This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012DC0212
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL on the application of Council Regulation (EC) No 834/2007 on organic production and labelling of organic products
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten
/* COM/2012/0212 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten /* COM/2012/0212 final */
INHOUDSOPGAVE 1........... Inleiding.......................................................................................................................... 3 2........... Het toepassingsgebied van de
verordening....................................................................... 4 2.1........ Grootkeukens................................................................................................................. 4 2.2........ Textielproducten en cosmetische
producten..................................................................... 5 3........... Verbod op het gebruik van GGO's in
de biologische productie........................................ 6 3.1........ Algemene ervaring met het verbod op
het gebruik van GGO's.......................................... 7 3.2........ Beschikbaarheid van niet door GGO's
geproduceerde producten..................................... 9 3.3........ De verkopersverklaring................................................................................................... 9 3.4........ De haalbaarheid van specifieke
tolerantiedrempels (voor de onvoorziene en technisch niet te voorkomen
aanwezigheid van GGO’s) en de gevolgen daarvan voor de biologische sector............... 10 4........... De werking van de interne markt en
het controlesysteem................................................ 10 5........... De toepassing van de invoerregeling.............................................................................. 11 5.1........ Invoer in het kader van de
gelijkwaardigheidsregeling.................................................... 12 5.1.1..... Erkenning van derde landen voor
gelijkwaardigheidsdoeleinden..................................... 12 5.1.2..... Erkenning van controleorganen en
controlerende autoriteiten voor gelijkwaardigheidsdoeleinden 13 5.2........ Invoer in het kader van de
overeenstemmingsregeling..................................................... 14 5.3........ Het controlecertificaat................................................................................................... 14 6........... Conclusies.................................................................................................................... 15 BIJLAGE................................................................................................................................... 17 VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing
van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie
en de etikettering van biologische producten 1. Inleiding In 2009 nam biologische landbouw in de EU een
oppervlakte van 8,6 miljoen hectare voor haar rekening. Dit komt overeen met 4,7 %
van de oppervlakte cultuurgrond in de EU‑27. In de periode 2006‑2009
groeide de sector jaarlijks gemiddeld met 7,7 % in de EU‑15 en met 13 %
in de EU‑12 (in 2009 lag 81 % van het volledige biologische areaal
in de EU‑15). Ongeveer 197 000 bedrijven hielden zich in 2008 bezig
met biologische landbouw, m.a.w. 1,4 % van alle landbouwbedrijven in de EU‑27.
Geraamd wordt dat in 2007 2 % van de totale uitgaven die in de EU‑15
voor levensmiddelen werden gedaan, naar de biologische sector is gegaan[1]. Het EU‑rechtskader met betrekking tot
biologische levensmiddelen en biologische landbouw is vastgelegd in Verordening
(EG) nr. 834/2007 van de Raad[2]
en de daarbij behorende uitvoeringsverordeningen van de Commissie: Verordening
(EG) nr. 889/2008[3]
en Verordening (EG) nr. 1235/2008[4].
Al zeer vroeg in de ontstaansgeschiedenis van
Verordening (EG) nr. 834/2007 (hierna "de verordening" genoemd")
wees de Raad op de dynamische manier waarop de biologische sector zich
ontwikkelt, en vroeg hij dat een aantal onderwerpen in de toekomst zou worden
herbekeken in het licht van de ervaring die inmiddels met de toepassing van de
nieuwe voorschriften zou zijn opgedaan. In artikel 41 van de verordening is
bepaald om welke onderwerpen het meer bepaald gaat: (a)
het toepassingsgebied van de verordening zelf, met
name wat door grootkeukens bereide biologische levensmiddelen betreft; (b)
het verbod op het gebruik van GGO's, met inbegrip
van de beschikbaarheid van niet door GGO's geproduceerde producten, de
verkopersverklaring, de haalbaarheid van specifieke tolerantiedrempels en de
gevolgen daarvan voor de biologische sector; (c)
de werking van de interne markt en het controlesysteem,
waarbij met name wordt nagegaan of de gevestigde praktijken niet tot oneerlijke
mededinging leiden of de productie en het op de markt brengen van biologische
producten hinderen. In dit verslag maakt de Commissie een
inventaris op van de ervaring die met de verordening is opgedaan sinds de dag
waarop zij van toepassing is geworden, nl. 1 januari 2009. Met name de drie hoofdonderwerpen die
hierboven zijn opgesomd, zullen worden belicht. Daarnaast zal aandacht worden
besteed aan een aantal andere belangrijke thema's die momenteel met de
lidstaten en de belanghebbende partijen worden besproken. Om een beter beeld te krijgen van de ervaring
die tot dusverre met de verordening is opgedaan, heeft de Commissie de leden
van de raadgevende groep biologische landbouw een vragenlijst toegestuurd met
het verzoek deze te bezorgen aan hun lidstaat en aan de belanghebbende
partijen. In maart 2011 hadden in totaal zesentwintig lidstaten en elf
belanghebbenden hun antwoorden op de vragenlijst ingestuurd. Dit verslag is voor
een zeer groot deel gebaseerd op die reacties. 2. Het toepassingsgebied
van de verordening Uitgaande van de verordening zijn
gedetailleerde productievoorschriften vastgesteld voor sectoren waarop nog geen
geharmoniseerde regels van toepassing waren[5].
Zo zijn tot nu toe uitvoeringsvoorschriften voor biologische aquacultuur, met
inbegrip van zeewier, en voor biologische gist afgerond en gepubliceerd. Aan de
voorschriften voor biologische wijnbereiding en biologisch diervoeder,
daarentegen, werd ten tijde van het opstellen van dit verslag nog steeds
gewerkt. Voor bepaalde sectoren, ten slotte, zoals pluimveeteelt en kasteelt,
zijn de bestaande productievoorschriften nog niet aan een herziening
onderworpen. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de
ervaring met grootkeukens en op de vraag of textielproducten en cosmetische
producten in de regelgeving moeten worden opgenomen. Punten zoals de
biologische certificering van bepaalde producten die weliswaar niet in bijlage
I bij het Verdrag zijn opgenomen maar wel nauw in verband staan met in bijlage
I bij het Verdrag opgenomen producten of met de plattelandseconomie, zoals
bijenwas, essentiële oliën of maté, worden hier niet diepgaand behandeld, maar
de Commissie beseft wel dat behoefte bestaat aan verduidelijking van de vraag
of deze producten – mits geproduceerd volgens de verordening – mogen worden
gecertificeerd als producten die in overeenstemming zijn met de verordening. 2.1. Grootkeukens Zowel in de particuliere als in de openbare
sector worden in restaurants, ziekenhuizen, kantines en andere
levensmiddelenbedrijven steeds vaker biologische producten bereid. De
cateringsector omvat de meest uiteenlopende soorten bedrijven, gaande van
kleine restaurants tot grotere cateringketens. Toen de verordening nog in de steigers stond,
vond men het te vroeg dag om de cateringsector in het toepassingsgebied op te
nemen; er kon worden volstaan met de bescherming van vermeldingen die verwijzen
naar de biologische productie, zo werd geoordeeld. Hoe dan ook vallen grootkeukens
al onder de EU‑regelgeving over hygiëne en etikettering van
levensmiddelen, op grond waarvan etiketteringsvermeldingen die naar
productiemethoden verwijzen, de consument niet mogen kunnen misleiden[6]. Zeven lidstaten hebben nationale voorschriften
in dit verband ingevoerd; tien andere passen particuliere normen toe. Deze
regels hebben betrekking op de certificering van ingrediënten, gerechten,
menu's of volledige cateringdiensten. De lidstaten die een controleregeling
hadden vastgesteld, hebben geen specifieke problemen gerapporteerd. Wel hebben
verschillende lidstaten gemeld dat bij hen op nationaal of regionaal niveau
wordt nagedacht over plannen om de grootkeukensector te reglementeren. De meeste lidstaten zijn er geen voorstander
van dat grootkeuken‑diensten op korte termijn worden opgenomen in het
toepassingsgebied van de EU‑verordening over de biologische productie –
niet alleen omdat dit de complexiteit van de regelgeving in de hand zou kunnen
werken, maar ook omdat deze diensten slechts plaatselijk actief zijn en de
handel dus weinig gevolgen zou ondervinden van de integratie van deze diensten
in de verordening. De Commissie concludeert dat momenteel geen behoefte bestaat
aan uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening tot grootkeuken‑diensten,
maar zal de ontwikkelingen in deze sector wel op de voet volgen. 2.2. Textielproducten
en cosmetische producten De afgelopen jaren is de markt voor
textielproducten en cosmetische producten die voorzien zijn van een verwijzing
naar de biologische productie, aanzienlijk uitgebreid. Er zijn ook particuliere
certificeringsregelingen voor deze producten ontwikkeld. Het EU‑regelgevingskader
voor biologische producten is echter uitsluitend van toepassing op een reeks
landbouwproducten[7]
(met name niet‑verwerkte landbouwproducten of verwerkte landbouwproducten
bestemd voor voedingsdoeleinden) en strekt zich dus niet uit tot deze twee
productcategorieën. Hoewel zowel de textiel‑ als de cosmeticasector
algemeen wordt beschouwd als een waardevolle afzetmarkt voor biologisch
geproduceerde grondstoffen, is in de biologische productiesector een debat
ontstaan over de vraag of de geloofwaardigheid van de vermelding
"biologisch" (zoals gebruikt voor levensmiddelen) niet op de helling
komt te staan als ook op landbouwproducten die buiten het toepassingsgebied van
de verordening vallen, wordt verwezen naar de biologische productie. Bovendien
mag niet uit het oog worden verloren dat niet‑landbouwproducten slechts
systematisch in de verordening kunnen worden geïntegreerd als de verordening
ingrijpend wordt gewijzigd. De EU‑wetgeving over textiel gaat
veeleer over textielvezelbenamingen en etikettering van textielproducten dan
over de productiemethoden[8].
Deze voorschriften zijn onlangs herzien[9]
met als doel het wetgevingkader in die sector te vereenvoudigen en te
verbeteren. In het kader van de vrijwillige regeling inzake de EU‑milieukeur[10] zijn bovendien criteria voor
textielproducten vastgesteld[11].
Om een voorbeeld te geven: voor katoen geldt dat indien 95 % van het betrokken
product biologisch is geteeld, de vermelding "biologisch katoen" mag
worden aangebracht. In tal van cosmeticaproducten zijn
agrarische grondstoffen verwerkt, zoals plantaardige oliën en plantenextracten.
Het gebruik van beweringen op cosmetica is gereglementeerd in de EU‑wetgeving
over cosmetische producten[12].
Voorts worden gemeenschappelijke criteria ontwikkeld[13] voor alle soorten beweringen
die met betrekking tot cosmetica worden gebruikt, zoals "natuurlijk en
biologisch". Naar mening van de Commissie kan het nuttig
zijn na te gaan welke mogelijkheden de EU‑wetgeving biedt om de
bescherming die samenhangt met het gebruik van de vermelding
"biologisch", uit te breiden tot textielproducten en cosmetische
producten. 3. Verbod op het gebruik
van GGO's in de biologische productie Een van de in de verordening vastgelegde
leidende beginselen van de biologische productie is het verbod op het gebruik
van: –
genetisch gemodificeerde organismen of GGO's[14]; –
met GGO's geproduceerde[15] producten, of –
door GGO's geproduceerde[16] producten. Dergelijke producten worden beschouwd als niet
verenigbaar met het concept van de biologische productie en met het beeld dat
de consument heeft van biologische producten. In de praktijk betekent dit dat GGO's en met
of door GGO's geproduceerde producten in de biologische productie niet mogen
worden gebruikt als voedingsmiddel, diervoeder, technische hulpstof,
gewasbeschermingsmiddel, meststof, bodemverbeteraar, zaad, vegetatief
teeltmateriaal, micro-organisme of dier. De enige uitzondering op deze regel
zijn de diergeneesmiddelen (zoals vaccins). Aangezien de biologische systemen niet
volledig afgescheiden zijn van de algemene productieketen kan een lage of
accidentele aanwezigheid van GG‑gewassen in niet‑GG‑landbouwsystemen,
zoals de biologische landbouw, niet volledig worden uitgesloten gedurende de
teelt, de oogst, het vervoer, de opslag en de verwerking. Bronnen van mogelijke
vermenging met GGO's zijn onzuiverheden in het zaaigoed, kruisbestuiving,
verwilderde planten en oogst‑ en opslagmethoden. Vermenging met GGO's kan
ook worden veroorzaakt door toevoegingsmiddelen voor voeding en diervoeder, die
vaak met of door GGO's worden geproduceerd. De vorige verordening, Verordening (EEG) nr. 2092/91[17], bevatte weliswaar dezelfde
bepalingen inzake het verbod van GGO's, maar ging voorbij aan het thema van de
onbedoelde aanwezigheid van sporen van GGO's. Bij gebrek aan specifieke
voorschriften golden de horizontale regels van de verordening over genetisch
gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders[18]
dus tevens voor producten die in de biologische landbouw werden gebruikt. In de
desbetreffende verordening is een algemene etiketteringsdrempel van 0,9 %
vastgesteld voor de onvoorziene of technisch niet te voorkomen aanwezigheid van
GGO's of met GGO's geproduceerde producten[19]. In het verlengde van die bepaling is in de
verordening verduidelijkt dat de algemene voorschriften inzake de niet te
voorkomen aanwezigheid van GGO's van toepassing zijn. Bovendien bevat artikel 9,
lid 3, van de verordening specifieke bepalingen over wat de bio‑marktdeelnemer
moet doen om de aanwezigheid van GGO's in biologische producten te voorkomen.
De leidende beginselen komen erop neer dat moet worden gestreefd naar een zo
laag mogelijke onvoorziene aanwezigheid van GGO's in biologische producten
(overweging 10) en dat tegelijkertijd moet worden voorkomen dat de bio‑marktdeelnemers
onnodige beperkingen en extra lasten opgelegd krijgen. 3.1. Algemene
ervaring met het verbod op het gebruik van GGO's Uit de antwoorden op de al vermelde
vragenlijst blijkt dat de lidstaten geen noemenswaardige problemen hebben gehad
met het toezicht op het systeem om het verbod op het gebruik van GGO's te
controleren. Wél is diervoeder naar voren gekomen als een risicoproduct wat de
onvoorziene aanwezigheid van GGO's betreft. Voor soja en maïs, zo werd
gerapporteerd, zijn in enkele gevallen zeer lage concentraties toegestane GGO's
geconstateerd (minder dan 0,1 %). De marktdeelnemers hebben aanzienlijke
inspanningen geleverd en gemeenschappelijke initiatieven ontplooid om de
onvoorziene aanwezigheid van GGO's in biologische producten uit te schakelen.
Er zij op gewezen dat de marktdeelnemers de kosten van deze preventieve
maatregelen op zich nemen. In sommige lidstaten zijn specifieke
instrumenten voor risicobeoordeling en risicobeheer ontwikkeld om de
besluitvorming over aanvullende steekproeven en controlebezoeken volgens een
vaste procedure te laten verlopen. De Commissie zal de ontwikkeling van deze
instrumenten volgen en eventueel een voorstel doen om ze in de hele EU toe te
passen. Wat coëxistentie betreft, komt de Commissie in
haar verslag aan de Raad en het Europees Parlement inzake de coëxistentie van
genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw[20] tot de conclusie dat GG‑gewassen
geen aanwijsbare schade hebben toegebracht aan de bestaande niet‑GG‑landbouw.
Bovendien heeft de Commissie op 13 juli 2010 een aanbeveling[21] inzake richtsnoeren voor de
ontwikkeling van nationale coëxistentiemaatregelen om de onbedoelde aanwezigheid
van GGO's in conventionele en biologische gewassen te vermijden, aangenomen
waarin wordt erkend dat de mogelijke inkomstenderving voor producenten van
bijzondere landbouwproducten, zoals biologische producten, te wijten kan zijn
aan de aanwezigheid van sporen van GGO's in gehalten die zelfs nog lager liggen
dan de in de EU‑wetgeving vastgelegde drempel voor de etikettering van
GGO's, i.e. 0,9 %. In deze aanbeveling wordt eveneens erkend dat de vermenging
van GGO's specifieke gevolgen heeft, zowel voor de producenten van bijzondere
producten, zoals biologische landbouwers, als voor de eindverbruiker aangezien
deze productie vaak duurder uitvalt aangezien strengere segregatie‑inspanningen
ter vermijding van de aanwezigheid van GGO's nodig zijn om de bijbehorende
prijspremie te garanderen. De Commissie heeft in hetzelfde
verband een voorstel voor een verordening aan het Europees Parlement en de Raad
overgelegd die, eenmaal vastgesteld, de lidstaten in de gelegenheid stelt om de
teelt van GGO's op hun grondgebied te beperken of te verbieden[22]. Voorts heeft het Hof van Justitie onlangs, in
de gevoegde zaken C‑58/10 tot en met C‑68 Monsanto, Verordening
(EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en
diervoeders in die zin geïnterpreteerd dat wanneer een lidstaat
vrijwaringsmaatregelen vaststelt, alleen artikel 34 van die verordening van
toepassing is op bestaande producten waarvoor al een vergunning is afgegeven op
grond van Richtlijn 2001/18/EG. Het Hof van Justitie heeft (in zaak 442‑09)
tevens aangegeven hoe Verordening (EG) nr. 1829/2003 moet worden
geïnterpreteerd in het geval genetisch gewijzigd stuifmeel in honing. De
Commissie buigt zich momenteel, samen met de lidstaten, over het arrest en de
impact ervan, onder meer op coëxistentie. 3.2. Beschikbaarheid
van niet door GGO's geproduceerde producten De vitamines, enzymen en aminozuren die
tegenwoordig in de levensmiddelenindustrie worden gebruikt, zijn zeer vaak
afkomstig van genetisch gewijzigde micro-organismen en mogen bijgevolg niet
worden ingezet in de biologische productie. In het kader van de uitzonderlijke
productievoorschriften biedt de verordening de Commissie de mogelijkheid om van
het verbod op het gebruik van door GGO's geproduceerde producten af te wijken
wanneer het nodig is additieven voor levensmiddelen en diervoeders, evenals
andere stoffen te gebruiken die alleen in een door GGO's geproduceerde vorm op
de markt beschikbaar zijn. De Commissie heeft tot dusverre nog geen afwijkingen
toegestaan. Dit neemt niet weg dat geregeld wordt
gerapporteerd dat bepaalde stoffen uitsluitend in een door GGO's geproduceerde
vorm beschikbaar zijn, zoals vitamine B2 (riboflavine), vitamine B 12
(cobalamine) en de enzymen chymosine (voor de kaasbereiding) en fytase (voor
diervoeders). De Commissie zal deze situatie dan ook op de voet volgen en zal
zo nodig adequate maatregelen voorstellen. 3.3. De
verkopersverklaring Bio‑marktdeelnemers moeten erop toezien
dat de productiemiddelen die zijn voor hun productieprocessen nodig hebben,
geen GGO's zijn of niet met of door GGO's zijn geproduceerd. Krachtens artikel 9,
lid 2, van de verordening mogen marktdeelnemers vertrouwen op de etikettering
van het product of enig ander begeleidend document dat overeenkomstig Richtlijn
2001/18/EG[23],
Verordening (EG) nr. 1829/2003[24]
of Verordening (EG) nr. 1830/2003[25]
is aangebracht of verstrekt, tenzij zij over andere informatie beschikken die
erop wijst dat de etikettering van de betrokken producten niet met voornoemde
verordeningen in overeenstemming is, bijvoorbeeld wanneer de
etiketteringdrempel van 0,9 % voor de onvoorziene aanwezigheid van GGO's
is overschreden. Andere door en met GGO's geproduceerde
producten dan levensmiddelen of diervoeders vallen niet onder de GGO‑regelgeving
en hoeven dus niet te voldoen aan etiketterings‑ en
traceerbaarheidsvoorschriften. In dergelijke gevallen moet de bio‑
marktdeelnemer krachtens artikel 9, lid 3, van de verordening van de verkoper
een bevestiging of een verklaring[26]
verlangen die wordt ondertekend door de leverancier van de producten. In dat
document moet de verkoper verklaren dat zijn product niet met of door
GGO's is vervaardigd. De verkopersverklaring dient te worden
beschouwd als een door de leverancier aangegane rechtsgeldige verbintenis. Uit
verklaringen van de belanghebbende partijen blijkt echter dat tal van bedrijven
de functie van deze verklaring niet volledig juist inschatten en het document
soms weigeren te gebruiken of net al te nonchalant ondertekenen. Sommige
lidstaten hebben naar eigen zeggen als gevolg van technische en analytische
beperkingen moeite om te verifiëren of een bepaalde verklaring betrouwbaar is. De Commissie concludeert hieruit dat twijfel
bestaat over zowel de betrouwbaarheid als de doelmatigheid van de
verkopersverklaring en dat deze kwestie verder moet worden onderzocht. 3.4. De
haalbaarheid van specifieke tolerantiedrempels (voor de onvoorziene en
technisch niet te voorkomen aanwezigheid van GGO’s) en de gevolgen daarvan voor
de biologische sector Nagenoeg alle lidstaten en de meeste belanghebbende
partijen, zo blijkt uit de antwoorden op de vragenlijst, zijn van mening dat
het huidige rechtskader voldoende garanties biedt op het vlak van het verbod op
het gebruik van GGO's in de biologische productie. De regelgeving garandeert
namelijk dat in producten die worden afgezet zonder een verwijzing naar GGO's
op het etiket, de eventuele aanwezigheid van GGO's onvoorzien en technisch niet
te voorkomen is en in geen geval de grens van 0,9 % overschrijdt. Enkele
lidstaten geven, wat het detectieniveau betreft, de voorkeur aan een specifieke
drempel voor producten die in de biologische productie worden gebruikt, in de
vorm van een kwantificeringsdrempel van 0,1 %[27] tot 0,3 %. In een vijftal lidstaten worden particuliere
certificeringsregelingen toegepast om een onvoorziene of technisch niet te
voorkomen aanwezigheid van GGO's in biologische producten te certificeren die
lager ligt dan het algemene niveau van 0,9 %. De controles, zo blijkt uit
de rapportage, zijn vooral gericht op soja, maïs, koolzaad, rijst en vlas. Er kan worden geconcludeerd dat een
meerderheid voorstander is van het behoud van de drempel van 0,9 % voor de
onvoorziene aanwezigheid van GGO's in biologische producten. Invoering van een
specifieke drempel zou niet alleen de regelgeving complexer maken, maar ook de
kosten voor zowel producent als consument opdrijven. 4. De werking van de
interne markt en het controlesysteem Een nieuw element in de verordening dat de
werking van de interne markt zou kunnen beïnvloeden, is het verplichte gebruik
van het EU‑logo op alle in de EU geproduceerde producten[28]. Deze verplichting is van
toepassing sinds 1 juli 2010, met een overgangsperiode die op 30 juni 2012
afloopt. Hoewel in alle billijkheid kan worden gesteld dat de invoering van
deze verplichting zeer goed is verlopen (getuige, onder meer, de toenemende
zichtbaarheid van het logo op een hele reeks uiteenlopende producten), is het
in deze fase onmogelijk om de impact ervan volledig in te schatten. Het controlesysteem, zoals toegepast in 2009 en
2010, veroorzaakt geen noemenswaardige problemen voor de soepele werking van de
interne markt voor biologische producten, aldus de lidstaten. Toch heeft een
aantal lidstaten en belanghebbende partijen erop gewezen dat de EU‑wetgeving
op verschillende manieren wordt gelezen en geïnterpreteerd en dat de wijze van
tenuitvoerlegging van de bio‑regelgeving dus in de hele Unie moet worden
geharmoniseerd en in sommige gevallen vereenvoudigd. In 2010 telde de EU maar
liefst 199 controlerende autoriteiten en controleorganen die belast waren met
de toepassing van het controlesysteem voor de biologische landbouw. In het belang van de transparantie heeft de
Commissie Verordening (EU) nr. 426/2011[29]
vastgesteld om de lidstaten ertoe te verplichten met ingang van 1 januari 2013
een bijgewerkte lijst van marktdeelnemers openbaar te maken. Wat
onregelmatigheden en inbreuken betreft, vindt de Commissie dat de lidstaten
doorgaans weliswaar adequate maatregelen nemen, maar dat de uitwisseling van
informatie, en met name de tijdige indiening en de volledigheid daarvan, in
dergelijke gevallen nog voor verbetering vatbaar is. Groepscertificering van kleine bio‑producenten
die in de Unie nauw samenwerken, kon bij sommige lidstaten en belanghebbende
partijen op belangstelling rekenen, aangezien een dergelijke regeling de afzet
door deze producenten vergemakkelijkt. Alle respondenten onderstreepten echter
dat een dergelijke regeling waterdicht moet worden gemaakt, wil men de
betrouwbaarheid en de doeltreffendheid van de controles garanderen of
verbeteren. De Commissie ziet in dat het controlesysteem
voor verbetering vatbaar is en zal samen met de lidstaten erraan blijven
werken. Aangezien de Rekenkamer onlangs een audit van de biologische productie
en de etikettering van biologische producten heeft verricht (het verslag
hierover zal naar verwachting begin 2012 worden bekendgemaakt), zal de
Commissie zich bij haar werk in dit verband laten leiden door de bevindingen
van die audit. De diensten van de Commissie en de lidstaten proberen momenteel
tot een gemeenschappelijke interpretatie van alle bestanddelen van het
controlesysteem te komen, met name wat betreft het verband tussen de specifieke
wetgeving over de biologische productie en de algemene wetgeving over officiële
controles van levensmiddelen en diervoeders (Verordening (EG) nr. 882/2004[30]) en een actiever toezicht van
de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en in erkende derde landen, onder meer
in de vorm van door het Voedsel‑ en Veterinair Bureau uitgevoerde audits.
De Commissie zal niet aarzelen inbreukprocedures in te leiden wanneer de
controlesystemen niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de EU. 5. De toepassing van de
invoerregeling De EU is samen met de VS marktleider in
biologische producten en afzetgebied voor de uitvoer van dergelijke producten
uit tal van derde landen, en tekent voor 95 % van de mondiale verkoop van
biologische producten. In de verordening zijn bepalingen en geharmoniseerde
procedures vastgesteld voor de invoer van biologische producten naar de EU op
twee mogelijke manieren: hetzij overeenkomstig de bio‑wetgeving van de
EU, hetzij op basis van gelijkwaardigheid van normen en controlesystemen. Om gelijkwaardige biologische producten op
andere wijze dan via deze invoerregeling in de EU te kunnen invoeren, moet voor
elke zending en voor een beperkte periode een invoermachtiging[31] worden verleend door de
autoriteiten van de lidstaten. Deze mogelijkheid heeft een tijdelijk karakter
en wordt geleidelijk uitgefaseerd[32]. 5.1. Invoer
in het kader van de gelijkwaardigheidsregeling Verschillende systemen of maatregelen worden
als gelijkwaardig aangemerkt als met die systemen of maatregelen aan dezelfde
doelstellingen en beginselen kan worden beantwoord door toepassing van
voorschriften die dezelfde mate van zekerheid op het gebied van conformiteit
waarborgen[33].
Gelijkwaardigheidsovereenkomsten kunnen bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling
van normen en controles die aangepast zijn aan de plaatselijke omstandigheden.
De Wereldhandelsorganisatie is voorstander van dergelijke overeenkomsten. De specifieke, in het kader van de Codex
Alimentarius opgestelde richtsnoeren[34]
over biologische levensmiddelen gelden als internationaal ijkpunt voor de
harmonisering van de voorschriften inzake biologische producten wereldwijd. 5.1.1. Erkenning
van derde landen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden Bij het opstellen van dit verslag stonden elf
landen op de lijst van erkende derde landen. Zeventien extra verzoeken zijn nog
in behandeling. Het erkenningsproces wordt ingeleid zodra de nationale
autoriteiten een officiële aanvraag indienen bij de Commissie. Die aanvraag
bevat onder meer een gedetailleerde beoordeling van het biologische normen‑
en controlesysteem van het betrokken derde land zodat kan worden beoordeeld of
dit gelijkwaardig is aan dat van de EU. Deze beoordeling vergt de inzet van
aanzienlijke middelen. Geringe verschillen kunnen door de beugel, maar te erg
uiteenlopende voorschriften niet, aangezien de invoer hierdoor kan worden
belemmerd. De controlemaatregelen moeten aantoonbaar even doeltreffend zijn als
die in de EU. Bovendien voert de Commissie geregeld controles ter plaatse uit
en herziet zij de lijst van erkende derde landen eveneens op geregeld basis. De lijst van derde landen – die na een
initiële positieve beoordeling op de lijst worden opgenomen – vormt volgens de
Commissie het meest stabiele en betrouwbare instrument voor het beheren van de
invoer van biologische producten en stimuleert ontwikkelingslanden bovendien
tot het opzetten van hun eigen regelgevingskader en controlesysteem. De
Commissie is voornemens de reeds ingediende en eventuele nieuwe aanvragen te
blijven onderzoeken teneinde het gelijkwaardigheidsconcept op mondiaal niveau
te promoten. Uit de tijd die de beoordelingen tot nu toe in
beslag hebben genomen, blijkt echter wel dat deze taak complex is en zeer
technische expertise vergt. De Commissie kan weliswaar een beroep doen op de co‑rapporterende
lidstaten om te helpen met de beoordelingen en de bezoeken ter plaatse, maar
dat volstaat duidelijk niet om te voorzien in de middelen die vereist zijn voor
de afwikkeling van het hele proces en voor de verdere monitoring van de lijst.
De Commissie zal de mogelijkheid van een verdere stroomlijning van de
procedures onderzoeken en zal eventueel voorstellen doen om het toezicht te
vereenvoudigen en te versterken. In de tussentijd zal de Commissie haar
inspanningen opvoeren om de nog in behandeling zijnde verzoeken af te handelen.
Er zij op gewezen dat de invoer uit de betrokken derde landen geen hinder ondervindt
aangezien die nú plaatsvindt op basis van door de lidstaten verleende
invoermachtigingen (zie hierboven) en in de toekomst zal kunnen verlopen via de
erkenning van controleorganen en controlerende autoriteiten in de derde landen
(zie hieronder). 5.1.2. Erkenning
van controleorganen en controlerende autoriteiten voor
gelijkwaardigheidsdoeleinden Wat de invoer van biologische producten uit
niet‑erkende derde landen betreft, is de Commissie bij het openen van de
aanvragen in 2008 begonnen met de tenuitvoerlegging van de erkenning van
controleorganen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden. Tegen de eerste termijn (31
oktober 2009) waren 73 aanvragen van controleorganen en controlerende
autoriteiten van over de hele wereld bij de Commissie binnengelopen. De Commissie
heeft de door de aanvragers voorbereide technische dossiers beoordeeld. In de
meeste gevallen moest zij zich tot de aanvragers wenden voor extra informatie,
met een overeenkomstige verlenging van het proces tot gevolg. De eerste lijst
van erkende controleorganen die door de Commissie is vastgesteld[35], zal geregeld worden
bijgewerkt. De lijst wordt van toepassing op 1 juli 2012. Volgens de Commissie kan de lijst van
controlerende autoriteiten en controleorganen eveneens een betrouwbaar
instrument zijn voor het beheren van de invoer, op voorwaarde dat wordt gezorgd
voor adequaat toezicht om de correcte werking van de regeling te garanderen.
Gezien het feit dat bevoegde autoriteiten van de lidstaten verantwoordelijk
zijn voor het controleren van alle geïmporteerde biologische producten vanaf
het moment dat deze in het vrije verkeer worden gebracht, zal het met name van
essentieel belang zijn dat de Commissie tijdig op mogelijke tekortkomingen in
de werking van een in de lijst opgenomen controleorgaan reageert en dergelijke
organen van de lijst schrapt indien niet langer aan de voorwaarden wordt
voldaan. Aangezien de regeling nieuw en nog niet
operationeel is, kunnen in dit stadium vooralsnog geen conclusies worden
getrokken. Uit de ervaring met de werking van de verordening is echter al
duidelijk gebleken dat zowel het uitvoeren van dit deel van de invoerregeling
als het garanderen van adequaat toezicht de Commissie aanzienlijk veel meer
werk zal bezorgen. Wat het toezicht op de invoerregeling in het
algemeen betreft, moet worden nagegaan of het voor de Commissie haalbaar is
vrijwaringsmaatregelen vast te stellen om bekende of nieuwe risico's
doeltreffender tegen te gaan; hierbij dient rekening te worden gehouden met de
maatregelen waarin is voorzien bij de verordening zelf en bij andere onderdelen
van de Europese wetgeving inzake controles[36].
5.2. Invoer
in het kader van de overeenstemmingsregeling In het kader van de overeenstemmingsregeling
moet een marktdeelnemer uit een derde land voldoen aan alle voorschriften van
de EU‑wetgeving, met inbegrip van alle gedetailleerde
productievoorschriften en etiketteringsregels. De gevolgde voorschriften moeten
– in tegenstelling tot bij de gelijkwaardigheidsregeling – identiek zijn aan de
regels die gelden in de EU, in plaats van louter gelijkwaardig. De
marktdeelnemers worden onderworpen aan controles door controleorganen of
controlerende autoriteiten die voor overeenstemmingsdoeleinden door de
Commissie zijn erkend. De overeenstemmingsregeling is nog niet
geactiveerd. De eerste aanvragen van controlerende autoriteiten en
controleorganen moeten uiterlijk op de door de Commissie vastgestelde termijn (31
oktober 2014) worden ingestuurd. Er resteert dus nog tijd om de
gelijkwaardigheidsregeling verder te ontwikkelen. Uit de ervaring blijkt dat het nog maar de
vraag is of de overeenstemmingsregeling voor een betere toegang tot de EU‑markt
zal zorgen en meer voordelen voor de handelspartners van de EU zal opleveren
dan in het kader van de gelijkwaardigheidsregeling het geval is. De consument
zal er evenmin erg op vooruitgaan aangezien hij de in het kader van de
overeenstemmingsregeling geïmporteerde producten op de markt toch niet kan
onderscheiden van andere. Bovendien brengt de regeling meer administratieve
rompslomp met zich mee dan de gelijkwaardigheidsregeling zonder dat daar extra
voordelen tegenover staan. De Commissie wil zich dan ook eerder toeleggen op de
gelijkwaardigheidsregeling dan op de overeenstemmingsregeling, die samen met de
handelspartners in het licht van huidige en toekomstige handelsactiviteiten
moet worden getoetst op nut en doeltreffendheid. 5.3. Het
controlecertificaat Een zending biologische producten mag in het
kader van de gelijkwaardigheidsregeling slechts in de EU in het vrije verkeer
worden gebracht na overlegging van een origineel controlecertificaat dat is
afgegeven door een controleorgaan of een controlerende autoriteit dat/die onder
toezicht staan van een erkend derde land, van de Commissie of van de bevoegde
autoriteit van een lidstaat (in het kader van de regeling inzake
invoermachtigingen). Bij invoer in de EU worden de zending getoetst aan de in
het controlecertificaat vermelde gegevens, met name merktekens en partijnummers
die de biologische producten identificeren, en wordt het certificaat geviseerd
door de douanediensten. Dit maakt het controlecertificaat tot een essentiële
schakel om elke partij biologische producten te traceren van de producent in
het derde land tot de importeur in de EU en om de verdere distributie van het
product in de EU na te gaan, mocht het product uit de markt moeten worden
genomen. De marktdeelnemers vinden de verplichting een
origineel controlecertificaat over te leggen, omslachtig vanwege de vertraging
die gepaard kan gaan met het doorsturen van het originele certificaat, en
dringen erop aan dat elektronische controlecertificaten mogen worden ingediend.
Bepaalde lidstaten die een groot percentage van alle invoer in de EU inklaren,
hebben er belangstelling voor getoond dat wordt nagegaan of elektronische certificaten
via een beveiligde databank voor controle‑, inklarings‑ en
toezichtsdoeleinden ter beschikking van de autoriteiten van de lidstaten en de
Commissie kunnen worden gesteld. De Commissie is van plan een onderzoek in te
stellen naar de haalbaarheid van een dergelijk systeem, waarmee marktdeelnemers
de inklaring sneller kunnen afwikkelen en waarmee de Commissie essentiële
gegevens over invoertransacties ter beschikking worden gesteld voor het
toezicht dat zij op de controleorganen in derde landen dient uit te oefenen.
Belangrijk is tevens de lidstaten met een dergelijk systeem snel op inbreuken
kunnen reageren met het blokkeren van niet‑conforme producten. 6. Conclusies Dit verslag geeft een overzicht van de
beperkte ervaring die is opgedaan met de toepassing van de verordening sinds 2009.
De Commissie trekt daaruit de volgende conclusies: (a)
Er bestaat momenteel geen objectief gemotiveerde
noodzaak om het toepassingsgebied van de verordening uit te breiden tot
grootkeukens. Wat de etikettering van textielproducten en cosmetische producten
als biologisch betreft, kan voor een adequate bescherming van de consument
eventueel gebruik worden gemaakt van andere instrumenten. Verdieping van het
regelgevings‑ en controlekader voor landbouwproducten verdient de voorkeur
boven uitbreiding van het toepassingsgebied met nog meer producten en sectoren. (b)
Het verbod op het gebruik van GGO's in de
biologische productie wordt weliswaar correct toegepast, maar de
verkopersverklaring moet worden herbekeken en de beschikbaarheid van bepaalde
producten in een andere dan een genetisch gemodificeerde versie moet worden
opgevolgd. Preventieve maatregelen en geharmoniseerde acties krijgen de
voorkeur boven een specifieke GGO‑drempel voor biologische producten, die
in de huidige omstandigheden niet gerechtvaardigd lijkt. Wat coëxistentie
betreft, hebben de lidstaten extra richtsnoeren gekregen in de vorm van de
aanbeveling van de Commissie van 13 juli 2010 inzake richtsnoeren voor de
ontwikkeling van nationale coëxistentiemaatregelen om de onbedoelde
aanwezigheid van GGO's in conventionele en biologische gewassen te vermijden.
Het is echter noodzakelijk de ontwikkelingen die recent hebben plaatsgevonden,
te analyseren. (c)
Het controlesysteem spoorde in de meeste gevallen
met de werking van de interne markt. Toch schort nog steeds een en ander aan de
toepassing van het systeem. Er dient dan ook te worden voortgewerkt om het
systeem performanter te maken. Hoewel vooruitgang is geboekt met de
tenuitvoerlegging van de nieuwe, op gelijkwaardigheid gebaseerde
invoerregeling, is het wenselijk een en ander te stroomlijnen. Voorts wordt in
twijfel getrokken of het nut heeft de overeenstemmingsregeling te activeren. Volgens de Commissie is het te vroeg dag om
voorstellen tot wijziging van de verordening bij dit verslag te voegen, vooral
nu het voorstel voor aanpassing van de verordening aan het Verdrag van Lissabon[37] nog steeds in behandeling is
bij het Parlement en de Raad. Aan de hand van het onderhavige verslag wil de
Commissie een aantal gegevens aanreiken als input voor een constructief debat
over de verordening inzake de biologische landbouw. Het is mogelijk dat de
Commissie in het kielzog van dit debat wetgevingvoorstellen op tafel zal
leggen. Om een zo constructief mogelijk debat mogelijk
te maken en de betrokkenheid van de burger te stimuleren, reikt de Commissie
een aantal essentiële elementen aan die haars inziens in het reflectieproces
over de biologische landbouw aan de orde moeten komen, zoals de vereenvoudiging
van het wetgevingskader (zonder dat de normen daardoor verwateren), de
coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen en de biologische landbouw,
en de verbetering van het controlesysteem en van de gelijkwaardigheidsregeling
in het kader van de handel in biologische producten. De Commissie nodigt het Europees Parlement en
de Raad uit om de in dit verslag naar voren gehaalde thema's te bespreken en
kijkt tevens uit naar commentaar van andere belanghebbende partijen. BIJLAGE Hieronder wordt een aantal onderwerpen
voorgesteld voor bespreking tijdens het debat over het verslag van de Commissie
aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van Verordening (EG)
nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van
biologische producten. 1. Kan het wetgevingskader
worden vereenvoudigd (en zo ja, hoe) zonder dat de normen daardoor verwateren? 2. Welke maatregelen moeten
worden genomen om ervoor te zorgen dat de coëxistentie in acht wordt genomen en
dat elke landbouwer die voor de biologische productie opteert, kan voldoen aan
de normen voor deze productievorm? 3. Is het noodzakelijk de
bestaande productienormen te herzien en stringentere voorschriften vast te
stellen, bijvoorbeeld op het gebied van de beschikbaarheid van biologisch
gehouden jonge dieren, biologisch diervoeder en biologisch zaaigoed en
eventuele andere elementen? Zo ja, wat moet dan worden voorgesteld aan
landbouwers of regio's die niet in staat zijn aan deze nieuwe voorwaarden te
voldoen? Zou geregionaliseerde flexibiliteit in overeenstemming zijn met
billijke mededingingsvoorwaarden. Zouden controles haalbaar zijn? 4. De controles zijn gebaseerd
op fysieke inspecties die ten minste eens per jaar bij elke marktdeelnemer in
de voedselketen worden uitgevoerd. De marktdeelnemers moeten worden gecertificeerd
door onafhankelijke certificeerders. Hoe kan het controlesysteem worden
verbeterd? 5. Overeenkomstig het Europees
Actieplan[38]
heeft de Commissie de gelijkwaardigheid in het kader van de handel in
biologische producten gestimuleerd via de erkenning van derde landen of
controleorganen. Moet gelijkwaardigheid het enige instrument blijven voor de
handel in biologische producten? Gedurende de afgelopen jaren is de Commissie
erin geslaagd de wederzijdse erkenning te krijgen van derde landen die door de
EU als gelijkwaardig waren erkend. Moet deze benadering worden versterkt om de
offensieve belangen van de EU beter te verdedigen? [1] Meer gegevens en feiten over de biologische landbouw
zijn te vinden in een uit 2010 daterende publicatie van de Commissie: "An
analysis of the EU organic sector", die beschikbaar is op het volgende
adres: http://ec.europa.eu/agriculture/organic/files/eu-policy/data-statistics/facts_en.pdf [2] Verordening
(EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische
productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van
Verordening (EEG) nr. 2092/91, PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1. [3] Verordening
(EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot
vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007
van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische
producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle
betreft, PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1. [4] Verordening
(EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter
uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor
de invoer van biologische producten uit derde landen betreft, PB L 334 van 12.12.2008,
blz. 25. [5] Zoals
biologische wijn, biologische aquacultuur, met inbegrip van zeewier, en
biologische gist. [6] Richtlijn
2000/13/EG. [7] Zie
de lijst in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van
28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische
producten, PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1. [8] Richtlijn
2008/121/EG. [9] Verordening
(EU) nr. 1007/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011
betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking
van de vezelsamenstelling van textielproducten. [10] Verordening
(EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009
betreffende de EU‑milieukeur. [11] Beschikking
van de Commissie van 9 juli 2009 (2009/567/EG). [12] Artikel
20 van Verordening (EG) nr. 1223/2009 van de Raad, PB L 342 van 22.12.2009. [13] ISO/NP
16128. [14] Voor
de definitie van "genetisch gemodificeerd organisme (GGO)": zie
Richtlijn 2001/18/EG. Voorbeelden: planten en
zaden van genetisch gemodificeerde soja en maïs. [15] "Met
GGO's geproduceerd": geheel of gedeeltelijk afgeleid van GGO's maar geen
GGO's bevattend en niet uit GGO's bestaand (artikel 2, punt u)). Voorbeelden:
olie, zetmeel of eiwitten, afkomstig van genetisch gemodificeerde soja of maïs
en geen genetisch gemodificeerde DNA bevattend. [16] "Door
GGO's geproduceerd": afgeleid door gebruik te maken van een GGO als
laatste levend organisme in het productieproces, maar geen GGO's bevattend,
niet uit GGO's bestaand, noch met GGO's geproduceerd (artikel 2, punt v)). Voorbeelden: toevoegingsmiddelen
voor voeding en diervoeder (voornamelijk vitamines en aminozuren) en technische
hulpstoffen (voornamelijk enzymen), geproduceerd door genetisch gewijzigde
micro-organismen (zoals bacteriën en schimmels). [17] Verordening
(EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische
productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en
levensmiddelen. [18] Verordening
(EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003
inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, PB L 268
van 18.10.2003, blz. 1‑23, artikel 12, lid 2. [19] Voor
zaad is geen drempel vastgesteld. [20] COM(2009)
153 definitief van 2.4.2009: Verslag van de Commissie aan de Raad en het
Europees Parlement inzake de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen
met conventionele en biologische landbouw. http://ec.europa.eu/agriculture/gmo/coexistence/index_nl.htm. [21] Aanbeveling
2010/C 200/01 van de Commissie, PB C 200 van 22 juli 2010, blz. 1. http://ecob.jrc.ec.europa.eu/documents/CoexRecommendation.pdf [22] COM(2010)
375 definitief van 13.7.2010. Voorstel voor een verordening van het Europees
Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de
mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van GGO's op hun grondgebied te
beperken of te verbieden. [23] Richtlijn
2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de
doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu
en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad - Verklaring van de
Commissie, PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1-39. [24] Verordening
(EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003
inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, PB L 268 van 18.10.2003,
blz. 1-23. [25] Verordening
(EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003
betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde
organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen
geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG,
PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24-28. [26] In
artikel 69 van Verordening (EG) nr. 889/2008 wordt verwezen naar het model van
deze verkopersverklaring dat is opgenomen in bijlage XIII bij die verordening. [27] Momenteel
is 0,1 % de kleinst mogelijke aanwezigheid van GGO's die op betrouwbare
wijze kan worden gekwantificeerd. [28] Ingevoerd
bij Verordening (EU) nr. 271/2010 van de Commissie, PB L 84 van 31.3.2010. [29] PB
L 113 van 3.5.2011, blz. 1. [30] Verordening
(EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders
en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn,
PB L 191 van 30.4.2004, blz. 1-141. [31] In
2009 en in 2010 hebben de lidstaten respectievelijk 2440 en 3754 vergunningen
afgegeven. [32] Artikel
19 van Verordening (EG) nr. 1235/2008. [33] Verordening
(EG) nr. 834/2007, artikel 2, punt x). [34] Codex
CAC/GL 32 – 1999 Richtsnoeren inzake de productie, de verwerking, de
etikettering en de verkoop van biologisch geproduceerde levensmiddelen. [35] Uitvoeringsverordening
(EU) nr. 1267/2011 van de Commissie van 6 december 2011,
PB L 324 van 7.12.2011, blz. 9. [36] Verordening
(EG) nr. 882/2004 en Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie van 24 juli
2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees
Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de
invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong
en tot wijziging van Beschikking 2006/504/EG, PB L 194 van 25.7.2009,
blz. 11‑21. [37] COM(2010)
759 definitief van 17.12.2010. [38] COM(2004) 415
definitief van 10.6.2004, MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET
EUROPEES PARLEMENT - Europees actieplan voor biologisch voedsel en biologische
landbouw.