Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011PC0890

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie

    /* COM/2011/0890 definitief - 2011/0455 (COD) */

    52011PC0890

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie /* COM/2011/0890 definitief - 2011/0455 (COD) */


    TOELICHTING

    1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Het statuut vormt het rechtskader met de arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden voor de ongeveer 55 000 ambtenaren en andere personeelsleden die voor meer dan vijftig instellingen en agentschappen in verschillende standplaatsen in de Europese Unie en in derde landen werken.

    De EU staat vandaag voor historische uitdagingen en de kwaliteit, de inzet, de onafhankelijkheid en de loyaliteit van haar personeelsleden zijn belangrijker dan ooit. Tegelijkertijd brengen deze uitdagingen mee dat alle overheidsinstanties en al hun personeelsleden een bijzondere inspanning moeten leveren om de efficiëntie te verhogen en zich aan te passen aan de veranderende economische en sociale context in Europa.

    Het kan niet anders dan dat de recente gebeurtenissen in de wereldeconomie en de daaruit voortvloeiende noodzaak de overheidsfinanciën te consolideren, een effect hebben op het Europees ambtenarenapparaat en de administraties van alle instellingen, organen en agentschappen van de EU. De administratieve uitgaven van de EU belopen niet meer dan 5,8 % van het meerjarig financieel kader voor de periode 2007‑2013, dat op zijn beurt ongeveer 1 % van het bbp van de EU vertegenwoordigt. Niettemin is het belangrijk om te laten zien dat alle instellingen van de EU en hun personeelsleden naar efficiëntie en besparingen blijven streven, en om uit te gaan van dezelfde budgettaire beperkingen als die waarmee vele overheidsadministraties in Europa worden geconfronteerd.

    Omdat de EU en haar instellingen voor grote uitdagingen staan, moet het voorstel een evenwicht vinden tussen enerzijds het feit dat er moet worden bezuinigd terwijl tegelijkertijd de efficiëntie wordt vergroot, en anderzijds het feit dat de instellingen hun beleid moeten kunnen uitvoeren. De EU‑instellingen moeten als werkgever hooggekwalificeerd personeel op diverse vakgebieden kunnen aantrekken en behouden. De arbeidsmarkt waarop de instellingen aanwerven, is die van hooggekwalificeerde personen die in staat zijn om in een multiculturele en meertalige omgeving te werken en bereid zijn om met hun gezin naar het buitenland te verhuizen. Nu er in de EU‑instellingen heel wat personeelsleden met pensioen zullen gaan, en dan vooral personeelsleden uit de 15 lidstaten van de Unie van vóór 2004, zal het niet gemakkelijk zijn om onder het personeel het geografische evenwicht tussen alle lidstaten te handhaven. Door de demografische ontwikkelingen in Europa zal het in de toekomst zelfs nog moeilijker worden om uit alle lidstaten uitmuntend personeel aan te trekken en te behouden.

    Het voorstel moet worden gezien in de context van de grote herziening van het statuut, die op 1 mei 2004 in werking trad. Bij die herziening werd het volledige Europese ambtenarenrecht grondig hervormd en ondergingen alle aspecten van het Europees openbaar ambt een grondige verandering. Het volledige loopbaansysteem werd herzien. Er werd een nieuwe personeelscategorie ingevoerd, de arbeidscontractanten, van wie de salarissen doorgaans lager zijn. De salaristabel voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen werd herzien en het werd mogelijk om personeel in lagere rangen en bijgevolg met lagere beginsalarissen aan te werven. Bij de herziening werden ook flexibelere en gezinsvriendelijkere arbeidsvoorwaarden ingevoerd: de maximumduur van het verlof om redenen van persoonlijke aard werd verlengd en de mogelijkheid van ouderschapsverlof werd ingevoerd.

    In de pensioenregeling is de pensioenleeftijd opgetrokken van 60 naar 63 jaar, met overgangsmaatregelen voor de reeds zittende personeelsleden, is het pensioenopbouwpercentage voor nieuwkomers verlaagd van 2 tot 1,9 % en worden er op de na 1 mei 2004 opgebouwde pensioenrechten niet langer aanpassingscoëfficiënten voor hogere kosten van levensonderhoud toegepast. De methode om het actuariële evenwicht van de pensioenregeling te waarborgen, werd neergelegd in bijlage XII bij het statuut. Ten slotte werd er een nieuwe methode voor de aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de EU‑ambtenaren aangenomen.

    Samen hebben al deze veranderingen tot grote besparingen voor de EU‑begroting geleid en hun jaarlijkse effect blijft stijgen: de herziening heeft tot dusver een besparing van 3 miljard euro opgeleverd en tot 2020 zal zij een besparing van nog eens 5 miljard euro opleveren. Uit de studie van Eurostat van de langetermijngevolgen van de pensioenkosten voor de begroting blijkt dat er door de herziening van 2004 op de lange termijn jaarlijks meer dan 1 miljard euro wordt bespaard, los van de effecten op andere gebieden.

    Sedert 1972 bestaat er een methode voor de aanpassing van de salarissen en de pensioenen, die een nuttig instrument is gebleken om jaarlijkse discussies over salarisaanpassingen en stakingen in verband daarmee te voorkomen. In de loop van de jaren is de methode verschillende malen gewijzigd, voor het laatst in 2004. Omdat de huidige methode eind 2012 verstrijkt, stelt de Commissie thans een nieuwe methode voor, die de politieke beslissingen van de lidstaten in verband met de salarisaanpassingen van hun ambtenaren weerspiegelt en tegelijkertijd tekortkomingen van de huidige methode die tijdens en na de discussies over de salarisaanpassing van 2009 naar boven kwamen, verhelpt. Het berekeningssysteem voor het pensioenopbouwpercentage verstrijkt op 30 juni 2013 en de Commissie stelt een nieuw systeem voor, dat in overeenstemming is met een gebruikelijke actuariële praktijk.

    In dit voorstel is ook rekening gehouden met de conclusies van de Raad en de verzoeken die hij overeenkomstig artikel 241 van het VWEU heeft gedaan, met name over de toepassing van de uitzonderingsclausule voor de methode, de pensioenregeling van de EU‑ambtenaren, met inbegrip van de regeling voor vervroegde pensionering, en de loopbaanstructuur teneinde salaris en verantwoordelijkheden nauwer aan elkaar te koppelen. Daarnaast is er ook rekening gehouden met de kritiek op sommige achterhaalde elementen in het statuut, in de mate waarin het om gegronde kritiek ging.

    In het voorstel van de Commissie is het evenwicht gevonden tussen kosteneffectiviteit en de behoeften van de instellingen op het gebied van personeelsbeheer. De Europese Commissie is van mening dat als dit voorstel wordt aangenomen, de EU‑instellingen nog altijd zullen worden bijgestaan door een onafhankelijk, efficiënt en modern Europees ambtenarenapparaat, en zij de hun door de Verdragen toevertrouwde taken zullen kunnen uitvoeren.

    2.           RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

    Dit voorstel is besproken met de vertegenwoordigers van het personeel volgens de toepasselijke procedures. In het voorstel is met het resultaat van die besprekingen rekening gehouden.

    Dit voorstel is aangenomen na raadpleging van het comité voor het statuut en het personeelscomité van de Europese Commissie.

    Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

    Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

    3.           BELANGRIJKSTE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    Inkrimping van het aantal personeelsleden met 5 %

    Er wordt voorgesteld om het aantal personeelsleden per instelling en agentschap met 5 % in te krimpen door een aantal vertrekkende personeelsleden niet te vervangen, namelijk de personeelsleden die met pensioen gaan en de personeelsleden van wie de overeenkomst afloopt. Onverminderd toekomstige beslissingen van de begrotingsautoriteit, moet in artikel 6 van het statuut worden vastgelegd dat de instellingen en agentschappen hun toezegging om hun aantal personeelsleden in te krimpen, zullen naleven.

    Methode voor de aanpassing van de salarissen en de pensioenen

    De nieuwe methode zou het beginsel van parallellisme tussen de ontwikkeling van de salarissen van de nationale ambtenaren en die van de EU-ambtenaren bewaren, en de tekortkomingen van de huidige methode verhelpen.

    – De nieuwe methode zou de nominale salarisontwikkelingen (in plaats van de reële salarisontwikkelingen) in alle lidstaten weerspiegelen. Op die manier zal de methode zeer precies de salarisontwikkelingen in alle lidstaten van de Europese Unie volgen en niet alleen die in een beperkte steekproef van lidstaten.

    – Om in een uitzonderlijke situatie de vertraging van de uitvoering te beperken, zou de nieuwe uitzonderingsclausule automatisch worden toegepast, zodra twee voorwaarden vervuld zijn: 1) een daling van het bbp van de EU, en 2) het verschil tussen de waarde van de aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de EU‑personeelsleden en de verandering in het bbp van de EU bedraagt meer dan twee procentpunten. Als beide voorwaarden vervuld zijn, zou de helft van de waarde van de aanpassing naar het volgende jaar worden uitgesteld. In 2009 zou die clausule bijvoorbeeld zijn toegepast.

    – Het internationale indexcijfer van Brussel zou worden afgeschaft. De verschillen in de stijging van de kosten van levensonderhoud tussen elke standplaats en die van de lidstaten zouden worden berekend en in aanpassingscoëfficiënten worden uitgedrukt. Omdat België en Luxemburg als één standplaats worden beschouwd, zou er voor die twee lidstaten een nieuwe gezamenlijke aanpassingscoëfficiënt worden ingevoerd. Voor het eerste jaar zal die op 100 worden vastgesteld.

    Net als de huidige methode is de voorgestelde methode geen indexering op basis van inflatie, omdat zij gewoonweg de ontwikkeling van de koopkracht van de nationale ambtenaren volgt, zoals elke lidstaat daarover op nationaal niveau heeft beslist.

    Solidariteitsheffing

    Sedert 1982 is de methode vanwege de effecten van de oliecrisis gekoppeld aan een aanvullende belasting op de salarissen. Hoewel de economische situatie sedertdien verbeterd is, is deze aanvullende heffing niet geleidelijk afgeschaft, maar een maatregel geworden die aan de automatische toepassing van de methode is gekoppeld. Er wordt voorgesteld om de solidariteitsheffing voor de duur van de voorgestelde methode tot een percentage van 6 % te verhogen.

    Wijzigingen van het pensioenstelsel om gelijke tred te houden met de demografische ontwikkelingen

    Verhoging van de normale pensioenleeftijd tot 65 jaar

    Momenteel is de normale pensioenleeftijd voor ambtenaren die na 1 mei 2004 in dienst zijn getreden, 63 jaar. Voor de ambtenaren die vóór 1 mei 2004 in dienst zijn getreden, gelden er overgangsmaatregelen waardoor de pensioenleeftijd varieert van 60 tot 63 jaar.

    Er wordt voorgesteld om de normale pensioenleeftijd voor de ambtenaren die vanaf 1 januari 2013 in dienst treden, te verhogen tot 65 jaar. De overgangsregels nu zouden lijken op die welke in 2004 werden toegepast, dat wil zeggen de pensioenleeftijd van ambtenaren die vóór 1 mei 2013 in dienst zijn getreden, zou variëren van 60 tot 65 jaar.

    Voorts zal het niet langer alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk zijn om tot 67 jaar te werken.

    Met aanvullende maatregelen zou ervoor worden gezorgd dat naar behoren rekening wordt gehouden met de verworven pensioenrechten en met de verplichting het actuariële evenwicht van het pensioenstelsel te bewaren.

    Verhoging van de leeftijd voor vervroegde pensionering tot 58 jaar en vermindering van het aantal ambtenaren dat van vervroegde pensionering kan profiteren

    Momenteel is de leeftijd voor vervroegde pensionering vastgesteld op 55 jaar. Met het nieuwe voorstel zou de minimumleeftijd voor vervroegde pensionering op 58 jaar worden gebracht. Daarnaast zou het maximumaantal ambtenaren dat in een bepaald jaar zonder vermindering van hun pensioenrechten kan worden gepensioneerd, worden vastgesteld op 5 % van het totale aantal ambtenaren in alle instellingen dat in het voorafgaande jaar gepensioneerd is (tegenover 10 % in het huidige stelsel). Deze regeling wordt gehandhaafd, omdat zij bij de laatste uitbreiding voor alle instellingen een nuttig instrument voor personeelsbeheer is gebleken.

    Aanpassing van de methode voor de berekening van het pensioenopbouwpercentage aan de internationale actuariële praktijk

    Het berekeningssysteem voor het pensioenopbouwpercentage verstrijkt op 30 juni 2013. Er wordt voorgesteld om dezelfde methode te behouden, maar om het voortschrijdende gemiddelde voor het rentepercentage en voor de salaristoename te verhogen tot 30 jaar. Er zou een overgangsperiode van acht jaar van toepassing zijn.

    Als gevolg van die wijziging zou het pensioenopbouwpercentage stabieler worden en minder gevoelig zijn voor kortetermijnschommelingen van de rentepercentages, en bijgevolg minder ter discussie worden gesteld. Het berekeningssysteem zou hierdoor in overeenstemming zijn met een algemene actuariële praktijk, waarbij waarnemingen over twintig tot veertig jaar zouden kunnen worden gebruikt om de pensioenregelingen in evenwicht te houden.

    Aanpassing van de arbeidsvoorwaarden

    Invoering van een minimum wekelijkse werktijd

    Door de inkrimping van het aantal personeelsleden met 5 % moet ieder personeelslid een deel van de extra werklast voor zijn rekening nemen, willen dezelfde beleidsdoelstellingen worden bereikt.

    Er wordt derhalve voorgesteld om in het statuut een minimum wekelijkse werktijd in te voeren, namelijk 40 uur.

    Handhaving van soepele werktijdregelingen (flexitime)

    Met soepele werktijdregelingen wordt het voor de personeelsleden mogelijk om privé- en professioneel leven op elkaar af te stemmen en kan in de instellingen een passend evenwicht tussen mannen en vrouwen worden gevonden, terwijl de verplichtingen in verband met de verplichte werktijd worden geëerbiedigd. Er moet derhalve in het statuut een duidelijke verwijzing naar deze regelingen worden opgenomen. Deze algemene regelingen voor het personeel zouden niet gelden voor leidinggevenden, omdat zij van de instellingen de bevoegdheid krijgen om de tijd van hun personeelsleden en hun eigen tijd te beheren.

    Toelagen en rechten: vermindering van het aantal jaarlijkse reisdagen en de jaarlijkse reiskostenvergoeding en aanpassing van de regels inzake de vergoeding van verhuiskosten en kosten van dienstreizen

    Momenteel kunnen de personeelsleden tot maximum zes reisdagen per jaar krijgen om naar hun plaats van herkomst te reizen. Er wordt voorgesteld om het aantal reisdagen te beperken tot maximaal drie.

    De jaarlijkse reiskostenvergoeding is gebaseerd op de afstand in kilometer per spoor, wat meestal niet de meest gebruikelijke route is om naar de plaats van herkomst te reizen. De afstand zou daarom worden berekend als de afstand hemelsbreed, waardoor de individuele toelagen zullen verminderen. Daarnaast zou de jaarlijkse reiskostenvergoeding worden beperkt tot het grondgebied van de lidstaten van de EU.

    Om de administratieve lasten voor de betrokken personeelsleden en de administratie te beperken, zouden de regels inzake de vergoeding van verhuiskosten moeten worden vereenvoudigd. Er wordt derhalve voorgesteld om plafonds voor de kosten in te voeren, waarin rekening wordt gehouden met de gezinssituatie van de ambtenaar of het andere personeelslid en met de gemiddelde kosten van een verhuizing en de daarbijhorende verzekering.

    De regels inzake dienstreizen zouden moeten worden gewijzigd om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van een instelling waarvan de personeelsleden frequent op dienstreis moeten gaan naar de andere zetels van hun instelling. Er wordt voorgesteld om het in die gevallen mogelijk te maken om de verblijfkosten te vergoeden op basis van een forfaitair bedrag.

    Transparantiemaatregelen voor de instellingen en agentschappen

    Het statuut wordt uitgevoerd door middel van een reeks maatregelen die door de instellingen en agentschappen worden aangenomen. Om ervoor te zorgen dat het statuut op samenhangende en geharmoniseerde wijze wordt uitgevoerd en om vereenvoudiging in de hand te werken, zouden de uitvoeringsbepalingen van de Commissie van overeenkomstige toepassing zijn op de agentschappen.

    Omdat de agentschappen in een specifieke situatie verkeren, zullen zij er echter voor kunnen opteren, na daarvoor toestemming van de Commissie te hebben gekregen, om andere uitvoeringsbepalingen vast te stellen of om in voorkomend geval geen uitvoeringsbepalingen toe te passen.

    Ten behoeve van de transparantie zou het Hof van Justitie een register invoeren met daarin de uitvoeringsbepalingen van alle instellingen.

    Loopbaan van assistenten, nieuwe loopbaan voor secretariaats- en kantoormedewerkers en meer flexibiliteit bij de aanwerving van arbeidscontractanten

    Voorbehoud van de hoogste rangen voor personeelsleden met de grootste verantwoordelijkheid

    Om verantwoordelijkheid en rang duidelijk aan elkaar te koppelen, zou de loopbaan in de functiegroep assistenten zodanig worden geherstructureerd dat de twee hoogste rangen (AST 10 en 11) worden voorbehouden aan de ambtenaren en tijdelijke functionarissen die grote verantwoordelijkheid dragen voor personeelsbeheer, uitvoering van de begroting en/of coördinatie.

    Nieuwe functiegroep „AST/SC” voor secretariaats- en kantoormedewerkers

    Op de gebieden waarop AST-personeelsleden thans werkzaam zijn, moeten de loopbaanstructuren verder worden aangepast om rekening te houden met de verschillende niveaus van verantwoordelijkheid. De loopbanen in het Europees ambtenarenapparaat moeten voldoende gedetailleerd worden beschreven, zodat de administratieve uitgaven kunnen worden beperkt, zoals door het meerjarig financieel kader wordt vereist. Daartoe zou een nieuwe functiegroep „AST/SC” voor secretariaats- en kantoormedewerkers moeten worden ingevoerd. De salarissen en bevorderingspercentages die voor deze nieuwe functiegroep worden voorgesteld, zorgen ervoor dat het niveau van verantwoordelijkheid en dat van de bezoldiging beter op elkaar worden afgestemd. Op die manier zal het mogelijk zijn om de stabiliteit, de omvang en het evenwicht van het Europees ambtenarenapparaat te behouden, wat door vele instellingen noodzakelijk wordt geacht.

    Aanwerving van arbeidscontractanten

    Om de instellingen meer flexibiliteit te bieden, zou de maximumduur van de overeenkomsten met arbeidscontractanten worden verlengd van drie tot zes jaar.

    Hoewel de grote meerderheid van de ambtenaren nog steeds via algemene vergelijkende onderzoeken zal worden aangeworven, zouden de instellingen daarnaast de mogelijkheid hebben om interne vergelijkende onderzoeken te organiseren, waaraan ook arbeidscontractanten kunnen deelnemen.

    Aanpakken van niet-gerechtvaardigde geografische onevenwichtigheden

    Het statuut bepaalt dat de ambtenaren van de Europese Unie worden aangeworven op de breedst mogelijke geografische basis. Uit de statistieken blijkt echter dat sommige nationaliteiten oververtegenwoordigd zijn ten opzichte van het relatieve aandeel van hun bevolking in die van de Europese Unie, terwijl andere erg ondervertegenwoordigd zijn. Die onevenwichtigheden zijn vooral in bepaalde rangen duidelijk.

    Daarom zou artikel 27 van het statuut in die zin moeten worden gewijzigd dat het voor de instellingen mogelijk wordt om maatregelen te nemen om die langdurige en aanzienlijke geografische onevenwichtigheden te corrigeren, terwijl het beginsel van aanwerving op basis van de hoogste normen op het gebied van vakbekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid wordt geëerbiedigd. Deze maatregel wordt aangenomen in de vorm van algemene uitvoeringsbepalingen, waarover na vijf jaar verslag wordt uitgebracht.

    Verhogen van de efficiëntie van het personeelsbeheer voor de agentschappen

    De Europese agentschappen zijn een belangrijk onderdeel geworden van het institutionele kader van de Europese Unie. Vandaag zijn er 45 structuren (32 regelgevende agentschappen, 7 gemeenschappelijke ondernemingen en 6 uitvoerende agentschappen). In totaal werken er in de agentschappen bijna 8 000 personeelsleden, die meestal als tijdelijk functionaris zijn aangeworven. De bepalingen van het statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn echter niet volledig aangepast aan de behoeften van kleine structuren zoals de agentschappen.

    Daarom stelt de Commissie voor om een nieuwe categorie tijdelijke functionarissen voor de agentschappen in te voeren. Zij zouden volgens een transparante en objectieve selectieprocedure worden aangeworven en voor onbepaalde duur in dienst kunnen blijven. Indien nodig zouden de agentschappen hen in het belang van de dienst kunnen detacheren. Daarnaast zouden de tijdelijke functionarissen in de agentschappen onbetaald verlof kunnen nemen tot maximum 15 jaar in hun hele loopbaan. Mobiliteit binnen het agentschap en tussen de agentschappen zou gemakkelijker worden, omdat de tijdelijke personeelsleden hun rang en salaristrap zouden behouden als zij besluiten om voor een nieuwe functie te solliciteren, mits hun rang een van de rangen voor de nieuwe functie is.

    De agentschappen zouden een zekere flexibiliteit hebben bij het oprichten van een reeks comités voor de sociale dialoog of moeten worden geraadpleegd voordat een beslissing wordt genomen.

    4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel zou gevolgen hebben voor de uitgaven en de ontvangsten van de Europese Unie. Ingevolge de overgangsmaatregelen zouden de financiële gevolgen van sommige bepalingen geleidelijk toenemen en pas op lange termijn hun volledige effect bereiken. De besparingen in de loop van het volgende meerjarig financieel kader worden geraamd op meer dan 1 miljard euro. Op lange termijn zou met de voorgestelde wijzigingen 1 miljard euro per jaar worden bespaard. In het financieel memorandum, dat bij dit voorstel is gevoegd, wordt nadere informatie verstrekt.

    2011/0455 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 336,

    Gezien het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 12,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie, dat na overleg met het comité voor het statuut is ingediend,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Hof van Justitie,

    Gezien het advies van de Rekenkamer,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De Europese Unie en haar meer dan 50 instellingen en agentschappen moeten kunnen beschikken over een kwalitatief hoogwaardig Europees overheidsapparaat, zodat zij haar taken overeenkomstig de Verdragen volgens de hoogst denkbare normen kan uitvoeren en berekend is op de interne en de externe uitdagingen waarmee zij in de toekomst te maken zal krijgen.

    (2) Er moet bijgevolg een kader worden vastgesteld om op een zo ruim mogelijke geografische basis uit de burgers van de lidstaten personeelsleden aan te werven die qua prestaties en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen, en om ervoor te zorgen dat die personeelsleden hun taken zo doeltreffend en doelmatig mogelijk kunnen uitvoeren.

    (3) Meer algemeen is het de bedoeling de personele middelen zo goed mogelijk te beheren in het kader van een Europees ambtenarenapparaat dat gekenmerkt wordt door vakbekwaamheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, onpartijdigheid en stabiliteit, alsook door culturele en taalverscheidenheid.

    (4) Teneinde te waarborgen dat de koopkracht van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie gelijke tred houdt met die van de nationale ambtenaren bij de nationale overheidsdiensten van de lidstaten, is het zeer belangrijk dat het beginsel van een meerjarig mechanisme voor de actualisering van de bezoldigingen, dat bekendstaat als „de methode”, wordt gehandhaafd door de toepassing ervan te verlengen tot eind 2022, met een evaluatie aan het einde van het vijfde jaar. De discrepantie tussen het mechanisme van de methode, dat altijd van administratieve aard is geweest, en het feit dat het de Raad alleen is die het resultaat van de methode moet goedkeuren, heeft in het verleden tot moeilijkheden geleid en is niet in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon. Het is derhalve passend dat de wetgevers bij de vaststelling van deze wijzigingen van het statuut opteren voor een methode waarmee de jaarlijkse actualisering van alle salarissen, pensioenen en toelagen automatisch zou verlopen. Deze actualisering zal worden gebaseerd op de politieke beslissingen die door alle lidstaten op nationaal niveau worden genomen over de aanpassing van de salarissen van hun ambtenaren.

    (5) Het is belangrijk dat ervoor wordt gezorgd dat de statistische gegevens die voor de actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen worden gebruikt, van hoge kwaliteit zijn. Overeenkomstig het beginsel van onpartijdigheid moeten de nationale bureaus voor de statistiek de gegevens op nationaal niveau verzamelen en aan Eurostat overmaken.

    (6) De potentiële voordelen voor de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie van de toepassing van de methode moeten worden gecompenseerd door de voortzetting van het systeem van de speciale heffing, die voortaan „solidariteitsheffing” zal worden genoemd. Hoewel het percentage van de thans geldende speciale heffing in de periode 2004‑2012 geleidelijk steeg en gemiddeld 4,23 % bedroeg, lijkt het in de huidige omstandigheden passend om de solidariteitsheffing te verhogen tot een uniform percentage van 6 %, zodat rekening wordt gehouden met de moeilijke economische situatie en de gevolgen daarvan voor de overheidsfinanciën in de Europese Unie. Deze solidariteitsheffing moet gelden voor alle ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie voor dezelfde periode als „de methode” zelf.

    (7) De demografische ontwikkelingen en de veranderende leeftijdspyramide van de bevolking vereisen dat de pensioenleeftijd wordt verhoogd, hoewel er voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie die reeds in dienst zijn, overgangsmaatregelen worden getroffen. Deze overgangsmaatregelen zijn noodzakelijk om de verworven rechten van de ambtenaren die reeds in dienst zijn en aan het theoretische pensioenfonds van de ambtenaren van de Europese Unie hebben bijgedragen, te eerbiedigen.

    (8) Aangezien de pensioenregeling van de Europese Unie in actuarieel evenwicht is en dat evenwicht op korte en lange termijn moet worden gehandhaafd, moeten de personeelsleden die vóór 1 januari 2013 in dienst zijn getreden, voor hun pensioenbijdrage worden gecompenseerd door overgangsmaatregelen, zoals een hoger opbouwpercentage voor de dienstjaren na de wettelijke pensioenleeftijd (Barcelona-incentive) en door bij vervroegde pensionering tussen de leeftijd van 60 jaar en de wettelijke pensioenleeftijd slechts de helft van de vermindering toe te passen.

    (9) De algemeen aanvaarde actuariële praktijk vereist dat voor de rentepercentages en de salaristoename waarnemingen over een periode van twintig tot veertig jaar worden gebruikt, zodat het evenwicht van de pensioenregelingen wordt gegarandeerd. De voortschrijdende gemiddelden voor de rentepercentages en de salaristoename moeten derhalve worden verlengd tot dertig jaar, met een overgangsperiode van acht jaar.

    (10) De Raad verzocht de Commissie om een studie en de indiening van passende voorstellen in verband met artikel 5, lid 4, bijlage I, afdeling A, en artikel 45, lid 1, van het statuut, teneinde in de functiegroep assistenten verantwoordelijkheid en rang duidelijk aan elkaar te koppelen en ervoor te zorgen dat er bij het vergelijkend onderzoek van de verdiensten in het kader van bevordering een grotere klemtoon wordt gelegd op het niveau van verantwoordelijkheid.

    (11) Gelet op dit verzoek is het passend om de bevordering tot een hogere rang te doen afhangen van de uitvoering van taken waarvan het belang rechtvaardigt dat de ambtenaar in die hogere rang wordt benoemd.

    (12) De loopbaan in de functiegroep AST moet zodanig worden geherstructureerd dat de hoogste rangen zullen worden voorbehouden aan een beperkt aantal ambtenaren die binnen deze functiegroep het hoogste niveau van verantwoordelijkheid dragen in verband met personeelsbeheer, uitvoering van de begroting of coördinatie.

    (13) Om de loopbaanstructuren in de huidige vakgebieden van de AST-personeelsleden nog verder op de verschillende niveaus van verantwoordelijkheid af te stemmen en de onontbeerlijke bijdrage tot de beperking van de administratieve uitgaven te leveren, moet er een nieuwe functiegroep „AST/SC” voor secretariaats- en kantoormedewerkers worden ingevoerd. De salarissen en de bevorderingspercentages garanderen dat het niveau van verantwoordelijkheid en dat van de bezoldigingen voldoende op elkaar zijn afgestemd. Op die manier zal het mogelijk zijn om een stabiel en breed Europees ambtenarenapparaat te behouden.

    (14) De in de instellingen toegepaste werktijden moeten worden afgestemd op de werktijden die gelden in bepaalde lidstaten van de Europese Unie, teneinde de inkrimping van het aantal personeelsleden in de instellingen te compenseren. De invoering van een minimum wekelijkse werktijd zal ervoor zorgen dat de personeelsleden van de instellingen het werk dat uit de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie voortvloeit kunnen uitvoeren. Tegelijkertijd is de harmonisering van de arbeidsvoorwaarden in de instellingen in het belang van de solidariteit tussen alle Europese ambtenaren.

    (15) Flexibele werktijdregelingen zijn een wezenlijk onderdeel van een moderne en efficiënte overheidsadministratie: zij maken gezinsvriendelijke arbeidsvoorwaarden mogelijk en garanderen een evenwicht tussen mannen en vrouwen in de instellingen. Daarom moet in het statuut een uitdrukkelijke verwijzing naar deze regelingen worden opgenomen.

    (16) De regels inzake het aantal jaarlijkse reisdagen en de jaarlijkse vergoeding van de reiskosten tussen de standplaats en de plaats van herkomst moeten worden gemoderniseerd en gerationaliseerd en aan de status van expatriate worden gekoppeld, zodat de toepassing van die regels eenvoudiger en transparanter verloopt. Het aantal jaarlijkse reisdagen moet met name tot maximum drie worden beperkt.

    (17) Ook de regels inzake de vergoeding van verhuiskosten moeten worden vereenvoudigd, zodat de toepassing van die regels zowel voor de administratie als voor de betrokken personeelsleden gemakkelijker wordt. Daarom moeten plafonds voor de kosten worden ingevoerd, waarin rekening wordt gehouden met de gezinssituatie van de ambtenaar of het andere personeelslid en met de gemiddelde kosten van een verhuizing en de daarbijhorende verzekering.

    (18) Sommige personeelsleden moeten frequent op dienstreis gaan naar de andere plaatsen waar hun instelling een zetel heeft. Momenteel houden de regels inzake dienstreizen niet doeltreffend rekening met die situatie. Deze regels moeten derhalve worden aangepast, om in die gevallen de verblijfkosten te vergoeden op basis van een forfaitair bedrag.

    (19) Het kader voor de aanwerving van arbeidscontractanten moet flexibeler worden. De instellingen van de Europese Unie moeten derhalve in staat worden gesteld om arbeidscontractanten aan te werven voor een maximumduur van zes jaar voor het uitvoeren van werkzaamheden onder het toezicht van ambtenaren of tijdelijke functionarissen. Hoewel de grote meerderheid van de ambtenaren nog steeds via algemene vergelijkende onderzoeken zal worden aangeworven, moeten de instellingen daarnaast de mogelijkheid krijgen om interne vergelijkende onderzoeken te organiseren, waaraan ook arbeidscontractanten kunnen deelnemen.

    (20) Er moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de nieuwe regels en maatregelen geleidelijk worden toegepast, terwijl de verworven rechten en legitieme verwachtingen van de personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingen van het statuut in dienst zijn getreden, worden geëerbiedigd.

    (21) Ten behoeve van vereenvoudiging en de samenhang van het personeelsbeleid moeten de regels die door de Commissie ter uitvoering van het statuut worden vastgesteld, van overeenkomstige toepassing zijn op de agentschappen. Omdat de agentschappen in een specifieke situatie verkeren, moeten zij echter het recht hebben om indien nodig de toestemming van de Commissie te vragen voor de vaststelling van uitvoeringsbepalingen die afwijken van die welke de Commissie heeft vastgesteld, of om de regels van de Commissie in het geheel niet toe te passen.

    (22) Het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een register invoeren en beheren van alle regels die zijn vastgesteld om aan het statuut uitvoering te geven. Dit register, dat door alle instellingen en agentschappen kan worden geraadpleegd, zal de transparantie verhogen en bevorderen dat het statuut op samenhangende wijze wordt toegepast.

    (23) Om de regels inzake de vaststelling van uitvoeringsbepalingen, die van interne en administratieve aard zijn, te harmoniseren en te verduidelijken, is het passend om de desbetreffende beslissingsbevoegdheid toe te kennen aan het tot aanstelling bevoegde gezag en het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezagsorgaan.

    (24) Omdat er bij de agentschappen veel tijdelijke functionarissen werken en er een samenhangend personeelsbeleid moet worden vastgesteld, is het noodzakelijk om een nieuwe categorie tijdelijke functionarissen in te voeren en daarvoor specifieke regels vast te stellen.

    (25) Om de in het statuut vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken, moet de bevoegdheid om handelingen in de zin van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen, aan de Commissie worden gedelegeerd, met name voor wat betreft bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden.

    (26) Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, gelijktijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:

    1. In artikel 1 quinquies, lid 3, worden de woorden „De instellingen” vervangen door „De als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    2. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) De leden 1 en 2 komen als volgt te luiden:

    „1. De ambten waarop dit statuut van toepassing is, zijn in functiegroepen ingedeeld naar gelang van de aard en het niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, te weten de functiegroep „administrateurs” (hierna „AD”), de functiegroep „assistenten” (hierna „AST”) en de functiegroep „secretariaats- en kantoormedewerkers” (hierna „AST/SC”).

    2. De functiegroep AD omvat twaalf rangen, die overeenkomen met leidinggevende functies, functies met een conceptueel of analytisch karakter en functies op taalkundig en wetenschappelijk gebied. De functiegroep AST omvat elf rangen, die overeenkomen met functies met een uitvoerend en technisch karakter. De functiegroep AST/SC omvat zes rangen, die overeenkomen met secretariaats- en kantoorfuncties.”;

    (b) In lid 3, onder a), worden na de woorden „in functiegroep AST” de woorden „en de functiegroep AST/SC” ingevoegd;

    (c) Lid 4 komt als volgt te luiden:

    „4. In bijlage I, afdeling A, is een overzicht van de verschillende standaardfuncties opgenomen. Het tot aanstelling gevoegde gezag van elke instelling kan op basis van dit overzicht en na overleg met het comité voor het statuut, de bij iedere standaardfunctie behorende taken en bevoegdheden vaststellen.

    3. Artikel 6 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 6

    1. Het aantal ambten per rang en functiegroep is vastgesteld in de lijst van het aantal ambten die voor elke instelling aan de desbetreffende afdeling van de begroting is gehecht.

    De lijst van het aantal ambten van elke instelling weerspiegelt de verplichtingen die in het meerjarig financieel kader en in het interinstitutioneel akkoord over de uitvoering daarvan zijn opgenomen.

    2. Onverminderd het beginsel van bevordering op grond van verdienste zoals neergelegd in artikel 45, garandeert de lijst van het aantal ambten dat voor elke instelling het aantal vacatures in elke rang op 1 januari van elk jaar gelijk is aan het aantal ambtenaren in actieve dienst die zich op 1 januari van het jaar daarvoor in de lagere rang bevonden, vermenigvuldigd met de in bijlage I, afdeling B, voor die rang vastgestelde percentages. Deze percentages gelden als gemiddelde over een periode van vijf jaar, ingaande op 1 januari 2013.

    3. De in bijlage I, afdeling B, vastgestelde percentages worden na afloop van een periode van vijf jaar die op 1 januari 2013 aanvangt, aan de hand van een verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad en van een voorstel van de Commissie opnieuw bekeken.

    Het Europees Parlement en de Raad nemen een besluit overeenkomstig artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    4. Na afloop van dezelfde periode van vijf jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van de bepalingen in verband met de functiegroep AST/SC en de in artikel 30 van bijlage XIII vastgestelde overgangsbepalingen, waarbij zij rekening houdt met de ontwikkeling van de behoefte binnen alle instellingen aan personeelsleden die secretariaats- en kantoorwerkzaamheden uitvoeren en de ontwikkeling van de vaste en tijdelijke ambten in de functiegroep AST en van het aantal arbeidscontractanten in functiegroep II.”;

    4. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) Lid 1 komt als volgt te luiden:

    „1. Onverminderd lid 1 bis, worden er bij elke instelling opgericht:

    – een personeelscomité, zo nodig verdeeld in afdelingen voor elke standplaats van het personeel;

    – één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire commissies;

    – één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer tuchtraden;

    – één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire raadgevende commissies voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt;

    – zo nodig een beoordelingscomité;

    – een invaliditeitscommissie.

    Zij vervullen de taken die hun door dit statuut zijn toebedeeld.”;

    (b) Lid 1 bis komt als volgt te luiden:

    „Voor de toepassing van sommige bepalingen van dit statuut kan bij twee of meer instellingen een gemeenschappelijke paritaire commissie worden opgericht. De andere in lid 1 genoemde commissies en comités en de tuchtraad kunnen door twee of meer agentschappen als gemeenschappelijke organen worden opgericht.”;

    (c) In lid 2 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

    „De agentschappen kunnen afwijken van de bepalingen van artikel 1 van bijlage II inzake het lidmaatschap van de personeelscomités, teneinde rekening te houden met de samenstelling van hun personeel. De agentschappen kunnen besluiten om geen plaatsvervangende leden aan te wijzen voor de in artikel 2 van bijlage II bedoelde paritaire commissie of commissies.”;

    5. In artikel 10, eerste alinea, worden in de tweede zin de woorden „de instellingen” vervangen door „de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    6. In artikel 18 komt lid 1 als volgt te luiden:

    „1. Alle rechten die verband houden met hetgeen door de ambtenaar in de uitoefening van zijn functie is verricht, vallen toe aan de Europese Unie, of aan de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wanneer deze verrichtingen met haar activiteiten verband houden. De Unie of, in voorkomend geval, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie kan vorderen dat de auteursrechten ten aanzien van deze activiteiten aan haar worden overgedragen.”;

    7. In artikel 26 bis worden de woorden „de instelling” vervangen door „het tot aanstelling bevoegde gezag van de instelling”;

    8. Artikel 27 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 27

    De aanwerving is erop gericht de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie zijn aangeworven met inachtneming van een zo breed mogelijke geografische spreiding. Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat.

    Op grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Unie kan elke instelling corrigerende maatregelen treffen, wanneer een langdurige en aanzienlijke onevenwichtigheid tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt vastgesteld, die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is. Deze corrigerende maatregelen mogen er nooit toe leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd. Voordat dergelijke corrigerende maatregelen worden getroffen, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag van de betrokken instelling voor dit lid algemene uitvoeringsbepalingen vast overeenkomstig artikel 110.

    Na een periode van vijf jaar die op 1 januari 2013 aanvangt, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van de voorgaande alinea.”;

    9. In artikel 29 wordt aan lid 1 de volgende alinea toegevoegd:

    „Zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat de grote meerderheid van de ambtenaren op basis van algemene vergelijkende onderzoeken wordt aangeworven, kan het tot aanstelling bevoegde gezag in afwijking van punt b) besluiten om een vergelijkend onderzoek binnen de instelling te organiseren, dat ook openstaat voor de arbeidscontractanten in de zin van de artikelen 3 bis en 3 ter van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.”;

    10. In artikel 31, lid 2, komt de eerste zin als volgt te luiden:

    „Onverminderd artikel 29, lid 2, kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rang SC 1, in de rangen AST 1 tot en met AST 4 of in de rangen AD 5 tot en met AD 8.”;

    11. In artikel 32, derde alinea, worden de woorden „de instelling” vervangen door „het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling”;

    12. In artikel 37, punt b), worden bij het tweede streepje de woorden „de instellingen” vervangen door „de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    13. Artikel 42 bis wordt als volgt gewijzigd:

    (d) In de eerste alinea worden in de tweede zin de woorden „de instellingen” vervangen door „het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling”;

    (e) In de derde alinea wordt het woord „aanpassingscoëfficiënten” vervangen door „coëfficiënten voor de actualisering”;

    14. Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In de eerste alinea worden in de eerste zin de woorden „elke instelling” vervangen door „het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling”;

    (b) In de eerste alinea worden in de tweede zin de woorden „Elke instelling” vervangen door „Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling”;

    15. Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In lid 1 wordt na de tweede zin de volgende zin ingevoegd:

    „Tenzij de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, vastgestelde procedure wordt toegepast, kunnen ambtenaren alleen worden bevorderd indien zij een ambt bekleden dat overeenstemt met één van de standaardfuncties die in bijlage I, afdeling A, bij de eerstvolgende hogere rang is vermeld.”;

    (b) In lid 2 worden in de eerste zin de woorden „artikel 55 van het Verdrag betreffende de Europese Unie” vervangen door „artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie”;

    (c) In lid 2 worden in de tweede zin de woorden „De instellingen” vervangen door „De als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    16. In artikel 45 bis, lid 5, worden de woorden „De instellingen stellen” vervangen door „Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt”;

    17. In artikel 48, derde alinea, worden de woorden „de functiegroep AST” vervangen door „van de functiegroepen AST en AST/SC”;

    18. In artikel 50, laatste alinea, worden de woorden „55 jaar” vervangen door „58 jaar”;

    19. Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In lid 1 worden in de eerste zin de woorden „Iedere instelling” vervangen door „Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling”;

    (b) In lid 6, eerste alinea, worden in de eerste en in de laatste zin de woorden „rang 1” vervangen door „rang AST 1”;

    20. In artikel 52 komt punt b) als volgt te luiden:

    „b) hetzij op zijn verzoek op de laatste dag van de in dit verzoek genoemde maand, wanneer hij tussen de 58 en 65 jaar oud is en voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een onmiddellijk ingaand pensioen overeenkomstig artikel 9 van bijlage VIII. Artikel 48, tweede alinea, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

    De ambtenaar kan echter op eigen verzoek en op voorwaarde dat het tot aanstelling bevoegde gezag van oordeel is dat het verzoek in het belang van de dienst is, doorwerken tot de leeftijd van 67 jaar, in welk geval hij automatisch op de laatste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, op pensioen zal worden gesteld”;

    21. Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) De alinea's worden genummerd;

    (b) In lid 2 komt de eerste zin als volgt te luiden:

    „De normale arbeidsduur bedraagt 40 tot 42 uur per week, overeenkomstig een door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld rooster.”;

    (c) In lid 3 worden in de tweede zin de woorden „De instelling” vervangen door „Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling” en de woorden „zij haar personeelscomité” door „het zijn personeelscomité”;

    (d) Het volgende lid wordt toegevoegd:

    „4. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan flexibele werktijdregelingen invoeren. De ambtenaren op wie de bepalingen van artikel 44, tweede alinea, van toepassing zijn, beheren hun werktijd zonder op dergelijke regelingen een beroep te doen.”;

    22. Artikel 55 bis wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In lid 2, eerste alinea, komt punt e) als volgt te luiden:

    „e) gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioenleeftijd, doch niet vóór de leeftijd van 58 jaar.”;

    (b) In lid 2 worden in de tweede alinea de woorden „of vanaf de leeftijd van 55 jaar” vervangen door „of gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioenleeftijd, doch niet vóór de leeftijd van 58 jaar”;

    23. In artikel 56 komt de derde alinea als volgt te luiden:

    „De door ambtenaren in de rangen SC 1 tot en met SC 6 en de rangen AST 1 tot en met AST 4 verrichte overuren geven, overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI, recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie in vrije tijd te verlenen in de maand volgende op die waarin de overuren werden verricht, op beloning.”;

    24. In artikel 56 bis en in artikel 56 ter komt de tweede alinea als volgt te luiden:

    „Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van deze toeslagen vast.”;

    25. In artikel 56 quater komt de tweede alinea als volgt te luiden:

    „Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de bijzondere toeslagen vast.”;

    26. In artikel 57, eerste alinea, worden de woorden „de instellingen” vervangen door „de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    27. In artikel 61 worden de woorden „de instellingen” vervangen door „de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    28. Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) De tweede alinea komt als volgt te luiden:

    „De bezoldiging, uitbetaald in een andere valuta dan de euro, wordt berekend op basis van de wisselkoersen die gebruikt worden voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie op 1 juli van dat jaar.”;

    (b) De derde alinea komt als volgt te luiden:

    „De wisselkoersen worden jaarlijks met terugwerkende kracht geactualiseerd bij de jaarlijkse actualisering van het bezoldigingspeil waarin artikel 65 voorziet.”;

    (c) De vierde alinea wordt geschrapt;

    29. Artikel 64 komt als volgt te luiden:

    „Op de bezoldiging van de ambtenaar, uitgedrukt in euro, wordt, na aftrek van de verplichte inhoudingen genoemd in dit statuut of in de ter toepassing daarvan vastgestelde verordeningen, een aanpassingscoëfficiënt van meer dan, minder dan of gelijk aan 100 % toegepast, naar gelang van de levensomstandigheden in de verschillende plaatsen van tewerkstelling.

    De aanpassingscoëfficiënten worden jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. De geactualiseerde waarden worden door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling binnen twee weken na de actualisering bekendgemaakt, teneinde het personeel van de instelling daarvan in kennis te stellen.”;

    30. Artikel 65 komt als volgt te luiden:

    „1. Het bezoldigingspeil van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie wordt jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. Deze actualisering vindt vóór het einde van elk jaar plaats in het licht van een verslag van de Commissie, op basis van statististische gegevens die door het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie zijn vastgesteld met instemming van de nationale diensten voor de statistiek van de lidstaten; de statistische gegevens weerspiegelen de stand per 1 juli in elk van de lidstaten.

    De bedragen in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, de artikelen 66 en 69, artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, artikel 3, leden 1 en 2, artikel 4, lid 1, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 1, van bijlage VII en artikel 8, lid 2, van bijlage XIII, de bedragen in het oude artikel 4 bis van bijlage VII die overeenkomstig artikel 18, lid 1, van bijlage XIII, moeten worden geactualiseerd, de bedragen in artikel 24, lid 3, artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, artikel 28 bis, lid 7, de artikelen 93 en 94, artikel 96, lid 3, tweede alinea, artikel 96, lid 7, de artikelen 133, 134 en 136 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, de bedragen in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad, en de coëfficiënt voor de bedragen in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad worden jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. De geactualiseerde bedragen worden door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling binnen twee weken na de actualisering bekendgemaakt, teneinde het personeel van de instelling daarvan in kennis te stellen.

    2. Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud worden de in lid 1 bedoelde bedragen en de in artikel 64 bedoelde aanpassingscoëfficiënten overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. De geactualiseerde bedragen en de aanpassingscoëfficiënten worden door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling binnen twee weken na de actualisering bekendgemaakt, teneinde het personeel van de instelling daarvan in kennis te stellen.”;

    31. Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) De inleidende zin komt als volgt te luiden:

    „Voor elke rang en salaristrap in de functiegroepen AD en AST wordt het maandelijkse basissalaris overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld:”;

    (b) Het volgende wordt toegevoegd:

    „Voor elke rang en salaristrap in de functiegroep AST/SC wordt het maandelijkse basissalaris overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld:

    || Salaristrap

    Rang || 1 || 2 || 3 || 4 || 5

    SC 6 || 3 844,31 || 4 005,85 || 4 174,78 || 4 290,31 || 4 349,59

    SC 5 || 3 397,73 || 3 540,50 || 3 689,28 || 3 791,92 || 3 844,31

    SC 4 || 3 003,02 || 3 129,21 || 3 260,71 || 3 351,42 || 3 397,73

    SC 3 || 2 654,17 || 2 765,70 || 2 881,92 || 2 962,10 || 3 003,02

    SC 2 || 2 345,84 || 2 444,41 || 2 547,14 || 2 617,99 || 2 654,17

    SC 1 || 2 160,45 || 2 251,24 || 2 313,87 || 2 345,84 ||

    ”;

    32. Artikel 66 bis wordt als volgt gewijzigd:

    (a) De leden 1 en 2 komen als volgt te luiden:

    „1. Teneinde rekening te houden met de toepassing van de methode voor de actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren, wordt er tijdelijk en voor een periode die aanvangt op 1 januari 2013 en afloopt op 31 december 2022, een maatregel ingevoerd, „solidariteitsheffing” genoemd, die, in afwijking van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad[1], van toepassing is op de door de Unie aan de ambtenaren in actieve dienst betaalde bezoldigingen.

    2. Deze solidariteitsheffing, die van toepassing is op de in lid 3 bedoelde heffingsgrondslag, bedraagt 6 %.”;

    (b) Lid 3 wordt als volgt gewijzigd: i) In de inleidende zin, in punt a), onder i), en in punt b) worden de woorden „speciale heffing” vervangen door „solidariteitsheffing”; ii) In punt a), onder ii), worden de woorden „rang 1, eerste salaristrap” vervangen door „rang AST 1, eerste salaristrap”;

    (c) In lid 4 worden de woorden „speciale heffing” vervangen door „solidariteitsheffing”;

    33. Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In lid 1, eerste alinea, eerste zin, en in lid 1, derde alinea, worden de woorden „de instellingen” vervangen door „de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    (b) In de leden 2 en 2 bis wordt het getal „63” vervangen door „65”;

    (c) In lid 2 ter worden de woorden „rang 1” vervangen door „rang AST 1”;

    34. In artikel 73, lid 1, worden de woorden „de instellingen” vervangen door „de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    35. In artikel 76 bis worden in de tweede zin de woorden „de instellingen” vervangen door „de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen”;

    36. In artikel 77, eerste alinea en vijfde alinea, in artikel 80, zesde alinea, en in artikel 81 bis, lid 1, onder d), wordt het getal „63” vervangen door „65”;

    37. In artikel 82 komt lid 2 als volgt te luiden:

    „2. Wanneer de bezoldigingen overeenkomstig artikel 65, lid 1, worden geactualiseerd, geldt deze actualisering ook voor de pensioenen.”;

    38. In artikel 83, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt.

    39. Artikel 83 bis wordt als volgt gewijzigd:

    (a) Lid 2 komt als volgt te luiden:

    „De agentschappen die geen subsidies uit de algemene begroting van de Europese Unie ontvangen, maken het totaalbedrag van de voor de financiering van de pensioenregeling noodzakelijke bijdragen aan die begroting over. De agentschappen die gedeeltelijk uit die begroting worden gefinancierd, betalen het deel van de werkgeversbijdragen dat overeenstemt met de verhouding tussen de ontvangsten van het agentschap zonder de subsidie uit de algemene begroting van de Europese Unie en zijn totale ontvangsten.”;

    (b) In lid 3 worden de woorden „de Raad” vervangen door „de Commissie” en het woord „hij” door „zij”;

    (c) Lid 4 komt als volgt te luiden:

    „4. De Commissie dient ieder jaar, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van bijlage XII, een bijgewerkte versie van de actuariële raming in. Wanneer daaruit blijkt dat het geldende bijdragepercentage met 0,25 procentpunt of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen, past de Commissie het bijdragepercentage overeenkomstig het bepaalde in bijlage XII aan.”;

    (d) Lid 5 komt als volgt te luiden:

    „5. Voor de toepassing van de leden 3 en 4 stelt de Commissie, na raadpleging van het comité voor het statuut, gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter.”;

    40. Titel VIII, „Bijzondere bepalingen voor de ambtenaren der wetenschappelijke en technische groepen der Unie”, wordt geschrapt;

    41. Artikel 110 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 110

    1. De algemene bepalingen ter uitvoering van dit statuut worden door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling vastgesteld na raadpleging van het personeelscomité en het comité voor het statuut.

    2. De door de Commissie vastgestelde bepalingen ter uitvoering van dit statuut, waaronder de in lid 1 bedoelde algemene uitvoeringsbepalingen, zijn van overeenkomstige toepassing op de agentschappen. De Commissie brengt te dien einde alle uitvoeringsbepalingen onmiddellijk na de vaststelling ervan ter kennis van de agentschappen.

    De uitvoeringsbepalingen treden bij de agentschappen in werking negen maanden na hun inwerkingtreding bij de Commissie of negen maanden na de datum waarop de Commissie de vaststelling van de betreffende uitvoeringsbepaling ter kennis van de agentschappen heeft gebracht, naargelang welke datum de laatste is. Onverminderd het voorgaande kan een agentschap besluiten dat deze uitvoeringsbepalingen op een vroegere datum in werking zullen treden.

    In afwijking van het voorgaande kan een agentschap vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn van negen maanden en na raadpleging van zijn personeelscomité, uitvoeringsbepalingen die verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, ter goedkeuring bij de Commissie indienen. Onder dezelfde voorwaarden kan een agentschap verzoeken dat de Commissie ermee instemt dat sommige van deze uitvoeringsbepalingen niet worden toegepast. In dat laatste geval kan de Commissie in plaats van het verzoek te aanvaarden of af te wijzen, van het agentschap verlangen dat het uitvoeringsvoorschriften die verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, bij haar ter goedkeuring indient.

    De in de vorige alinea's bedoelde periode van negen maanden wordt opgeschort vanaf de datum waarop het agentschap om de toestemming van de Commissie heeft verzocht, tot de datum waarop de Commissie haar standpunt heeft meegedeeld.

    Een agentschap kan ook, na raadpleging van zijn personeelscomité, uitvoeringsbepalingen ter goedkeuring bij de Commissie indienen die andere onderwerpen betreffen dan de uitvoeringsbepalingen die door de Commissie zijn vastgesteld.

    Voor de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen worden de agentschappen vertegenwoordigd door de raad van bestuur of door een gelijkwaardig orgaan dat in het besluit van de Europese Unie waarbij zij zijn opgericht, is aangewezen.

    3. Voor het aannemen van de in onderling overleg door de instellingen vast te stellen regelingen, worden de agentschappen niet met de instellingen gelijkgesteld. Niettemin moet de Commissie de agentschappen raadplegen alvorens dergelijke regelingen worden aangenomen.

    4. De bepalingen ter uitvoering van dit statuut, waaronder de in lid 1 bedoelde algemene uitvoeringsbepalingen, en de regelingen die in onderling overleg tussen de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen zijn vastgesteld, worden ter kennis van het personeel gebracht.

    5. De diensten van de instellingen en de agentschappen plegen regelmatig overleg met elkaar over de toepassing van dit statuut. Bij dit overleg zijn de agentschappen gezamenlijk vertegenwoordigd volgens de regels die zij daartoe in onderling overleg vaststellen.

    6. Het Hof van Justitie van de Europese Unie beheert een register van de bepalingen die door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling ter uitvoering van dit statuut worden vastgesteld, en van de bepalingen die de agentschappen volgens de in lid 2 beschreven procedure hebben vastgesteld in afwijking van de voorschriften die door de Commissie zijn vastgesteld. De instellingen en agentschappen hebben rechtstreeks toegang tot dit register en hebben het recht in hun eigen bepalingen wijzigingen aan te brengen. Om de drie jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de bepalingen die door elke instelling ter uitvoering van dit statuut zijn vastgesteld.”;

    42. Na artikel 110 worden de volgende artikelen ingevoegd:

    „Artikel 110 bis

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 110 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden en bepaalde aspecten van de uitvoering van de bepalingen inzake bezoldigingen en uitgaven.

    Artikel 110 ter

    1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2. De in de artikelen 56 bis, 56 ter, 56 quater en 83 bis van het statuut, artikel 13 van bijlage VII, artikel 13 van bijlage X en artikel 12 van bijlage XII bij het statuut en de artikelen 28 bis en 96 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde duur met ingang van 1 januari 2013.

    De in de artikelen 9 en 10 van bijlage XI bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van tien jaar met ingang van 1 januari 2013.

    3. De in de artikelen 56 bis, 56 ter, 56 quater en 83 bis van het statuut, artikel 13 van bijlage VII, artikel 13 van bijlage X, de artikelen 9 en 10 van bijlage XI en artikel 12 van bijlage XII bij het statuut en de artikelen 28 bis en 96 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    5. Een overeenkomstig de artikelen 56 bis, 56 ter, 56 quater en 83 bis van het statuut, artikel 13 van bijlage VII, artikel 13 van bijlage X, de artikelen 9 en 10 van bijlage XI en artikel 12 van bijlage XII bij het statuut en de artikelen 28 bis en 96 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.”;

    43. Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

    (a) Afdeling A wordt vervangen door:

    „A. Standaardfuncties in elk van de in artikel 5, lid 4, bedoelde functiegroepen

    1. Functiegroep AD

    Directeur-generaal || AD 16

    Directeur-generaal Directeur || AD 15

    Directeur Administrateur, die bv. werkzaam is als: Hoofd administratieve eenheid/ Adviseur Linguïstisch deskundige Economisch deskundige Juridisch deskundige Medisch deskundige Veterinair deskundige Wetenschappelijk deskundige Onderzoeksdeskundige Financieel deskundige Auditdeskundige || AD 14

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Hoofd administratieve eenheid/ Adviseur Linguïstisch deskundige Economisch deskundige Juridisch deskundige Medisch deskundige Veterinair deskundige Wetenschappelijk deskundige Onderzoeksdeskundige Financieel deskundige Auditdeskundige || AD 13

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Hoofd administratieve eenheid/ Hoofdvertaler Hoofdtolk Hoofdeconoom Hoofdjurist Raadgevend hoofdarts Veterinair hoofdinspecteur Wetenschappelijk hoofdambtenaar Hoofdonderzoeker Financieel hoofdambtenaar Audithoofdambtenaar || AD 12

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Hoofd administratieve eenheid/ Hoofdvertaler Hoofdtolk Hoofdeconoom Hoofdjurist Raadgevend hoofdarts Veterinair hoofdinspecteur Wetenschappelijk hoofdambtenaar Hoofdonderzoeker Financieel hoofdambtenaar Audithoofdambtenaar || AD 11

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Hoofd administratieve eenheid/ Senior vertaler Senior tolk Senior econoom Senior jurist Senior raadgevend arts Senior veterinair inspecteur Senior wetenschapper Senior onderzoeker Senior financieel ambtenaar Senior auditambtenaar || AD 10

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Hoofd administratieve eenheid/ Senior vertaler Senior tolk Senior econoom Senior jurist Senior raadgevend arts Senior veterinair inspecteur Senior wetenschapper Senior onderzoeker Senior financieel ambtenaar Senior auditambtenaar || AD 9

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Vertaler Tolk Econoom Jurist Raadgevend arts Veterinair inspecteur Wetenschapper Onderzoeker Financieel ambtenaar Auditambtenaar || AD 8

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Vertaler Tolk Econoom Jurist Raadgevend arts Veterinair inspecteur Wetenschapper Onderzoeker Financieel ambtenaar Auditambtenaar || AD 7

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Junior vertaler Junior tolk Junior econoom Junior jurist Junior raadgevend arts Junior veterinair inspecteur Junior wetenschapper Junior onderzoeker Junior financieel ambtenaar Junior auditambtenaar || AD 6

    Administrateur, die bv. werkzaam is als: Junior vertaler Junior tolk Junior econoom Junior jurist Junior raadgevend arts Junior veterinair inspecteur Junior wetenschapper Junior onderzoeker Junior financieel ambtenaar Junior auditambtenaar || AD 5

    2. Functiegroep AST

    Senior assistent[2] Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een hoge mate van autonomie vereisen met een grote verantwoordelijkheid voor personeelsbeheer, uitvoering van begroting of politieke coördinatie || AST 10 – AST 11

    Assistent[3] Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een zekere mate van autonomie vereisen, met name wat de uitvoering betreft van de voorschriften en regelgeving of algemene instructies, of als persoonlijk assistent van een lid van een instelling, van de kabinetschef van een lid of van een (adjunct‑)directeur-generaal of een gelijkwaardige senior manager || AST 1 – AST 9

    3. Functiegroep AST/SC

    Secretariaatsmedewerker/Kantoormedewerker Uitvoering van kantoor- en secretariaatswerkzaamheden, kantoorbeheer en andere gelijkwaardige taken die een zekere mate van autonomie vereisen[4] || SC 1 – SC 6

    (b) Afdeling B wordt als volgt gewijzigd:

    (i) Na de titel wordt het volgende ingevoegd:

    „1. Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen in de functiegroepen AST en AD:”;

    (ii) In punt 1 wordt de vermelding „20 %” die in de tabel voor rang 9 van de functiegroep AST is opgenomen, vervangen door „8 %”;

    (iii) Het volgende wordt toegevoegd:

    „2. Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen in de functiegroep AST/SC:”;

    || Rang || Secretariaatsmedewerkers/Kantoormedewerkers

    || SC 6 || -

    || SC 5 || 12 %

    || SC 4 || 15 %

    || SC 3 || 17 %

    || SC 2 || 20 %

    || SC 1 || 25 %

    44. Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In artikel 1, eerste alinea, worden in de tweede zin de woorden „De instelling” vervangen door „Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling”;

    (b) In artikel 1, tweede alinea, worden in de tweede zin de woorden „De instelling” vervangen door „Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling”;

    (c) In artikel 1, vierde alinea, worden de woorden „de twee functiegroepen” vervangen door „de drie functiegroepen”;

    (d) In artikel 2, tweede alinea, worden bij het eerste streepje de woorden „, derde alinea,” geschrapt;

    45. Het enig artikel van bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In lid 1, tweede alinea, en lid 4, vierde alinea, wordt het getal „63” vervangen door „65”;

    (b) In lid 1 wordt de derde alinea geschrapt;

    46. In bijlage IV bis worden in artikel 4, eerste alinea, de woorden „de ambtenaar die ouder is dan 55 jaar en toestemming heeft gekregen om bij wijze van voorbereiding op zijn pensioen halftijds te werken” vervangen door „de ambtenaar die overeenkomstig artikel 55 bis, lid 2, onder e), van het statuut toestemming heeft gekregen om halftijds te werken”;

    47. In bijlage V komt artikel 7 als volgt te luiden:

    „Artikel 7

    Het vakantieverlof van ambtenaren die recht hebben op de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland, wordt verlengd met een aantal reisdagen, berekend op basis van de geografische afstand tussen de standplaats en de plaats van herkomst, volgens onderstaande regels:

    – 250 tot 600 km: één reisdag;

    – 601 tot 1 200 km: twee reisdagen;

    – meer dan 1 200 km: drie reisdagen.

    Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten is gelegen. Is de standplaats buiten dat grondgebied gelegen, dan worden de reisdagen naar gelang van de behoeften vastgesteld bij bijzonder besluit.

    In geval van buitengewoon verlof als bedoeld in afdeling 2 worden, naar gelang van de behoeften, de eventuele reisdagen bij bijzonder besluit vastgesteld.”;

    48. Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In artikel 1 komt de inleidende zin als volgt te luiden:

    „Binnen de in artikel 56 van het statuut vastgestelde grenzen geeft overwerk, verricht door ambtenaren van de rangen SC 1 tot en met SC 6 of de rangen AST 1 tot en met AST 4, recht op compensatie in vrije tijd of beloning volgens onderstaande regels:”;

    (b) Artikel 3 komt als volgt te luiden:

    „In afwijking van de voorgaande bepalingen kan overwerk, verricht door bepaalde groepen ambtenaren van de rangen SC 1 tot en met SC 6 en de rangen AST 1 tot en met AST 4, die onder bijzondere omstandigheden werkzaam zijn, worden beloond met een vaste toelage; het tot aanstelling bevoegde gezag bepaalt, na raadpleging van de paritaire commissie, het bedrag van deze toelage en de omstandigheden waaronder zij wordt toegekend.”;

    49. Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In artikel 1, lid 3, worden de woorden „rang 3” vervangen door „rang AST 3”;

    (b) Artikel 7 komt als volgt te luiden:

    „1. De ambtenaar heeft recht op betaling van een forfaitair bedrag voor reiskosten, voor zichzelf, zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste, die daadwerkelijk met hem samenwonen:

    (a) bij zijn indiensttreding en wel van de plaats van aanwerving naar de standplaats;

    (b) bij beëindiging van de dienst in de zin van artikel 47 van het statuut, van de standplaats naar de plaats van herkomst zoals deze in lid 3 wordt omschreven;

    (c) bij overplaatsing die een verandering van standplaats met zich brengt.

    Bij overlijden van de ambtenaar hebben zijn overlevende echtgenoot en de personen te zijnen laste naar dezelfde maatstaven recht op betaling van een forfaitair bedrag.

    De reiskosten voor kinderen die gedurende het volledige kalenderjaar jonger zijn dan twee jaar, worden niet vergoed.

    2. Het forfaitair bedrag is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen.

    De kilometervergoeding bedraagt:

    0 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 0 tot en met 200 km

    0,1895 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 201 tot en met 1 000 km

    0,3158 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 1 001 tot en met 2 000 km

    0,1895 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 2 001 tot en met 3 000 km

    0,0631 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 3 001 tot en met 4 000 km

    0,0305 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 4 001 tot en met 10 000 km

    0 euro per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan || 10 000 km

    Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

    – 94,74 euro als de geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen tussen 600 en 1 200 km ligt;

    – 189,46 euro als de geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen meer dan 1 200 km bedraagt.

    De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden elk jaar op dezelfde wijze geactualiseerd als de bezoldigingen.

    2 bis. In afwijking van lid 2 kunnen de reiskosten bij een overplaatsing met een verandering van standplaats binnen het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie naar een standplaats buiten dat grondgebied of een overplaatsing met een verandering van standplaats buiten deze gebieden, worden vergoed met een forfaitair bedrag berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in de klasse die onmiddellijk boven economy class ligt.

    3. De plaats van herkomst van de ambtenaar wordt bij zijn indiensttreding vastgesteld; hierbij wordt rekening gehouden met de plaats van aanwerving of, op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek, met de plaats die het centrum van zijn belangen vormt. Deze vaststelling kan later, gedurende de tijd waarin de ambtenaar in dienst is, of ter gelegenheid van zijn vertrek, bij bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden herzien. Zolang de ambtenaar in dienst is, kan dit besluit echter slechts bij uitzondering worden genomen na overlegging van bewijsstukken die zijn verzoek deugdelijk staven.

    Deze herziening mag echter niet leiden tot verplaatsing van het centrum van de belangen van de ambtenaar van een plaats binnen naar een plaats buiten het grondgebied van de lidstaten van de Unie, de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie.”;

    (c) Artikel 8 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 8

    „1. De ambtenaar die recht heeft op de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland, heeft binnen de in lid 2 gestelde grens voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op betaling van een forfaitair bedrag voor de reiskosten van zijn standplaats naar zijn plaats van herkomst in de zin van artikel 7.

    Wanneer beide echtgenoten ambtenaar van de Europese Unie zijn heeft ieder van hen recht op betaling van het forfaitair bedrag voor de reiskosten voor hemzelf en voor de ten laste komende personen, volgens bovenstaande bepalingen; voor elke ten laste komende persoon wordt slechts éénmaal betaald. Voor de ten laste komende kinderen wordt de betaling overeenkomstig het verzoek van de echtgenoten vastgesteld op basis van de plaats van herkomst van een van beide echtgenoten.

    Wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in het huwelijk treedt en daardoor het recht op de kostwinnerstoelage verkrijgt, worden de voor de echtgenoot verschuldigde reiskosten berekend naar rato van de tijd tussen de huwelijksdag en het einde van het lopende jaar.

    Wanneer zich, na uitbetaling van de desbetreffende bedragen, een wijziging in de samenstelling van het gezin voordoet waardoor de berekeningsgrondslag verandert, is de ambtenaar niet tot terugbetaling verplicht.

    De reiskosten voor kinderen die gedurende het volledige kalenderjaar jonger zijn dan twee jaar, worden niet vergoed.

    2. Het forfaitair bedrag is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de standplaats van de ambtenaar en zijn plaats van herkomst.

    Wanneer de plaats van herkomst in de zin van artikel 7 gelegen is buiten het grondgebied van de lidstaten van de Unie en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, wordt het forfaitair bedrag gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de standplaats van de ambtenaar en de hoofdstad van de lidstaat waarvan hij een onderdaan is. Ambtenaren van wie de plaats van herkomst is gelegen buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassocatie, en die geen onderdaan zijn van een van de lidstaten, hebben geen recht op betaling van het forfaitair bedrag.

    De kilometervergoeding bedraagt:

    0 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 0 tot en met 200 km

    0,3790 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 201 tot en met 1 000 km

    0,6316 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 1 001 tot en met 2 000 km

    0,3790 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 2 001 tot en met 3 000 km

    0,1262 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 3 001 tot en met 4 000 km

    0,0609 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen || 4 001 tot en met 10 000 km

    0 euro per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan || 10 000 km

    Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

    – 189,48 euro als de geografische afstand tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 600 en 1 200 km bedraagt;

    – 378,93 euro als de geografische afstand tussen de standplaats en de plaats van herkomst meer dan 1 200 km bedraagt.

    De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden elk jaar in dezelfde verhouding geactualiseerd als de bezoldigingen.

    3. De ambtenaar wiens dienst tijdens een kalenderjaar anders dan door overlijden eindigt of aan wie om redenen van persoonlijke aard gedurende een deel van het jaar verlof wordt verleend, heeft, indien hij in dat jaar minder dan negen maanden in actieve dienst van een instelling van de Europese Unie is geweest, slechts recht op een deel van het in de leden 1 en 2 bedoelde forfaitaire bedrag, berekend naar rato van de in actieve dienst doorgebrachte tijd.

    4. Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten is gelegen. De ambtenaar van wie de standplaats buiten dat grondgebied is gelegen, heeft, voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten naar zijn plaats van herkomst of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voorzover deze de kosten van een reis naar de plaats van herkomst niet overschrijden. Wanneer de echtgenoot en de in de zin van artikel 2, lid 2, ten laste komende personen evenwel niet met de ambtenaar in de standplaats samenwonen, hebben zij eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten van de plaats van herkomst naar de standplaats of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voorzover deze de kosten van een reis van de plaats van herkomst naar de standplaats niet overschrijden.

    Deze reiskosten worden vergoed met een forfaitair bedrag berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in de klasse die onmiddellijk boven economy class ligt.”;

    (d) Artikel 9 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 9

    1. Aan de ambtenaar die bij indiensttreding of bij een latere verandering van standplaats tijdens de dienst verplicht is van woonplaats te veranderen teneinde de bepalingen van artikel 20 van het statuut na te leven, en die geen vergoeding van dezelfde kosten uit andere bron mocht genieten, worden de kosten van verhuizing van zijn persoonlijke inboedel, met inbegrip van verzekeringskosten ter dekking van eenvoudig risico (breuk, diefstal, brand), binnen de grenzen van de plafonds voor de kosten vergoed.

    Bij de vaststelling van de plafonds is rekening gehouden met de gezinssituatie van de ambtenaar op het ogenblik van de verhuizing en de gemiddelde verhuis- en bijbehorende verzekeringskosten.

    Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt in verband met dit lid algemene uitvoeringsbepalingen vast.

    2. Bij beëindiging van de dienst of bij overlijden van een ambtenaar worden de verhuiskosten van de standplaats naar zijn plaats van herkomst binnen de in lid 1 vastgestelde grenzen vergoed. Indien de overleden ambtenaar ongehuwd was, worden deze kosten aan zijn rechtverkrijgenden vergoed.

    3. De ambtenaar in vaste dienst moet binnen één jaar na het verstrijken van de proeftijd verhuizen. Bij beëindiging van de dienst moet de verhuizing plaatsvinden binnen drie jaar als bepaald in artikel 6, lid 4, tweede alinea. Als de verhuizing na het verstrijken van deze termijnen plaatsvindt, kunnen de kosten slechts in uitzonderingsgevallen en krachtens bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden vergoed.”.

    (e) Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

    (i) Lid 3 komt als volgt te luiden:

    „3. De Commissie herziet om de twee jaar de in lid 2, onder a), vermelde tarieven. Deze herziening is gebaseerd op een verslag over de prijzen van hotels, restaurants en cateringdiensten, waarbij de indices voor de ontwikkeling van deze prijzen in aanmerking worden genomen. Voor deze herziening treedt de Commissie op door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter van het statuut.”;

    (ii) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

    „4. In afwijking van lid 1 kunnen de verblijfkosten van ambtenaren tijdens dienstreizen naar de andere plaatsen van de zetels van hun instelling, die in Protocol Nr. 6 bij het Verdrag zijn vastgesteld, worden vergoed op basis van een forfaitair bedrag dat het voor de betrokken lidstaten vastgestelde maximum niet overschrijdt.”;

    (f) In artikel 13 bis worden de woorden „diverse instellingen” vervangen door „als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de diverse instellingen”;

    (g) Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

    (i) In lid 1 worden de woorden „op de plaats” vervangen door „via een bank binnen de Europese Unie”;

    (ii) In lid 2 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

    „De ambtenaar kan verzoeken om een bijzondere regelmatige overmaking van een deel van zijn bezoldiging, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in een regeling die de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van elke instelling, na raadpleging van het comité voor het statuut, in gemeenschappelijk overleg vaststellen.”;

    (iii) In lid 3 worden in de eerste zin na het woord „geschieden” de woorden „in de valuta van de betrokken lidstaat” ingevoegd;

    (iv) In lid 4 worden in de eerste zin na de woorden „over te maken” de woorden „in de plaatselijke valuta” ingevoegd;

    50. Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In artikel 5 wordt het getal „63” vervangen door „65”;

    (b) In artikel 6 worden de woorden „in rang 1, eerste salaristrap” vervangen door „in rang AST 1, eerste salaristrap”;

    (c) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

    (i) Het getal „63” wordt vervangen door „65”;

    (ii) In lid 1 wordt in punt b) het getal „55” vervangen door „58”;

    (iii) Lid 2 komt als volgt te luiden:

    „Het tot aanstelling bevoegde gezag kan in het belang van de dienst aan de hand van door middel van algemene uitvoeringsbepalingen vastgestelde objectieve criteria en transparante procedures besluiten voornoemde mindering niet toe te passen bij de betrokken ambtenaren. Het totale aantal ambtenaren en tijdelijke functionarissen die zonder pensioenvermindering met pensioen gaan mag niet meer bedragen dan 5 % van de ambtenaren in alle instellingen die het voorafgaande jaar met pensioen zijn gegaan. Dit percentage kan jaarlijks variëren van 4 % tot 6 %, mits het maximum gedurende twee jaar niet meer dan 5 % bedraagt en begrotingsneutraliteit gewaarborgd is.”;

    (d) In artikel 11, lid 2, worden in de tweede alinea de woorden „de instelling” vervangen door „het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling”;

    (e) In artikel 12 wordt in de leden 1 en 2 het getal „63” vervangen door „65”;

    (f) In de artikelen 15 en 18 bis wordt het getal „63” vervangen door „65”;

    (g) In artikel 27, tweede alinea, wordt het woord „aangepast” vervangen door „geactualiseerd”;

    (h) Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

    (i) In de derde alinea worden de woorden „lidstaat waar zij hun verblijfplaats hebben” vervangen door „Europese Unie”;

    (ii) In de vierde alinea worden in de eerste zin na het woord „bank” de woorden „in de Europese Unie of” ingevoegd;

    (iii) In de vierde alinea worden in de tweede zin de woorden „in euro” en de woorden „via een bank in het land van vestiging van de zetel van de instelling, dan wel” geschrapt;

    51. Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In artikel 2, lid 3, worden de woorden „De instellingen stellen” vervangen door „Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt”;

    (b) In artikel 5, lid 1, komt de eerste zin als volgt te luiden:

    „In elke instelling wordt een tuchtraad, hierna „de raad” genoemd, ingesteld, tenzij twee of meer agentschappen besluiten overeenkomstig artikel 9, lid 1 bis, van het statuut een gemeenschappelijke raad in te stellen.”;

    (c) Artikel 30 komt als volgt te luiden:

    „Onverminderd artikel 2, lid 3, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling als het dat nodig acht, na raadpleging van het personeelscomité de bepalingen voor de uitvoering van deze bijlage vast.”;

    52. Bijlage X wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In artikel 11 wordt in de eerste zin het woord „België” vervangen door „de Europese Unie”;

    (b) Artikel 13 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 13

    Teneinde de ambtenaren ongeacht hun standplaats zoveel mogelijk een gelijkwaardige koopkracht te waarborgen, stelt de Commissie eenmaal per jaar de in artikel 12 bedoelde aanpassingscoëfficiënt vast. De Commissie treedt op door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter van het statuut.

    Indien de aan de hand van de aanpassingscoëfficiënt en de desbetreffende wisselkoers gemeten wijziging van de kosten van levensonderhoud evenwel sinds de laatste aanpassing voor een bepaald land meer dan 5 % blijkt te bedragen, neemt de Commissie maatregelen tot tussentijdse aanpassing van die coëfficiënt volgens de in de eerste alinea genoemde procedure.”;

    53. Bijlage XI komt als volgt te luiden:

    „Bijlage XI

    Wijze van toepassing van de artikelen 64 en 65 van het statuut

    HOOFDSTUK 1

    JAARLIJKSE ACTUALISERING VAN HET BEZOLDIGINGSPEIL (ARTIKEL 65, LID 1, VAN HET STATUUT)

    Afdeling 1

    Elementen van de jaarlijkse actualiseringen

    Artikel 1

    1.       Verslag van het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat)

    Ten behoeve van de actualisering als bedoeld in artikel 65, lid 1, van het statuut stelt Eurostat jaarlijks vóór het einde van de maand oktober een verslag op over de nominale ontwikkeling van de salarissen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten en de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in de lidstaten.

    2.       Europees indexcijfer van de consumentenprijzen

    (a) Eurostat maakt gebruik van het Europees indexcijfer van de consumentenprijzen om de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in de Europese Unie te meten.

    (b) Bij het vaststellen van dit indexcijfer wordt rekening gehouden met de ontwikkeling die tussen de maand juni van het voorafgaande jaar en de maand juni van het lopende jaar is geconstateerd.

    3.       Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in de lidstaten

    (a) Eurostat berekent de economische pariteiten die de gelijkwaardigheid in koopkracht voor de salarissen en de pensioenen van de ambtenaren vaststellen. De economische pariteiten hebben betrekking op de maand juni van elk jaar.

    (b) Op 1 januari 2013 is de economische pariteit voor elk land of elke standplaats de koopkrachtpariteit die op 1 juli 2012 door Eurostat is vastgesteld voor de salarissen en de pensioenen. De economische pariteit wordt jaarlijks geactualiseerd volgens de verhouding tussen de inflatie in het betrokken land en het Europees indexcijfer van de consumentenprijzen.

    (c) Voor België en Luxemburg wordt er echter één gezamenlijke economische pariteit berekend. Te dien einde wordt de inflatie in die landen gewogen volgens de verdeling van het personeel dat in die landen werkt. Op 1 januari 2013 wordt de koopkrachtpariteit voor België en Luxemburg vastgesteld op 1.

    (d) De economische pariteiten worden zodanig berekend dat elke wezenlijke post ten minste twee maal per jaar kan worden geactualiseerd.

    (e) Vóór 1 juli 2017 legt de Commissie op basis van de door Eurostat verzamelde gegevens het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de kosten van levensonderhoud van de ambtenaren van de Europese Unie in de niet in punt c) vermelde standplaatsen.

    4.       Ontwikkeling van de bezoldigingen van nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten

    (a) Eurostat stelt aan de hand van de gegevens die vóór eind augustus door de betrokken nationale bureaus voor de statistiek zijn verstrekt, voor elke lidstaat salarisindicatoren vast welke de opwaartse of neerwaartse ontwikkeling van de nominale bezoldigingen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten tussen de maand juli van het voorafgaande jaar en de maand juli van het lopende jaar weergeven. De twee bezoldigingen moeten één twaalfde van alle op jaarbasis betaalde elementen bevatten.

    De vaststelling van de salarisindicatoren geschiedt in tweeërlei vorm:

    i) een indicator voor elk van de functiegroepen als gedefinieerd door Eurostat,

    ii) een gemiddelde indicator met een weging op basis van de omvang van het personeelsbestand van de nationale ambtenaren voor elke functiegroep.

    Voor de vaststelling van de globale salarisindicator voor de hele Europese Unie worden de uitkomsten per land gewogen met het met behulp van de koopkrachtpariteiten gemeten aandeel van het nationale bbp in het totaal van de Europese Unie, zoals dat aandeel is aangegeven in de meest recente statistieken die zijn gepubliceerd volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen.

    Elke van deze indicatoren wordt vastgesteld in nominale brutocijfers. Eurostat stelt voor elk van de referentielidstaten een definitie van brutobezoldiging vast na raadpleging van hun bureaus voor de statistiek.

    (b) Op verzoek van Eurostat verstrekken de nationale bureaus voor de statistiek aan Eurostat de aanvullende gegevens die het met het oog op de vaststelling van een salarisindicator die op een juiste wijze de ontwikkeling van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren meet, nodig acht.

    Indien Eurostat, na de nationale bureaus voor de statistiek opnieuw te hebben geraadpleegd, in de verkregen gegevens statistische onjuistheden ontdekt of constateert dat vaststelling van de indicatoren die op een statistisch juiste wijze de ontwikkeling van het nominale inkomen van de ambtenaren van een bepaalde lidstaat weergeven, niet mogelijk is, brengt het aan de Commissie verslag uit en verstrekt het deze instelling alle gegevens die zij nodig heeft om zich een oordeel te vormen.

    (c) Naast de salarisindicatoren berekent Eurostat passende controle‑indicatoren en stelt het deze vast.

    Eurostat geeft bij zijn verslag over de salarisindicatoren commentaar over de verschillen tussen deze indicatoren en de ontwikkeling van de hierboven genoemde controle-indicatoren.

    Artikel 2

    De Commissie stelt iedere drie jaar een omstandig verslag op over de behoeften van de instellingen op het gebied van aanwerving en legt dit verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Aan de hand van dat verslag dient de Commissie, in voorkomend geval, na raadpleging van de andere instellingen in het kader van het statuut, bij het Europees Parlement en de Raad voorstellen in die op alle ter zake dienende gegevens zijn gebaseerd.

    Afdeling 2

    Wijze van jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen

    Artikel 3

    1. Overeenkomstig artikel 65 van het statuut worden de bezoldigingen en de pensioenen op basis van de in afdeling 1 van deze bijlage opgenomen criteria vóór het einde van elk jaar met ingang van 1 juli geactualiseerd.

    2. De waarde van de actualisering is de globale waarde van de salarisindicatoren. De actualisering wordt op brutobasis vastgesteld en in een voor allen gelijk percentage uitgedrukt.

    3. De aldus vastgestelde actualisering van de bezoldigingen wordt verwerkt in de schaal van de basissalarissen die is opgenomen in artikel 66 van het statuut en in bijlage XIII bij het statuut en in de artikelen 20 en 93 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

    4. Voor de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 worden de in artikel 4 van die verordening bedoelde bedragen vermenigvuldigd met een factor bestaande uit:

    (a) de factor die uit de vorige actualisering voortvloeit, en

    (b) de factor van de actualisering van de bezoldigingen, bedoeld in lid 2.

    5. De aanpassingscoëfficiënten worden verkregen door de in artikel 1 van deze bijlage bedoelde economische pariteiten en de in artikel 63 van het statuut bedoelde wisselkoersen voor de desbetreffende landen aan elkaar te relateren. Zij zijn van toepassing op:

    (a) de salarissen van de ambtenaren van de Europese Unie die werkzaam zijn in elk van de lidstaten en in bepaalde andere standplaatsen,

    (b) in afwijking van artikel 82, lid 1, van het statuut, de pensioenen van de Europese Unie die in elk van de lidstaten worden uitbetaald voor het deel van het pensioen dat overeenkomt met de vóór 1 mei 2004 opgebouwde rechten. De pensioenen van de Europese Unie die worden uitbetaald voor het deel van het pensioen dat overeenkomt met de vanaf 1 mei 2004 opgebouwde rechten, zijn onderworpen aan de in artikel 1, lid 3, onder c), van deze bijlage bedoelde economische pariteit.

    De in artikel 8 bedoelde regeling is van toepassing in geval van terugwerkende kracht van de werking van de in standplaatsen met een sterke inflatie toepasselijke aanpassingscoëfficiënten.

    6. De bezoldigingen van de betrokken ambtenaren en de pensioenen van de gewezen ambtenaren en andere rechthebbenden worden tussen de datum waarop de volgende actualisering van kracht wordt en de datum van inwerkingtreding van die actualisering, met terugwerkende kracht in positieve of in negatieve zin door de instellingen geactualiseerd.

    Als in het kader van die actualisering met terugwerkende kracht een teveel ontvangen bedrag moet worden teruggevorderd, kan dat worden gespreid over een periode van maximaal twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de volgende jaarlijkse actualisering.

    HOOFDSTUK 2

    TUSSENTIJDSE ACTUALISERINGEN VAN DE BEZOLDIGINGEN EN DE PENSIOENEN (ARTIKEL 65, LID 2, VAN HET STATUUT)

    Artikel 4

    1. Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud tussen juni en december ten opzichte van de in artikel 6 vastgestelde drempelwaarde wordt besloten tot tussentijdse actualiseringen van de bezoldigingen en de pensioenen als bedoeld in artikel 65, lid 2, van het statuut met ingang van 1 januari.

    2. Met deze tussentijdse actualiseringen wordt bij de jaarlijkse actualisering van de salarissen rekening gehouden.

    Artikel 5

    De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud wordt gemeten met behulp van het geharmoniseerd indexcijfer van de consumentenprijzen over de periode van juni tot december van het voorafgaande kalenderjaar. Voor België en Luxemburg wordt de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud echter gemeten met behulp van de inflatie in die landen, die overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder c), wordt gewogen.

    Artikel 6

    De in artikel 5 genoemde drempel waarboven een stijging voor de periode van zes maanden als aanzienlijk wordt beschouwd, is het percentage dat overeenkomt met 5 % voor een periode van 12 maanden. Als de drempelwaarde in een lidstaat wordt bereikt of overschreden, worden de bezoldigingen en de pensioenen voor alle standplaatsen in dat land geactualiseerd.

    Artikel 7

    Met het oog op de toepassing van artikel 6 worden de aanpassingscoëfficiënten geactualiseerd teneinde rekening te houden met de in artikel 5 bedoelde ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud.

    HOOFDSTUK 3

    DATUM WAAROP DE AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN VAN KRACHT WORDEN (STANDPLAATSEN MET EEN STERKE STIJGING VAN DE KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD)

    Artikel 8

    1. Voor de plaatsen met een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud wordt de aanpassingscoëfficiënt van kracht vóór 1 januari wat de tussentijdse actualisering en vóór 1 juli wat de jaarlijkse actualisering betreft. Het is daarbij de bedoeling het verlies aan koopkracht terug te brengen tot het koopkrachtverlies dat zou worden genoteerd in een standplaats waar de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud overeenkomt met de drempel.

    2. De datum waarop de jaarlijkse actualisering van kracht wordt is:

    (a) 16 mei voor de standplaatsen waar de inflatie hoger is dan 5 %, en

    (b) 1 mei voor de standplaatsen waar de inflatie hoger is dan 10 %.

    3. De datum waarop de tussentijdse actualisering van kracht wordt is:

    (a) 16 november voor de standplaatsen waar de inflatie hoger is dan 5 %, en

    (b) 1 november voor de standplaatsen waar de inflatie hoger is dan 10 %.

    HOOFDSTUK 4

    INVOERING EN AFSCHAFFING VAN AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN (ARTIKEL 64 VAN HET STATUUT)

    Artikel 9

    1. De bevoegde instanties van de betrokken lidstaten, de administratie van een instelling van de Europese Unie of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Europese Unie in een bepaalde standplaats kunnen verzoeken om invoering van een aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken plaats.

    Het daartoe ingediende verzoek moet worden gestaafd met objectieve gegevens die, voor een periode van verschillende jaren, aantonen dat de koopkracht in een bepaalde standplaats aanzienlijk afwijkt van die welke in de hoofdstad van de desbetreffende lidstaat wordt geconstateerd (behalve voor Nederland, waar men zich op Den Haag in plaats van op Amsterdam baseert). Als Eurostat bevestigt dat het om een aanzienlijke (meer dan 5 %) en duurzame afwijking gaat, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter van het statuut een aanpassingscoëfficiënt voor die standplaats vast.

    2. De Commissie kan ook besluiten om een voor een bepaalde standplaats geldende aanpassingscoëfficiënt niet meer toe te passen. In dergelijke gevallen is het voorstel gebaseerd op een van de volgende elementen:

    (a) een verzoek van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat, de administratie van een instelling van de Europese Unie of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Europese Unie in een bepaalde standplaats waaruit blijkt dat de mate waarin de kosten van levensonderhoud in die standplaats afwijken van die welke in de hoofdstad van de betrokken lidstaat worden geconstateerd, niet meer van betekenis is (minder dan 2 %). Het duurzame karakter van deze convergentie moet door Eurostat worden bevestigd,

    (b) het feit dat er in die plaats niet langer ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de Europese Unie werkzaam zijn.

    3. Eurostat stelt de koopkrachtpariteit tussen de standplaats en de hoofdstad van de betrokken lidstaat vast. De economische pariteit voor de standplaats is het product van de koopkrachtpariteit en de aanpassingscoëfficiënt die voor de hoofdstad geldt.

    HOOFDSTUK 5

    UITZONDERINGSCLAUSULE

    Artikel 10

    Als volgens de ramingen van het directoraat‑generaal economische en financiële zaken van de Commissie het bruto binnenlands product van de Europese Unie voor het lopende jaar daalt en de waarde van de jaarlijkse actualisering meer dan twee procentpunten boven de geraamde ontwikkeling van het bruto binnenlands product van de Europese Unie ligt, wordt de waarde van de actualisering, mits zij positief is, in twee gelijke delen verdeeld. De Commissie treedt op door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter van het statuut, teneinde de eerste helft van de waarde van de actualisering op 1 juli van het lopende jaar in werking te doen treden en de tweede helft op 1 juli van het volgende jaar.

    HOOFDSTUK 6

    ROL VAN EUROSTAT EN BETREKKINGEN MET DE BUREAUS VOOR DE STATISTIEK IN DE LIDSTATEN

    Artikel 11

    Eurostat heeft tot taak toe te zien op de kwaliteit van de basisgegevens en de statistische methoden die worden gehanteerd met het oog op het bijeenbrengen van de elementen die bij de actualisering van de bezoldigingen in aanmerking worden genomen. Eurostat heeft met name tot taak alle voor dit toezicht benodigde beoordelingen en studies uit te voeren.

    De nationale bureaus voor de statistiek voeren hun taken uit met inachtneming van het beginsel van onpartijdigheid en verstrekken Eurostat alle nodige gegevens en toelichtingen.

    Artikel 12

    Eurostat roept jaarlijks in maart een werkgroep bijeen, „Groep artikel 65 van het statuut” genaamd, die uit deskundigen van de bureaus voor de statistiek van de lidstaten is samengesteld.

    Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht wat betreft de specifieke indicatoren en de controle‑indicatoren.

    De elementen aan de hand waarvan de prognose van de ontwikkeling van de nominale salarissen met het oog op de actualisering van de bezoldigingen kan worden opgesteld, alsmede de gegevens in verband met de ontwikkeling van de arbeidsduur in de centrale overheidsdiensten, moeten tijdens de vergadering van deze groep worden meegedeeld.

    Artikel 13

    Elke lidstaat deelt Eurostat op verzoek de elementen mee die rechtstreeks of onrechtstreeks van invloed zijn op de samenstelling en ontwikkeling van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten.

    HOOFDSTUK 7

    SLOTBEPALING EN HERZIENINGSCLAUSULE

    Artikel 14

    1. De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022.

    2. Zij kunnen worden herzien aan het einde van het vijfde jaar, met name in het licht van de gevolgen voor de begroting. Te dien einde legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor en, indien nodig, een voorstel om deze bijlage te wijzigen op basis van artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.”;

    54. Bijlage XII wordt als volgt gewijzigd:

    (a) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

    (i) In lid 1 wordt het woord „aanpassing” vervangen door „actualisering”;

    (ii) Lid 2 wordt geschrapt en lid 3 wordt hernummerd tot lid 2;

    (b) In artikel 4, lid 6, worden de woorden „12 jaar” vervangen door „30 jaar”;

    (c) In artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, worden de woorden „12 jaren” vervangen door „30 jaren”;

    (d) Artikel 11, lid 1, komt als volgt te luiden:

    „1. De voor de actuariële berekeningen in aanmerking te nemen jaarlijkse verandering van de ambtenarensalarissen wordt voor de periode tot 2012 gebaseerd op de specifieke indicatoren als bedoeld in artikel 1, lid 4, van bijlage XI zoals die in 2012 van kracht zijn, en voor de periode die in 2013 van start gaat, op de specifieke indicatoren die elk jaar overeenstemmen met de verhouding tussen de globale salarisindicator als bedoeld in artikel 1, lid 4, van bijlage XI en het Europees indexcijfer van de consumentenprijzen.”;

    (e) Na artikel 11 wordt het volgende artikel ingevoegd:

    „Artikel 11 bis

    Tot 2020 wordt voor de toepassing van artikel 4, lid 6, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, het voortschrijdend gemiddelde berekend op basis van de volgende perioden:

    In 2013 – 14 jaar || In 2017 – 22 jaar

    In 2014 – 16 jaar || In 2018 – 24 jaar

    In 2015 – 18 jaar || In 2019 – 26 jaar

    In 2016 – 20 jaar || In 2020 – 28 jaar”;

    (f) Aan artikel 12 wordt de volgende zin toegevoegd:

    „Te dien einde treedt de Commissie op door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter van het statuut.”;

    (g) Artikel 14 komt als volgt te luiden:

    „Bij de vijfjaarlijkse actuariële raming kunnen de bepalingen van deze bijlage door het Europees Parlement en de Raad worden herzien, met name in het licht van de budgettaire gevolgen en het actuariële evenwicht, op basis van een verslag dat, indien nodig, vergezeld is van een door de Commissie na advies van het comité voor het statuut opgesteld voorstel. Het Europees Parlement en de Raad besluiten over dit voorstel overeenkomstig artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.”;

    55. Bijlage XIII wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In artikel 7, lid 2, wordt in de derde alinea het woord „aanpassing” vervangen door „actualisering”;

    (b) Artikel 10, de artikelen 14 tot en met 17, artikel 18, lid 2, en artikel 19 worden geschrapt;

    (c) In artikel 18, lid 1, wordt het woord „aangepast” vervangen door „geactualiseerd” en het woord „salarisaanpassing” door „actualisering van de salarissen”;

    (d) Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

    (i) Lid 2 wordt geschrapt;

    (ii) In lid 3 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

    „De aanpassingscoëfficiënt wordt op deze pensioenen alleen toegepast indien hij overeenkomt met hun laatste standplaats of met het land van hun plaats van herkomst in de zin van artikel 7, lid 3, van bijlage VII. Om gezinsredenen of op medische gronden kunnen ambtenaren die een pensioen ontvangen het tot aanstelling bevoegde gezag vragen hun plaats van herkomst te wijzigen. Een dergelijk besluit kan alleen worden genomen als de betrokken ambtenaar hiervoor de passende bewijsstukken overlegt.”;

    (iii) In lid 3 wordt na de tweede alinea de volgende alinea ingevoegd:

    „De minimale economische pariteit als bedoeld in artikel 3, lid 5, onder b), van bijlage XI wordt vastgesteld op 1.”;

    (iv) Na lid 3 wordt het volgende lid ingevoegd:

    „3 bis. Voor de ambtenaren die vóór 1 januari 2013 in dienst zijn getreden, is lid 3, derde alinea, van toepassing.”;

    (v) In lid 4 wordt de laatste zin geschrapt;

    (e) Artikel 22 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 22

    1. De ambtenaar die op 1 mei 2004 minstens 20 dienstjaren heeft, heeft op 60 jaar recht op het ouderdomspensioen.

    De ambtenaar die op 1 mei 2013 minstens 30 jaar oud is en vóór 1 januari 2013 in dienst is getreden, heeft recht op het ouderdomspensioen op de leeftijd die in de volgende tabel is opgenomen:

    Leeftijd op 1 mei 2013 || Pensioenleeftijd || Leeftijd op 1 mei 2013 || Pensioenleeftijd

    59 jaar en ouder || 60 jaar 0 maanden || 44 jaar || 62 jaar 8 maanden

    58 jaar || 60 jaar 2 maanden || 43 jaar || 62 jaar 11 maanden

    57 jaar || 60 jaar 4 maanden || 42 jaar || 63 jaar 1 maand

    56 jaar || 60 jaar 6 maanden || 41 jaar || 63 jaar 3 maanden

    55 jaar || 60 jaar 8 maanden || 40 jaar || 63 jaar 5 maanden

    54 jaar || 60 jaar 10 maanden || 39 jaar || 63 jaar 7 maanden

    53 jaar || 61 jaar 0 maanden || 38 jaar || 64 jaar 0 maanden

    52 jaar || 61 jaar 2 maanden || 37 jaar || 64 jaar 1 maand

    51 jaar || 61 jaar 4 maanden || 36 jaar || 64 jaar 2 maanden

    50 jaar || 61 jaar 6 maanden || 35 jaar || 64 jaar 3 maanden

    49 jaar || 61 jaar 9 maanden || 34 jaar || 64 jaar 4 maanden

    48 jaar || 62 jaar 0 maanden || 33 jaar || 64 jaar 5 maanden

    47 jaar || 62 jaar 2 maanden || 32 jaar || 64 jaar 6 maanden

    46 jaar || 62 jaar 4 maanden || 31 jaar || 64 jaar 7 maanden

    45 jaar || 62 jaar 6 maanden || 30 jaar || 64 jaar 8 maanden

    De ambtenaar die op 1 mei 2013 jonger dan 30 jaar is, heeft op 65 jaar recht op het ouderdomspensioen.

    Voor ambtenaren die op 1 mei 2013 minstens 43 jaar oud zijn en tussen 1 mei 2004 en 31 december 2012 in dienst zijn getreden, blijft de pensioenleeftijd echter 63 jaar.

    Voor ambtenaren die vóór 1 januari 2013 in dienst zijn getreden, wordt de voor alle verwijzingen naar de pensioenleeftijd in dit statuut in aanmerking te nemen pensioenleeftijd vastgesteld volgens bovenstaande bepalingen, voor zover in dit statuut niet anders is bepaald.

    2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2 van bijlage VIII heeft de ambtenaar die vóór 1 januari 2013 in dienst is getreden en na het bereiken van de pensioenleeftijd in dienst blijft, recht op een aanvullende verhoging van 3 % van zijn laatste basissalaris voor elk na deze leeftijd vervuld dienstjaar, zonder dat zijn totale pensioen meer mag bedragen dan 70 % van zijn laatste basissalaris in de zin van, naar gelang van het geval, de tweede of derde alinea van artikel 77 van het statuut.

    Indien de ambtenaar op 1 mei 2004 minstens 50 jaar oud is of minstens 20 dienstjaren heeft, is de in de vorige alinea bedoelde pensioenverhoging minstens gelijk aan 5 % van het bedrag van de pensioenrechten die hij op 60 jaar heeft verworven.

    Deze verhoging wordt ook toegekend in geval van overlijden, indien de ambtenaar in dienst is gebleven na de leeftijd waarop hij het recht op een ouderdomspensioen zou hebben verworven.

    Indien, overeenkomstig bijlage IV bis, een ambtenaar die vóór 1 januari 2013 in dienst is getreden en op basis van een halve werktijd werkzaam is, aan de pensioenregeling bijdraagt naar verhouding van de gewerkte tijd, worden de in dit lid bedoelde pensioenrechtenverhogingen in dezelfde verhouding toegepast.

    3. Indien de ambtenaar met pensioen gaat voordat hij de in dit artikel vastgelegde pensioenleeftijd heeft bereikt, wordt slechts de helft van de in artikel 9, lid 1, onder b), van bijlage VIII vastgelegde vermindering toegepast voor de periode tussen de leeftijd van 60 jaar en de wettelijke pensioenleeftijd.

    4. In afwijking van de tweede alinea van lid 1 van het enig artikel van bijlage IV ontvangt een ambtenaar waarvoor overeenkomstig lid 1 een pensioenleeftijd van minder dan 65 jaar van toepassing is, de vergoeding waarin die bijlage voorziet onder de daarin vastgestelde voorwaarden tot de dag waarop hij de leeftijd bereikt van 63 jaar of zijn pensioenleeftijd, als die hoger is dan 63 jaar.

    Na deze leeftijd en ten hoogste tot de leeftijd van 65 jaar, behoudt de ambtenaar evenwel deze vergoeding, zolang hij het maximale percentage van het ouderdomspensioen nog niet heeft bereikt.”;

    (f) Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

    (i) Lid 1 komt als volgt te luiden:

    „1. In afwijking van artikel 52 van het statuut kunnen ambtenaren die vóór 1 januari 2013 in dienst zijn getreden en de dienst beëindigen vóór de leeftijd waarop zij overeenkomstig artikel 22 recht zouden hebben op een ouderdomspensioen, verzoeken om toepassing van artikel 9, lid 1, onder b), van bijlage VIII vanaf de leeftijd die overeenkomstig onderstaande tabel is vastgesteld:

    Datum || Leeftijd voor onmiddellijk ingaand pensioen

    Tot 31 december 2013 || 55 jaar 6 maanden

    Tot 31 december 2014 || 56 jaar

    Tot 31 december 2015 || 56 jaar 6 maanden

    Tot 31 december 2016 || 57 jaar

    Tot 31 december 2017 || 57 jaar 6 maanden

    (i) Lid 2 wordt geschrapt;

    (g) Na artikel 24 wordt het volgende artikel ingevoegd:

    „Artikel 24 bis

    Voor pensioenen die vóór 1 januari 2013 zijn vastgesteld, wordt het pensioenrecht van de rechthebbende ook na deze datum gehandhaafd volgens de regels die van toepassing waren op de datum waarop dit recht voor het eerst werd vastgesteld. Hetzelfde geldt voor dekking door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering.”;

    (h) Artikel 28 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 28

    1. Functionarissen als bedoeld in artikel 2 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden waarvan de overeenkomst op 1 mei 2004 liep en die vervolgens doch vóór 1 januari 2013 tot ambtenaar worden benoemd, hebben bij pensionering recht op een actuariële aanpassing van de pensioenrechten die zij als tijdelijke functionaris hebben opgebouwd, rekening houdend met de verandering van hun pensioenleeftijd in de zin van artikel 77 van het statuut.

    2. Functionarissen als bedoeld in artikel 2 en de artikelen 3 bis en 3 ter van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden waarvan de overeenkomst op 1 januari 2013 loopt en die vervolgens tot ambtenaar worden benoemd, hebben bij pensionering recht op een actuariële aanpassing van de pensioenrechten die zij als tijdelijke functionaris of arbeidscontractant hebben opgebouwd, rekening houdend met de verandering van hun pensioenleeftijd in de zin van artikel 77 van het statuut, mits zij op 1 mei 2013 minstens 30 jaar oud zijn.”;

    (i) Na afdeling 4 wordt de volgende afdeling toegevoegd:

    „Afdeling 5

    Artikel 30

    1. In afwijking van punt 2 van afdeling A van bijlage I is het onderstaande overzicht van standaardfuncties in de functiegroep AST van toepassing op ambtenaren die op 31 december 2012 in dienst zijn:

    Senior assistent[5] Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een hoge mate van autonomie vereisen met een grote verantwoordelijkheid voor personeelsbeheer, uitvoering van begroting of politieke coördinatie || AST 10 – AST 11

    Assistent[6] Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een zekere mate van autonomie vereisen, met name wat de uitvoering betreft van de voorschriften en regelgeving of algemene instructies, of als persoonlijk assistent van een lid van een instelling, van een kabinetschef van een lid of van een (adjunct‑)directeur-generaal of een gelijkwaardige senior manager || AST 1 – AST 9

    Administratief assistent in de overgangsfase Is bv. werkzaam als: (junior) kantoormedewerker, (junior) documentalist, (junior) technicus, (junior) IT-medewerker, parlementsbode[7] || AST 1 – AST 7

    Ondersteunend medewerker in de overgangsfase Uitvoering van eenvoudige manuele of administratieve ondersteunende activiteiten || AST 1 – AST 5

    2. Met ingang van 1 januari 2013 deelt het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaren in functiegroep AST die op 31 december 2012 in dienst zijn, als volgt in, zonder rekening te houden met de in lid 1 gegeven beschrijvingen:

    (a) De ambtenaren die op 31 december 2012 behoren tot rang AST 10 of AST 11, worden als senior assistent ingedeeld.

    (b) De ambtenaren die niet onder punt a) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie B behoorden of die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C of D behoorden en zonder beperking zijn toegetreden tot de functiegroep AST, worden als assistent ingedeeld.

    (c) De ambtenaren die niet onder de punten a) en b) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C behoorden, worden ingedeeld als administratief assistent in de overgangsfase.

    (d) De ambtenaren die niet onder de punten a) en b) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie D behoorden, worden ingedeeld als ondersteunend medewerker in de overgangsfase.

    (e) De ambtenaren die niet onder de punten a) tot en met d) vallen, worden ingedeeld op basis van de rang van het vergelijkend onderzoek dat heeft geleid tot de lijst van geschikte kandidaten waaruit zij zijn aangeworven. De ambtenaren die geslaagd zijn voor een vergelijkend onderzoek voor rang AST3 of hoger, worden als assistent ingedeeld, alle andere ambtenaren worden als administratief assistent in de overgangfase ingedeeld. De concordantietabel in artikel 13, lid 1, van deze bijlage is van overeenkomstige toepassing, ongeacht de datum waarop de ambtenaar werd aangeworven.

    3. In afwijking van lid 2, onder e), kunnen ambtenaren die op basis van een vergelijkend onderzoek voor een rang lager dan AST 3 zijn aangeworven, vóór 31 december 2015 door het tot aanstelling bevoegde gezag in het belang van de dienst en op basis van het ambt dat zij op 31 december 2012 bekleedden, als assistent worden ingedeeld. Elk tot aanstelling bevoegde gezag stelt bepalingen vast om aan dit artikel uitvoering te geven overeenkomstig artikel 110 van het statuut. Het totale aantal administratieve assistenten in de overgangsfase dat van deze bepaling profiteert, mag echter niet hoger zijn dan 5 % van het aantal administratieve assistenten in de overgangsfase op 1 januari 2013.

    4. Onverminderd artikel 86 en bijlage IX bij het statuut, behouden ambtenaren hun aanvankelijke indeling totdat zij een ambt van een hoger type bekleden. Bevordering wordt alleen toegestaan binnen de loopbaanstromen die overeenstemmen met elke in lid 1 vermelde standaardfunctie.

    5. In afwijking van artikel 6, lid 1, van het statuut en van bijlage I, afdeling B, wordt het met het oog op bevordering vereiste aantal vacante betrekkingen in de volgende hogere rang apart berekend voor de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase. De volgende vermenigvuldigingspercentages zijn van toepassing:

    || Rang || Percentage

    Onder-steunende medewerkers in de overgangsfase || 5 || -

    4 || 10 %

    3 || 22 %

    2 || 22 %

    1 || -

    Voor de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase wordt het vergelijkend onderzoek van de verdiensten (artikel 45, lid 1, van het statuut) verricht tussen de in aanmerking komende ambtenaren van deze rang en indeling.

    6. De administratieve assistenten in de overgangsfase en de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C of D behoorden, blijven overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI recht hebben op compensatie in vrije tijd of op beloning, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie in vrije tijd te verlenen in de maand volgende op die waarin de overuren werden verricht.

    7. De ambtenaren die op grond van artikel 55, lid 2, onder e), van het statuut en artikel 4 van bijlage IV bis bij het statuut halftijds mochten werken voor een periode die vóór 1 januari 2013 van start ging en na die datum voortloopt, mogen tot ten hoogste vijf jaar onder dezelfde voorwaarden deeltijds blijven werken.

    Artikel 31

    In afwijking van artikel 1, vierde alinea, eerste zin, van bijlage II bij het statuut hoeft de vertegenwoordiging van de functiegroep AST/SC in het personeelscomité niet te zijn verzekerd tot 1 januari 2017.”.

    Artikel 2

    De regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:

    1. In artikel 1 wordt het tweede streepje geschrapt;

    2. In artikel 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

    „f) het personeelslid, aangesteld om een ambt te vervullen dat is opgenomen in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op een agentschap in de zin van artikel 1 bis, lid 2, van het statuut betrekking heeft en aan welk ambt de begrotingsautoriteiten een tijdelijk karakter hebben verleend, met uitzondering van de hoofden van agentschappen en de adjunct‑hoofden van agentschappen overeenkomstig het besluit van de Europese Unie waarbij het agentschap wordt opgericht.”;

    3. Artikel 3 wordt geschrapt;

    4. In artikel 3 ter, onder b), komt punt i) als volgt te luiden:

    „ambtenaren of tijdelijke functionarissen in de functiegroepen AST/SC en AST;”;

    5. In artikel 8, eerste alinea, worden de woorden „artikel 2, onder a)” vervangen door „artikel 2, onder a), of artikel 2, onder f)”;

    6. In artikel 10 wordt lid 4 geschrapt.

    7. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In de eerste alinea wordt in de eerste zin het getal „26” vervangen door „26 bis”;

    (b) In de derde alinea wordt het woord „tweede” vervangen door „derde”;

    8. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) Aan lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd:

    „Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat. Op grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Europese Unie kan elke instelling echter corrigerende maatregelen treffen wanneer een langdurige en aanzienlijke onevenwichtigheid in de nationaliteiten van de tijdelijke functionarissen wordt vastgesteld, die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is. Deze corrigerende maatregelen mogen er nooit toe leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd. Voordat dergelijke corrigerende maatregelen worden getroffen, stelt het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan voor dit lid algemene uitvoeringsvoorschriften vast overeenkomstig artikel 110 van het statuut.

    Na een periode van vijf jaar die op 1 januari 2013 aanvangt, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van het voorgaande lid.”;

    (b) In lid 5 worden de woorden „Elke instelling” vervangen door „Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan”;

    9. In artikel 14 komen de eerste en de tweede alinea als volgt te luiden:

    „Voor de tijdelijke functionaris geldt een proeftijd van negen maanden.

    Wanneer de tijdelijke functionaris tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof in de zin van artikel 58 van het statuut of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen.”;

    10. In artikel 15, lid 1, wordt aan de eerste alinea de volgende zin toegevoegd:

    „De tijdelijke functionaris die is ingedeeld overeenkomstig de door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan vastgestelde indelingscriteria, behoudt de salarisanciënniteit die hij in die hoedanigheid heeft verworven wanneer hij onmiddellijk na de voorafgaande periode van diensttijd als tijdelijk functionaris, opnieuw als tijdelijk functionaris in dezelfde rang wordt aangeworven.”;

    11. In artikel 17 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

    „De duur van het in de voorgaande alinea bedoelde verlof wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van artikel 44, eerste alinea, van het statuut.”;

    12. Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In lid 3 worden de woorden „speciale heffing” vervangen door „solidariteitsheffing”;

    (b) Lid 4 komt als volgt te luiden:

    „Artikel 44 van het Statuut is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke functionarissen.”;

    13. Artikel 28 bis wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In lid 10 worden de woorden „de instellingen” vervangen door „de in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorganen van de instellingen”;

    (b) Lid 11 komt als volgt te luiden:

    „Om de twee jaar legt de Commissie een verslag over de financiële situatie van de regeling inzake de werkloosheidsverzekering voor. Los van dat verslag kan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter van het statuut de in lid 7 bedoelde bijdragen aanpassen, als het evenwicht van de regeling dat vereist.”;

    14. Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

    (a) In de tweede en de derde alinea wordt het getal „63” vervangen door „65”;

    (b) In de tweede alinea worden de woorden „artikel 2, onder a), c) of d)” vervangen door „artikel 2, onder a), c), d), e) of f)”;

    15. In artikel 36 worden in de derde zin de woorden „artikel 2, onder a), c) of d)” vervangen door „artikel 2, onder a), c), d), e) of f)”;

    16. In artikel 37 worden in de vierde alinea de woorden „artikel 2, onder a), c) of d)” vervangen door „artikel 2, onder a), c), d), e) of f)”;

    17. In artikel 39 komt lid 1 als volgt te luiden:

    „1. Bij beëindiging van de dienst heeft de in artikel 2 bedoelde functionaris recht op een ouderdomspensioen, op overschrijving van de actuariële tegenwaarde of op een uitkering bij vertrek onder de voorwaarden vastgesteld in titel V, hoofdstuk 3, van het statuut en in bijlage VIII bij het statuut. Wanneer de functionaris recht heeft op een ouderdomspensioen, worden zijn pensioenrechten verminderd naar evenredigheid van het bedrag van de betalingen die ingevolge artikel 42 zijn gedaan.

    Artikel 9, lid 2, van bijlage VIII bij het statuut is van toepassing onder de volgende voorwaarden: het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan kan, in het belang van de dienst en op basis van objectieve criteria en transparante procedures die zijn gebaseerd op algemene uitvoeringsbepalingen, besluiten om geen reductie toe te passen op het pensioen van een tijdelijke functionaris, tot een maximum van vier tijdelijke functionarissen in alle instellingen in een bepaald jaar. Het jaarlijkse aantal kan variëren, op voorwaarde dat het maximum elke twee jaar zes blijft en de maatregel begrotingsneutraal is.”;

    18. In artikel 42, eerste alinea, worden de woorden „de instelling” vervangen door „het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan”;

    19. In artikel 47 komt punt a) als volgt te luiden:

    „aan het einde van de maand waarin de functionaris de leeftijd van 65 jaar bereikt, of, bij wijze van uitzondering, op de datum die overeenkomstig artikel 52, onder b), tweede alinea, van het statuut is vastgesteld; of”;

    20. In artikel 50 ter wordt lid 2 geschrapt;

    21. Aan titel II wordt het volgende hoofdstuk toegevoegd:

    "Hoofdstuk 11

    Bijzondere bepalingen voor tijdelijke functionarissen als bedoeld in artikel 2, onder f)

    Artikel 51

    Artikel 37, met uitzondering van de eerste alinea, onder b), en artikel 38 van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen.

    Artikel 52

    In afwijking van artikel 17, eerste alinea, tweede zin, kan aan de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen met een overeenkomst van onbepaalde duur, ongeacht hun anciënniteit, onbezoldigd verlof worden verleend dat niet langer mag duren dan een jaar.

    Dergelijk verlof mag over de gehele loopbaan van de functionaris in totaal niet meer dan 15 jaar bedragen.

    Een andere persoon kan worden aangeworven voor het ambt dat door de tijdelijke functionaris wordt vervuld.

    Na het verstrijken van zijn verlof moet de tijdelijke functionaris bij de eerste vacature worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt, mits hij de voor dit ambt vereiste geschiktheid bezit. Indien hij het hem aangeboden ambt weigert, behoudt hij , onder dezelfde voorwaarden, het recht om bij de tweede vacature te worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt; indien hij een tweede maal weigert, kan de instelling hem zonder opzegtermijn zijn ontslag geven. Tot de datum van zijn daadwerkelijke herplaatsing of detachering blijft de functionaris met verlof om redenen van persoonlijke aard zonder bezoldiging.

    Artikel 53

    De in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionaris wordt aangeworven op basis van een selectieprocedure die door een of meer agentschappen wordt georganiseerd. Het Europees Bureau voor Personeelsselectie biedt, op verzoek van het betrokken agentschap of de betrokken agentschappen, de agentschappen bijstand, met name bij het vaststellen van de inhoud van de examens en het organiseren van de selectieprocedures. Het Bureau garandeert de transparantie van de selectieprocedure.

    In geval van een externe selectieprocedure worden de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen alleen in de rangen SC1, AST 1 tot en met AST 4 of AD 5 tot en met AD 8 aangeworven. Het agentschap kan echter zo nodig de aanwerving toestaan in de rangen AD 9, AD 10, AD 11 en, bij wijze van uitzondering, in rang AD 12. Het totale aantal aanwervingen in de rangen AD 9 tot en met AD 12 in een agentschap mag niet meer bedragen dan 20 % van het totale aantal aanwervingen van tijdelijke functionarissen in de functiegroep AD, berekend over een periode van vijf jaar.

    Artikel 54

    Bij de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen geschiedt indeling in de eerstvolgende hogere rang uitsluitend door selectie onder de functionarissen die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van die tijdelijke functionarissen en van de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht. Artikel 45, lid 1, laatste zin, en artikel 45, lid 2, van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing. De vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen, die in bijlage I, afdeling B, bij het statuut zijn opgenomen voor ambtenaren, mogen niet worden overschreden.

    Elk agentschap stelt voor dit artikel uitvoeringsbepalingen vast overeenkomstig artikel 110 van het statuut.

    Artikel 55

    Een in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionaris die, na een interne bekendmaking van een vacature, een ander ambt binnen zijn functiegroep vervult, mag niet in een lagere rang of een lagere salaristrap worden ingedeeld dan de rang en de salaristrap die bij zijn vorige ambt hoorden, mits zijn rang een van de in de kennisgeving van de vacature vermelde rangen is.

    Deze bepalingen zijn ook van toepassing als de betrokken tijdelijke functionaris onmiddellijk na het verstrijken van een overeenkomst als tijdelijk functionaris met een agentschap, een nieuwe overeenkomst sluit met een ander agentschap.

    Artikel 56

    Elk agentschap stelt algemene bepalingen vast inzake de procedures voor het aanwerven en het inzetten van tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2, onder f), overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het statuut.”;

    22. Titel III, „Hulpfunctionarissen”, wordt geschrapt;

    23. In artikel 79, lid 2, worden de woorden „Elke instelling” vervangen door „Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan”;

    24. In artikel 80 komen de leden 3 en 4 als volgt te luiden:

    „3. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan of het in artikel 3 bis bedoelde orgaan kan, na raadpleging van het comité voor het statuut, de aan ieder type werkzaamheden verbonden bevoegdheden nader vaststellen op basis van deze tabel.

    4. De artikelen 1 quinquies en 1 sexies van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing.”;

    25. In artikel 82, lid 6, worden de woorden „Elke instelling” vervangen door „Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan”;

    26. In artikel 84 komt lid 2 als volgt te luiden:

    „Wanneer de arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof in de zin van artikel 58 van het statuut of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen.”;

    27. In artikel 85, lid 3, worden de woorden „artikel 314 van het EG‑Verdrag” vervangen door de woorden „artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie”;

    28. In artikel 86, lid 1, wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

    „Voor functiegroep I is artikel 32, lid 2, van het statuut van overeenkomstige toepassing. Voor dit artikel worden algemene uitvoeringsbepalingen vastgesteld overeenkomstig artikel 110 van het statuut.”;

    29. In artikel 88, eerste alinea, worden in punt b) de woorden „drie jaar” vervangen door „zes jaar”;

    30. In artikel 89, lid 1, wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

    „Voor functiegroep I is artikel 32, lid 2, van het statuut van overeenkomstige toepassing. Voor dit artikel worden algemene uitvoeringsbepalingen vastgesteld overeenkomstig artikel 110 van het statuut.”;

    31. In artikel 95, in artikel 103, leden 2 en 3, en in artikel 106, lid 4, wordt het getal „63” vervangen door „65”;

    32. In artikel 96 komt lid 11 als volgt te luiden:

    „Om de twee jaar legt de Commissie een verslag over de financiële situatie van de regeling inzake de werkloosheidsverzekering voor. Los van dat verslag kan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 110 bis en 110 ter van het statuut de in lid 7 bedoelde bijdragen aanpassen, als het evenwicht van de regeling dat vereist.”;

    33. In artikel 120 worden de woorden „elke instelling” vervangen door „het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan”;

    34. In artikel 141 worden de woorden „elke instelling” vervangen door „het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan”;

    35. De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

    (a) Aan artikel 1, lid 1, worden de volgende zinnen toegevoegd:

    „Artikel 22, met uitzondering van lid 4, artikel 23, artikel 24 bis en artikel 30, lid 7, van die bijlage zijn van overeenkomstige toepassing op andere personeelsleden die op 31 december 2012 in dienst zijn. Artikel 30, leden 1, 2, 3, 4 en 6, van die bijlage zijn van overeenkomstige toepassing op tijdelijke functionarissen die op 31 december 2012 in dienst zijn.”;

    (b) Het volgende artikel wordt toegevoegd:

    „Artikel 6

    Met ingang van 1 januari 2013 worden de overeenkomsten van de in artikel 2, onder a), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde tijdelijke functionarissen die op 31 december 2012 bij een agentschap in dienst zijn, zonder selectieprocedure omgevormd in overeenkomsten die vallen onder punt f) van deze regeling. De voorwaarden van de overeenkomst blijven voor het overige ongewijzigd. Dit lid is niet van toepassing op de overeenkomsten van tijdelijke functionarissen die zijn aangeworven als hoofd of adjunct‑hoofd van een agentschap overeenkomstig het besluit van de Europese Unie waarbij het agentschap wordt opgericht.”.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

    De voorzitter                                                  De voorzitter

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

                  1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

                  1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

                  1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

                  1.4.    Doelstelling(en)

                  1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

                  1.6.    Duur en financiële gevolgen

                  1.7.    Beheersvorm(en)

    2.           BEHEERSMAATREGELEN

                  2.1.    Regels inzake toezicht en verslaglegging

                  2.2.    Beheers- en controlesysteem

                  2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

                  3.1.    Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

                  3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

                  3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

                  3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

                  3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

                  3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

                  3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

                  3.3.    Verwachte gevolgen voor de ontvangsten

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.

    1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[8]

    Betreft potentieel alle beleidsterreinen en activiteiten.

    1.3. Motivering van het voorstel/initiatief 1.3.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

    Optimaliseren van het personeelsbeheer in de EU‑instellingen door te voorzien in een passend rechtskader.

    1.4. Duur en financiële gevolgen

    ý Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

    – Uitvoering met een opstartperiode vanaf 1 januari 2013,

    – gevolgd door een volledige uitvoering.

    1.5. Beheersvorm(en)[9]

    ý Direct gecentraliseerd beheer door de EU‑instellingen

    2. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 2.1. Rubriek(en) van het meerjarig financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

    · Het voorstel heeft financiële gevolgen voor alle begrotingsonderdelen in verband met personeelsuitgaven in alle instellingen en agentschappen, dat wil zeggen het betreft de uitgaven voor de salarissen van het personeel bij de centrale diensten en in de delegaties, de arbeidscontractanten, het personeel in de administratieve kantoren, de leden, de parlementaire assistenten, het onderzoekspersoneel, het personeel dat onder BA‑onderdelen wordt gefinancierd en het personeel dat wordt betaald op grond van de bepalingen inzake vervroegde dienstbeëindiging, en voor de pensioenen.

    2.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven 2.2.1. Overzicht van de geraamde gevolgen voor de administratieve uitgaven onder alle rubrieken

    – ý  Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

     miljoen euro (tot op 3 decimalen) (prijzen van 2011)

    Begrotingsonderdelen als gedefinieerd in 2.1 || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal 2013-2020 || Op lange termijn[10]

    TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || -33,120 || -63,057 || -94,666 || -127,501 || -163,021 || -174,092 || -186,388 || -199,399 || -1 041,245[11] || -1 022,488

    TOTAAL kredieten buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || -8,280 || -15,758 || -23,644 || -31,800 || -40,579 || -43,210 || -46,074 || -49,015 || -258,360 || -106,286

    miljoen euro (tot op 3 decimalen) (prijzen van 2011)

    || || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal 2013-2020 || Op lange termijn

    TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || -41,400 || -78,815 || -118,310 || -159,301 || -203,600 || -217,302 || -232,462 || -248,414 || -1 299,605 || -1 128,774

    2.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

    – ý  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

    2.2.2.1. Geraamde personeelsbehoeften

    – ý  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

    2.2.3. Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

    – ý  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het meerjarig financieel kader

    2.2.4. Bijdrage van derden aan de financiering

    – Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

    2.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    – ¨  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

    – ý  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

    – ¨         voor de eigen middelen

    – ý         voor de diverse ontvangsten

    miljoen euro (tot op 3 decimalen)

    Begrotings-onderdeel voor ontvangsten: || Geraamde kredieten in ontwerp-begroting 2012 (prijzen van 2011) || Gevolgen van het voorstel/initiatief

    Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Op lange termijn

    Artikel 410 Pensioen-bijdrage || 461,746 || -12,359 || -20,730 || -28,496 || -35,909 || -42,897 || -44,258 || -45,596 || -46,859 || -60,161

    Artikel 400 Belastingen || 615,079 || -7,239 || -11,797 || -16,218 || -20,628 || -24,988 || -26,461 || -28,042 || -29,669 || -103,331

    Artikel 404 Speciale heffing || 63,344 || +5,847 || +5,147 || +4,458 || +3,762 || +3,082 || +2,799 || +2,514 || +2,236 || -4,643

    Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

    De gevolgen voor de ontvangsten zijn gebaseerd op de ontwikkeling van de wijzigingen in de basissalarissen, toelagen en pensioenen waarop deze bedragen in mindering worden gebracht.

    [1]               Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8).

    [2]               De eerste benoeming van een ambtenaar in een functie van senior assistent kan slechts plaatsvinden volgens de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, van het statuut vastgestelde procedure.

    [3]               De eerste benoeming van een ambtenaar in een functie van assistent kan slechts plaatsvinden volgens de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, van het statuut vastgestelde procedure.

    [4]               Het aantal parlementsboden bij het Europees Parlement mag niet meer bedragen dan 85.

    [5]               Onverminderd lid 2, onder a), kan de eerste benoeming van een ambtenaar in een functie van senior assistent slechts plaatsvinden volgens de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, vastgestelde procedure.

    [6]               Onverminderd lid 2, onder b) en e), kan de eerste benoeming van een ambtenaar in een functie van assistent slechts plaatsvinden volgens de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, vastgestelde procedure.

    [7]               Het aantal parlementsboden bij het Europees Parlement mag niet meer bedragen dan 85.

    [8]               ABM: activiteitsgestuurd beheer (activity based management – ABB: activiteitsgestuurde begroting.

    [9]               Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

    [10]             De kolom „lange termijn” geeft het bedrag van de jaarlijkse besparingen weer wanneer de gevolgen van de herziening van het statuut van 2013 op kruissnelheid zijn gekomen. Dit zou overeenstemmen met de periode vanaf 2060, namelijk wanneer de gevolgen voor de pensioenuitgaven het grootst zijn.

    [11]             Het gecumuleerde effect in rubriek 5 over het volgende meerjarig financieel kader 2014‑2020 wordt geraamd op -1 008 miljard.

    Top