This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012DC0774
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT ON THE EXPERIENCE GAINED IN THE APPLICATION OF DIRECTIVE 2003/4/EC ON PUBLIC ACCESS TO ENVIRONMENTAL INFORMATION
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD OVER DE ERVARING DIE IS OPGEDAAN MET DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 2003/4/EG INZAKE DE TOEGANG VAN HET PUBLIEK TOT MILIEU-INFORMATIE
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD OVER DE ERVARING DIE IS OPGEDAAN MET DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 2003/4/EG INZAKE DE TOEGANG VAN HET PUBLIEK TOT MILIEU-INFORMATIE
/* COM/2012/0774 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD OVER DE ERVARING DIE IS OPGEDAAN MET DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 2003/4/EG INZAKE DE TOEGANG VAN HET PUBLIEK TOT MILIEU-INFORMATIE /* COM/2012/0774 final */
VERSLAG
VAN DE COMMISSIE
AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT OVER
DE ERVARING DIE IS OPGEDAAN MET DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 2003/4/EG INZAKE DE
TOEGANG VAN HET PUBLIEK TOT MILIEU-INFORMATIE I.
Inleiding De
Commissie heeft dit evaluatieverslag aan het Europees Parlement en de Raad
opgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2003/4/EG ("de
richtlijn")[1]
van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot
milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG[2].
Het is gebaseerd op de jarenlange ervaring die de Commissie
en de lidstaten bij de toepassing van de richtlijn hebben opgedaan.
Elke lidstaat heeft overeenkomstig artikel 9, lid 1, verslag
uitgebracht over zijn uitvoering van de richtlijn. Zoals
is bepaald in artikel 9, lid 2, houdt het verslag rekening met ontwikkelingen
op het gebied van elektronische technologieën. Deze
evaluatie maakt daarom deel uit van de Digitale Agenda voor Europa[3].
Tevens sluit ze aan bij de in de Europa 2020-strategie[4] gestelde algemene
doelstelling om informatie- en communicatietechnologie ten volle te benutten. Dit
verslag is toegespitst op de nieuwe bepalingen, zoals de ruimere definities van
begrippen en de actievere verspreiding van informatie. Het
moet ook worden gezien in de context van recente beleidsontwikkelingen zoals de
mededeling over de uitvoering[5],
waarin de Commissie toegang tot informatie als een belangrijke prioriteit voor
het verbeteren van de uitvoering van het milieurecht aanwijst en zichzelf ertoe
verbindt na te gaan hoe de richtlijn doeltreffender kan worden gemaakt. II.
Belangrijkste kenmerken van de richtlijn De
vorige richtlijn In
Richtlijn 90/313/EEG werd ervan uitgegaan dat milieukwesties het beste kunnen
worden behandeld en dat het milieu uiteindelijk beter wordt beschermd als alle
betrokkenen op het passende niveau participeren. Om
het bewustzijn en de betrokkenheid van het publiek te vergroten, verleende de
richtlijn een reeks toegangsrechten tot milieu-informatie en legde ze de
voorwaarden en grondregels vast volgens welke deze konden worden uitgeoefend.
In het verslag van de Commissie over de toepassing van de
vorige richtlijn[6]
werd geconcludeerd dat deze positieve resultaten had opgeleverd, maar werden
ook enkele tekortkomingen aangewezen. De
Commissie heeft daarom besloten ze door een nieuwe richtlijn te vervangen. Bij
de richtlijn ingevoerde wijzigingen De
richtlijn bouwde voort op de ervaring die is opgedaan met haar voorganger.
Toen ze werd opgesteld, was de Europese Unie zich aan het
opmaken voor de ratificatie van het Verdrag van de Economische Commissie voor
Europa van de Verenigde Naties (ECE) inzake toegang tot informatie, inspraak
van de burger in de besluitvorming en toegang tot de rechtspraak in
milieuaangelegenheden ("het Verdrag van Aarhus")[7].
Tegen die achtergrond is de richtlijn in overeenstemming
gebracht met de doorgaans verreikender bepalingen van het Verdrag van Aarhus
inzake toegang tot informatie. De
richtlijn hield ook rekening met ontwikkelingen op het gebied van elektronische
communicatietechnologie, met name wat betreft het format waarin de informatie
moest worden meegedeeld. Ze
legde ook sterker de nadruk op de actieve verspreiding van informatie en legde
nadere regels vast op gebieden waar Richtlijn 90/313/EEG nog naar het nationale
recht verwees. De belangrijkste wijzigingen
zijn: - een
ruimere definitie van "milieu-informatie", die een breder scala van
milieugerelateerde kwesties omvat; - een
ruimere definitie van "overheidsinstanties", welke personen omvat die
openbare bestuursfuncties uitoefenen; - meer
gedetailleerde bepalingen over de vorm waarin de informatie beschikbaar moet
worden gesteld, met inbegrip van een algemene verplichting om informatie in het
gevraagde format te verstrekken en de mogelijkheid om elektronische middelen te
gebruiken; - een
kortere termijn (een maand) voor het beschikbaar stellen van de gevraagde
informatie, die met een maand kan worden verlengd indien de omvang en de
gecompliceerdheid van de informatie dat vereisen; - beperkingen
ten aanzien van de gronden voor weigering. Verzoeken
om informatie kunnen enkel worden geweigerd indien openbaarmaking afbreuk doet
aan een van de genoemde belangen. De
uitzonderingen moeten restrictief worden uitgelegd, met inachtneming van het
door bekendmaking gediende openbare belang. - beperkingen
ten aanzien van de gronden voor weigering indien het verzoek betrekking heeft
op informatie over emissies in het milieu ("emissieregel"); - extra
verplichtingen ten aanzien van nationale autoriteiten om informatie te verzamelen
en te verspreiden die verder gaan dan de verplichting om informatie bekend te
maken. - extra
verplichtingen ten aanzien van nationale autoriteiten om burgers die toegang
tot informatie wensen behulpzaam te zijn; - verbeterde
procedures om in beroep te gaan tegen het handelen of nalaten van
overheidsdiensten, met name voor een rechterlijke instantie of een ander, bij
wet opgericht onafhankelijk en onpartijdig orgaan. III. Omzetting door de lidstaten Krachtens
artikel 10, moest de richtlijn uiterlijk op 14 februari 2005 (1 januari 2007
voor Bulgarije en Roemenië) in nationale wetgeving zijn omgezet.
De meeste lidstaten waren echter te laat met de omzetting.
De Commissie heeft daarom inbreukprocedures ingeleid en is
vervolgens gerechtelijke procedures gestart. Drie
zaken, tegen Duitsland, Griekenland en Spanje[8]
werden echter gesloten nadat deze lidstaten de richtlijn hadden omgezet.
In twee zaken oordeelde het Hof van Justitie dat Oostenrijk[9] en Ierland[10], door niet
binnen de voorgeschreven termijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen ter omzetting van de richtlijn in werking te doen treden, de uit
hoofde van de richtlijn op hen rustende verplichtingen niet waren nagekomen.
Intussen hebben alle lidstaten de richtlijn omgezet[11]. IV.
Herziening Als
een eerste stap in het kader van de herzieningsprocedure overeenkomstig artikel
9 is de lidstaten gevraagd verslag uit te brengen over hun ervaringen met de
toepassing van de richtlijn. Overeenkomstig
artikel 9, lid 1, heeft de Commissie hen op 19 juni 2007 een leidraad doen
toekomen. Zij verzocht de lidstaten een
algemene beschrijving voor te leggen van de voor de uitvoering van de richtlijn
genomen maatregelen, verslag uit te brengen over de effecten ervan, in te gaan
op de afzonderlijke artikelen van de richtlijn en cijfermateriaal te
verstrekken. De
Commissie stelde vertragingen bij de mededeling van de nationale verslagen
vast. Op de in de richtlijn vastgestelde uiterste termijn (14 augustus 2009)
waren minder dan de helft van de verslagen ontvangen. Na
verdere aanmaningen heeft de Commissie in december 2009 11 inbreukprocedures
ingeleid. Medio april 2010 waren alle
nationale verslagen ontvangen. Eind
juli 2010 waren ze vertaald[12]
en begon de beoordeling van de verslagen. Ook
de Commissie heeft bij de uitvoering van haar taken ervaring opgedaan, met name
bij de behandeling van klachten en de monitoring van de naleving.
Verzoekschriften en parlementaire vragen vormden een andere
waardevolle bron van informatie over de mate waarin de lidstaten hun
verplichtingen nakwamen. Ook het
Europees Hof van Justitie heeft over verscheidene bepalingen geoordeeld. V.
Toepassing van de richtlijn Dit
is de eerste evaluatie van de toepassing van de richtlijn.
Zoals eerder is vermeld, waren de meeste lidstaten te laat
met de omzetting ervan. Enkele
hebben in hun nationale verslagen aangegeven dat zij daarom de effecten ervan
destijds niet volledig konden beoordelen. Het
is daarom niet mogelijk in dit stadium definitieve uitspraken over hun ervaring
te doen. De Commissie wil echter al
conclusies trekken en gebieden aanwijzen die nog aandacht vragen. Sommige
lidstaten hebben de richtlijn in verscheidene wetgevingsstukken omgezet.
Dit kan het voor de burger moeilijker maken de toepasselijke
wetgeving te vinden wanneer hij zijn toegangsrecht wenst uit te oefenen. De
lidstaten waren over het algemeen de mening toegedaan dat de richtlijn een
positief effect op de betrokkenheid van de civiele samenleving heeft.
Daartegenover stond de administratieve belasting, die veel
lidstaten zorgen baarde. Naar
de mening van de Commissie is de richtlijn in bevredigende mate omgezet.
Er zijn echter enkele moeilijkheden met betrekking tot zowel
de omzetting als de praktische toepassing. Deze
worden hieronder beschreven. Artikel
2 - Definities a)
"Milieu-informatie" Onder
de definitie van "milieu-informatie" in de richtlijn valt informatie
in ongeacht welke vorm over de toestand van het milieu of over de toestand van
de menselijke gezondheid en veiligheid. Het
is dezelfde definitie als die in het Verdrag van Aarhus.
Correcte classificatie is belangrijk, aangezien
"milieu-informatie" onder de specifieke bepalingen van de richtlijn
valt, die doorgaans ruimere toegangsrechten verlenen dan die welke voor toegang
tot algemene bestuursinformatie gelden. De
Commissie heeft enkel geïsoleerde gevallen van incorrecte, met name onvolledige
of dubbelzinnige, omzetting van de definitie van "milieu-informatie"
in de wetgeving van de lidstaten geconstateerd. Zij
buigt zich hierover momenteel met de betrokken lidstaten.
Wat de toepassing van de definitie betreft, heeft de
Commissie, met name via klachten, kennis gekregen van gevallen waarin de
nationale autoriteiten weigerachtig stonden tegenover het als
"milieu-informatie" classificeren van bepaalde sectorspecifieke of
technische documenten. Het
Hof van Justitie legt de definitie van "milieu-informatie" in artikel
2, lid 1, ruim uit. In zijn arrest van 16
december 2010 in zaak C-266/09 Stichting Natuur en Milieu en anderen tegen
College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft
het Hof van Justitie deze term zo uitgelegd dat informatie die wordt overgelegd
in het kader van een procedure tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel
daaronder is begrepen. Deze
ruime definitie van "milieu-informatie" schept een belangrijk
precedent voor de uitlegging van artikel 2, lid 1, door de lidstaten. Nationale
rechtbanken of autoriteiten zoals de Ombudsman hebben zich al uitgesproken over
de definitie van "milieu-informatie" in hun nationale wetten.
Zij lijken de ruime definitie van het Hof te hebben gevolgd.
De Commissie buigt zich slechts over een beperkt aantal
kennelijk te enge uitleggingen door overheidsinstanties. b) "Overheidsinstantie" In artikel 2, lid 2, van de richtlijn worden overheidsinstanties
ruim en functioneel gedefinieerd, zoals ook in het Verdrag van Aarhus het geval
is. De term omvat organen die bestuursfuncties, openbare verantwoordelijkheden
of functies uitoefenen of openbare diensten verlenen. De
overgrote meerderheid van de lidstaten heeft de term correct omgezet.
Er zijn echter moeilijkheden gerezen bij de toepassing, met
name met betrekking tot het bepalen of een bepaald orgaan al dan niet onder die
definitie valt. Voorbeelden van entiteiten die door individuele lidstaten als
"overheidsinstanties" zijn beschouwd, in sommige gevallen na
uitspraken door nationale rechtbanken, omvatten warmteopwekkings-, water- of
afvalbeheermaatschappijen en plaatselijke milieustichtingen.
De vraag of een bepaalde entiteit als een
"overheidsinstantie" kan worden beschouwd, kan niet in algemene
termen worden beantwoord, maar moet per geval worden beantwoord.
De Commissie heeft geconstateerd dat de lidstaten de ruime
definitie van "overheidsinstantie" in artikel 2, lid 2, over het
algemeen correct toepassen. Overeenkomstig
artikel 2, lid 2, tweede alinea, kunnen lidstaten bepalen dat deze definitie
niet slaat op "instellingen of organen die optreden in een rechterlijke of
wetgevende hoedanigheid". In zijn
arrest van 14 februari 2012 in zaak C-204/09 inzake een verzoek om een
prejudiciële beslissing van het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland), Flachglas
Torgau GmbH tegen Bundesrepublik Deutschland, heeft het Hof
de uitzondering voor wetgevende maatregelen ruim uitgelegd.
Het oordeelde dat ministeries die een rol spelen
in de wetgevingsprocedure voor de duur van het proces kunnen worden
vrijgesteld. Artikel 3 – Toegang tot milieu-informatie op verzoek a) Termijnen Overeenkomstig artikel 3, lid 2, moet, rekening houdend met
een eventueel door de aanvrager vermelde termijn, milieu-informatie zo spoedig
mogelijk en uiterlijk binnen een maand na ontvangst van het verzoek ter
beschikking worden gesteld. Indien
de informatie omvangrijk en gecompliceerd is, kan de termijn met een maand
worden verlengd, in welk geval de redenen daarvoor worden opgegeven. De
termijn voor het beantwoorden van verzoeken om milieu-informatie wordt door de
lidstaten verschillend toegepast. Sommige
stellen zelfs kortere oorspronkelijke termijnen (5, 14, 15 of 20 werkdagen),
hetgeen in overeenstemming is met de richtlijn. De
tweeledige vereiste dat de aanvrager een termijn mag vermelden en dat de
informatie zo spoedig mogelijk moet worden verstrekt, is niet door elke
lidstaat uitgevoerd. In gevallen waarin de
termijn wordt verlengd ,schrijft de nationale wetgeving voorts niet altijd voor
dat de aanvrager moet worden geïnformeerd en dat de redenen moeten worden
opgegeven. Het ging echter om beperkte
gevallen en de overgrote meerderheid van de lidstaten heeft deze vereisten wel
correct omgezet. Voor
sommige lidstaten was het moeilijk de gevraagde informatie tijdig te
verstrekken, bijvoorbeeld in gevallen waarin de informatie over verschillende
besturen was verspreid of wanneer zij een groot aantal verzoeken tegelijkertijd
moesten behandelen. Ook overleg met derde
partijen die bij het verzoek betrokken waren, maakte het moeilijk de termijnen
te halen. Sommige
lidstaten staan toe dat de termijnen worden overschreden in geval van overmacht
of onder speciale omstandigheden. Deze
uitzonderingen gaan verder dan die welke in de richtlijn zijn vastgesteld en
kunnen aanleiding geven tot uitleggingsproblemen. De
Commissie volgt zulke gevallen van niet-naleving van nabij. Over
het algemeen lijkt de bij de richtlijn ingevoerde kortere termijn voor het
beantwoorden van verzoeken om milieu-informatie redelijk te zijn.
De bezwaren die sommige lidstaten hebben geuit met
betrekking tot het nakomen van de in de richtlijn gestelde termijnen staan in
contrast met de nog kortere termijnen die in andere lidstaten zijn vastgesteld.
Het op ruime schaal verspreiden van informatie op het
internet moet helpen de voorlichtingstaken van overheidsinstanties te
verlichten. b) Praktische regelingen In artikel 3, lid 5, worden bepaalde praktische regelingen
opgesomd die de lidstaten moeten vaststellen om burgers die toegang tot
informatie wensen behulpzaam te zijn (bijvoorbeeld bijstand of het aanleggen
van registers of lijsten). Deze
zijn belangrijk om ervoor te zorgen dat de burger zijn rechten uit hoofde van
de richtlijn doeltreffend kan uitoefenen. Sommige
lidstaten hebben ze echter nog niet volledig uitgevoerd.
Met name moet verdere aandacht worden besteed aan punt b),
dat voorschrijft dat lidstaten ervoor zorgen dat de lijsten van
overheidsinstanties openbaar toegankelijk zijn. De
beste praktijk voor het uitvoeren van artikel 3, lid 5, bestaat in het benoemen
van voorlichtingsambtenaren en het aanwijzen van voorlichtingspunten, die
informatie over de verantwoordelijkheden van afzonderlijke overheidsinstanties
verstrekken, registers van beschikbare milieu-informatie bekendmaken en
openbaar toegankelijke informatienetwerken en databanken opzetten.
De lidstaten verstrekken de krachtens artikel 3, lid 5,
vereiste informatie hoofdzakelijk via het internet, plus, in sommige gevallen,
via specifieke brochures. Daarmee
wordt aan de vereisten voldaan. Artikel
4 – Uitzonderingen De
lijst van uitzonderingen van artikel 4 van de richtlijn vormt een afspiegeling
van artikel 4, leden 3 en 5, van het Verdrag van Aarhus.
Deels voorziet de richtlijn zelfs in betere toegangsrechten
dan het Verdrag[13]. Artikel
4 vormt een van de belangrijkste bepalingen van de richtlijn.
Het bevat een exhaustieve lijst van alle gevallen waarin de
lidstaten een verzoek om milieu-informatie kunnen weigeren.
Openbaarmaking is de algemene regel, tenzij een van de
specifieke uitzonderingen van toepassing is. De lidstaten mogen geen extra
uitzonderingen aan de lijst toevoegen. Zij
hoeven echter evenmin elke mogelijk uitzondering in hun nationale recht om te
zetten, overeenkomstig het algemene principe dat het lidstaten vrijstaat
ruimere toegang te verlenen dan de richtlijn voorschrijft.
Sommige hebben bijvoorbeeld de uitzonderingen voor kennelijk
onredelijke of te algemene verzoeken niet omgezet en staan dus ruimere toegang tot
milieu-informatie toe. Artikel
4 wordt nog niet in elke lidstaat op geheel bevredigende wijze uitgevoerd.
Probleemgebieden zijn onder meer: Onwettige
toevoeging aan de lijst van uitzonderingen In
sommige nationale wetgeving worden onrechtmatig redenen voor weigering
toegevoegd aan die in de richtlijn. Eén
lidstaat stelt informatie die ooit als vertrouwelijk is aangemerkt vrij van
openbaarmaking. Een andere lidstaat
heeft stelselmatig vragen over bepaalde procedures geweigerd die
milieu-informatie zouden kunnen bevatten indien de aanvrager er geen partij bij
was. Dit zijn stuk voor stuk
voorbeelden van niet-conforme omzetting en/of toepassing van de richtlijn, naar
aanleiding waarvan de Commissie dan ook passende maatregelen neemt. Definities De lidstaten vinden dat sommige begrippen, hoewel deze al in
de vorige richtlijn voorkwamen, nog steeds moeilijkheden geven wat de
uitlegging betreft. Voorbeelden hiervan zijn
onder meer "kennelijk onredelijk" of "interne
mededelingen". Jurisprudentie van het
Hof van Justitie biedt ter zake waardevolle richtsnoeren.
Zaak C-204/09, Flachglas Torgau (zie
boven) betreft onder meer de definitie van "het vertrouwelijke karakter
van handelingen van overheidsinstanties, indien deze vertrouwelijkheid bij wet
is voorzien" in artikel 4, lid 2, onder a)[14].
Voor kwesties die nog niet door jurisprudentie
zijn geregeld, bestaat een door lidstaten gekozen oplossing erin aan de
omzettingsmaatregelen nadere aanwijzingen toe te voegen om deze begrippen te
omschrijven. Omzetting
van nieuwe bepalingen Er
zijn nieuwe bepalingen toegevoegd aan artikel 4 van de richtlijn.
Het lid over de restrictieve uitlegging van de uitzondering,
het afwegen van belangen en de "emissieregel" (een rechtsvermoeden
dat het door openbaarmaking gediende openbare belang primeert indien het
verzoek betrekking heeft op emissies in het milieu) maakte geen deel uit van de
vorige richtlijn (artikel 4, lid 2, tweede alinea). Hetzelfde
geldt voor de leden over de richtlijn gegevensbescherming[15] en die over
welke informatie aan de aanvrager moet worden verstrekt wanneer het verzoek is
geweigerd omdat het nog onvoltooid materiaal betreft. De
lidstaten hebben deze nieuwe bepalingen vaak niet of niet correct omgezet.
Sommige hebben bijvoorbeeld niet voorzien in een specifieke
bepaling dat de redenen voor weigering restrictief moeten worden uitgelegd en
voorzien niet uitdrukkelijk in het afwegen van de betrokken belangen. Het
Hof van Justitie heeft al waardevolle richtsnoeren gegeven over de uitlegging
van artikel 4, lid 2, tweede alinea. Zaak
C-266/08, Stichting Natuur en milieu (zie boven) betreft het evenwicht
tussen het recht op openbare toegang tot milieu-informatie en de vertrouwelijke
behandeling van commerciële en industriële informatie. Het
Hof heeft bevestigd dat, zoals de formulering van de tweede alinea aangeeft, de
belangen per geval moeten worden afgewogen en dat bescherming van commerciële
of industriële informatie beperkt is indien deze betrekking heeft emissies in
het milieu (toepassing van de "emissieregel"). Zaak
C-71/10 inzake een verzoek om een prejudiciële beslissing van het Supreme
Court of the United Kingdom, Office of Communications tegen Information
Commissioner betreft eveneens het afwegen van door openbaarmaking gediende
openbare belangen tegen krachtens artikel 4, lid 2, beschermde belangen.
Het ging om meer dan een beschermd belang, maar geen daarvan
zou volstaan om zwaarder te wegen dan het algemeen belang bij openbaarmaking.
Op 28 juli 2011 heeft het Hof geoordeeld dat bij het afwegen
van het door openbaarmaking gediende belang tegen de met weigering van
openbaarmaking gediende belangen, cumulatief rekening moet worden gehouden met
krachtens artikel 4, lid 2, beschermde belangen. Verband
met andere EU-wetgeving Een
ander probleem is de relatie tussen artikel 4 en bepalingen inzake toegang in
andere sectorspecifieke EU-wetgeving. Als
algemene regel prevaleert de sectorspecifieke handeling als "lex
specialis" boven de algemene toegangsbepalingen in de richtlijn.
Veel sectorspecifieke handelingen bevatten echter bepalingen
over hun relatie met de richtlijn, die hetzij algemene toegang tot informatie
overeenkomstig de richtlijn toestaan[16],
hetzij de werkingssfeer van de richtlijn verder specificeren binnen hun domein[17].
Desalniettemin kan het moeilijk zijn te achterhalen welk
rechtsinstrument op een bepaalde zaak van toepassing is. Er bestaat hierover al
enige jurisprudentie. In zijn arrest van 17 februari 2009 in zaak C-552/07, Commune
de Sausheim tegen Pierre Azelvandre[18],
heeft het Hof geoordeeld dat een lidstaat zich niet kan beroepen op een
uitzonderingsbepaling waarin is voorzien in artikel 4, lid 2, waaronder
"openbare veiligheid", om de toegang te weigeren tot informatie die
zich uit hoofde van de GGO-richtlijn in het publieke domein bevindt[19].
De transparantieverplichtingen uit hoofde van de
GGO-richtlijn gaan dus voor op de uitzondering om de openbare orde of andere
belangen te beschermen krachtens de richtlijn. In
zijn arrest van 22 december 2010 in zaak C-524/09, Ville de Lyon tegen
Caisse des dépôts et consignations, behandelde het Hof met name de vraag of
gegevens omtrent transacties met broeikasgasemissierechten als "informatie
over emissies in het milieu" in de zin van artikel 4 moesten worden
beschouwd, in welk geval "de vertrouwelijkheid van commerciële of
industriële informatie" niet kan worden ingeroepen.
Het Hof oordeelde echter dat de toegang tot zulke informatie
wordt geregeld bij specifieke vertrouwelijkheidsregels in de regeling voor de
handel in emissierechten[20]. Wat
de vorm en inhoud van weigeringen (artikel 4, lid 5) betreft, voorziet een
lidstaat nog steeds in stilzwijgende weigeringen, waarbij de overheidsinstantie
wordt verondersteld te weigeren indien zij de informatie niet beschikbaar
maakt, noch een schriftelijke weigering uitbrengt vóór de termijn verstrijkt.
Een dergelijke stilzwijgende weigering is evenwel strijdig
met de richtlijn, die voor elk afzonderlijk geval een expliciet antwoord met
opgave van de redenen voorschrijft[21].
De beste praktijk in de lidstaten met betrekking tot de vorm
van de weigeringen bestaat erin dat in elke zaak een schriftelijk antwoord moet
worden gegeven, zelfs indien het geen schriftelijk verzoek betrof – een
vereiste die strenger is dan die waarin in de richtlijn is voorzien. De
Commissie zal met de lidstaten blijven samenwerken om de correcte omzetting van
de richtlijn te waarborgen. De
lidstaten wordt verzocht hun instanties nadere richtsnoeren te verstrekken om
dubbelzinnige of willekeurige toepassing van de uitzonderingen te voorkomen. Artikel
5 – Vergoedingen Artikel
5 is erop gericht financiële obstakels ten aanzien van het recht op informatie
uit hoofde van de richtlijn te voorkomen. In
lid 1 is bepaald dat de toegang tot registers of lijsten, alsmede het
raadplegen ter plaatse van de informatie, gratis moeten zijn.
Zorgen voor volledig gratis toegang tot informatie ter
plaatse blijft voor een aantal lidstaten een uitdaging. In
lid 2 wordt daaraan toegevoegd dat vergoedingen voor het verstrekken van
milieu-informatie redelijk moeten zijn. Dit
is over het algemeen het geval. In lid 3
wordt de lidstaten verzocht informatie te verstrekken over eventuele
vergoedingen, met inbegrip van de voorwaarden waaronder zij deze verlangen of
er vrijstelling van verlenen. Over
het algemeen is zulke informatie in de lidstaten beschikbaar.
Toch kan de toegang tot duidelijke regels over de
vergoedingen die in rekening worden gebracht verder worden verbeterd om voor
meer transparantie te zorgen. Dit
geldt met name in gevallen waarin de lidstaten ervoor hebben gekozen de regels
slechts op lokaal niveau beschikbaar te maken. In
dat geval moet de beschikbaarheid worden verbeterd door extra middelen, zoals
speciale websites, om een vlot toegankelijk, goed gestructureerd kader voor
vergoedingen te creëren. Sommige
lidstaten hebben wetgeving vastgesteld waarin de aangerekende kosten duidelijk
worden vermeld. Deze oplossing zorgt
voor rechtszekerheid en garandeert tezelfdertijd beschikbaarheid op ruime
schaal. Artikel
6 – Toegang tot de rechter Het
recht op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gewaarborgd door artikel
19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie ("De lidstaten
voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de
onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren") en
artikel 47, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de EU ("Eenieder
wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn
geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte […]").
Artikel 6 van de richtlijn past het recht op een
doeltreffende voorziening in rechte toe op milieu-informatie.
Het voorziet in twee beroepsniveaus: bestuursrechtelijk
beroep en beroep bij een rechterlijke instantie of een ander bij de wet
ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan. Enkele
uitzonderingen daargelaten, hebben de lidstaten artikel 6 correct omgezet.
Parallel met het beoordelen van de omzettingswetgeving van
de lidstaten heeft de Commissie ook een klein aantal inbreukprocedures
ingeleid, hoofdzakelijk om omzetting van de vereisten te waarborgen met het oog
op een "snelle" beroepsprocedure "waaraan weinig kosten
verbonden zijn". In
sommige lidstaten bestaan er echter bepaalde tekortkomingen met de toepassing
van artikel 6. Om doeltreffend te zijn, moeten
de bepalingen van de richtlijn op alle beroepsniveaus worden toegepast.
Zo moeten bestuursrechtelijke instanties die bevoegd zijn om
beroep in eerste of tweede aanleg te behandelen, onafhankelijk van elkaar zijn
en in staat zijn uitspraken te doen die stroken met de richtlijn.
Enkele lidstaten hebben al een speciale rechtbank voor
beroep in eerste aanleg opgericht. Deze
goede praktijk mag echter niet leiden tot ondoeltreffendheid in de tweede
beroepsfase in de vorm van dure en langdurige procedures.
Het is belangrijk dat er procedurele waarborgen voor alle
beroepsniveaus gelden om volledige toegang tot de rechter te bieden en te
voorkomen dat er maar een doeltreffend beroepsniveau is, terwijl de volgende
fasen duur en traag blijven. Instellingen
die toezien op wanbestuur, zoals de Ombudsman, spelen ook een belangrijke rol
bij het waarborgen van doeltreffende voorzieningen in rechte.
Deze moeten echter worden beschouwd als een aanvulling op
een doeltreffend beroepssysteem. Deze
onvolkomenheden in de uitvoering worden door de Commissie in samenwerking met
de lidstaten aangepakt. Ze
vereisen verdere maatregelen op het niveau van de lidstaten, die door de
Commissie worden gemonitord. Artikel
7 – Verspreiding van milieu-informatie Artikel
7 voorziet in actieve en systematische verspreiding van milieu-informatie onder
het publiek, met name door middel van computertelecommunicatie en/of
elektronische technologie. In
artikel 7, lid 2, wordt vermeld wat voor informatie beschikbaar moet worden
gesteld (bijvoorbeeld juridische teksten, beleidsmaatregelen, plannen en
programma's, verslagen en studies, gegevens of samenvattingen van gegevens
afkomstig van het monitoren van activiteiten die gevolgen voor het milieu
hebben of waarschijnlijk zullen hebben). Elektronische technologie is cruciaal om de doelstellingen
(artikel 1) en bepalingen van de richtlijn uit te voeren.
De richtlijn schrijft niet voor welke soorten elektronische
technologie moeten worden gebruikt. De
gekozen middelen moeten echter gemakkelijk toegankelijk zijn en mogen geen
extra obstakels voor informatieverstrekking vormen. Artikel
7 staat de lidstaten ook toe zich aan te passen aan technologisch
ontwikkelingen. Goed gebruik van
technologie kan tevens bijdragen aan een vermindering van de kosten en de
administratieve lasten van openbaarmaking op verzoek, waarover verscheidene
lidstaten zich zorgen maken. De lidstaten hebben artikel 7 op verschillende manieren
uitgevoerd. De meeste gebruiken
elektronische portalen en/of websites om op verschillende bestuursniveaus
toegang te bieden tot sommige van de in artikel 7, lid 2, opgesomde
informatiecategorieën. Toch
kan het moeilijk zijn om online informatie te vinden over hoe specifieke
milieurichtlijnen in nationale wetgeving zijn omgezet en hoe de autoriteiten de
eisen ervan nakomen. Over het algemeen moet
er verdere vooruitgang worden geboekt in de wijze waarop actieve verspreiding
wordt georganiseerd om een eenvoudiger en doeltreffender gebruik van informatie
mogelijk te maken. De richtlijn kan worden beschouwd als de meest
uitgebreide wetgevingshandeling van de EU met betrekking tot de actieve
verspreiding van milieu-informatie. Andere handelingen
zoals de INSPIRE-richtlijn[22]
en de richtlijn overheidsinformatie[23]
en initiatieven zoals SEIS[24]
bieden ook ruime elektronische toegang tot bepaalde informatie die in het bezit
van overheidsinstanties is. Samen vormen zij een kader voor het delen van
milieu-informatie, met inbegrip van gegevens verkregen door
monitoringactiviteiten. Deze voortdurend veranderende context
beïnvloedt de uitvoering van artikel 7. Een
hoge mate van coördinatie is wenselijk om algehele samenhang tussen alle
desbetreffende instrumenten en initiatieven te waarborgen. Artikel
8 – Kwaliteit van de milieu-informatie In artikel 8 worden kwaliteitsnormen voor de
milieu-informatie vastgesteld. De
lidstaten moeten er binnen de grenzen van het mogelijke voor zorgen dat de
gegevens actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar zijn. Milieu-informatie moet gebruikers in staat stellen op
zinvolle wijze te participeren aan de ontwikkeling en uitvoering van
milieubeleid en de doeltreffendheid van het beleid te beoordelen. De doelstelling met betrekking tot de kwaliteit van de
gegevens bleek moeilijk te zijn aangezien deze grotendeels afhangt van
middelen, capaciteit en technologie. Bovendien
is er vaak geen standaardmethode om de gegevenskwaliteit te waarborgen en te
meten en ervoor te zorgen dat de milieu-informatie vergelijkbaar is. De kwaliteit van de gegevens is ook van belang voor
andere milieurichtlijnen, aangezien monitoringgegevens over de toestand van het
milieu of andere informatie inzake de uitvoering vaak de aanleiding vormen voor
het nemen van de voorgeschreven maatregelen. Desondanks
en ondanks de vorderingen die op een aantal fronten zijn gemaakt, zijn er voor
verschillende gebieden van het milieubeleid kwaliteitsproblemen gerapporteerd[25]. VI.
Conclusies en hoe verder De
Commissie is van oordeel dat de toepassing van de richtlijn de toegang tot
milieu-informatie op verzoek aanmerkelijk heeft verbeterd.
Afzonderlijke inbreukgevallen in bepaalde lidstaten worden
door de Commissie gevolgd. De
Commissie verwacht dat de nieuwe bepalingen mettertijd voldoende in de
wetgeving van de lidstaten zullen zijn geïntegreerd en naar behoren door hun
autoriteiten zullen worden toegepast. De
opkomst van een informatiemaatschappij waarin meer de nadruk wordt gelegd op
beschikbaarheid op ruime schaal vereist een verschuiving van een door behoeften
aan informatie op verzoek gedomineerde benadering naar een benadering waarin
actieve verspreiding op ruime schaal door middel van de laatste technologieën
centraal staat. De richtlijn laat de
lidstaten flexibiliteit om de passende middelen te kiezen om actief
milieu-informatie te verspreiden en rekening te houden met wijzigingen op het
gebied van computertelecommunicatie en elektronische technologie.
Sommige lidstaten hebben gebruiksvriendelijke websites
ontwikkeld, die het publiek bijvoorbeeld toelaten op een kaart de mate van
afvalwaterverwerking voor hun stad of gemeente te bekijken.
In die context roept de Commissie alle lidstaten op een zo
breed mogelijk gebruik te maken van de bepalingen inzake actieve verspreiding. Overeenkomstig
haar mededeling over de uitvoering en de daaropvolgende conclusies van de Raad
van 11 juni 2012 en overeenkomstig het voorgestelde 7e milieuactieprogramma[26], gaat de
Commissie momenteel na hoe de lidstaten kunnen worden geholpen om informatie
beter te structureren met het oog op actieve verspreiding[27]. Zij zal ook
afzonderlijke onderzoeken verrichten om de bestaande praktijken inzake actieve
verspreiding en de uitdagingen met betrekking tot de kwaliteit van
milieu-informatie nauwkeuriger te beoordelen. Afhankelijk van het resultaat
daarvan en afhankelijk van bredere ontwikkelingen op het gebied van
informatietechnologie zal de Commissie beslissen of er in de toekomst verdere
wijzigingen van de richtlijn noodzakelijk zijn. [1] PB L 41 van 14 februari 2003, blz. 26. [2] Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7
juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie (PB L 158 van 23 juni 1990,
blz. 56). Ingetrokken bij de
richtlijn met ingang van 14 februari 2005. [3] Mededeling van de Commissie aan het
Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het
Comité van de Regio's van 26 augustus 2010 over "Een Digitale Agenda voor
Europa" COM(2010) 245 definitief. [4] Mededeling van de Commissie van 3 maart 2010
"Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei", COM(2010) 2020 definitief, blz. 9. [5] Mededeling van de Commissie aan het
Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het
Comité van de Regio's van 7 maart 2012 – Meer voordelen door
EU-milieumaatregelen: vertrouwen
kweken door de kennis en de reactiecapaciteit te verbeteren, COM(2012) 95 final
van 7.3.2012. [6] Verslag van de Commissie aan de Raad en
het Europees Parlement betreffende de ervaring opgedaan bij de
tenuitvoerlegging van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake
de vrije toegang tot milieu-informatie, COM(2000) 400 definitief. [7] De Europese Gemeenschap heeft het
Verdrag van Aarhus op 25 juni 1998 ondertekend en op 17 februari 2005
ondertekend. Het Verdrag is op 30 oktober 2001
in werking getreden. [8] Zaken C-44/07, C-85/06 en C-53/06
respectievelijk. [9] Arrest van 5 juli 2007 in zaak C-340/06,
Jurispr. 2007, blz. I-96. [10] Arrest van 3 mei 2007 in zaak C-391/06,
Jurispr. 2007, blz. I-65. [11] Een lijst van door de lidstaten aan de
Commissie meegedeelde omzettingsmaatregelen is beschikbaar op: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:72004L0003:NL:NOT [12] De verslagen van de lidstaten en de
vertalingen zijn bekendgemaakt op de Europa-website op:
http://ec.europa.eu/environment/aarhus/reports_ms.htm. [13] In de richtlijn wordt bijvoorbeeld
uitdrukkelijk een breder scala van uitzonderingen genoemd die niet kunnen
worden ingeroepen indien het verzoek betrekking heeft op informatie over emissies
in het milieu ("emissieregel). [14] Het Hof heeft geoordeeld dat het
vertrouwelijke karakter van handelingen van overheidsinstanties in de zin van
artikel 4, lid 2, onder a), van de richtlijn "als vervuld kan worden
beschouwd indien het nationale recht van de betrokken lidstaat een bepaling
zoals die in het hoofdgeding bevat die in het algemeen preciseert dat het
vertrouwelijke karakter van handelingen van overheidsinstanties een reden vormt
om toegang te weigeren tot milieu-informatie waarover deze instanties
beschikken", voor zover het begrip "handelingen" duidelijk is
gedefinieerd. [15] Richtlijn 95/46/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens; PB L 281 van 23 november 1995, blz. 31. [16] In artikel 2 van de INSPIRE-richtlijn
(zie verwijzing hierboven) is bijvoorbeeld bepaald dat zij Richtlijn 2003/4/EG
onverlet laat. [17] In artikel 22 van de Seveso
III-richtlijn wordt bijvoorbeeld verwezen naar artikel 4 van de richtlijn
(Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012
betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij
gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking
van Richtlijn 96/82/EG van de Raad; PB L 197 van 24 juli 2012, blz. 1). [18] Jurispr. 2009, blz. I-987. [19] Richtlijn 2001/18/EG van het Europees
Parlement en de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch
gemodificeerde organismen in het milieu, PB L 106 van 17 april 2001, blz. 1. [20] Richtlijn
2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot
vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten
binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad,
zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 27 oktober 2004 en bij Verordening (EG) nr. 2216/2004 van de Commissie van 21
december 2004 inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem
overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG en Beschikking 280/2004/EG van het Europees
Parlement en de Raad. Artikel
17 van Richtlijn 2003/87/EG voorziet in toegang tot informatie overeenkomstig
Richtlijn 2003/4/EG. [21] In zijn arrest van 21 april 2005 in zaak
C-186/04 Housieaux, heeft het Hof al geoordeeld, in verband met de vorige
richtlijn, dat een stilzwijgende afwijzingsbeslissing onwettig is (Jurispr. 2005,
blz. I-3299). Een stilzwijgende
afwijzing kan enkel een instrument zijn dat is bedoeld om effectieve
rechtsbescherming mogelijk te maken en een middel om overheidsinstanties te
disciplineren. [22] Richtlijn 2007/2/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een
infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (INSPIRE, PB L 108
van 25 april 2007, blz. 1. [23] Richtlijn 2003/98/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van
overheidsinformatie (PB L 345 van 31 december 2003, blz. 90). [24] Mededeling van de Commissie aan de Raad,
het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité
van de Regio's van 1 februari 2008 - Naar een gemeenschappelijk
milieu-informatiesysteem (SEIS), COM(2008) 46 def. [25] Uit de toetsing door de Commissie van de
verordening betreffende de instelling van een Europees register inzake de
uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen is bijvoorbeeld gebleken
dat de door de lidstaten verstrekte informatie een gebrek aan vergelijkbaarheid
vertoont, door het gebruik van verschillende methoden voor gegevensvergaring en
een gebrek aan samenhang van de informatie. [26] COM(2012) 710 final. [27] In de mededeling wordt verwezen naar
gestructureerde tenuitvoerleggings- en informatiekaders (SIIF's), die erop
gericht zijn op samenhangender wijze online informatie over de resultaten van
de uitvoering van afzonderlijke richtlijnen – vastgestelde plannen, afgegeven
vergunningen, verworven monitoringgegevens enz.