This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012PC0475
Proposal for a COUNCIL DECISION amending Decisions 2009/791/EC and 2009/1013/EU authorising Germany and Austria respectively to continue to apply a measure derogating from Articles 168 and 168a of Directive 2006/112/EC on the common system of value added tax
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en Besluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en Besluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
/* COM/2012/0475 final - 2012/0233 (NLE) */
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en Besluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde /* COM/2012/0475 final - 2012/0233 (NLE) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Motivering en doel van het voorstel Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van
Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke
stelsel van belasting over de toegevoegde waarde kan de Raad op voorstel van de
Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van
de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de
belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of
-ontwijking te voorkomen. Bij brieven, ingekomen bij de Commissie op 5
januari 2012 en 16 april 2012, hebben respectievelijk de Bondsrepubliek
Duitsland en de Republiek Oostenrijk verzocht om een maatregel te mogen blijven
toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn
2006/112/EG, teneinde de btw op goederen en diensten die voor meer dan
90 % voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, van het recht op
aftrek uit te sluiten. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van
Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 4
april 2012 van het verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland en bij brief van 20
april 2012 van het verzoek van de Republiek Oostenrijk in kennis gesteld. De
Commissie heeft de Bondsrepubliek Duitsland bij brief van 11 april 2012 en de
Republiek Oostenrijk bij brief van 23 april 2012 meegedeeld dat zij over alle
gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van hun verzoek. Algemene context Overeenkomstig artikel 168 van Richtlijn
2006/112/EG mag een belastingplichtige de btw op de goederen en diensten die
hij voor zijn belaste handelingen aanschaft, in mindering brengen.
Overeenkomstig artikel 168 bis, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG is de btw
op uitgaven in verband met een onroerend goed dat deel uitmaakt van het
bedrijfsvermogen van een belastingplichtige en zowel voor bedrijfs- als voor
andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, slechts aftrekbaar naar
evenredigheid van het gebruik van dat goed voor de bedrijfsactiviteiten van de
belastingplichtige. Overeenkomstig artikel 168 bis, lid 2, van Richtlijn
2006/112/EG kunnen de lidstaten deze regel ook toepassen voor uitgaven in
verband met andere door hen gespecificeerde goederen die deel uitmaken van het
bedrijfsvermogen. De door de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek
Oostenrijk gevraagde maatregel wijkt evenwel af van deze beginselen in die zin
dat de btw op goederen en diensten die door een belastingplichtige voor meer
dan 90 % voor privé- of andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt,
volledig wordt uitgesloten van het recht op aftrek. De machtiging voor de derogatiemaatregel voor
de Bondsrepubliek Duitsland werd oorspronkelijk verleend bij Beschikking
2000/186/EG[1]
van de Raad van 28 februari 2000 tot 31 december 2002 en vervolgens verlengd
bij Beschikking 2003/354/EG[2]
van de Raad van 13 mei 2003 tot 30 juni 2004, bij Beschikking 2004/817/EG[3] van de Raad van 19 november
2004 tot 31 december 2009 en bij Beschikking 2009/791/EG[4] van de Raad van 20 oktober 2009
tot 31 december 2012. De machtiging voor de derogatiemaatregel voor
de Republiek Oostenrijk werd oorspronkelijk verleend bij Beschikking
2004/866/EG[5]
van de Raad van 13 december 2004 tot 31 december 2009 en vervolgens verlengd
bij Besluit 2009/1013/EU[6]
van de Raad van 22 december 2009 tot 31 december 2012. In hun huidige verzoek hebben de
Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Oostenrijk de Commissie meegedeeld dat
de ervaring die zij met de toepassing van de bijzondere maatregel tot op heden
hebben opgedaan, heeft geleerd dat de derogatie sterk heeft bijgedragen aan het
vereenvoudigen van de inning van de btw en het voorkomen van
belastingontduiking en ‑ontwijking. Derogaties worden gewoonlijk op tijdelijke
basis toegestaan om nadien te kunnen evalueren of de bijzondere maatregel
passend en effectief was. Naar de Commissie op basis van de door de
Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Oostenrijk verstrekte informatie meent
te mogen begrijpen, is de opsplitsing 90 %-10 % tussen gebruik voor
bedrijfsdoeleinden en gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden in dit verband
nog altijd een goede maatstaf om te bepalen voor welke transacties het
zakelijke gebruik als onbeduidend kan worden aangemerkt. De bijzondere
maatregel maakt een en ander bijgevolg gemakkelijker voor zowel de
belastingdiensten als de bedrijven omdat er nadien geen controle meer moet
worden uitgeoefend op het gebruik van de goederen of diensten die bij de
aanschaf ervan van het recht op aftrek werden uitgesloten, met name in verband
met een eventuele belasting van het privégebruik overeenkomstig de artikelen 16
of 26 van Richtlijn 2006/112/EG of een eventuele herziening van de aftrek
krachtens de artikelen 184-192 van die richtlijn. Er is geen noemenswaardig
effect op de in het stadium van het eindverbruik verschuldigde belasting. Het
is derhalve passend de derogatiemaatregelen te verlengen. Een verlenging van de derogaties moet evenwel
in de tijd beperkt zijn zodat kan worden geëvalueerd of de voorwaarden waarop
zij gebaseerd zijn, nog altijd geldig zijn. Daarom wordt voorgesteld de
derogaties tot eind 2015 te verlengen en de Bondsrepubliek Duitsland en de
Republiek Oostenrijk te verzoeken, indien zij zouden overwegen een verlenging
aan te vragen na 2015, uiterlijk op 1 april 2015 samen met dat verzoek een
verslag voor te leggen met daarin ook een evaluatie van de door hen toegepaste
opsplitsing tussen gebruik voor bedrijfsdoeleinden en gebruik voor andere dan
bedrijfsdoeleinden, die als basis dient voor de aftrekuitsluiting. Dit besluit
verstrijkt hoe dan ook wanneer er, na de inwerkingtreding ervan, door de Raad
EU-regels worden goedgekeurd waarin wordt voorzien in beperkingen ter zake van
het recht op aftrek, die door de lidstaten kunnen of moeten worden toegepast. Bestaande bepalingen op het door het voorstel
bestreken gebied Krachtens artikel 176 van Richtlijn
2006/112/EG zal de Raad bepalen voor welke uitgaven geen recht op aftrek van de
btw bestaat. In afwachting daarvan mogen de lidstaten de uitsluitingen die op 1
januari 1979 van toepassing waren, handhaven. Er bestaat derhalve een reeks
standstillbepalingen die het recht op aftrek beperken. In 2004 heeft de Commissie een voorstel[7] gedaan dat voorziet in regels
voor de uitgavencategorieën waarvoor het recht op aftrek mag worden beperkt,
maar de Raad heeft hierover tot dusver nog geen overeenstemming kunnen
bereiken. Samenhang met andere beleidsgebieden en
doelstellingen van de Unie Niet van toepassing. 2. RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging van belanghebbende partijen Niet relevant. Bijeenbrengen en benutten van
deskundigheid Er behoefde geen beroep te worden gedaan op
externe deskundigheid. Effectbeoordeling Het voorstel strekt ertoe de belastinginning
te vereenvoudigen en heeft aldus een potentieel positief effect voor de
bedrijven en de belastingdiensten. De maatregel wordt door de Bondsrepubliek
Duitsland en de Republiek Oostenrijk als passend beschouwd en is met andere
vroegere en huidige derogaties te vergelijken. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL Samenvatting van de voorgestelde
maatregel De maatregel strekt ertoe de Bondsrepubliek
Duitsland en de Republiek Oostenrijk machtiging te verlenen om een maatregel te
blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van
Richtlijn 2006/112/EG, teneinde de btw op goederen en diensten die door een
belastingplichtige voor meer dan 90 % voor andere dan bedrijfsdoeleinden
worden gebruikt, van het recht op aftrek uit te sluiten. De Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek
Oostenrijk moeten, wanneer zij een verzoek om verlenging zouden indienen, zowel
dit percentage als de behoefte aan de derogatiemaatregel evalueren en hierover
verslag uitbrengen. Dit besluit verstrijkt op de daarin genoemde datum of,
indien deze vroeger valt, op de datum vanaf wanneer door de Raad goedgekeurde
EU-regels betreffende beperkingen inzake het recht op aftrek door de lidstaten
moeten of kunnen worden toegepast. Rechtsgrondslag Artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG
van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke
stelsel van belasting over de toegevoegde waarde. Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de
exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is
derhalve niet van toepassing. Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende redenen in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: Dit besluit betreft een machtiging die wordt
verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele
verplichting in. Gezien de beperkte werkingssfeer van de
derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel. Keuze van instrumenten Voorgesteld instrument: besluit van de Raad. Andere instrumenten zouden om de volgende
redenen ongeschikt zijn. Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG
van de Raad kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken als de Raad
een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen
machtigt. Een besluit van de Raad is het enige geschikte instrument, aangezien
het tot een individuele lidstaat kan worden gericht. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen negatieve gevolgen
voor de eigen middelen van de Unie uit de btw. 5. AANVULLENDE INFORMATIE Het voorstel bevat een evaluatiebepaling en
een vervalbepaling. 2012/0233 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en
Besluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden
gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168
en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke
stelsel van belasting over de toegevoegde waarde DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van
28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over
de toegevoegde waarde[8],
en met name artikel 395, lid 1, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) Bij brief, ingekomen bij de
Commissie op 5 januari 2012, heeft Duitsland verzocht om een bijzondere
maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de bepalingen van
Richtlijn 2006/112/EG betreffende het recht op aftrek, waarvoor het land bij
Beschikking 2009/791/EG[9]
van de Raad machtiging had verkregen. (2) Bij brief, ingekomen bij de
Commissie op 16 april 2012, heeft Oostenrijk verzocht om een bijzondere
maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de bepalingen van
Richtlijn 2006/112/EG betreffende het recht op aftrek, waarvoor het land bij
Besluit 2009/1013/EU[10]
van de Raad machtiging had verkregen. (3) Bij brief van 4 april 2012
heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van
Richtlijn 2006/112/EG de overige lidstaten van het verzoek van Duitsland in
kennis gesteld. Bij brief van 11 april 2012 heeft de Commissie Duitsland
meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de
beoordeling van het verzoek. (4) Bij brief van 20 april 2012
heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van
Richtlijn 2006/112/EG de overige lidstaten van het verzoek van Oostenrijk in
kennis gesteld. Bij brief van 23 april 2012 heeft de Commissie Oostenrijk
meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling
van het verzoek. (5) De door beide lidstaten
gevraagde derogatiemaatregel strekt ertoe de btw op goederen en diensten
volledig van het recht op aftrek uit te sluiten wanneer die goederen en
diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van de
belastingplichtige of diens werknemers, dan wel in het algemeen, voor andere
dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. (6) De bijzondere maatregel wijkt
af van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende
het recht op aftrek van een belastingplichtige ter zake van de btw op goederen
en diensten die hij ten behoeve van zijn belaste activiteiten heeft ontvangen.
De bijzondere maatregel strekt ertoe de heffing en de inning van de btw te
vereenvoudigen. Er is geen noemenswaardig effect op de in het stadium van het
eindverbruik verschuldigde belasting. (7) Volgens de door Duitsland en
Oostenrijk verstrekte informatie zijn de juridische en feitelijke
omstandigheden die de rechtvaardiging vormden voor de huidige toepassing van
deze bijzondere maatregel, ongewijzigd en nog steeds relevant. Duitsland en
Oostenrijk moeten derhalve worden gemachtigd deze bijzondere maatregel te
blijven toepassen gedurende een nieuwe periode, die evenwel in de tijd wordt
beperkt tot uiterlijk 31 december 2015, zodat een evaluatie kan worden verricht
van de noodzaak en de doeltreffendheid van de derogatiemaatregel alsook van de
opsplitsing tussen gebruik voor bedrijfsdoeleinden en gebruik voor andere dan
bedrijfsdoeleinden, die de grondslag voor de derogatie vormt. (8) Indien Duitsland of
Oostenrijk een verdere verlenging na 2015 nodig zou achten, moet aan de
Commissie een verslag worden voorgelegd over de toepassing van de maatregel met
daarin ook een evaluatie van het voor de opsplitsing gehanteerde percentage,
tezamen met het verzoek om verlenging, uiterlijk op 31 maart 2015, zodat er
voldoende tijd blijft voor de Commissie om het verzoek te bestuderen en, als
zij met een voorstel zou komen, voor de Raad om hieraan zijn goedkeuring te
geven. (9) Op 29 oktober 2004 heeft de
Commissie een voorstel[11]
voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG (thans
Richtlijn 2006/112/EG) aangenomen, dat onder meer voorziet in de harmonisatie
van de uitgavencategorieën waarvoor het recht op aftrek mag worden uitgesloten.
De in dit besluit vervatte derogatiemaatregel dient te verstrijken op de datum
vanaf wanneer de lidstaten de regels kunnen of moeten toepassen die de Raad na
de inwerkingtreding van dit besluit in een dergelijke wijzigingsrichtlijn
vaststelt, indien die vroeger valt dan de in dit besluit vastgestelde
vervaldatum. (10) De derogaties zullen geen
noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium
van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de
Unie uit de btw. (11) Beschikking 2009/791/EG en
Besluit 2009/1013/EU dienen daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd, HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 De artikelen 1 en 2 van Beschikking
2009/791/EG worden vervangen door: "Artikel 1 In afwijking van de artikelen 168 en
168 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt Duitsland gemachtigd de btw op
goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten, wanneer deze
goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van een
belastingplichtige of diens werknemers of, meer in het algemeen, voor andere
dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. Artikel 2 1. Deze beschikking vervalt op
de datum vanaf wanneer de lidstaten, na de inwerkingtreding van deze
beschikking, door de Raad goedgekeurde Unieregels betreffende beperkingen
inzake het recht op aftrek van een belastingplichtige kunnen of moeten
toepassen, doch uiterlijk op 31 december 2015. 2. Een verzoek om verlenging van
de in deze beschikking vervatte bijzondere maatregel dient de Commissie
uiterlijk op 31 maart 2015 te worden voorgelegd.
Bij een dergelijk verzoek dient een verslag te worden gevoegd dat ook een
evaluatie omvat van de op basis van dit besluit gehanteerde procentuele
opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw op basis van deze
beschikking." Artikel 2 De artikelen 1 en 2 van Besluit 2009/1013/EU
worden vervangen door: "Artikel 1 In afwijking van de artikelen 168 en
168 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt Oostenrijk gemachtigd de btw op
goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten, wanneer deze
goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van een
belastingplichtige of diens werknemers of, meer in het algemeen, voor andere
dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. Artikel 2 1. Dit besluit vervalt op de
datum vanaf wanneer de lidstaten, na de inwerkingtreding van dit besluit, door
de Raad goedgekeurde Unieregels betreffende beperkingen inzake het recht op
aftrek van een belastingplichtige kunnen of moeten toepassen, doch uiterlijk op
31 december 2015. 2. Een verzoek om verlenging van
de in dit besluit vervatte bijzondere maatregel dient de Commissie uiterlijk op
31 maart 2015 te worden voorgelegd.
Bij een dergelijk verzoek dient een verslag te worden gevoegd dat ook een
evaluatie omvat van de op basis van dit besluit gehanteerde procentuele opsplitsing
ter zake van het recht op aftrek van de btw." Artikel 3 Dit besluit is van toepassing met ingang van 1
januari 2013. Artikel 4 Dit besluit is
gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Oostenrijk. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter [1] PB L 59 van 4.3.2000, blz. 12. [2] PB L 123 van 17.5.2003, blz. 47. [3] PB L 357 van 2.12.2004, blz. 33. [4] PB L 283 van 30.10.2009, blz. 55. [5] PB L 371 van 18.12.2004, blz. 47. [6] PB L 348 van 29.12.2009, blz. 21. [7] COM(2004) 728 definitief http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/com/2004/com2004_0728nl01.pdf [8] PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. [9] PB L 283 van 30.10.2009, blz. 55. [10] PB L 348 van 29.12.2009, blz. 21. [11] COM(2004) 728 definitief http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/com/2004/com2004_0728nl01.pdf