EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012DC0626

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE KYOTODOELSTELLINGEN (voorgeschreven in artikel 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto

/* COM/2012/0626 final */

52012DC0626

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VOORUITGANG BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN DE KYOTODOELSTELLINGEN (voorgeschreven in artikel 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto /* COM/2012/0626 final */


INHOUDSOPGAVE

1........... Samenvatting.................................................................................................................. 3

2........... Reële vorderingen 1990-2010........................................................................................ 6

2.1........ Ontwikkeling van de broeikasgasuitstoot in de lidstaten.................................................... 6

2.2........ Broeikasgasintensiteit en uitstoot per inwoner in 2010...................................................... 7

2.3........ De uitstoot van broeikasgassen in 2010 in vergelijking met 2009...................................... 9

2.4........ Ontwikkeling van de uitstoot in de belangrijkste economische sectoren............................. 9

3........... Verwezenlijking van de kyotodoelstelling: prognoses...................................................... 10

3.1........ Prognoses van de uitstoot van broeikasgassen............................................................... 10

3.1.1..... EU-27.......................................................................................................................... 10

3.1.2..... EU-15.......................................................................................................................... 10

3.1.3..... EU-12.......................................................................................................................... 11

3.2........ Uitvoering van het Europees beleid inzake klimaatverandering: stand van zaken.............. 12

3.3........ Implementatie van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS)............... 16

3.3.1..... Tweede handelsperiode (2008-2012)........................................................................... 16

3.3.2..... Gebruik van JI en CDM door bedrijven........................................................................ 16

3.4........ Voorgenomen gebruik van Kyotomechanismen door overheden in de Unie.................... 16

3.5........ Voorgenomen gebruik van koolstofputten...................................................................... 17

4........... Verwezenlijking van de doelstelling voor 2020............................................................... 17

4.1........ Broeikasgasemissiereductiestreefcijfer van de Unie voor 2020....................................... 17

4.2........ Beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de doelstellingen............................................ 18

4.3........ Geraamde afstand tot de streefcijfers............................................................................. 18

5........... Aanpassing aan de klimaatverandering........................................................................... 20

6........... Situatie in de kandidaat-lidstaten van de Unie................................................................ 20

1.           Samenvatting

De verwezenlijking van de Kyotodoelstelling 2008-2012 verloopt volgens plan

In 20101 lag de totale uitstoot van broeikasgassen (bkg) in de EU-27 – de emissies en onttrekkingen ingevolge landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) niet meegerekend – 15 % onder het niveau van 1990. In vergelijking met 2009 zijn de emissies met 2,4 % toegenomen. Voor een deel compenseert dit de significante daling van bkg-emissies in 2009 als gevolg van de economische recessie (-7,3 %). Afgezien van de uitzonderlijke afname in 2009 bleven de bkg-emissies in 2010 de algemene neerwaartse tendens die in 2004 heeft ingezet, volgen.

Voorts daalden, volgens de voorlopige gegevens voor 20112, de emissies van de EU-15 en de EU-27 in 2011 met respectievelijk 3,6 % en 2,5 % ten opzichte van 2010. Op basis van deze ramingen liggen de EU-15-emissies 14 % onder het referentiejaarniveau. De uitstoot van de EU-27 lag in 2011 circa 18 % onder het niveau van 1990. Het bbp nam tussen 1990 en 2011 met 43 % toe in de EU-15 en met 48 % in de EU-27; tussen 2010 en 2011 bedroeg de toename 1,5 %. Hoewel de economie fors is gegroeid, zijn de emissies in zowel de EU-27 als de EU-15 gedaald, waaruit blijkt dat vanaf 1990 de economische groei gestaag van de bkg-emissies wordt losgekoppeld.

Krachtens het Protocol van Kyoto heeft de EU-15 zich ertoe verplicht haar bkg-uitstoot zodanig te verminderen dat deze in 2008-2012 8 % lager zal zijn dan in het referentiejaar. Bij de laatste inventarisatie (2010)1 is gebleken dat de totale bkg-uitstoot in de EU-15 12,7 % lager was dan in het referentiejaar, als geen rekening wordt gehouden met LULUCF. Alles bijeen genomen blijkt uit de prognoses3 van de totale bkg-uitstoot, zoals weergegeven in figuur 1, dat de EU-15 goed op weg is om haar Kyotostreefcijfer te halen. Uit de ramingen komt naar voren dat waarschijnlijk zelfs sprake zal zijn van overprestatie.

Figuur 1: Reële emissies en emissieprognoses (Mt CO2-eq.) voor de EU-15

Opmerking: De pijlen zijn gebaseerd op de gemiddelde waarden voor de periode 2008-2012 en stemmen derhalve niet precies overeen met de emissieprognoses voor 2010. Bron: Europese Commissie, EER.

Volgens recente emissieprognoses, die in 2011 werden ingediend en in 2012 werden geactualiseerd, liggen zes lidstaten van de EU-15 (Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) op koers om hun respectieve nationale bkg-emissiereductiestreefcijfer te bereiken (zie figuur 5). Als rekening wordt gehouden met het geplande gebruik van de flexibele mechanismen van het Protocol van Kyoto, de benutting van ongebruikte emissierechten uit de EU-ETS-reserve voor nieuwkomers en het gebruik van koolstofputten alsmede andere beleidsmaatregelen, ligt slechts één lidstaat (Italië) niet op koers om zijn streefcijfer te halen.

In de meeste van de twaalf lidstaten die sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden, zullen de emissies tussen 2009 en 2012 naar verwachting licht toenemen. Van negen van deze lidstaten waarvoor een Kyotodoelstelling is vastgesteld, wordt echter verwacht dat zij hun verbintenissen louter dankzij bestaand beleid en bestaande maatregelen zullen nakomen of zelfs overtreffen. Van Slovenië wordt verwacht dat het zijn streefcijfer zal halen als alle bestaande en geplande maatregelen, inclusief de aankoop van Kyotokredieten, het verhoopte resultaat opleveren.

Nieuwe maatregelen om het ambitieuze streefcijfer van Europa 2020 te halen

Het in 2009 goedgekeurde klimaat- en energiepakket4 legt de grondslag voor een geïntegreerd en ambitieus beleids- en maatregelenpakket om de klimaatverandering tot 2020 en in de periode daarna het hoofd te bieden. Het vormt een van de vijf hoofddoelstellingen van de strategie voor banen en economische groei van Europa 2020. Vanaf 2013 wordt de totale inspanning van de Unie om haar broeikasgasemissies tegen 2020 ten opzichte van het niveau van 1990 met 20 % te verlagen5, over de EU-ETS- en niet-EU-ETS-sectoren verdeeld. De onder het vorige kopje gepresenteerde bkg-gegevens hebben betrekking op de eerste verbintenisperiode in het kader van het Protocol van Kyoto en zijn niet rechtstreeks bruikbaar voor het meten van de vooruitgang ten opzichte van de interne verbintenis van de Unie tegen 2020, die immers een breder spectrum van sectoren bestrijkt.

De voorbereiding van de tenuitvoerlegging van de bkg-emissiereductieverbintenis tegen 2020 is bijna afgerond. Wat de EU-ETS betreft, zijn sinds het laatste voortgangsverslag in oktober 2011 aanzienlijke vorderingen gemaakt met de voorbereiding van fase 3 (2013-2020), inclusief het veilingplatform, het EU-register en de goedkeuring van geharmoniseerde regels voor monitoring, rapportage, accreditatie en verificatie. Wat de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (BVI) betreft, die de bkg-uitstoot in niet onder de EU-ETS vallende sectoren regelt middels de vaststelling van een bindend jaarlijks bkg-emissiestreefcijfer voor elke lidstaat, zijn de werkzaamheden inzake uitvoeringsmaatregelen voortgezet, vooral met betrekking tot de vaststelling van de absolute streefcijfers voor de lidstaten en het handhavingssysteem dat zal worden ingesteld om de prestaties van de lidstaten jaarlijks te controleren en hen te helpen de noodzakelijke bijsturingsmaatregelen te treffen indien zij hun streefcijfer niet halen.

De doelstelling van een bkg-emissievermindering met 20 % is verankerd in de door de Europese Raad in juni 2010 goedgekeurde strategie voor banen en slimme, duurzame en inclusieve groei (de 'Europa 2020-strategie'). Daarin is de emissiereductiedoelstelling een van de vijf hoofddoelstellingen. Zoals de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse voor 2011 opmerkt, zijn de bestaande en geplande maatregelen op het vlak van tempering van de klimaatverandering nog ontoereikend om de hoofddoelstellingen voor 2020 te halen. Veel lidstaten dienen zich nog extra in te spannen om hun verplichtingen krachtens de BVI na te komen.

Figuur 2 illustreert de aanzienlijke emissiereductie-inspanning die nodig is om de streefcijfers van de Unie voor 2020 te halen (-30 %); bij ongewijzigd beleid blijven we steken op -20 %. In 2011 was de uitstoot van de EU-27 (inclusief internationale luchtvaartemissies) 16 % lager dan in 1990. De situatie bij ongewijzigd beleid is gebaseerd op het PRIMES/GAINS-model en houdt rekening met het vanaf medio 2009 ten uitvoer gelegde beleid van de Unie en de lidstaten en met alle emissie-effecten van het klimaat- en energiepakket. Voortzetting van het huidige beleid zou resulteren in een uitstootbeperking van zo'n 15 % tussen 1990 en 2020.

Volgens de laatst beschikbare emissieprognoses waarin de uitvoering van het klimaat- en energiepakket is verdisconteerd, zou de EU als collectief haar doelstelling voor 2020 halen (zie figuur 6 voor de details). Naar verwachting zullen echter slechts dertien lidstaten hun verplichtingen voor 2020 met bestaand beleid kunnen nakomen; acht andere kunnen hun streefcijfers halen indien hun aanvullende maatregelen en dito beleid het verhoopte resultaat opleveren. De resterende zes lidstaten zullen extra beleidsoriëntaties moeten ontwikkelen om hun verplichtingen na te komen en/of gebruik maken van de flexibiliteit die in het klimaat- en energiepakket wordt geboden.

Figuur 2: Reële emissies en emissieprognoses (Mt CO2-eq.) voor de EU-27

Opmerking: Om de ontwikkeling van de emissies in de periode 2010-2020 te voorspellen, is gebruik gemaakt van de PRIMES/GAINS-prognoses3.

Bron: Europese Commissie, EER.

2.           Reële vorderingen 1990-2010

2.1.        Ontwikkeling van de broeikasgasuitstoot in de lidstaten

De ontwikkeling van de bkg-emissies in de EU in haar geheel wordt gedomineerd door de twee grootste emissielanden, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, die goed zijn voor circa een derde van de totale bkg-emissies in de EU-27. Deze twee lidstaten realiseerden een vermindering van hun broeikasgasemissies met in totaal 483 miljoen ton CO2-equivalent in vergelijking met het niveau van 1990. De belangrijkste oorzaken van de gunstige ontwikkeling in Duitsland waren de toenemende efficiëntie van warmte- en krachtcentrales en de economische modernisering in de vijf nieuwe deelstaten na de Duitse hereniging. De vermindering van broeikasgasemissies in het Verenigd Koninkrijk is vooral het resultaat van de liberalisering van de energiemarkten en de daaruit voortvloeiende overschakeling van olie en steenkool op aardgas bij de elektriciteitsproductie, en van maatregelen om de N2O-uitstoot bij de adipinezuurproductie te verminderen.

Frankrijk en Italië kwamen qua emissies in 2010 op de derde en vierde plaats, respectievelijk goed voor 11,1 % en 10,6 % van de totale uitstoot van de EU-27. De uitstoot van Frankrijk lag in 2010 6,6 % onder het niveau van 1990. In Frankrijk werd een grote vermindering gerealiseerd van de N2O-uitstoot bij de adipinezuurproductie, maar de emissies in het wegvervoer en de HFK-emissies als gevolg van het gebruik van gehalogeneerde koolwaterstoffen namen tussen 1990 en 2010 sterk toe. De uitstoot van Italië lag in 2010 3,5 % onder het niveau van 1990. Sinds 1990 is de uitstoot voornamelijk gestegen door het wegvervoer, de elektriciteits- en warmteproductie en de raffinage van aardolie, maar desondanks zijn de totale bkg-emissies van het land vanaf 2008 significant (7,2 %) gedaald.

Polen en Spanje komen in de EU-27-ranglijst van grootste emissielanden op de vijfde en zesde plaats, goed voor 8,5 % en 7,5 % in de totale bkg-emissies in de EU-27 in 2010. Polen heeft zijn bkg-emissies tussen 1990 en 2010 met 12,4 % teruggebracht en sinds het referentiejaar (1988) met 28,9 %. De belangrijkste oorzaken van de dalende uitstoot in Polen – en in de andere nieuwe lidstaten – waren de achteruitgang van de energie-inefficiënte zware industrie en de algemene modernisering van de economie eind jaren tachtig en begin jaren negentig. Een opmerkelijke uitzondering hierop vormt het vervoer (vooral het wegvervoer) waarvan de emissies zijn toegenomen. Spanje zag zijn emissies tussen 1990 en 2010 met 25,8 % toenemen en sinds het referentiejaar met 22,8 %. Dit was grotendeels het gevolg van stijgende emissies van het wegvervoer, de elektriciteits- en warmteproductie en de be- en verwerkende industrie.

De bkg-uitstoot was in 2010 in zes lidstaten hoger en in negentien lidstaten lager dan in het referentiejaar (meestal 1990). De procentuele verandering van de hoeveelheid broeikasgasemissies in 2010 ten opzichte van het referentiejaar varieert van -56 % (Roemenië) tot +23 % (Spanje). Voor Cyprus en Malta gelden geen emissiereductieverplichtingen krachtens het Protocol van Kyoto. In die twee lidstaten lagen de emissies in 2010 hoger dan in 1990.

2.2.        Broeikasgasintensiteit en uitstoot per inwoner in 2010

Zowel in de EU-27 als de in EU-15 zijn de emissies omlaaggegaan terwijl de economie fors is gegroeid. Figuur 3 laat zien dat vanaf 1990 de economische groei gestaag van de bkg-emissies wordt losgekoppeld.

Figuur 3: Ontwikkeling van bbp, bkg-emissies en emissie-intensiteit (d.w.z. verhouding geproduceerde broeikasgasemissies / bbp) – Index (1990 = 100)

Bron: EER, DG ECFIN (Ameco-databank), Eurostat.

Tussen 1990 en 2010 steeg het bbp in de EU-27 met 46 % terwijl de uitstoot daalde met 15 %. Tijdens dezelfde periode ging in de EU-15 een bbp-toename van 41% gepaard met een verlaging van de bkg-uitstoot met 11 %. Tussen 2009 en 2010 steeg het bbp met 2 % en de uitstoot met 2,4 %. Hierdoor nam de emissie-intensiteit eveneens toe. De emissie-intensiteit was in 2010 echter beter dan in 2008.

Tussen 1990 en 2010 is de bkg-intensiteit in alle lidstaten afgenomen. De grootste dalingen deden zich voor in Estland (-75 %), Slowakije (-72 %), Roemenië (-63 %), Litouwen (-62 %) en Bulgarije (-62 %). De geringste veranderingen vonden plaats in Portugal (-18 %), Cyprus (-18 %), Italië (-21 %), Spanje (-22 %) en Malta (-23 %).

In 2010 bedroeg het uitstootniveau per inwoner in de EU-27 9,4 ton CO2-equivalent. De uitstoot per inwoner is met 2,4 t CO2-eq. gedaald, een afname met 21 % ten opzichte van 1990. De bkg-uitstoot per inwoner vertoont echter nog steeds belangrijke verschillen tussen de lidstaten en varieert van 5,4 (Letland) tot 24,1 (Luxemburg) t CO2-eq. per inwoner. Dat uitstootniveau wordt voor een groot deel bepaald door de energie-intensiteit en de energiemix van ieder land. Ook de trend inzake uitstoot per inwoner verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat. Sinds 1990 hebben de grootste dalingen per hoofd van de bevolking zich voorgedaan in de Midden‑ en Oost-Europese lidstaten en in Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken, Zweden, Frankrijk en België. In zes lidstaten is de uitstoot per inwoner sinds 1990 toegenomen. De uitstoot per inwoner ligt in deze lidstaten echter beneden het gemiddelde voor de Unie, uitgezonderd Griekenland en Cyprus. (Zie ook figuur 2 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.)

2.3.        De uitstoot van broeikasgassen in 2010 in vergelijking met 2009

De bkg-uitstoot nam in 2010 in Europa toe (+2,4 %) door het herstel van de economische groei – nadat deze in 2009 flink was gedaald, voornamelijk vanwege de economische recessie (-7,3 %) – en een winter die kouder was dan gebruikelijk.

Wat de industriële sectoren betreft, werd de grootste totale stijging waargenomen in de be- en verwerkende industrie en de bouw (waaronder emissies van ijzer- en staalprocessen) en in de openbare warmte- en elektriciteitsproductie. Na de sterke krimp in 2009 kende 2010 weer meer industriële activiteit. Dit heeft geleid tot een sterke toename van de eindvraag naar energie en emissies in deze sectoren. De sector die in 2010 het meest bijdroeg aan de stijging van de uitstoot in de EU was echter 'woningen en bedrijfsgebouwen', die buiten het toepassingsgebied van de EU ETS valt. Dat de emissies daar met 43 miljoen ton toenamen, werd vooral veroorzaakt door de koude winter in 2010; de vraag naar verwarming steeg, in het bijzonder bij huishoudens. Dankzij de voortdurend sterke toename van het gebruik van hernieuwbare energie en de verbeterde koolstofintensiteit van fossiele brandstoffen, ondersteund door aanzienlijk aardgasverbruik, werd de groei van de bkg-uitstoot getemperd.

Ongeveer 56 % van de toename van bkg-emissies in de EU kwam voor rekening van Duitsland (+3 %), Polen (+5 %) en het Verenigd Koninkrijk (+3 %). Procentueel gezien was de groei het sterkst in Estland (+25 %), Finland (+13 %), Zweden (+11 %) en Letland (+10 %). Daarentegen bleef in 2010 de bkg-uitstoot dalen in Spanje, Griekenland, Portugal, Roemenië, Cyprus en Ierland. De toename van de uitstoot in 2010 was gedeeltelijk te wijten aan het economisch herstel na de recessie die in 2009 veel landen had getroffen; in 2008 en 2009 had deze recessie in alle lidstaten tot substantiële emissiereducties geleid. De eindvraag naar energie nam in 2010 met 3,7 % toe en overtrof daarmee de groei van de economische productie (2,0 %).

2.4.        Ontwikkeling van de uitstoot in de belangrijkste economische sectoren

Uit figuur 4 blijkt dat energievoorziening en ‑gebruik, met inbegrip van het vervoer, de belangrijkste sectoren zijn en dat zij in 2010 samen goed waren voor 78 % van de totale emissies in de Unie. De landbouw is verantwoordelijk voor 10 % van de totale uitstoot van broeikasgassen, de sector industriële processen neemt 7 % voor zijn rekening en afval 3 %. De dalingen in de sectoren energie, landbouw, industriële processen en afvalstoffen zijn sinds 1990 gedeeltelijk tenietgedaan door een forse stijging in de vervoersector (zie voor nadere bijzonderheden ook het werkdocument). De totale uitstoot in de vervoersector is echter vanaf 2007 eveneens afgenomen.

Figuur 4: Wijziging in de broeikasgasuitstoot in de EU-27 per sector en aandeel van de sectoren in de totale uitstoot van broeikasgassen.

Bron: Nationale inventarisaties 2012

3.           Verwezenlijking van de kyotodoelstelling: prognoses

3.1.        Prognoses van de uitstoot van broeikasgassen

3.1.1.     EU-27

Gedurende de Kyoto-verbintenisperiode zou de totale bkg-uitstoot in de EU-27 volgens de prognoses circa 18,2 % lager zijn dan in het referentiejaar. Deze raming is gebaseerd op prognoses van de lidstaten3 en houdt rekening met bestaande beleidsmaatregelen. De geraamde daling is zelfs nog groter wanneer rekening wordt gehouden met het effect van de verwerving van kredieten door overheden via de Kyotomechanismen, de benutting van koolstofputten en extra maatregelen (voor nadere bijzonderheden, zie de tabellen 7a en 7b in het werkdocument).

3.1.2.     EU-15

Wanneer de prognoses van alle afzonderlijke sectoren worden gebundeld, kan worden gesteld dat de totale bkg-uitstoot van de EU-15 gedurende de Kyoto-verbintenisperiode waarschijnlijk 11,3 % beneden het niveau van het referentiejaar zal liggen. Wanneer ook rekening wordt gehouden met

(1)          het gebruik door overheden van de Kyotomechanismen, waardoor een extra emissiereductie van 1,8 % zou moeten worden gerealiseerd, en

(2)          de totale onttrekking door koolstofputten ten gevolge van activiteiten in de EU-15 als bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, van het Protocol van Kyoto, die een vermindering van 1,4 % zou moeten opleveren,

zal de EU-15 haar emissies naar verwachting zelfs nog sterker verminderen. Wanneer tevens rekening wordt gehouden met de handel in emissierechten en emissiereductiekredieten in het kader van de EU-ETS, kan de verwachte totale bkg-emissiereductie in de Kyoto-verbintenisperiode tot 12,6 % belopen ten opzichte van het referentiejaar.

Figuur 5 toont, per lidstaat, het verschil tussen de voorspelde niet-ETS-emissies en het overeenkomstige streefcijfer voor de betrokken sectoren. Uit deze analyse komt naar voren dat bestaande beleidslijnen en maatregelen voor de EU-15 zullen volstaan om de verbintenis met betrekking tot haar deel van het gezamenlijke Kyotostreefcijfer voor de niet-ETS-sectoren na te komen. Alle vijftien lidstaten zullen evenwel hun respectieve individuele verbintenissen in het kader van de gezamenlijke nakoming (Protocol van Kyoto) gestand moeten doen. Volgens de overgelegde informatie dreigen twee lidstaten het streefcijfer niet te halen.

3.1.3.     EU-12

Op basis van de bestaande nationale beleidslijnen en maatregelen zal de totale uitstoot van de twaalf lidstaten die na 2004 tot de Unie zijn toegetreden, naar verwachting zeer dicht bij het niveau van 2010 liggen en tijdens de Kyoto-verbintenisperiode circa 37,9 % lager zijn dan in het referentiejaar. Slovenië is de enige lidstaat buiten de EU-12 die voornemens is in Kyotomechanismen te investeren. Bulgarije, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië zijn voornemens om koolstofputten in rekening te brengen. Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije en Tsjechië hebben een deel van hun ongebruikte toegewezen eenheden (AAU's) verkocht of zijn van plan dat te doen.

Figuur 5: Relatief verschil tussen de bkg-emissieprognoses voor de niet onder de EU-ETS vallende sectoren tijdens de verbintenisperiode en de overeenkomstige streefcijfers voor 2008-2012, uitgaande van bkg-prognoses en het gebruik van Kyotomechanismen en koolstofputten. De negatieve en positieve waarden geven respectievelijk overprestatie en onderprestatie weer als percentage van de emissies in het referentiejaar.

Opmerking: Voor Ierland is het gebruik van ongebruikte ETS-emissierechten uit de reserve voor nieuwkomers in het niet-ETS-streefcijfer in aanmerking genomen.

Bron: EER, Europese Commissie.

3.2.        Uitvoering van het Europees beleid inzake klimaatverandering: stand van zaken

Het Europees programma inzake klimaatverandering (EPK)

Bij een evaluatie van beleid en maatregelen in de EU-27 werden acht gemeenschappelijke en gecoördineerde beleidslijnen en maatregelen (GGBM’s) geïnventariseerd die naar verwachting aanzienlijke broeikasgasemissiereducties zullen opleveren in de Unie. De grootste besparingen kunnen worden verwacht van de EU-ETS-richtlijn (Richtlijn 2003/87/EG, als gewijzigd) en van de richtlijn inzake hernieuwbare energie (Richtlijn 2009/28/EG) ter bevordering van de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. In de vervoersector is de wetgeving inzake brandstofkwaliteit en verminderde CO2-uitstoot van auto’s van groot belang. Daarnaast zal de energievraag afnemen door de uitvoering van de richtlijnen inzake de energieprestaties van gebouwen, ecologisch ontwerp, energieheffingen en de bevordering van warmtekrachtkoppeling. Tot slot zal een aanzienlijke uitstootvermindering worden gerealiseerd door het gebruik van de flexibele mechanismen van het Protocol van Kyoto.

Afgezien van deze acht vitale beleidslijnen en maatregelen zijn er nog vijf andere GGBM's die naar verwachting tot een aanzienlijke emissievermindering in de Unie zullen leiden. Deze vijf beleidslijnen zijn de richtlijn inzake het storten van afval (99/31/EG), de rendementsnormen voor nieuwe centraleverwarmingsketels, de richtlijn inzake etikettering van apparatuur (2010/30/EG), de richtlijn inzake industriële emissies (2010/75/EU) en het "Motor Challenge"-programma, dat de energie-efficiëntie van industriële elektromotoren beoogt te verbeteren. In een verslag van de Commissie over de toepassing, de effecten en de toereikendheid van Verordening (EG) nr. 842/2006 wordt gesteld dat die verordening (in vergelijking met een scenario zonder de verordening) al tot bepaalde emissiereductie-effecten met betrekking tot F-gassen heeft geleid41. Tezamen met de richtlijn betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen (2006/40/EG) kan deze verordening naar verwachting een aanzienlijke vermindering van de emissies tegen 2020 en in de periode daarna opleveren.

92 % van alle verwachte besparingen die in de EU-27 dankzij beleid en maatregelen zullen worden gerealiseerd, zijn toe te schrijven aan deze acht belangrijkste beleidslijnen. Dit onderstreept het belang van deze beleidslijnen om de lidstaten te helpen hun verplichtingen inzake emissieverminderingen daadwerkelijk te verwezenlijken.

Recente ontwikkelingen

Sinds de goedkeuring van het klimaat- en energiepakket wordt gewerkt aan uitvoeringsmaatregelen. Uiterlijk eind 2012 moeten circa twintig nieuwe wetgevingsbesluiten en documenten klaar zijn om de correcte werking van de herziene EU-ETS te waarborgen en de weg te banen voor de implementatie van de nationale bkg-emissiedoelstellingen in de niet-EU-ETS-sectoren.

In de herziene EU-ETS-richtlijn wordt bepaald dat de EU-ETS-activiteiten in één centraal EU-register moeten worden ondergebracht, waarbij tevens de veiligheid wordt vergroot. Dit nieuwe register wordt beheerd door de Commissie en vervangt alle oude EU-ETS-registers die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vielen. De verordening tot oprichting van een EU-register werd in november 2011 door de Commissie goedgekeurd. In juni 2012 werd het EU-register met succes volledig geactiveerd, inclusief de migratie van ruim 30 000 EU-ETS-rekeningen uit nationale registers.

De Commissie heeft voor de tweede maal de lijst van bedrijfstakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico, gewijzigd en steenwol aan de lijst toegevoegd. Op dit moment bekijkt de Commissie of de plannen van de lidstaten om het Commissiebesluit betreffende de kosteloze toewijzing van emissierechten aan de industrie uit te voeren, stroken met de regels.

Vanaf 2012 geldt er een EU-ETS-plafond voor luchtvaartemissies. Alleen al door deze wijziging vallen ongeveer 10 % meer emissies onder de richtlijn. Er is veel werk verricht om deze wijziging door te voeren. Dat betreft onder meer het toezicht op en de bevordering van de naleving en, indien nodig, de voorbereiding en coördinatie van handhavingsmaatregelen.

De veilingverordening wordt momenteel geëvalueerd, vooral met het oog op het tijdschema van de veilingen, om de markt ordelijk te laten functioneren en een eind te maken aan de scheve verhouding tussen vraag en aanbod die is veroorzaakt door de overgang naar fase 3 en is verergerd door een overschot van emissierechten, dat als gevolg van de economische crisis is ontstaan. In dit kader heeft de Commissie ook een voorstel gedaan voor een besluit om een toelichting te geven op de bepalingen van de EU-ETS die betrekking hebben op haar eigen bevoegdheden om het tijdstip van veilingen van emissierechten in zulke uitzonderlijke omstandigheden aan te passen.

De Europese Commissie keurde verzoeken van zeven lidstaten goed om in het kader van de overgangsregeling na 2012 kosteloos emissierechten aan hun energiesector toe te wijzen. De besluiten werden genomen met strikte toepassing van de bepalingen in de richtlijn op grond waarvan onder bepaalde voorwaarden kortdurende en geleidelijk steeds beperktere vrijstellingen van het algemene veilingvoorschrift kunnen worden toegestaan.

De werkzaamheden betreffende aangescherpte regels voor de monitoring en rapportage van bkg-emissies door onder de EU-ETS vallende bedrijven, verificatie-eisen voor emissieverslagen en de erkenning van en het toezicht op de verificateurs worden voortgezet. Daarbij gaat veel aandacht uit naar betere harmonisatie van de toegepaste regels. In juni 2012 werden twee nieuwe verordeningen vastgesteld en deze zullen tijdig voor de derde ETS-periode met richtsnoeren worden aangevuld.

De voorbereiding van uitvoeringsmaatregelen voor de BVI wordt voortgezet en spitst zich momenteel toe op de vaststelling van de jaarlijkse absolute reductiestreefcijfers van de lidstaten voor 2013-2020 en de vaststelling van regels voor de overdracht van de jaarlijks toegewezen emissierechten tussen de lidstaten alsmede de transparantie van deze overdrachten. De bijbehorende wetsteksten zullen naar verwachting eind 2012 of begin 2013 worden vastgesteld.

Daarnaast worden momenteel in de Raad en het Parlement de herziening van het EU-bewakingsmechanisme en het voorstel voor boekhouding in verband met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw besproken. Deze voorstellen zijn ingediend vanwege de noodzaak om vooral tegemoet te komen aan de rapportage- en boekhoudingsbehoeften van het klimaat‑ en energiepakket en de Europa 2020-strategie, alsmede aan nieuwe eisen die voortvloeien uit de besluiten die in Durban zijn genomen en uit de lessen die tot dusver al zijn getrokken.

In juni 2012 bereikten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie politieke overeenstemming over de energie-efficiëntierichtlijn. Deze richtlijn zal helpen de beoogde verbetering van de energie-efficiëntie met 20 % voor 2020 te realiseren.

Verder zijn er ook werkzaamheden aan de gang met betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen van Verordening (EG) nr. 443/2009 inzake de CO2-uitstoot van auto's en Verordening (EU) nr. 510/2011 inzake de CO2-uitstoot van lichte bedrijfsvoertuigen. De uitvoering van de maatregelen voor auto's is verder gevorderd dan die voor lichte bedrijfsvoertuigen, maar uiteindelijk zal de uitvoering voor beide categorieën op hetzelfde niveau komen te liggen. De Commissie heeft voorstellen gedaan om de CO2-streefcijfers voor auto's en lichte bedrijfsvoertuigen voor 2020 te verwezenlijken, die nu in de Raad en het Parlement zullen worden besproken.

Wat de integratie van klimaatacties in het EU-beleid betreft, heeft het volgende meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 voor het eerst tot doel ten minste 20 % van de totale begroting aan klimaatgerelateerde acties te besteden. Met name is in het cohesiebeleid een autonome thematische doelstelling voor aanpassing aan de klimaatverandering voorgesteld naast de thematische doelstelling van een kleine CO2-uitstoot. Daarin is tevens een minimumplafond van voor de meer ontwikkelde regio's (20 %) en minder ontwikkelde regio's (6 %) opgenomen als het gaat om maatregelen om de energie-efficiëntie te vergroten. Verder zijn nieuwe vergroeningsmaatregelen voorzien in het voorgestelde herziene gemeenschappelijk landbouwbeleid en het fonds voor plattelandsontwikkeling, en 35 % van "Horizon 2020", het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, moet worden toegewezen aan relevant klimaatonderzoek en -innovatie. Nieuw is dat het LIFE-programma een subprogramma krijgt dat op klimaatacties is gericht en ongeveer 25 % van het totale LIFE-programma vertegenwoordigt. De Commissie zal ervoor zorgen dat er toezicht komt op de uitvoering van de beoogde doelstelling dat 20 % van de uitgaven voor het klimaat wordt gereserveerd, en dat daarover verslag wordt uitgebracht.

Tot slot werd begin 2012 een werkdocument (SWD(2012) 5 final) gepubliceerd waarin de effecten van verdere beperking van de uitstoot van 20 % tot 30 % in elk van de lidstaten staan beschreven.

Recentelijk goedgekeurde wetgevingsbesluiten

Uitvoering van het klimaat- en energiepakket:

(1) EU-ETS-veilingen – vroege veilingen: Verordening (EU) nr. 1210/2011 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 met name met het oog op de vaststelling van het volume vóór 2013 te veilen broeikasgasemissierechten.

(2) EU-ETS-register – EU-register: Verordening (EU) nr. 1193/2011 van de Commissie tot instelling van een EU-register voor de op 1 januari 2013 beginnende handelsperiode en de daaropvolgende handelsperioden van de EU-regeling voor de handel in emissierechten.

(3) Geharmoniseerde toewijzingsregels voor de EU-ETS: Besluit 2011/278/EU van de Commissie tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten8.

(4) Regels voor de monitoring, rapportage, verificatie en erkenning van de EU-ETS: Verordening (EU) nr. 600/2012 van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs en Verordening (EU) nr. 601/2012 van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen.

(5) Gebruik van internationale kredieten in de EU-ETS: Verordening (EU) nr. 550/2011 tot vaststelling van beperkingen op het gebruik van internationale kredieten uit projecten op het gebied van industriële gassen10.

Overige:

(6) Luchtvaart en de EU-ETS: Verordening (EU) nr. 394/2011 van de Commissie houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 748/2009 betreffende de lijst van vliegtuigexploitanten11.

(7) CO2-uitstoot van auto's: Verordening (EU) nr. 63/2011 tot vaststelling van gedetailleerde bepalingen voor de aanvraag van een afwijking van de specifieke CO2-emissiedoelstellingen13.

(8) CO2-uitstoot van bestelwagens: Uitvoeringsbesluit 2012/99/EU van de Commissie - inzake de gedetailleerde regelingen voor de inning van bijdragen voor overtollige CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.

3.3.        Implementatie van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS)

2012 is het laatste jaar van de tweede handelsperiode van de EU-ETS (2008-2012). In 2013 treedt een grondig herzien systeem in werking.

3.3.1.     Tweede handelsperiode (2008-2012)

Het EU-brede emissieplafond (jaargemiddelde) voor 2008-2012 komt overeen met 2,081 miljard uitstootrechten per jaar. In 2011 bestreek de EU-ETS meer dan 12 000 energiecentrales en fabrieken. De geverifieerde uitstoot van broeikasgassen van deze installaties daalde tot 1,904 miljard ton CO2-eq. in 2011, meer dan 2 % onder het niveau van 2010 en bijna 9 % onder het plafond, ondanks een groeiende economie in Europa.

Zeer veel installaties voldeden aan de gestelde regels. Minder dan 1 % van de installaties die aan de EU-ETS deelnemen, had op de uiterste datum van 30 april 2012 niet de emissierechten ingeleverd die betrekking hadden op al hun uitstoot in 2011.

3.3.2.     Gebruik van JI en CDM door bedrijven

Elke lidstaat heeft als onderdeel van zijn tweede nationale toewijzingsplan een gebruikslimiet voor bedrijven vastgesteld wat betreft de kredieten die dankzij projecten (gemeenschappelijke uitvoering (JI) en het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM)) worden verkregen. Per jaar van de tweede handelsperiode kunnen door de ETS-installaties van alle lidstaten samen in totaal gemiddeld tot 278 miljoen CER's of ERU's worden gebruikt. Dit komt overeen met 13,4 % van het voor de EU vastgestelde plafond voor deze periode. In 2008-2011 hebben de bedrijven 555 miljoen CER’s of ERU’s gebruikt, wat overeenstemt met 7 % van alle ingeleverde eenheden. Van 2013 af zullen de regels voor het gebruik van JI- en CDM-kredieten worden herzien zoals bepaald in de EU-ETS-richtlijn16.

3.4.        Voorgenomen gebruik van Kyotomechanismen door overheden in de Unie

Tien EU-15-lidstaten en Slovenië hebben besloten internationale kredieten afkomstig van Kyotomechanismen aan te kopen en te gebruiken om hun Kyotodoelstellingen te verwezenlijken. Tezamen zouden deze EU-15-lidstaten zo tot 76 Mt CO2-eq. per jaar aanschaffen om te voldoen aan hun verplichtingen in de eerste verbintenisperiode in het kader van het Protocol van Kyoto. Dit komt neer op ongeveer 1,8 procentpunten van het Kyotostreefcijfer van de EU-15 van ‑8 % (zie tabel 12 in het werkdocument).

Deze tien lidstaten hebben besloten in totaal tot 3,0 miljard euro te investeren in de verwerving van eenheden door middel van JI, CDM of handel in AAU's. Oostenrijk, Nederland, Spanje, Ierland en België hebben met respectievelijk 611 miljoen euro, 500 miljoen euro, 382 miljoen euro, 290 miljoen euro en 276 miljoen euro de omvangrijkste begrotingen toegewezen voor de vijfjarige verbintenisperiode. In Slovenië wordt de begroting geraamd op 80 miljoen euro. Het effect van de jongste recessie op de bkg-emissies zou er evenwel voor kunnen zorgen dat de lidstaten minder internationale kredieten nodig zullen hebben dan aanvankelijk geraamd. Deze hypothese lijkt te worden bevestigd door het feit dat op de registerrekeningen van de lidstaten tot dusver slechts een hoeveelheid internationale kredieten ten belope van circa 32 Mt CO2-eq. is geboekt.

Wat de door de lidstaten verkochte AAU's betreft, is volgens de gegevens in de registers tot dusver circa 68 Mt CO2-eq. overgedragen. Hierbij is het mogelijk dat een deel van de gecontracteerde hoeveelheden nog niet is geleverd. Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Slowakije en Tsjechië hebben aangegeven dat zij voornemens zijn nog meer AAU's te verkopen. Slechts één lidstaat (het VK) heeft bij wet bepaald dat een eventueel overschot aan AAU's (het verschil tussen het Kyotostreefcijfer en het unilateraal vastgestelde ‘carbon budget’ van het VK) na de eerste verbintenisperiode zal worden afgeboekt.

3.5.        Voorgenomen gebruik van koolstofputten

Bovenop de beleidslijnen en maatregelen die gericht zijn op diverse bronnen van bkg-emissies, kunnen de lidstaten ook gebruik maken van koolstofputten. Uit de tot dusver ingediende informatie blijkt dat de totale nettovastlegging door bebossings- en herbebossingsactiviteiten in de zin van artikel 3, lid 3, van het Protocol van Kyoto in de verbintenisperiode in de EU-15 ongeveer 14,8 Mt CO2 per jaar zal bedragen. Het gebruik van activiteiten in de zin van artikel 3, lid 4, in de EU-15 zal naar verwachting 30,6 Mt CO2 per jaar van de verbintenisperiode opleveren. Als tevens rekening wordt gehouden met de bijdragen van de EU-12, wordt er voor deze activiteiten 25,8 en 38,4 Mt CO2 per jaar geboekt. (Voor nadere bijzonderheden, zie tabel 13 van het werkdocument.)

In totaal wordt verwacht dat met alle activiteiten als bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4, de emissies in de EU-15-lidstaten tijdens de verbintenisperiode met 57,9 Mt CO2 per jaar zullen worden gereduceerd. Dat komt neer op iets meer dan 1 procentpunt van de vermindering met 8 % ten opzichte van het referentiejaar waartoe de EU-15 zich voor de eerste verbintenisperiode heeft verbonden.

4.           Verwezenlijking van de doelstelling voor 2020

4.1.        Broeikasgasemissiereductiestreefcijfer van de Unie voor 2020

Het klimaat‑ en energiepakket heeft voor de EU-27 tegen 2020 een bkg-emissiereductiestreefcijfer van 20 % vastgesteld ten opzichte van 1990, wat neerkomt op een afname met 14 % ten opzichte van 2005. Deze inspanning wordt als volgt over de EU-ETS- en niet-EU-ETS-sectoren omgeslagen:

(a) een vermindering (2020 ten opzichte van 2005) met 21 % voor de sectoren die onder de EU-ETS vallen;

(b) een vermindering (2020 ten opzichte van 2005) met ongeveer 10 % voor de sectoren die niet onder de EU-ETS vallen.

Deze bkg-emissiereductiestreefcijfers zijn opgenomen in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

4.2.        Beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de doelstellingen

De emissieplafonds voor de periode 2013-2020 zijn vastgelegd in de BVI en in de herziene ETS-richtlijn. De EU-ETS is een marktmechanisme dat meer dan 12 000 installaties omvat. De BVI verplicht de lidstaten hun broeikasgasemissies tussen 2013 en 2020 volgens een lineair traject met bindende jaarlijkse streefcijfers te verminderen, wat garandeert dat het overeengekomen streefcijfer voor 2020 stap voor stap wordt bereikt. De BVI reguleert de bkg-emissies in alle sectoren met uitzondering van de installaties en luchtvaartactiviteiten die onder de EU-ETS vallen, de LULUCF en de internationale zeescheepvaart. In de onder de BVI vallende sectoren zullen aanvullende Uniebrede beleidsmaatregelen ertoe bijdragen dat de lidstaten hun streefcijfers waarmaken, zoals de bindende streefcijfers voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntiemaatregelen, de emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, de CCS-richtlijn, de verordening inzake F-gassen en de richtlijn brandstofkwaliteit. Ook de inspanningen van de Commissie en de lidstaten ter bevordering van de demonstratie en uitrol van innovatieve bkg-emissiereductietechnologieën, bijvoorbeeld in het kader van het SET-plan en NER300, kunnen hier wellicht een rol spelen.

Krachtens de BVI is het de taak van de lidstaten om deze Uniebrede beleidsoriëntaties en maatregelen in de betrokken sectoren ten uitvoer te leggen en, indien zulks nodig is, aanvullende nationale maatregelen en beleid te ontwikkelen om hun emissies te beperken. Er wordt gezorgd voor een deugdelijk rapportage‑ en handhavingssysteem om de maatregelen van de lidstaten te bewaken en hen te helpen met corrigerende maatregelen indien zij hun streefcijfers niet zouden halen.

4.3.        Geraamde afstand tot de streefcijfers

Ondanks de positieve trend inzake nakoming van de Kyotoverplichtingen die uit de prognoses voor 2008-2012 naar voren komt, zijn meer inspanningen en extra beleidsmaatregelen vereist om de doelstellingen van de Unie voor 2020 te verwezenlijken. De door de BVI en de herziene ETS-richtlijn geboden flexibiliteit, bijvoorbeeld het gebruik van internationale kredieten, zal ook bijdragen aan het bereiken van de streefcijfers. Figuur 6 toont de eerste ramingen van het verschil tussen de bkg-emissieprognoses voor 2020 voor de niet-ETS-emissies en de streefcijfers voor 2020.

Volgens deze voorlopige prognoses zullen individuele lidstaten nog serieuze inspanningen moeten leveren, willen zij tegen 2020 hun niet-ETS-streefcijfer kunnen halen. Slechts dertien lidstaten kunnen naar verwachting hun verbintenis nakomen met bestaande maatregelen en bestaand beleid alléén. Nog eens acht lidstaten zullen daar wellicht in slagen met behulp van reeds geplande extra maatregelen en beleid. Voor zes lidstaten is het onwaarschijnlijk dat zij, zelfs met de thans geplande extra maatregelen, hun verplichtingen kunnen nakomen. Wat de EU-27 als geheel betreft, blijkt echter uit de ramingen dat het gezamenlijke niet-ETS-streefcijfer zal worden gehaald. In deze analyse is nog geen rekening gehouden met de in de BVI geboden flexibiliteit, zoals het gebruik van internationale kredieten.

Om ervoor te zorgen dat het streefcijfer voor 2020 op een vlotte manier kan worden gehaald, is het van cruciaal belang dat de lidstaten er niet alleen op toezien dat hun bestaande beleidsoriëntaties en maatregelen tijdig de gewenste emissiereducties opleveren, maar ook dat zij de ontwikkeling en volledige implementatie van hun aanvullende maatregelen en beleid bespoedigen en andere opties, waaronder het gebruik van internationale kredieten, in overweging nemen. In juli 2012 deed de Raad meer gedetailleerde landspecifieke aanbevelingen als onderdeel van het Europees semester 2012.

Figuur 6: Geraamde afstand tot de 2020-streefcijfers voor niet-ETS-sectoren. De negatieve en positieve waarden geven respectievelijk overprestatie en onderprestatie weer als percentage van de emissies in 2005.

Opmerking: (1) Voor deze berekeningen is gebruik gemaakt van de prognoses van de lidstaten betreffende hun niet-ETS-emissies in 2020 (waar nodig bijgesteld en aangevuld met geïnterpoleerde gegevens3) en van de geraamde niet-ETS-streefcijfers van de lidstaten voor 2020 (nog niet definitief). Een aantal lidstaten (CZ, EE, FI, LT, NL, PL) heeft geen specifieke nationale prognoses voor de niet-ETS-sectoren meegedeeld, zodat het aandeel van die emissies moest worden geraamd. (2) Het beeld dat uit deze figuur naar voren komt, moet als indicatief worden beschouwd wegens de verschillen qua achterliggende methodiek en aannames. Bepaalde gegevens, bijvoorbeeld de prognoses voor Griekenland en Litouwen, wijken bijvoorbeeld sterk af van de prognoses die zijn opgesteld ten behoeve van 'EU energy trends to 2030 - update 2009' (Publicatie van de Europese Commissie, Directoraat-generaal Energie in samenwerking met DG Klimaat en DG Mobiliteit en vervoer, ISBN 978-92-79-16191-9).

Bron: EER, Europese Commissie.

5.           Aanpassing aan de klimaatverandering

Door onze emissies de komende decennia te verminderen, kunnen wij een gevaarlijke grootschalige klimaatverandering nog altijd vermijden. Maar zelfs als we erin slagen de wereldwijde temperatuurstijging tot minder dan 2°C te beperken, zullen de Europese burgers en bedrijven de negatieve effecten van de onvermijdelijke klimaatverandering ondervinden en zullen zij zich zo kosteneffectief mogelijk daaraan moeten aanpassen.

De Europese Commissie heeft in april 2009 het Witboek 'Aanpassing aan de klimaatverandering' aangenomen, waarin het beleidskader van de Unie wordt geschetst voor acties om Europa beter bestand te maken tegen de klimaatverandering. De 33 acties die in het witboek worden aangekondigd, bevinden zich nu in laatste uitvoeringsfase (zie tabel 15 van het werkdocument).

Climate-ADAPT, het Europees platform voor de aanpassing aan klimaatverandering (http://climate-adapt.eea.europa.eu/) waarop informatie kan worden gedeeld, werd in maart 2012 met succes gelanceerd. Het aantal hits per dag is tegen de 1 000. Climate-ADAPT bevordert een beter inzicht in de stand van het onderzoek naar aanpassing en aanpassingsbeleid, -projecten, -programma's en -kaders. Gevalsstudies en goede praktijken op het gebied van aanpassing worden beschikbaar gemaakt, en tevens worden nationale en internationale activiteiten in kaart gebracht.

De aanpassingsstrategie van de Europese Unie is in voorbereiding en zal wanneer alles volgens planning verloopt, in het voorjaar van 2013 worden aangenomen. De aanpassingsstrategie van de EU heeft als hoofddoel in kaart te brengen welke acties op EU-niveau helpen Europa klimaatbestendig te maken tegen zo laag mogelijke kosten. Dit betekent dat de EU beter paraat moet zijn en meer mogelijkheden moet hebben om op de gevolgen van klimaatverandering te reageren. Daarbij dient zij zich vooral te richten op grensoverschrijdende vraagstukken en sectoren die via gemeenschappelijk beleid zorgvuldig op EU-niveau worden geïntegreerd.

6.           Situatie in de kandidaat-lidstaten van de Unie

De bkg-emissies in Kroatië lagen in 2010 9 % lager dan in 199017 en 2 % lager dan in 2009. Volgens de bkg-prognoses in de vijfde nationale mededeling zal Kroatië evenwel problemen ondervinden om zijn Kyotostreefcijfer met de huidige beleidsmaatregelen te bereiken.

De bkg-emissies van IJsland zijn tussen 1990 en 2010 met 30 % toegenomen en lagen in 2010 3,4 % lager dan in 2009. Rekening houdend met Besluit 14/CP.7 ligt IJsland volgens de bkg-prognoses in zijn vijfde nationale mededeling op koers om zijn Kyotostreefcijfer te halen.

De bkg-emissies van Turkije stegen tussen 1990 en 2010 met 115 % en tussen 2009 en 2010 met 8,7 %. Turkije is een in bijlage I opgenomen partij waarvoor in het kader van de lopende (eerste) verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto geen bkg-streefcijfer is vastgesteld.

Een geactualiseerde inventaris van de bkg-emissies in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is niet beschikbaar. Tussen 1990 en 2005 is de totale broeikasgasuitstoot van dit land met circa 19 % gedaald.

Voor meer informatie over de bkg-emissies van de kandidaat-lidstaten van de Unie wordt verwezen naar deel 2 van het werkdocument.

Top