This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012DC0306
Recommendation for a COUNCIL RECOMMENDATION on Austria’s 2012 national reform programme and delivering a Council opinion on Austria’s stability programme for 2011-2016
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2012 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2011-2016
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2012 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2011-2016
/* COM/2012/0306 final */
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2012 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2011-2016 /* COM/2012/0306 final */
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2012
van Oostenrijk
en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma van Oostenrijk
voor de periode 2011-2016 DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 2, en
artikel 148, lid 4, Gezien Verordening (EG) nr. 1466/97
van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op
begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch
beleid[1],
en met name artikel 5, lid 2, Gezien de aanbeveling van de Europese
Commissie[2], Gezien de resoluties van het Europees
Parlement[3], Gezien de conclusies van de Europese Raad, Gezien het advies van het Comité voor de
werkgelegenheid, Na raadpleging van het Economisch en
Financieel Comité, Overwegende hetgeen volgt: (1) Op 26 maart 2010
hechtte de Europese Raad zijn goedkeuring aan het voorstel van de Europese
Commissie voor een nieuwe groei‑ en werkgelegenheidstrategie. Deze Europa
2020-strategie moet voor betere coördinatie van het economisch beleid zorgen en
zich toespitsen op de sleutelgebieden waarop Europa’s potentieel voor duurzame
groei en concurrentievermogen een krachtige impuls nodig heeft. (2) De Raad heeft op 13 juli 2010
een aanbeveling inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van
de lidstaten en de Unie (2010–2014) en op 21 oktober 2010 een besluit
betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[4] aangenomen, die samen de
"geïntegreerde richtsnoeren" vormen. De lidstaten werd verzocht in
hun nationaal economisch en werkgelegenheidsbeleid met de geïntegreerde
richtsnoeren rekening te houden. (3) Op 12 juli 2011
heeft de Raad een aanbeveling over het nationale hervormingsprogramma voor 2011
van Oostenrijk aangenomen en een advies over het geactualiseerde
stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2011-2014 uitgebracht. (4) Op 23 november 2011
hechtte de Commissie haar goedkeuring aan de tweede jaarlijkse groeianalyse en
gaf daarmee de aanzet tot het tweede Europees Semester van voorafgaande en
geïntegreerde beleidscoördinatie, dat op de Europa 2020-strategie berust. Op 14 februari 2012
heeft de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1176/2011
het Waarschuwingsmechanismeverslag[5]
aangenomen. Daarin werd Oostenrijk niet genoemd als een van de lidstaten die
aan een diepgaande evaluatie zouden worden onderworpen. (5) Op 2 maart 2012
heeft de Europese Raad de prioriteiten inzake financiële stabiliteit,
begrotingsconsolidatie en groeibevorderende maatregelen goedgekeurd. Hij
benadrukte dat moet worden gestreefd naar een gedifferentieerde,
groeivriendelijke begrotingsconsolidatie, normalisering van de
kredietverschaffing aan de economie, bevordering van groei en concurrentievermogen,
aanpakken van de werkloosheid en van de sociale gevolgen van de crisis, en
modernisering van de overheidsdiensten. (6) Op 2 maart 2012
verzocht de Europese Raad voorts de lidstaten die aan het Euro Plus-pact
deelnemen hun toezeggingen tijdig te presenteren om in de stabiliteits- of
convergentieprogramma's en de nationale hervormingsprogramma's te kunnen worden
opgenomen. (7) Oostenrijk heeft op 24 april 2012
zijn stabiliteitsprogramma 2012 voor de periode 2011‑2016 en op 25 april 2012
zijn nationale hervormingsprogramma 2012 ingediend. Om met de onderlinge
verbanden rekening te houden zijn beide programma's terzelfder tijd
geëvalueerd. (8) Op basis van de
overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad
verrichte evaluatie van het stabiliteitsprogramma 2012, komt de Raad tot de
conclusie dat het aan de begrotingsprognoses van het programma ten grondslag
liggende macro‑economische scenario voorzichtig is wat de jaren 2012 en 2013
betreft. Wat de jaren 2014‑2016 betreft, wordt het scenario
optimistischer, met een verwachte gemiddelde bbp‑groei van 2,1% die
consequent boven de huidige ramingen van de potentiële groei ligt. Met
de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie wordt beoogd het
buitensporige tekort tegen 2013 te corrigeren en de
middellangetermijnbegrotingsdoelstelling (MTD) tegen 2016 te bereiken. In het
programma is de MTD veranderd van een streven naar een begrotingsevenwicht over
de gehele conjunctuurcyclus in een streven naar een structureel tekort van 0,45%
van het bbp, wat voldoende aansluit bij de eisen van het stabiliteits‑ en
groeipact. De voorziene correctie van het buitensporig tekort stemt overeen met
de termijn zoals vastgesteld in de aanbeveling van de Raad van december 2009 in
het kader van de buitensporigtekortprocedure. Uitgaande van het (herberekende)
structurele begrotingssaldo[6],
is de geplande gemiddelde jaarlijkse begrotingsinspanning van 0,5% van het bbp
voor de periode 2011‑2013 lager dan de door de Raad aanbevolen 0,75% van
het bbp. De voorziene structurele vooruitgang in de richting van de MTD is
voldoende in 2015, maar ligt in 2014 en 2016 lager dan de benchmark van 0,5%
van het bbp per jaar van het stabiliteits‑ en groeipact. Als met de
discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde rekening wordt gehouden,
eerbiedigt het geschatte groeitempo van de overheidsuitgaven in de periode 2014‑2015
echter de uitgavenbenchmark van het stabiliteits‑ en groeipact. Er kleven
niettemin risico´s aan de begrotingsdoelstellingen, zowel aan de ontvangsten‑
als de uitgavenzijde. Het begrotingseffect van sommige maatregelen is
bijvoorbeeld moeilijk te kwantificeren omdat het ervan afhangt hoe deze
maatregelen afzonderlijk worden opgepakt. Aangezien de wetgeving nog niet is
vastgesteld, zijn de details van de belasting op financiële transacties nog
niet bekend. De voorziene uitgavenbeperkingen op subnationaal niveau worden
niet nader omschreven. Volgens het programma zal de schuldquote, die tegen het
eind van 2011 72,2% bedroeg, in 2013 met 75,3% op haar hoogst zijn voordat zij
stapsgewijs daalt tot 70,6% in 2016. Wat de schuldreductiebenchmark van het
stabiliteits- en groeipact betreft, zal Oostenrijk zich in de jaren 2014‑2016
in een overgangsperiode bevinden en zouden de plannen in het programma
voldoende vooruitgang in de richting van de schuldreductiebenchmark garanderen.
Er zijn aan deze prognose echter risico´s verbonden gezien de toenemende schuld
van overheidsbedrijven die niet tot de overheidssector worden gerekend, en de
mogelijk verdere kosten in verband met aan de banksector verleende
overheidssteun. (9) Met de goedkeuring van het
jongste budgettaire consolidatiepakket is Oostenrijk de weg ingeslagen naar
houdbaardere overheidsfinanciën. De maatregelen in het pakket bevatten echter
geen substantiële stroomlijning van de budgettaire betrekkingen tussen de
federale, regionale en lokale overheden. Die stroomlijning wordt alom als een
belangrijke bron voor potentiële besparingen gezien. Er was een principeakkoord
tussen de federale en regionale overheden over de centralisatie van de
financiering van de gezondheidszorg bereikt, maar over de details moet nog
worden onderhandeld. (10) Om de effectieve
pensioenleeftijd op te trekken, heeft Oostenrijk hervormingsmaatregelen
doorgevoerd die hoofdzakelijk op het beperken van de toegang tot de
invaliditeitspensioenen zijn gericht. Er zijn nog geen stappen ondernomen om de
harmonisatie van de wettelijke pensioenleeftijd tussen mannen en vrouwen te
vervroegen, die momenteel is voorzien voor 2024‑2033. De inzetbaarheid
van oudere werknemers en de ontwikkeling van een cultuur van actief ouder
worden binnen ondernemingen, moeten verder worden gestimuleerd. De voorgestelde
maatregelen gaan mogelijk niet ver genoeg om de effectieve pensioenleeftijd
wezenlijk op te trekken. (11) De prestaties van de
Oostenrijkse arbeidsmarkt waren erg goed, getuige de laagste
werkloosheidspercentages in de EU in 2010 en 2011. Het arbeidsmarktpotentieel
van het land krimpt echter naar verwachting vanaf 2020. Oostenrijk moet er
daarom naar streven het potentieel van de beroepsbevolking optimaal te benutten
door de problemen aan te pakken van de lage arbeidsparticipatie van oudere
werknemers en het wijdverbreide gebruik van pensioenregelingen voor vervroegde
uittreding en invaliditeit, de hoge belasting‑ en premiedruk op inkomen
uit arbeid en de relatief hoge concentratie van vrouwen in banen met lage lonen
en deeltijdwerk. Daarnaast wordt het potentieel aan mensen met een
migrantenachtergrond niet ten volle benut door hun lage scholingsniveau of problemen
met de erkenning van in het buitenland verworven vaardigheden. De
schoolresultaten, weergegeven in de PISA‑uitslagen, liggen onder het EU‑gemiddelde
en de invloed van de sociaaleconomische achtergrond op schoolprestaties is
bijzonder groot. De belangrijkste uitdagingen blijven de gestage groei van het
aantal studenten door de hoge inkomende mobiliteit ("massa‑universiteit")
en de hoge schooluitvalpercentages (rond de 40%), evenals een aanzienlijk
financieringstekort. (12) Oostenrijk geniet een gunstige
positie wat het concurrentievermogen en de productiviteit betreft. Het land
kampt niettemin op verschillende gebieden met relatieve structurele zwakke
punten die het groeipotentieel op lange termijn kunnen schaden. De concurrentie
in de dienstensector is niet bepaald gunstig geweest voor de binnenlandse
vraag. De hoge tarieven voor de toegang tot netwerken en het
concurrentieverstorende gedrag van gevestigde bedrijven (waardoor
markttoetreding, concurrentie en innovatie worden belemmerd) zijn nog niet aangepakt.
In de vrije beroepen blijven nog steeds ongerechtvaardigde beperkingen bestaan:
het aantal door Oostenrijk aan de Commissie gemelde gereglementeerde beroepen
ligt ver boven het EU‑gemiddelde. De rechtvaardiging en proportionaliteit
van de regelgeving voor deze beroepen moet worden nagegaan. Er is geen tastbare
vooruitgang geboekt wat de toezegging van Oostenrijk betreft om de federale
mededingingsautoriteit te versterken. De dienstenrichtlijn is uiteindelijk
uitgevoerd door de aanname van een "horizontale" wet en door
wetswijzigingen op provinciaal niveau, zoals aanbevolen door de Raad in 2011. (13) De Oostenrijkse financiële
sector wordt met specifieke uitdagingen geconfronteerd door de grote
risicopositie van Oostenrijkse banken ten aanzien van landen in Midden‑,
Oost‑ en Zuid‑Europa, aangezien een verslechtering van de kwaliteit
van de activa in een aantal van deze economieën nog altijd zou kunnen
voortduren. Beleidsbeslissingen met grensoverschrijdende impact moeten worden
voorafgegaan door informatie‑uitwisseling en coördinatie met de
toezichthouders van het land van ontvangst. De autoriteiten moeten bovendien de
banken die overheidssteun hebben genoten, en met name de genationaliseerde
kredietinstellingen, voortdurend nauwlettend in de gaten blijven houden en
herstructureren. (14) Oostenrijk heeft
een aantal toezeggingen gedaan in het kader van het Euro Plus-pact. Deze
toezeggingen, evenals de uitvoering van de toezeggingen die in 2011 zijn
gedaan, hebben betrekking op het stimuleren van de werkgelegenheid, het
verbeteren van het concurrentievermogen en het verbeteren van de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën. De Commissie heeft de nakoming van de in het kader
van het Euro Plus-pact gedane toezeggingen onderzocht. In de aanbevelingen is
met de resultaten van dit onderzoek rekening gehouden. (15) In de context van het Europees
Semester heeft de Commissie een alomvattende analyse van het economische beleid
van Oostenrijk verricht. Zij heeft het stabiliteitsprogramma en het nationaal
hervormingsprogramma onderzocht. Daarbij heeft zij niet alleen gekeken naar de
relevantie ervan voor een houdbaar budgettair en sociaaleconomisch beleid in
Oostenrijk, maar is zij ook nagegaan of de EU‑regels en ‑richtsnoeren
in acht zijn genomen, gezien de noodzaak de algemene economische governance van
de Europese Unie te versterken door middel van een EU‑inbreng in
toekomstige nationale besluiten. Haar aanbevelingen in het kader van het
Europees Semester worden in de onderstaande aanbevelingen (1) tot en met (7)
weergegeven. (16) In het licht van deze
beoordeling heeft de Raad het stabiliteitsprogramma van Oostenrijk onderzocht.
Zijn advies[7]
daarover is met name in de onderstaande aanbeveling (1) weergegeven, BEVEELT AAN dat Oostenrijk in de
periode 2012-2013 actie onderneemt om: 1. De begroting voor 2012 uit te
voeren zoals voorzien en de begrotingsstrategie voor het jaar 2013 en de
daaropvolgende jaren te versterken en onverkort uit te voeren; de maatregelen
afdoende te specificeren (in het bijzonder op subnationaal niveau) om te zorgen
voor een tijdige correctie van het buitensporig tekort en om de gemiddelde
jaarlijkse structurele aanpassingsinspanning te bereiken die op grond van de
buitensporigtekortprocedure in de aanbevelingen van de Raad uiteen is gezet.
Daarna een afdoende structurele aanpassingsinspanning te leveren om voldoende
vooruitgang in de richting van de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling
(MTD) te bewerkstelligen, inclusief het bereiken van de uitgavenbenchmark. 2. Verdere stappen te zetten om
het nationale begrotingskader te versterken door de verantwoordelijkheden
tussen de federale, regionale en lokale bestuursniveaus beter onderling af te
stemmen, met name door het doorvoeren van concrete hervormingen om de
organisatie, financiering en efficiëntie van de zorg en het onderwijs te
verbeteren. 3. De harmonisatie van de
wettelijke pensioenleeftijd tussen mannen en vrouwen te vervroegen; de
inzetbaarheid van oudere werknemers te verhogen en nauwlettend toe te zien op
de tenuitvoerlegging van recente hervormingen, die de manieren om vervroegd uit
te treden beperken om zo te garanderen dat de wettelijke en effectieve
pensioengerechtigde leeftijd stijgt, in overeenstemming met de
levensverwachting. 4. Maatregelen te nemen om de
effectieve belasting en de premiedruk op arbeid te verminderen, met name voor
mensen met een laag loon, met het oog op het verhogen van de werkgelegenheid
van oudere werknemers en vrouwen, gezien de noodzaak het gevolg van
demografische veranderingen van de beroepsbevolking tegen te gaan. De belastingdruk op een budgettair neutrale wijze
te verschuiven naar onroerendgoedbelastingen en milieubelastingen. De grote genderloonkloof te verkleinen en de kansen
voor vrouwen op een voltijdbaan te vergroten, in het bijzonder door in bijkomende
zorgdiensten voor de personen ten laste te voorzien. 5. Nadere maatregelen te nemen
om de leerprestaties te verbeteren, met name van kansarme jongeren. Maatregelen
te nemen om de schooluitval in het hoger onderwijs terug te dringen. 6. Verdere stappen te zetten om
de concurrentie in de dienstensectoren te bevorderen door de barrières weg te
nemen voor de toegang tot de retailmarkten op het gebied van communicatie,
vervoer en energie. Ongerechtvaardigde beperkingen op de toegang tot vrije
beroepen weg te nemen. De bevoegdheden van de mededingingsautoriteiten te
verruimen en de uitvoering van de hervorming van het mededingingsrecht te
versnellen. 7. De herstructurering op te
voeren van banken die overheidssteun genoten en tegelijkertijd de schuldafbouw te
vermijden. De samenwerking en de coördinatie van nationale beleidsbeslissingen
met de toezichthouders op de financiële sector in andere landen verder te
verbeteren. Gedaan te Brussel, Voor de Raad De
voorzitter [1] PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. [2] COM(2012) 306 final. [3] P7_TA(2012)0048 en P7_TA(2012)0047. [4] Besluit 2012/238/EU van de Raad van 26 april 2012. [5] COM(2012) 68 final. [6] Conjunctuurgezuiverd begrotingssaldo, exclusief
eenmalige en tijdelijke maatregelen, dat door de diensten van de Commissie op
basis van de in het programma vervatte informatie is herberekend volgens de
algemeen aanvaarde methode. [7] Uit hoofde van artikel 5, lid 2, van
Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad.