan de orde komen zoals waar
financiële steun voor de uitvoering kan worden aangevraagd en betere
informatiesystemen om de vooruitgang bij te houden. 58. Ten tweede breidt de EU de
vereisten ten aanzien van inspecties en toezicht uit tot het bredere corpus van
EU-milieuwetgeving en wordt dit aangevuld met capaciteit op EU-niveau om
situaties aan te pakken waar reden tot zorg is. 59. Ten derde wordt de manier
verbeterd waarop op nationaal niveau klachten over de uitvoering van de
EU-wetgeving worden afgehandeld en opgelost. 60. Ten vierde krijgen EU-burgers
betere toegang tot de rechter in milieuzaken en effectieve wettelijke
bescherming, overeenkomstig de internationale verdragen en ontwikkelingen zoals
teweeggebracht door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de
recente jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie. Als alternatief voor procederen
wordt ook niet-gerechtelijke conflictoplossing bevorderd. 61. De algemene standaard van milieugovernance
in de EU wordt verder verbeterd door de samenwerking op EU-niveau tussen
beroepsbeoefenaars op het gebied van milieubescherming (zoals
overheidsjuristen, inspecteurs, openbare aanklagers, ombudsmannen en rechters)
te verbeteren en hen aan te moedigen goede praktijken uit te wisselen. 62. De Commissie zal de lidstaten
helpen de regelgeving beter na te leven[62] en zal haar deel blijven doen om ervoor te
zorgen dat de wetgeving geschikt is voor haar doel en in overeenstemming is met
de laatste wetenschappelijke kennis. In de regel geldt dat in de regelgeving
wettelijke bepalingen worden opgenomen die voldoende duidelijk en nauwkeurig
zijn en die directe en meetbare effecten hebben en leiden tot minder
inconsistenties in de uitvoering. De Commissie zal nog intensiever gebruikmaken
van scoreborden en andere middelen om de voortgang van lidstaten bij de
uitvoering van specifieke onderdelen van de wetgeving openlijk bij te houden. 63. Teneinde de voordelen van de
EU-wetgeving te optimaliseren, dient het programma te zorgen dat tegen 2020: (a)
EU-burgers toegang hebben tot heldere informatie
over hoe de EU-milieuwetgeving wordt uitgevoerd; (b)
de uitvoering van specifieke milieuwetgeving is
verbeterd; (c)
de naleving van de EU-milieuwetgeving op alle
niveaus is verbeterd en een gelijk speelveld op de eengemaakte markt is
gewaarborgd; (d)
het vertrouwen van de burgers in de milieuwetgeving
is gestegen; (e)
het beginsel van effectieve rechtsbescherming van
burgers en hun organisaties is bevorderd. Dit vereist in het bijzonder: (a)
invoering van systemen op nationaal niveau, op
basis waarvan actief informatie wordt verspreid over hoe de EU-milieuwetgeving
wordt uitgevoerd, gekoppeld aan een overzicht op EU-niveau van de prestaties
van de afzonderlijke lidstaten; (b)
opstellen van partnerschapsovereenkomsten
betreffende de uitvoering door de lidstaten en de Commissie; (c)
uitbreiding van de bindende criteria voor
effectieve inspecties en toezicht door lidstaten tot het bredere corpus van de
EU-milieuwetgeving, en ontwikkeling van aanvullende capaciteit op EU-niveau om
situaties aan te pakken waar reden tot zorg is, aangevuld met ondersteuning
voor netwerken en beroepsbeoefenaars; (d)
invoering van consistente en doelmatige mechanismen
op nationaal niveau voor het afhandelen van klachten over de uitvoering van de
EU-milieuwetgeving; (e)
afstemming van de nationale bepalingen inzake de
toegang tot de rechter op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de
Europese Unie, en bevordering van niet-gerechtelijke conflictoplossing om
conflicten op milieugebied in der minne te schikken. Prioritaire doelstelling 5:
verbeteren van de wetenschappelijke onderbouwing voor het milieubeleid 64. De onderbouwing van het
EU-milieubeleid moet gebaseerd zijn op milieutoezicht, ‑gegevens,
-indicatoren en -beoordelingen in verband met de uitvoering van de
EU-wetgeving, alsmede officieel wetenschappelijk onderzoek en burgerwetenschapsinitiatieven.
Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt met het verbeteren van deze
wetenschappelijke onderbouwing, het vergroten van het bewustzijn en het
verbeteren van het vertrouwen van beleidsmakers en het publiek in de
wetenschappelijk onderbouwde benadering van beleid waardoor hun inzicht in complexe
ecologische en maatschappelijke problemen is toegenomen. 65. Er moeten op EU- en
internationaal niveau stappen worden ondernomen om de koppeling tussen
wetenschap en milieubeleid verder te versterken en te verbeteren, onder andere
door de aanstelling van wetenschappelijke hoofdadviseurs, zoals reeds is gedaan
door de Commissie en sommige lidstaten. 66. Het tempo van de huidige
ontwikkelingen en de onzekerheid omtrent waarschijnlijke toekomstige trends vergen
echter maatregelen om deze wetenschappelijke onderbouwing te onderhouden en te
verbeteren, teneinde ervoor te zorgen dat de EU zich blijft baseren op een goed
inzicht in de toestand van het milieu, de mogelijke antwoorden daarop en de
gevolgen daarvan. 67. De afgelopen decennia is er
veel verbeterd in de manier waarop informatie en statistische gegevens over het
milieu worden verzameld en gebruikt, zowel op EU- en lidstaatniveau als op
mondiaal niveau. De manier waarop gegevens worden verzameld en de kwaliteit van
de gegevens lopen echter nog altijd uiteen en de veelheid aan bronnen kan ten
koste gaan van de toegankelijkheid. Er zijn daarom voortdurende investeringen
nodig om te zorgen dat er geloofwaardige, vergelijkbare en kwalitatief
hoogwaardige gegevens en indicatoren beschikbaar en toegankelijk zijn voor al wie
betrokken is bij het bepalen en uitvoeren van het beleid. Er moeten
milieu-informatiesystemen worden ontworpen om nieuwe informatie over opkomende
onderwerpen eenvoudig te kunnen verwerken. 68. Verdere uitvoering van het in
het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem[63] genoemde beginsel van “eenmaal produceren
en meermaals gebruiken” en de gemeenschappelijke benaderingen en standaarden
voor het verwerven en samenvoegen van ruimtelijke informatie op grond van de
Inspire-[64]
en GMES-systemen[65]
draagt bij aan het vermijden van dubbel werk en neemt onnodige administratieve
lasten bij de overheidsinstanties weg. Hetzelfde geldt voor inspanningen om de
verslagleggingsverplichtingen op grond van de verschillende onderdelen van de
wetgeving te stroomlijnen. Lidstaten moeten de informatie die is verzameld om de
milieueffecten van plannen, programma’s en projecten te beoordelen
(bijvoorbeeld milieueffectbeoordelingen of strategische
milieueffectbeoordelingen) beter toegankelijk maken voor het publiek. 69. Er bestaan nog altijd
aanzienlijke hiaten in de kennis, waarvan sommige van belang zijn voor de prioritaire
doelstellingen van dit programma. Het is derhalve van belang om te investeren
in verder onderzoek om deze hiaten te vullen en aldus te zorgen dat
overheidsinstanties en ondernemingen over een stevig fundament beschikken om
beslissingen te nemen die de sociale, economische en ecologische kosten en
baten volledig weerspiegelen. Vier hiaten springen in het oog: –
Om beter inzicht te krijgen in complexe kwesties
met betrekking tot ecologische veranderingen, zoals klimaatverandering en het
effect van natuurrampen, de implicaties van het verlies van soorten voor
ecosysteemdiensten, milieudrempels en ecologische omslagpunten, is er behoefte
aan geavanceerd onderzoek dat de hiaten in gegevens en kennis moet dichten en
aan adequate middelen om modellen op stellen. Al geven de beschikbare gegevens
ondubbelzinnig aan dat er op deze gebieden voorzorgsmaatregelen moeten worden
getroffen, nader onderzoek naar de grenzen van onze planeet, de systeemrisico’s
en het vermogen van onze samenleving om deze problemen het hoofd te bieden, zal
bijdragen aan de ontwikkeling van de meest geschikte antwoorden. Dit zou
investeringen moeten omvatten in het opvullen van gegevens- en kennishiaten,
het in kaart brengen en beoordelen van ecosysteemdiensten, en het beter
begrijpen van de rol van biodiversiteit in het onderbouwen van die diensten en
hoe deze zich aanpassen aan klimaatverandering. –
De overgang naar een inclusieve, groene economie
vereist een goede afweging van het onderlinge verband tussen sociaaleconomische
en ecologische factoren. Meer inzicht in duurzame consumptie- en
productiepatronen, in hoe de kosten van actie of het achterwege blijven daarvan
nauwkeuriger kunnen worden berekend, in hoe wijzigingen in individueel en
maatschappelijk gedrag kunnen bijdragen aan milieuresultaten en in hoe het
Europese milieu wordt beïnvloed door mondiale megatrends, kan bijdragen aan een
betere afstemming van beleidsinitiatieven om de hulpbronnenefficiëntie te
verbeteren en de druk op het milieu te verlichten. –
Er heerst nog altijd onzekerheid omtrent de gezondheids-
en milieugevolgen van hormoonverstorende stoffen, chemische mengsels en
chemische stoffen in producten en nanomaterialen. Door deze hiaten op te vullen,
kan de besluitvorming worden bespoedigd en het acquis inzake chemische stoffen
verder worden ontwikkeld om punten van zorg beter aan te pakken en een
duurzamer gebruik van chemische stoffen te bevorderen. Een beter begrip van de
milieufactoren die de volksgezondheid aantasten, zou het mogelijk maken
preventieve beleidsmaatregelen te nemen. –
Om ervoor te zorgen dat alle sectoren bijdragen aan
de inspanningen om de klimaatverandering te bestrijden, moet er een duidelijk
overzicht zijn van de meting en monitoring van broeikasgassen en de vergaring
van gegevens daarover; momenteel ontbreekt dat nog voor een aantal belangrijke
sectoren, zoals de landbouw. Horizon 2020 biedt de kans om
onderzoeksinspanningen toe te spitsen en het innovatieve potentieel van Europa
in te zetten door middelen en kennis uit verschillende gebieden en disciplines
binnen de EU en internationaal samen te brengen. 70. Nieuwe en opkomende kwesties
die voortvloeien uit snelle technologische ontwikkelingen die op het beleid
vooruitlopen, zoals nanomaterialen, onconventionele energiebronnen,
koolstofafvang en -opslag en elektromagnetische golven, stellen ons voor nieuwe
uitdagingen op het vlak van risicobeheer en kunnen to botsende belangen,
behoeften en verwachtingen leiden. Een en ander kan dan weer aanleiding geven
tot toenemende publieke bezorgdheid en mogelijke vijandigheid ten aanzien van
nieuwe technologieën. Daarom moet er worden gezorgd voor een breder, expliciet
maatschappelijk debat over de milieurisico’s en mogelijke inruileffecten die
wij bereid zijn te accepteren in het licht van de soms onvolledige of onzekere
informatie over opkomende risico’s en hoe deze moeten worden benaderd. Door een
systematische benadering van milieurisicobeheer zal de EU over betere
mogelijkheden beschikken om de technologische ontwikkelingen tijdig vast te stellen
en hiernaar te handelen en tegelijk het publiek gerust te stellen. 71. Om de wetenschappelijke
onderbouwing van het milieubeleid te verbeteren, dient het programma te zorgen
dat tegen 2020: (a)
beleidsmakers en ondernemingen een betere
uitgangspositie hebben voor de ontwikkeling en uitvoering van milieu- en
klimaatbeleid, met inbegrip van de meting van kosten en baten; (b)
ons inzicht in opkomende milieu- en
klimaatrisico’s, alsmede ons vermogen om deze te beoordelen, aanzienlijk is
verbeterd; (c)
de koppeling tussen milieubeleid en wetenschap is
verbeterd. Dit vereist in het bijzonder: (a)
coördinatie van de onderzoeksinspanningen op EU- en
lidstaatniveau, met als doel deze te richten op het vullen van de belangrijkste
hiaten in de milieukennis, met inbegrip van risico’s van ecologische omslagpunten; (b)
invoering van een systematische benadering voor
risicobeheer; (c)
vereenvoudiging, afstemming en modernisering van
de milieu- en klimaatveranderingsgegevens en verzameling, beheer en
uitwisseling van informatie. Prioritaire doelstelling 6: waarborgen
van investeringen ten behoeve van het milieu- en klimaatbeleid en tot stand
brengen van het juiste prijsniveau 72. De inspanningen die vereist
zijn om de bovenstaande doelstellingen te verwezenlijken, vereisen toereikende
investeringen uit publieke en private bronnen. Tegelijkertijd geldt dat, ook al
hebben veel lidstaten moeite de economische crisis het hoofd te bieden, de
noodzaak van economische hervormingen en vermindering van de staatsschulden
nieuwe mogelijkheden biedt om snel de kant op te gaan van een
hulpbronnenefficiëntere, koolstofarmere economie. 73. Vanwege het gebrek aan
prijssignalen vanuit de markt of de verstoorde prijssignalen als gevolg van feit
dat er niet naar behoren rekening wordt gehouden met de milieukosten of als
gevolg van overheidssubsidies voor milieuonvriendelijke activiteiten, is het in
sommige gebieden momenteel moeilijk om investeringen aan te trekken. 74. De EU en de lidstaten zullen
de juiste voorwaarden moeten scheppen om te zorgen dat externe milieukosten
adequaat worden aangepakt en de juiste marktsignalen uitgaan naar de private
sector, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met eventuele nadelige
maatschappelijke gevolgen. Dit omvat systematischer toepassing van het beginsel
dat de vervuiler betaalt, door geleidelijk milieuonvriendelijke subsidies af te
schaffen en de belasting te verleggen van arbeid naar vervuiling. Omdat
natuurlijke hulpbronnen steeds schaarser worden, kunnen de economische
pachtgelden en winsten die verband houden met het eigenaarschap of het
exclusieve gebruik daarvan, stijgen. Publieke interventie om te zorgen dat
dergelijke pachtgelden niet excessief zijn en dat rekening wordt gehouden met
externe kosten, leidt tot een efficiënter gebruik van deze bronnen en draagt
ertoe bij dat marktverstoringen worden vermeden en tegelijkertijd meer
overheidsinkomsten worden gegenereerd. Prioriteiten ten aanzien van milieu en
klimaat worden nagestreefd in het kader van het Europees semester in het geval
dat zij van belang zijn voor de vooruitzichten voor duurzame groei van de
afzonderlijke lidstaten waaraan de landenspecifieke aanbevelingen zijn gericht.
Andere marktconforme instrumenten, zoals betalingen voor ecosysteemdiensten,
moeten uitgebreider op EU- en nationaal niveau worden gebruikt om de betrokkenheid
van de private sector en duurzaam beheer van het natuurlijk kapitaal te
stimuleren. 75. Om de private sector meer te
betrekken bij inspanningen om milieu- en klimaatdoelstellingen te
verwezenlijken, met name met betrekking tot activiteiten op het gebied van
eco-innovatie en het gebruik van nieuwe technologieën, moet de private sector
tevens worden aangemoedigd de kansen te grijpen die worden geboden binnen het
nieuwe financiële kader van de EU. Daarbij dient speciale aandacht uit te gaan
naar kleine en middelgrote ondernemingen. Publiek-private initiatieven voor
eco-innovatie moeten worden bevorderd op grond van Europese
innovatiepartnerschappen, zoals het innovatiepartnerschap inzake water[66]. Door
middel van het nieuwe kader voor innovatieve financiële instrumenten, moet de
toegang van de private sector tot financiering voor investeringen in het milieu
– met name biodiversiteit en klimaatverandering – worden bevorderd. Europese
bedrijven moeten nog meer worden aangemoedigd in het kader van hun financiële
verslaglegging milieu-informatie te publiceren, meer dan zoals momenteel
vereist is uit hoofde van bestaande EU-wetgeving[67]. 76. In haar voorstellen voor het
meerjarig financieel kader 2014-2020 van de EU heeft de Commissie de integratie
van milieu- en klimaatdoelstellingen in EU-financieringsinstrumenten verbeterd,
hetgeen mogelijkheden voor de lidstaten biedt om de desbetreffende
doelstellingen te realiseren. Voorgesteld wordt om de klimaatgerelateerde
uitgaven te verhogen tot ten minste 20 % van de gehele begroting. Op
belangrijke beleidsterreinen zoals landbouw heeft de Commissie voorgesteld de
aan milieugerelateerde voorwaarden gekoppelde prikkels voor landbouwers om
milieuvriendelijke publieke goederen en diensten te leveren, te vergroten. Als deze
voorstellen worden geaccepteerd, worden EU-beleidsmaatregelen gekoppeld aan
samenhangende financiële middelen voor de uitvoering, en komen er aanvullende middelen
beschikbaar voor milieu en klimaatverandering, zodat op doelmatige wijze
concrete en coherente voordelen op lokaal en regionaal niveau worden geboden. 77. Naast deze integratie is het
ook mogelijk de middelen middels de opname van ‘geïntegreerde projecten’ in het
LIFE-programma te combineren met beleidsprioriteiten en deze hier beter op af
te stemmen. Zo kunnen milieu- en klimaatgerelateerde maatregelen op een meer
strategische, kostenefficiënte wijze worden ondersteund. 78. Het verhoogde kapitaal dat
door de Europese Investeringsbank (EIB) wordt geboden als onderdeel van het
pact voor groei en werkgelegenheid 2012, voorziet in een aanvullende bron van
investering[68]. 79. Uit de ervaringen die tijdens
de programmeringsperiode 2007-2013 zijn opgedaan, blijkt dat, ook al zijn er
aanzienlijke middelen beschikbaar voor het milieu, de opname op nationaal en
regionaal niveau in de eerste jaren vrij onevenwichtig is, waardoor de
verwezenlijking van de overeengekomen doelen en doelstellingen mogelijk in het
gedrang komt. Om dit in de toekomst te voorkomen, moeten de lidstaten milieu-
en klimaatdoelstellingen opnemen in hun financieringsstrategieën en ‑programma’s
voor economische, sociale en territoriale cohesie, plattelandsontwikkeling en
maritiem beleid, een prioriteit maken van het vroege gebruik van de
financiering voor milieu en klimaatverandering en de capaciteit van
uitvoeringsinstanties om kosteneffectieve en duurzame investeringen te doen,
vergroten, teneinde de adequate en benodigde financiële steun voor
investeringen op dit vlak veilig te stellen. 80. Daarnaast bleek het lastig om
de biodiversiteit- en klimaatgerelateerde uitgaven na te gaan. Om de
vooruitgang op weg naar deze doelstellingen te beoordelen, moet een controle-
en verslagleggingssysteem worden ingevoerd op basis van de OESO-methode (de
‘Rio-indicatoren’). Dit is van belang voor de algehele inspanningen van de EU
met betrekking tot de multilaterale overeenkomsten inzake klimaatverandering en
biodiversiteit. In deze context draagt de EU bij aan het intergouvernementele
proces dat is gelanceerd tijdens Rio+20 om de financieringsbehoeften te
beoordelen en opties voor een effectieve duurzame
ontwikkelingsfinancieringsstrategie voor te stellen. 81. De werkzaamheden ter
ontwikkeling van indicatoren om de economische voortgang te monitoren die een
aanvulling vormen op en verder reiken dan het bbp, moeten worden voortgezet. Om
voor transparante en duurzame investeringen te zorgen, moeten ecologische
goederen adequaat worden gewaardeerd. Om het beleid en de
investeringsbeslissingen te onderbouwen, moet worden doorgegaan met het meten
van de waarde van onze ecosystemen en de kosten van de uitputting ervan, samen
met de bijbehorende stimulerende maatregelen. De werkzaamheden aan de
ontwikkeling van een systeem van milieurekeningen, met inbegrip van fysieke en
monetaire rekeningen voor het natuurlijk kapitaal en de ecosysteemdiensten,
zullen moeten worden geïntensiveerd. Dit is in lijn met de conclusies van Rio+20,
waarin de noodzaak wordt erkend om in aanvulling op het bruto binnenlands
product ruimere maatstaven voor vooruitgang te hanteren om welzijn en
duurzaamheid te meten. 82. Om de investeringen in milieu-
en klimaatbeleid veilig te stellen en te zorgen voor juiste prijzen, dient het
programma te zorgen dat tegen 2020: (a)
milieu- en klimaatbeleidsdoelstellingen worden
verwezenlijkt op een kostenefficiënte wijze en worden ondersteund met voldoende
financiering; (b)
de financiering van de private sector voor milieu-
en klimaatgerelateerde uitgaven wordt uitgebreid. Dit vereist in het bijzonder: (a)
geleidelijke afschaffing van milieuonvriendelijke
subsidies; uitbreiding van het gebruik van marktconforme instrumenten, met
inbegrip van belasting, prijsstelling en het in rekening brengen van kosten; en
uitbreiding van de markten voor ecologische goederen en diensten, waarbij
rekening wordt gehouden met eventuele schadelijke sociale effecten; (b)
bevordering van toegang tot innovatieve financiële
instrumenten en financiering voor eco-innovatie; (c)
adequate verwerking van milieu- en klimaatprioriteiten
in beleidsmaatregelen ter ondersteuning van economische, sociale en territoriale
cohesie; (d)
gerichte inspanningen om het volledige en
efficiënte gebruik van de beschikbare financiering van de Unie voor
milieumaatregelen te waarborgen, onder meer door het vroege gebruik in het
kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 van de Unie aanzienlijk te
verbeteren en 20 % van de begroting te besteden aan de matiging van en
aanpassing aan de klimaatverandering door de integratie van klimaatmaatregelen,
gekoppeld aan duidelijke benchmarks, doelstellingen, monitoring en verslaglegging; (e)
ontwikkeling en vanaf 2014 toepassing van een
systeem voor het rapporteren en bijhouden van milieugerelateerde uitgaven in de
EU-begroting, met name ten aanzien van klimaatverandering en biodiversiteit; (f)
opname van milieu- en klimaatgerelateerde overwegingen
in het Europees semester waar dit relevant is voor de vooruitzichten van de
afzonderlijke lidstaten inzake duurzame groei en waar dit passend is in het
licht van de landenspecifieke aanbevelingen; (g)
ontwikkeling en toepassing van alternatieve
indicatoren die een aanvulling vormen op en verder strekken dan het bbp met als
doel na te gaan hoe duurzaam onze vooruitgang is, en voortzetting van de
werkzaamheden ter integratie van economische indicatoren met milieu- en sociale
indicatoren, met inbegrip van de boekhouding van natuurlijk kapitaal. Prioritaire doelstelling 7:
verbeteren van de ecologische integratie en beleidssamenhang 83. Hoewel het al sinds 1997 op
grond van het Verdrag vereist is milieubeschermingsaangelegenheden te
integreren met overige EU-beleidsmaatregelen en ‑activiteiten, geeft de
algehele toestand van het Europese milieu toch aan dat de vooruitgang tot op
heden, al is deze op sommige vlakken prijzenswaardig, niet toereikend is om
alle negatieve trends te keren. De verwezenlijking van veel van de prioritaire
doelstellingen van dit programma vergt een nog effectievere integratie van
milieu- en klimaatoverwegingen met overig beleid, evenals coherentere,
gezamenlijke beleidsbenaderingen die meervoudige voordelen bieden. Dit moet
ertoe bijdragen dat moeilijke neveneffecten in een vroeg stadium worden
aangepakt, in plaats van pas tijdens de uitvoeringsfase, en dat onvermijdelijke
effecten effectiever worden ingeperkt. De richtlijn betreffende strategische
milieueffectbeoordeling[69]
en de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling[70] zijn,
indien correct toegepast, effectieve middelen om te zorgen dat
milieubeschermingsvereisten worden opgenomen in plannen, programma’s en
projecten. Lokale en regionale autoriteiten, die over het algemeen verantwoordelijk
zijn voor de beslissingen over het gebruik van land en mariene gebieden, hebben
in het bijzonder een belangrijke rol te spelen bij de beoordeling van
milieueffecten en ‑bescherming, en het behoud en de verbetering van het
natuurlijk kapitaal, ook om te zorgen voor een groter herstellingsvermogen ten
aanzien van de effecten van klimaatverandering en natuurrampen. 84. De beoogde uitbreiding van de
energie- en transportnetwerken, met inbegrip van offshore-infrastructuur, moet
verenigbaar zijn met behoeften en verplichtingen op het gebied van
natuurbescherming en aanpassing aan klimaatverandering. Het verwerken van
groene infrastructuur in gerelateerde plannen en programma’s kan ertoe
bijdragen de fragmentatie van habitats te verhelpen en ecologische verbindingen
te behouden of te herstellen, de veerkracht van ecosystemen te vergroten en
daardoor te zorgen voor het behoud van de levering van ecosysteemdiensten.
Daarbij moet ook gedacht worden aan plannen en programma’s inzake
koolstofopslag en aanpassing aan klimaatverandering. Tegelijkertijd kan hiermee
voor worden gezorgd voor gezondere leefomgevingen en recreatieve ruimtes waar
mensen zich kunnen ontspannen. 85. Dit programma omvat een aantal
prioritaire doelstellingen die bedoeld zijn om de integratie te verbeteren. In
haar voorstellen voor de hervorming van het GLB, het GVB, het trans-Europese
vervoersnet (TEN-T) en het cohesiebeleid heeft de Commissie maatregelen
opgenomen ter verdere ondersteuning van de ecologische integratie en
duurzaamheid. Om dit programma te doen slagen, moeten deze beleidsmaatregelen
verder bijdragen aan de verwezenlijking van de milieugerelateerde doelen en
doelstellingen. Evenzo moeten inspanningen die primair bedoeld zijn om
milieuverbeteringen te bereiken, zodanig worden ontworpen dat zij waar mogelijk
ook voordelen opleveren voor overige beleidsterreinen. Inspanningen om de
ecosystemen te herstellen kunnen bijvoorbeeld worden genomen ten behoeve van habitats
en soorten of ten behoeve van de vastlegging van koolstofdioxide, terwijl ze
tegelijk de levering verbeteren van ecosysteemdiensten die van cruciaal belang zijn
voor tal van overige economische sectoren, zoals bestuiving of waterzuivering
voor de landbouw, en groene banen opleveren. 86. Om de ecologische integratie
en beleidssamenhang te verbeteren, dient het programma te zorgen dat tegen 2020: (a)
sectorale beleidsmaatregelen op EU- en
lidstaatniveau zijn ontwikkeld en uitgevoerd op een wijze die de relevante
milieu- en klimaatgerelateerde doelen en doelstellingen ondersteunt. Dit vereist in het bijzonder: (a)
integratie van de milieu- en klimaatgerelateerde
voorwaarden en stimulerende maatregelen in beleidsinitiatieven, met inbegrip
van beoordelingen en hervormingen van het bestaande beleid, alsmede nieuwe
initiatieven op EU- en lidstaatniveau; (b)
verrichting van systematische ex-antebeoordelingen
van de ecologische, sociale en economische effecten van beleidsinitiatieven op
EU- en lidstaatniveau, met als doel te zorgen voor samenhang en doelmatigheid. LOKALE, REGIONALE
EN MONDIALE PROBLEMEN HET HOOFD BIEDEN Prioritaire doelstelling 8: verbeteren
van de duurzaamheid van EU-steden 87. De EU is dichtbevolkt. Tegen 2020
zal waarschijnlijk 80 % van de EU-bevolking woonachtig zijn in steden of
stedelijke agglomeraties. De levenskwaliteit wordt rechtstreeks beïnvloed door
de toestand van de stedelijke omgeving. De milieueffecten van steden gaan ook
een stuk verder dan hun fysieke grenzen, aangezien steden zeer afhankelijk zijn
van omliggende en plattelandsregio’s om te voldoen aan hun vraag naar voedsel,
energie, ruimte en hulpbronnen, en om al het afval een plaats te geven. 88. De meeste steden worden
geconfronteerd met een gemeenschappelijke kern van ecologische problemen,
waaronder slechte luchtkwaliteit, een hoge mate van geluidshinder, broeikasgasemissies,
waterschaarste, overstromingen en stormen, verontreinigde locaties, oude
industrieterreinen en afval. Tegelijkertijd zijn het de EU-steden die de norm
bepalen inzake stedelijke duurzaamheid. Zij zijn vaak pioniers van innovatieve
oplossingen voor milieuproblemen[71].
Steeds meer Europese steden stellen ecologische duurzaamheid centraal in hun
stadsontwikkelingsstrategieën. 89. EU-burgers, ongeacht of deze
in de stad of op het platteland wonen, profiteren van een reeks
EU-beleidsmaatregelen en ‑initiatieven die de duurzame ontwikkeling van
stedelijke gebieden ondersteunen. Dit vergt echter een effectieve, efficiënte
coördinatie van de verschillende niveaus van bestuur, ook over de bestuurlijke
grenzen heen, alsmede stelselmatige betrokkenheid van regionale en lokale
overheden bij de planning, formulering en ontwikkeling van beleidsmaatregelen
die een effect hebben op de kwaliteit van de stedelijke omgeving. De verbeterde
coördinatiemechanismen op nationaal en regionaal niveau die voor de komende
financieringsperiode zijn voorgesteld in het kader van het gemeenschappelijk
strategisch kader en de totstandbrenging van een platform voor stedelijke
ontwikkeling[72],
kunnen bijdragen aan de verwezenlijking hiervan, en meer belanghebbende groepen
en het publiek betrekken bij besluiten die hen direct aangaan. Lokale en
regionale autoriteiten zijn eveneens gebaat bij de verdere ontwikkeling van
instrumenten voor het stroomlijnen van milieugegevensverzameling en ‑beheer,
en voor het bevorderen van de uitwisseling van informatie en goede praktijken.
Daarnaast profiteren zij van de inspanningen ter verbetering van de uitvoering
van de milieuwetgeving op EU-, nationaal en lokaal niveau[73]. Dit strookt
met de verbintenis die is aangegaan tijdens Rio+20 om een integrale benadering
voor de planning, de bouw en het beheer van duurzame steden en stedelijke
agglomeraties te bevorderen. Geïntegreerde benaderingen voor stedelijke
ruimtelijke ordening, waarin behalve met economische en sociale kwesties ten
volle rekening wordt gehouden met milieuoverwegingen op de lange termijn, zijn cruciaal
om ervoor te zorgen dat stedelijke gemeenschappen duurzame, efficiënte en
gezonde woon- en werkplekken zijn. 90. De EU moet de bestaande
initiatieven ter ondersteuning van innovatie en goede praktijken in steden,
alsmede de netwerken en de uitwisseling daartussen, verder bevorderen en
bovendien steden aanmoedigen om hun leiderschap inzake duurzame stedelijke
ontwikkeling goed uit te dragen[74].
De EU-instellingen en de lidstaten zouden het gebruik van de uit hoofde van het
cohesiebeleid en overige middelen beschikbare EU-financiering moeten bevorderen
en aanmoedigen teneinde steden te ondersteunen bij hun inspanningen om duurzame
stedelijke ontwikkeling te verbeteren, het bewustzijn te vergroten en lokale
partijen aan te moedigen zich in de discussie te mengen[75]. De
ontwikkeling van en overeenstemming over een reeks duurzaamheidscriteria voor
steden zou voor dergelijke initiatieven een gemeenschappelijk referentiekader
kunnen bieden en een coherente, geïntegreerde benadering voor duurzame
stedelijke ontwikkeling kunnen bevorderen. 91. Teneinde de duurzaamheid van
de EU-steden te verbeteren, dient het programma te zorgen dat tegen 2020: (a)
een meerderheid van de steden in de EU
beleidsmaatregelen uitvoert voor duurzame stedelijke planning en ontwerp. Dit vereist in het bijzonder: (a)
afgrenzing en overeenstemming van een reeks
criteria om de milieuprestaties van steden te beoordelen, rekening houdende met
de economische en sociale effecten daarvan; (b)
zorgen dat steden beschikken over informatie over
en toegang hebben tot financiering van maatregelen ter verbetering van de
stedelijke duurzaamheid. Prioritaire doelstelling 9: vergroten
van de doelmatigheid van de EU bij het aanpakken van regionale en mondiale
milieu- en klimaatproblemen 92. Ecologische duurzaamheid is
cruciaal om armoede te verminderen en te zorgen voor levenskwaliteit en
economische groei[76].
Tijdens de Rio+20-top hebben de wereldleiders hun streven naar duurzame
ontwikkeling opnieuw bevestigd en hebben zij de inclusieve, groene economie
erkend als een belangrijk instrument ter verwezenlijking van duurzame
ontwikkeling. Daarnaast hebben zij de cruciale rol van een gezond milieu erkend
om te zorgen voor voedselveiligheid en armoedevermindering. In het licht van
een groeiende bevolking in een steeds meer verstedelijkende wereld, omvatten
deze uitdagingen tevens de noodzaak van maatregelen inzake water, oceanen,
duurzame grond en ecosystemen, hulpbronnenefficiëntie (in het bijzonder afval),
duurzame energie en klimaatverandering, met inbegrip van het geleidelijk
afschaffen van subsidies voor fossiele brandstoffen. Al deze zaken moeten
worden aangepakt door benaderingen op maat op lokaal, nationaal of EU-niveau en
door een toegewijde bijdrage aan internationale inspanningen om de oplossingen
te ontwikkelen die nodig zijn om wereldwijd voor duurzame ontwikkeling te
zorgen. 93. De resultaten van de Rio+20-top
moeten worden weerspiegeld in het binnen- en buitenlandse beleid van de EU en
haar lidstaten. De EU moet tevens haar steun geven aan de oprichting van een
politiek forum op hoog niveau om geleidelijk de commissie Duurzame ontwikkeling
te vervangen en de uitvoering van de resultaten van Rio+20 te monitoren. 94. Veel van de prioritaire
doelstellingen die in dit programma zijn opgenomen, kunnen alleen volledig
worden bereikt als onderdeel van een mondiale benadering en in samenwerking met
partnerlanden. Dat is waarom de EU en haar lidstaten op krachtige, doelgerichte,
verenigde en coherente wijze relevante internationale, regionale en bilaterale
processen moeten opstarten. Zij moeten doorgaan met het bevorderen van een
effectief, op regels gebaseerd kader voor mondiaal milieubeleid, aangevuld met
een effectievere strategische benadering waarin bilaterale en regionale
dialogen en samenwerking worden toegespitst op respectievelijk de strategische
partners van de EU[77],
kandidaat-lidstaten, buurlanden en ontwikkelingslanden. Een en ander moet met
voldoende financiering worden ondersteund. 95. De periode waarop dit
programma betrekking heeft, komt overeen met de belangrijkste fasen in het
internationale beleid inzake klimaat, biodiversiteit en chemische stoffen. Om
het plafond van 2 °C niet te overschrijden, moeten de mondiale
broeikasgasemissies uiterlijk in 2050 zijn teruggebracht met ten minste 50 %
ten opzichte van het niveau van 1990. Van de emissiereductie die voor 2020
vereist is, is echter slechts de helft door de partijen toegezegd op grond van
de UNFCCC[78].
Als er niet resoluter op mondiale schaal wordt ingegrepen, kan de
klimaatverandering waarschijnlijk niet worden beperkt. Ook in het beste geval
zullen landen vanwege historische broeikasgasemissies steeds meer te maken
krijgen met de onvermijdelijke gevolgen van klimaatverandering en strategieën
voor klimaataanpassing moeten ontwikkelen. Op grond van het Durban-platform
voor een versterkt optreden moet een uitgebreide en krachtige overeenkomst die
voor alle landen geldt, in 2015 worden overeengekomen en met ingang van 2020
worden uitgevoerd. De EU blijft op proactieve wijze betrokken bij dit proces,
onder andere in besprekingen over hoe de kloof kan worden gedicht tussen de
huidige emissiereductietoezeggingen door ontwikkelde en ontwikkelingslanden en
over de actie die vereist is om op koers te blijven om de emissies te reduceren
op een wijze die verenigbaar is met de 2oC-doelstelling. De
vervolgactie naar aanleiding van Rio+20 zou eveneens moeten helpen de broeikasgasemissies
terug te brengen, en zou zo moeten bijdragen aan de strijd tegen de klimaatverandering.
Parallel daarmee moet de EU streven naar verdere intensivering van de
klimaatveranderingspartnerschappen met strategische partners en moet zij
verdere stappen nemen om milieu- en klimaatoverwegingen in haar
ontwikkelingsbeleid te integreren. 96. De doelstellingen voor
mondiale biodiversiteit[79]
op grond van het Verdrag inzake biologische diversiteit moeten in 2020 worden
behaald als basis voor het stopzetten en uiteindelijk omkeren van het verlies
aan biodiversiteit wereldwijd. De EU zal een billijk deel van de inspanningen voor
haar rekening nemen. Dat betekent onder meer dat het doel van dubbele
biodiversiteitsgerelateerde financiering aan ontwikkelingslanden in 2015 moeten
worden behaald en dat dit niveau tot 2020 moet worden aangehouden[80]. Er bestaat
reeds een mondiale doelstelling voor 2020 voor het beheer van risico’s in
verband met chemische stoffen. De EU zal een actieve en constructieve rol
blijven spelen bij de ondersteuning van deze processen teneinde de
doelstellingen daarvan te verwezenlijken. 97. De EU heeft een goede
reputatie als het gaat om het lidmaatschap van multilaterale
milieuovereenkomsten, al heeft een aantal lidstaten de belangrijkste
overeenkomsten nog niet geratificeerd. Dit brengt de geloofwaardigheid van de
EU in de desbetreffende onderhandelingen in het gedrang. De lidstaten en de EU
moeten daarom zorgen voor spoedige ratificatie van alle multilaterale
milieuovereenkomsten die zijn ondertekend. 98. De EU moet tevens haar positie
als een van de grootste markten ter wereld uitspelen voor de bevordering van
beleidsmaatregelen en -benaderingen die de druk op het mondiale bestand aan
natuurlijke hulpbronnen doen afnemen. Dit kan worden gedaan door de consumptie-
en productiepatronen te veranderen, maar ook door te zorgen dat het beleid
inzake handel en de eengemaakte markt de verwezenlijking van milieu- en
klimaatdoelstellingen ondersteunt en prikkels uitstuurt naar derde landen om
hun milieuregelgevingskaders en ‑standaarden aan te scherpen en te
handhaven. De EU moet doorgaan met de bevordering van duurzame ontwikkeling
door te onderhandelen over en uitvoering te geven aan specifieke bepalingen in
haar internationale handelsovereenkomsten en moet tevens overige
beleidsmogelijkheden overwegen om het effect van de EU-consumptie op het milieu
in niet-EU-landen te reduceren. Een voorbeeld van een dergelijke
beleidsmogelijkheid zijn de bilaterale partnerschapsovereenkomsten
inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT), die voorzien
in een kader om te zorgen dat alleen wettelijk gekapt hout vanuit de
partnerlanden op de EU-markt wordt gebracht. 99. De EU moet verdergaan met de
bevordering van ecologisch verantwoorde bedrijfspraktijken. Ingevolge
het EU-initiatief voor maatschappelijk ondernemen[81] hebben
beursgenoteerde en grote niet-beursgenoteerde extractieve en primaire
bosbouwondernemingen voortaan de verplichting om verslag te doen van betalingen
aan overheden. Dit zal resulteren in een grotere transparantie en
verantwoordingsplicht ten aanzien van de manier waarop natuurlijke hulpbronnen
worden geëxploiteerd. Als toonaangevende aanbieder van ecologische goederen en
diensten moet de EU mondiale groene normen, vrije handel in ecologische
goederen en diensten, de verdere inzet van milieu- en klimaatvriendelijke
technologieën, de bescherming van investeringen en
intellectuele-eigendomsrechten en de internationale uitwisseling van goede
praktijken bevorderen. 100. Om de doelmatigheid van de EU
bij het aanpakken van regionale en mondiale milieu- en klimaatproblemen te vergroten,
dient het programma te zorgen dat tegen 2020: (a)
de resultaten van Rio+20 volledig geïntegreerd zijn
met het buitenlandse beleid van de EU en de EU effectief bijdraagt aan de
mondiale inspanningen om de overeengekomen verbintenissen uit te voeren, met inbegrip
van verbintenissen op grond van de Rio-verdragen; (b)
de EU effectieve ondersteuning biedt aan nationale,
regionale en internationale inspanningen om de milieu- en klimaatproblemen aan
te pakken en te zorgen voor duurzame ontwikkeling; (c)
het effect van de consumptie in de EU op het milieu
buiten haar grenzen is afgenomen. Dit vereist in het bijzonder: (a)
dat er wordt gewerkt aan het aannemen van
doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, die: a) gericht zijn op prioritaire
aspecten van een inclusieve groene economie en tevens ten goede komen aan
bredere doelen op het vlak van duurzame ontwikkeling, zoals energie, water,
voedselveiligheid, oceanen en duurzame consumptie en productie, alsmede
overkoepelende kwesties zoals rechtvaardigheid, sociale inclusie, fatsoenlijk
werk, de rechtstaat en goed bestuur; b) universeel toepasbaar zijn en de drie aspecten
van duurzame ontwikkeling beslaan; c) worden beoordeeld aan de hand van en
vergezeld gaan van streefcijfers en indicatoren; en d) samenhangen en
geïntegreerd zijn met het ontwikkelingskader voor na 2015, en klimaatacties
ondersteunen; (b)
dat er gewerkt wordt aan een effectievere
VN-structuur voor duurzame ontwikkeling door het versterken van UNEP
overeenkomstig de resultaten van Rio+20, dat er tegelijkertijd gestreefd blijft
worden naar een verhoging van de status van UNEP tot die van VN-agentschap, en
dat de lopende inspanningen worden ondersteund om de synergie tussen
multilaterale milieuovereenkomsten te vergroten; (c)
dat het effect van de diverse bronnen van financiering,
met inbegrip van de mobilisatie van belastingen en binnenlandse middelen,
private investeringen en nieuwe en innovatieve bronnen, wordt versterkt; dat er
mogelijkheden worden gecreëerd om ontwikkelingsteun te gebruiken om deze andere
financieringsbronnen te verwerven, zowel als onderdeel van de in Rio
overeengekomen financieringsstrategie voor duurzame ontwikkeling als binnen het
eigen beleid van de EU, met inbegrip van internationale verbintenissen inzake
de financiering van klimaat- en biodiversiteitsmaatregelen; (d)
dat op strategischer wijze betrekkingen worden
onderhouden met partnerlanden, waarbij de aandacht uitgaat naar samenwerking: 1)
met strategische partners met betrekking tot de bevordering van goede
praktijken in binnenlands milieubeleid en binnenlandse wetgeving, en tot
convergentie in multilaterale milieuonderhandelingen; 2) met landen die deel
uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid met betrekking tot de
geleidelijke aanpassing aan de voornaamste EU-beleidsmaatregelen en ‑wetgeving
op het vlak van milieu en klimaat, en tot het verbeteren van de samenwerking om
regionale milieu- en klimaatproblemen aan te pakken; en 3) met
ontwikkelingslanden teneinde hun inspanningen te ondersteunen om het milieu te
beschermen, de klimaatverandering te bestrijden en natuurrampen in te perken,
alsmede om internationale milieuverbintenissen uit te voeren als bijdrage aan armoedevermindering
en duurzame ontwikkeling; (e)
dat er op consistenter, proactiever en effectiever
wijze wordt deelgenomen aan multilaterale milieuprocessen, met inbegrip van de
UNFCCC, de CBD en verdragen met betrekking tot chemische stoffen, alsmede
overige relevante fora, zoals de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en
de Internationale Maritieme Organisatie, met als doel te zorgen dat de
verbintenissen voor 2020 worden nageleefd op EU- en mondiaal niveau, en
overeenstemming te bereiken over internationale maatregelen die moet worden
genomen in de periode na 2020; (f)
dat ruim vóór 2020 alle belangrijke multilaterale
milieuovereenkomsten zijn geratificeerd; (g)
dat het milieueffect wordt beoordeeld in een
mondiale context van EU-consumptie van voedings- en niet-voedingsgrondstoffen
en van mogelijke antwoorden in dat opzicht. VOORTGANGSMONITORING 101. De Commissie zorgt ervoor dat
de uitvoering van het programma wordt gemonitord in de context van het
periodieke monitoringsproces van de Europa 2020-strategie. Vóór 2020 wordt
een evaluatie van het programma verricht, in het bijzonder op basis van het
verslag over de toestand van het milieu van het Europees Milieuagentschap (EMA). 102. De indicatoren die worden
gebruikt om de vooruitgang op weg naar de verwezenlijking van de prioritaire
doelstellingen te monitoren, omvatten ook die welke door het EMA worden
gebruikt om de toestand van het milieu te beoordelen, alsmede die welke worden
gebruikt om de uitvoering van bestaande milieu- en klimaatgerelateerde
doelstellingen en ‑wetgeving, met inbegrip van klimaat- en
energiedoelstellingen, biodiversiteitsdoelstellingen en mijlpalen voor
hulpbronnenefficiëntie, te monitoren. In de context van het stappenplan voor
een efficiënt hulpbronnengebruik worden in overleg met belanghebbende partijen
aanvullende indicatoren ontwikkeld om de algehele vooruitgang naar een
hulpbronnenefficiënte Europese economie en samenleving te meten, alsmede de
bijdrage daarvan aan de welvaart en het welzijn. [1] PB C [.] van [.], blz. [.]. [2] PB C [.] van [.], blz. [.]. [3] COM(2010) 2020 (PB C 88 van 19.3.2011) en EUCO 13/10. [4] COM(2010) 2020, PB C 88 van 19.3.2011. [5] Verordening (EG) nr. 443/2009, Richtlijn 2009/28/EG,
Richtlijn 2009/29/EG, Richtlijn 2009/30/EG, Richtlijn 2009/31/EG,
Besluit nr. 406/2009/EG, alle in PB L 140 van 5.6.2009. [6] COM(2011) 112, PB C 140 van 11.5.2011. [7] COM(2011) 244, PB C 264 van 8.9.2011. [8] COM(2011) 571, PB C 37 van 10.2.2012. [9] COM(2010) 546, PB C 121 van 19.4.2011. [10] Europese Raad 8/9 maart 2007. [11] EUCO 7/10; conclusies van de Raad 7536/10;
COM(2011) 244. [12] Richtlijn 2000/60/EG, PB L 327 van 22.12.2000. [13] Richtlijn 2008/56/EG, PB L 164 van 25.6.2008. [14] Besluit nr. 1600/2002/EG, PB L 242 van 10.8.2002;
Richtlijn 2008/50/EG, PB L 152 van 11.6.2008. [15] Besluit nr. 1600/2002/EG, PB
L 242 van 10.8.2002; implementatieplan van Johannesburg (WSSD 2002). [16] Richtlijn 2008/98/EG, PB L 312 van 22.11.2008. [17] Conclusies van de Raad van 11 juni 2012; COM(2011) 571. [18] Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, A/Res/66/288. [19] COM(2010) 543, PB C 121 van 19.4.2011. [20] COM(2010) 543, PB C 121 van 19.4.2011. [21] “The economic benefits of environmental policy”, Instituut
voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit van Amsterdam, 2009; COM(2012) 173
final; “Implementing EU Waste legislation for Green Growth” (2011). [22] Richtlijn 92/43/EEG, PB L 206 van 22.7.1992. [23] SEC(2011) 1067; “The European Environment — State and
Outlook 2010: Assessment of Global Megatrends” (EEA, 2010). [24] Rapport van het panel op hoog niveau inzake mondiale
duurzaamheid van de secretaris-generaal van de VN: “Resilient People, Resilient
Planet: A future worth choosing”, 2012. [25] Er zijn drempels bepaald met betrekking tot de negen
‘planetaire grenzen’. Zodra deze worden overschreden, kunnen ze leiden tot
onherstelbare wijzigingen met mogelijk desastreuze gevolgen voor mensen.
Hierbij gaat het onder meer om: klimaatverandering, verlies van biodiversiteit,
verbruik van het mondiale zoetwater, verzuring van de oceanen, aantasting van
de stikstof- en de fosforkringloop en veranderingen in het landgebruik
(“Ecology and Society”, vol. 14, nr. 2, 2009). [26] “OECD Environmental Outlook to 2050” (2012). [27] COM(2011) 244, PB C 264 van 8.9.2011. [28] COM(2011) 571, PB C 37 van 10.2.2012. [29] COM(2011) 112, PB C 140 van 11.5.2011. [30] COM(2011) 885, PB C 102 van 5.4.2012. [31] COM(2011) 144, PB C 140 van 11.5.2011. [32] Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, resolutie 66/288. [33] Richtlijn 2000/60/EG, PB L 327 van 22.12.2000. [34] Richtlijn 2008/56/EG, PB L 164 van 25.6.2008. [35] Richtlijnen 2008/50/EG, PB L 152 van 11.6.2008 en
Richtlijn 2004/107/EG, PB L 23 van 26.1.2005. [36] Richtlijnen 2009/147/EG,
PB L 20 van 26.1.2010 en Richtlijn 92/43/EEG van 22.7.1992. [37] “EEA Technical Report” 12/2010. [38] COM(2011) 244, PB C 264 van 8.9.2011. [39] COM(2012) 673. [40] COM(2011) 625, PB C 37 van 10.2.2012 [41] COM(2011) 144, PB C 140 van 11.5.2011. [42] In COM(2006) 232 (PB C 332 van 30.12.2006) wordt een
richtlijn tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en
tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG voorgesteld. [43] COM(2011) 571, PB C 37 van 10.2.2012. [44] COM(2011) 112, PB C 140 van 11.5.2011. [45] “Fostering Innovation for Green Growth” (OESO 2011) en
"The Eco-Innovation Gap: An economic opportunity for business.”
Eco-Innovation Observatory (EIO 2012). [46] COM(2012) 173, nog niet bekendgemaakt in het PB. [47] De eco-industriële sector van de EU bood in 2008
werkgelegenheid aan ongeveer 2,7 miljoen mensen. In 2012 lag dit cijfer op
ongeveer 3,4 miljoen (Ecorys, 2012). [48] COM(2011) 899, PB C 102 van 5.4.2012. [49] EmployRES-rapport
2009: “The impact of renewable energy policy on economic growth and employment
in the EU”. [50] De wetgeving inzake
ecologisch ontwerp, energie-etikettering, het ecolabel, EMAS en oneerlijke
handelspraktijken dient voor 2015 te worden herzien. [51] COM(2011) 899, PB C 102 van 5.4.2012. [52] De totale hoeveel voedselafval die jaarlijks wordt
gegenereerd, bedraagt ongeveer 89 miljoen ton, hetgeen neerkomt op 179 kg
per hoofd van de bevolking (BIO Intelligence Service 2010). Het totale effect
van woningen en infrastructuur is goed voor 15 % à 30 % van alle
consumptiegerelateerde milieubelasting in Europa en zorgt daarnaast nog eens
voor ongeveer 2,5 ton CO2-equivalent per hoofd van de bevolking
per jaar (SEC(2011) 1067). [53] Verordening (EG) nr. 106/2008, PB L 39 van 13.2.2008;
Richtlijn 2009/33/EG, PB L 120 van 15.5.2009 en de nieuwe richtlijn inzake
energie-efficiëntie: Richtlijn 2012/27/EU, PB L 315 van 14.11.2012. [54] In het geval van volledige uitvoering van de
EU-afvalwetgeving zou bijvoorbeeld 72 miljard euro per jaar kunnen worden
bespaard, zou de jaarlijkse omzet van de afvalbeheer- en recyclingsector in de
EU met 42 miljard euro kunnen worden verhoogd en zouden uiterlijk in 2020
ruim 400 000 banen kunnen worden gecreëerd. [55] Richtlijn 2008/98/EG, PB L 312 van 22.11.2008. [56] COM(2012) 673. [57] Speciale Eurobarometer 365 (2011). [58] EMA, “The European environment – state and outlook 2010”
(“SOER 2010”). [59] SOER 2010. [60] “The costs of not implementing the environmental acquis”
(COWI, 2011). [61] COM(2012) 95, PB C 171 van 16.6.2012. [62] COM(2008) 773, PB C 76 van 25.3.2010. [63] COM(2008) 46, PB C 118 van 15.5.2008. [64] Richtlijn 2007/2/EG tot oprichting van een infrastructuur
voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire), PB L 108 van 25.4.2007. [65] Verordening (EU) nr. 911/2010 inzake het Europees
programma voor monitoring van de aarde (GMES), PB L 276 van 20.10.2010. [66] COM(2010) 216. [67] COM(2011) 681,
PB C 37 van 10.2.2012. [68] EUCO 76/12. [69] Richtlijn 2001/42/EG, PB L 197 van 21.7.2011. [70] Richtlijn 85/337/EEG, PB L 175 van 5.7.1985. [71] Zie bijvoorbeeld het verslag “Steden van morgen” (Europese
Commissie, 2011) en SWD(2012) 101. [72] COM(2011) 615, PB C 37 van 10.2.2012. [73] Bijvoorbeeld het waterinformatiesysteem voor Europa
(WISE), het biodiversiteitsinformatiesysteem voor Europa (BISE) en het Europees
klimaataanpassingsplatform (CLIMATE-ADAPT). [74] Voorbeelden zijn onder meer het Europees
innovatiepartnerschap betreffende slimme steden en gemeenschappen C(2012) 4701
en de prijs voor Groene Hoofdstad van Europa. [75] De Commissie heeft voorgesteld om in elke lidstaat een
minimum van 5% uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) te
reserveren om integrale duurzame stedelijke ontwikkeling te financieren. [76] “Human Development Report” (UNDP, 2011). [77] Brazilië, Canada, China, India, Japan, Mexico, Rusland,
Zuid-Afrika, Zuid-Korea en de Verenigde Staten en overige G20-landen
(bijvoorbeeld Argentinië, Australië, Indonesië, Saudi-Arabië en Turkije). [78] “Bridging the emissions gap”, (UNEP, 2011). [79] Strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020. [80] CBD-besluit XI/4. [81] Voorstellen voor de herziening van de transparantierichtlijn
COM(2011) 683 en de jaarrekeningenrichtlijnen COM(2011) 684.