This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0843
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing a Partnership Instrument for cooperation with third countries
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen
/* COM/2011/0843 definitief - 2011/0411 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen /* COM/2011/0843 definitief - 2011/0411 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Dit voorstel voor een partnerschapsinstrument
vervangt het financieringsinstrument voor de samenwerking met
geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen
(ICI)[1],
dat in 2007 in werking is getreden en sindsdien het voornaamste instrument van
de EU is voor samenwerking met hoog ontwikkelde landen. Het ICI is een
doeltreffend instrumentarium gebleken, dat voorzag in een gedifferentieerd en
passend antwoord voor het verbreden en verdiepen van de samenwerking met 17
landen (geïndustrialiseerde landen en gebieden met een hoog inkomen in
Noord-Amerika, Australazië en de Golfregio). Met de vaststelling van het
voorstel voor het ICI+ is dit recent uitgebreid naar ontwikkelingslanden.
Aangezien dit instrument echter eind 2013 afloopt, is er een nieuw financieel
instrument nodig. Bovendien hebben we sinds de inwerkingtreding
van de ICI-verordening met name de opkomst gezien van economieën als India,
China en Brazilië, die een steeds prominentere rol spelen binnen de
internationale economie en handel, in multilaterale fora (VN en G-20) en bij
het aanpakken van uitdagingen die van wereldwijd belang zijn. Hoewel
ontwikkeling en armoedeverlichting nog belangrijke aandachtspunten zijn, laten
deze landen in toenemende mate hun status van ontwikkelingsland achter zich. Om
het eigen economische herstel te kunnen voortzetten, heeft de EU een
strategisch belang bij het stimuleren van plausibele inspanningen van deze
landen om mondiale uitdagingen als klimaatverandering op adequate wijze aan te
pakken. De EU heeft ook breed opgezette overeenkomsten
ontwikkeld met sleutelpartners en opkomende economieën voor het aanpakken van
bilaterale aangelegenheden en kwesties van mondiaal belang. De
tenuitvoerlegging van deze instrumenten (in de vorm van overeenkomsten,
verklaringen, actieplannen, enz.) vereist een speciaal financieringsinstrument
dat de EU de middelen verschaft om de belangen van de EU wereldwijd
doeltreffend te bevorderen en mondiale aangelegenheden aan te pakken waar en
wanneer de noodzaak daartoe zich voordoet. Bovendien vereisen de ontwikkeling van de
relatie met Rusland, de financiële crisis die nieuwe uitdagingen met zich heeft
meegebracht voor de wereldeconomie en de economische orde, de toenemende
onderlinge afhankelijkheid tussen de EU en de belangrijkste partners van de EU,
de veranderende handelspatronen, de groeiende rol van het maatschappelijk
middenveld en zakelijke/handelsgemeenschappen zowel in Europa als in
partnerlanden van de EU meer dialoog, integratie en uitwisseling. De noodzaak
om sociale uitdagingen (de ongelijke verdeling van de voordelen van
globalisering en de ernstige gevolgen van de economische achteruitgang voor de
consumptie, inkomens en het scheppen van werkgelegenheid) en uitdagingen op het
gebied van milieu en klimaatverandering aan te pakken, doet zich steeds sterker
voelen. In deze context is het door de groeiende rol van opkomende economieën,
onder andere op het gebied van aangelegenheden met betrekking tot de zuid-zuid-handel
en samenwerking, en de noodzaak om ontwikkelingshulp, handelsinstrumenten,
zakelijke dialogen, infrastructurele en technologische ontwikkelingen en
investeringen te combineren om slimme en inclusieve groei, handelsintegratie,
de ontwikkeling van de private sector, sociale samenhang, hervorming en
moderniseringsprogramma's te ondersteunen, noodzakelijk geworden een nieuw
instrument in te voeren dat is afgestemd op deze ontwikkelingen. De EU beschikt momenteel niet over een echt
instrument dat de EU in staat stelt om met nieuwe opkomende economieën samen te
werken op het gebied van aangelegenheden met betrekking tot het bevorderen van
de kernbelangen van de EU en gemeenschappelijke uitdagingen van mondiaal belang
(zoals klimaatverandering of de noodzaak duurzame ontwikkeling op alle niveaus
te bevorderen). Hoewel het ICI met de vaststelling van het ICI+ op 1 december
2011 is uitgebreid naar ontwikkelingslanden, is de werkingssfeer ervan beperkt. Het voorgestelde partnerschapsinstrument is
opgezet om deze beperking van het vermogen van de EU om zich internationaal zo
doeltreffend mogelijk in te zetten, weg te nemen. Het zou de hierboven
beschreven leemte opvullen en het voor de EU met name mogelijk maken agenda's
ten uitvoer te leggen die verder gaan dan ontwikkelingssamenwerking met
mondiale spelers, en ons daarnaast in staat stellen zo nodig de kernbelangen
van de EU bij andere partnerlanden te verdedigen. Het zou ook nieuwe
betrekkingen kunnen versterken met landen die niet langer op bilaterale ontwikkelingshulp
zijn aangewezen. Met het instrument zouden met name de volgende
specifieke doelstellingen worden nagestreefd: (a)
het ten uitvoer leggen van de internationale
dimensie van de Europa 2020-strategie door EU-strategieën voor bilaterale,
regionale en interregionale samenwerking en partnerschap te ondersteunen, door
het bevorderen van beleidsdialogen en het ontwikkelen van collectieve
benaderingen van en antwoorden op uitdagingen van mondiaal belang, zoals
energiezekerheid, klimaatverandering en het milieu; (b)
het verbeteren van toegang tot de markt en het
ontwikkelen van handels-, investerings- en zakelijke kansen voor Europese
bedrijven, met name kmo's, door middel van economische partnerschappen en
samenwerking op zakelijk en regelgevingsgebied; (c)
het wijder verbreiden van het begrip voor en de
zichtbaarheid van de Unie en haar rol op het wereldtoneel door middel van
openbare diplomatie, onderwijskundige/universitaire samenwerking en
stimuleringsactiviteiten om de waarden en belangen van de Unie te bevorderen. Het partnerschapsinstrument
zal daarom de belangen van de EU en wederzijdse belangen bevorderen en ervoor
zorgen dat de Europa 2020-strategie een mondiaal bereik krijgt, doordat het
instrument doeltreffend en flexibel zal reageren op samenwerkingsdoelstellingen
die voortkomen uit de betrekkingen van de Unie met partnerlanden en doordat het
uitdagingen van mondiaal belang zal aanpakken. Het heeft een mondiaal bereik
met speciale aandacht voor strategische partners en opkomende economieën. Er
zal geen sprake zijn van verplichte indeling van uitgaven als officiële
ontwikkelingshulp (ODA), hoewel dit mogelijk moet blijven, met name voor hulp
voor handel en handelsgerelateerde steun. Het bedrag voor de periode 2014-2020
is 1 131 miljoen euro. Het partnerschapsinstrument wordt een
integraal onderdeel van de algehele architectuur van de financiële instrumenten
voor extern optreden, die rond vier kernhoofdstukken is opgezet: een op beleid
gebaseerd hoofdstuk dat zich met name richt op samenwerking met partnerlanden op
alle niveaus en hoofdstukken over het werken aan overkoepelende prioriteiten en
waarden: mensenrechten en democratie, humanitaire hulp en bescherming van de
burgerbevolking, en crisisbeheer en -preventie. Een van de belangrijkste prioriteiten van de
Europa 2020-strategie is het herstellen van groei die in overeenstemming is met
de Europese visie van een koolstofarme toekomst en duurzame
ontwikkelingsdoelstellingen. De agenda erkent dat snelgroeiende opkomende
economieën met een groeiende middenklasse een belangrijke rol spelen bij het in
stand houden van de Europese uitvoer van goederen en diensten waarin de EU een
comparatief voordeel heeft. Zo zal bijvoorbeeld het toekomstige klimaatbeleid
(of het ontbreken daarvan) in China, India, Brazilië en de VS belangrijke
gevolgen hebben voor het toekomstige concurrentievermogen, onderzoek en
ontwikkeling en wetenschappelijke samenwerking tussen die regio's, en voor de
internationale handel. Het is in ons belang maximale afstemming en samenwerking
te bevorderen. Het partnerschapsinstrument moet een instrumentele rol spelen
bij het ondersteunen van het handelsbeleid[2],
met name ten aanzien van de strategische economische partners. De steun voor
markttoegang voor Europese bedrijven zal een aanvulling zijn op maatregelen die
gefinancierd worden vanuit het programma voor concurrentievermogen en kmo's. Opkomende economieën spelen een steeds
prominentere rol als verantwoordelijke partners bij het aanpakken van
wereldwijde uitdagingen in de context van de huidige economische crisis. De EU
erkent het belang van het uitbreiden van de verantwoordelijkheden van opkomende
economieën jegens de minst ontwikkelde landen en andere ontwikkelingslanden.
Kritische aangelegenheden zoals armoedeverlichting, concurrentievermogen en de
vrijmaking van het handelsverkeer, milieu, klimaatverandering, energie,
duurzame ontwikkeling, fatsoenlijk werk, waaronder begrepen respect voor
fundamentele arbeidsnormen en sociale dialoog, het verbeteren van digitale
geletterdheid en inclusie, pandemieën, cyberveiligheid, terrorisme en
georganiseerde misdaad, waaronder piraterij, kunnen alleen in internationaal
verband worden aangepakt. Tegen de achtergrond van toenemende globalisering is
het van essentieel belang dat de interne agenda voor het zeker stellen van
duurzame groei en werkgelegenheid in Europa en het intern beleid van de EU in
het algemeen door passende externe financiële steun geruggensteund worden. Deze
externe dimensie van intern beleid moet meer consistentie en coherentie
opleveren voor het externe optreden van de EU, waarbij dubbel werk wordt
voorkomen en de impact wordt vergroot. Het partnerschapsinstrument zal daarom
prioriteit geven aan het ondersteunen van ander extern beleid van de EU, zoals
handelsbeleid, evenals de externe dimensie van EU-beleid inzake
klimaatverandering, milieu, energie, transport, werkgelegenheid en sociaal
beleid, en informatie- en communicatietechnologieën. Onder het
partnerschapsinstrument zullen het integreren van de klimaatproblematiek en
klimaatdoelstellingen met name relevant zijn voor activiteiten die de
beleidsdialoog met geïndustrialiseerde en opkomende economieën bevorderen. Efficiënt gebruik van hulpbronnen zal van
cruciaal belang zijn om duurzame economische groei mogelijk te blijven maken
binnen de milieurandvoorwaarden. De EU stelt een strategie voor efficiënt
hulpbronnengebruik vast als een van de vlaggenschepen van de Europa
2020-strategie. Die zal van invloed zijn op Europese normen, maar kan alleen
maar echt doeltreffend zijn als alle grote economieën praktijken gaan toepassen
waarbij efficiënt gebruik wordt gemaakt van hulpbronnen. Opkomende economieën
hebben de kans de niet-duurzame consumptie- en productiepatronen te omzeilen
waarin de EU en andere geavanceerde economieën zo vaak zijn vervallen tijdens
hun industrialiseringsproces en de EU heeft er alle belang bij hen hierbij te
helpen. Opkomende economieën, met name India en China,
hebben echter ook een grote bevolking die in absolute armoede leeft en voor
haar bestaan afhankelijk is van gezonde ecosystemen, zoals schoon water en
productieve zeeën en bossen. Tegelijkertijd kennen Brazilië, Zuid-Afrika, India
en China een enorme biodiversiteit. Deze economieën geven ook vorm aan de
benutting van hulpbronnen in andere, met name armere, ontwikkelingslanden.
Samenwerken aan het beschermen van ecosystemen en het duurzame beheer ervan is
in het wederzijdse belang van de EU en de partners van de EU. Dialoog en praktische samenwerking met de
belangrijkste mondiale energieproducenten en -verbruikers is van essentieel
belang om de uitdaging van het veiligstellen van de energievoorziening van de
EU aan te pakken, met name naarmate wij afhankelijker worden van invoer en
tegelijkertijd een mondiale koolstofarme agenda, duurzaam energiebeleid,
transparantie en voorspelbaarheid op mondiale energiemarkten en samenwerking op
technologisch gebied willen bevorderen. Nu een aantal landen niet langer op bilaterale
ontwikkelingshulp is aangewezen, zijn deze landen op zoek naar nieuwe vormen
van samenwerking. Om een strategische partner te blijven op deze gebieden en de
leiderspositie in mondiale normen te behouden, moet de EU in staat zijn op
wederzijds belang gebaseerde partnerschappen op technologisch en
innovatiegebied op te zetten. De externe toepassing van het interne beleid
van de EU zal daarom volledig worden geïntegreerd in de programmering van het
partnerschapsinstrument. Binnen de beperkte financiële kaders kan dit
instrument een aanvulling vormen op de externe dimensie van intern beleid dat
gevoerd wordt in verband met van andere EU-programma's (zoals maatregelen uit
hoofde van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, het
programma voor concurrentievermogen en kmo's, waaronder begrepen samenwerking
op het gebied van toerisme, het migratiefonds en het fonds voor interne
veiligheid, evenals het programma "Erasmus voor iedereen") om
dubbel werk te voorkomen. Ook kan het ander extern beleid van de EU,
bijvoorbeeld op handelsgebied, ondersteunen. Tijdens de totale
programmering wordt rekening gehouden met coherentie en complementariteit met
andere geografische instrumenten voor extern optreden, met name met het
instrument voor ontwikkelingssamenwerking, terwijl de differentiatie- en
concentratiebeginselen worden geïntegreerd. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN DE
BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN De Europese
Commissie heeft tussen 26 november 2010 en 31 januari 2011 een openbare
raadpleging gehouden over de toekomstige financiering van het extern optreden
door de EU. Dit proces was gebaseerd op een online vragenlijst, die vergezeld
ging van een achtergronddocument over de financiering van het externe optreden
van de EU na 2013, dat was opgesteld door medewerkers van de Commissie en de
EDEO. Het merendeel van de respondenten (circa 70 %)
bevestigde dat de door de EU verstrekte financiële steun substantiële
toegevoegde waarde opleverde op de belangrijkste beleidsterreinen die worden
ondersteund door financiële instrumenten van de EU voor extern optreden[3]. Velen noemden de toegevoegde
waarde van de EU als de belangrijkste motor voor de toekomst: zij waren van
mening dat de EU gebruik moet maken van dit comparatieve voordeel, dat
voortvloeit uit haar mondiale aanwezigheid, haar brede deskundigheid, haar
supranationale aard en haar rol van partij die afstemming mogelijk maakt, en
dat zij de schaalvoordelen moet benutten. Vrijwel alle respondenten (92 %)
ondersteunden een meer gedifferentieerde benadering, afgestemd op de situatie
van het begunstigde land en gebaseerd op gedegen criteria en efficiënte
gegevensverzameling, als methode om de effecten van Europese financiële
instrumenten te verhogen. De meningen waren verdeeld over het
vereenvoudigen van de instrumenten en het evenwicht tussen geografische en
thematische instrumenten. Veel respondenten vreesden dat het verminderen van
het aantal thematische Europese programma’s tot een verlaging zou kunnen leiden
van het totale voor thematisch optreden beschikbare bedrag en riepen in plaats
daarvan op tot vereenvoudiging van de regels voor toegang tot en uitvoering van
thematische financiering. Een aanzienlijke meerderheid ondersteunde het
vergroten van de geografische flexibiliteit van de EU-instrumenten als manier
om te reageren op interregionale uitdagingen. Op de vraag om prioriteiten aan te geven voor
verschillende aandachtsgebieden noemden de meeste belanghebbenden
'macro-economische en financiële stabiliteit, economische groei' en 'de
bevordering van handel en investeringen', gevolgd door 'energie, efficiënt
hulpbronnengebruik en klimaatverandering' en 'werkgelegenheid en sociale
aangelegenheden (inclusieve groei en fatsoenlijk werk)'. Een ruime meerderheid van de respondenten was
het er ook mee eens dat de private sector de belangrijkste motor is achter
economische ontwikkeling en daarom in aanzienlijke mate bijdraagt aan duurzame
groei. Daarom waren zij voorstanders van uitgebreidere betrokkenheid van de EU
bij het bedrijfsleven als partner in de EU en in derde landen teneinde de
private sector sterker te betrekken — zowel financieel als op het gebied van
kennisgaring — als motor voor duurzame ontwikkeling. Veel respondenten waren het erover eens dat
gezamenlijke programmering en medefinanciering met lidstaten de impact en
coherentie van het extern optreden van de EU zou kunnen vergroten, de levering van
hulp zou kunnen vereenvoudigen en de algehele transactiekosten zou kunnen
verlagen. Met betrekking tot
het beoordelen van de prestaties kon een grotere aandacht voor
toezichtactiviteiten tijdens de tenuitvoerlegging van projecten en programma's,
samen met verdere vereenvoudiging van de regels inzake externe financiering als
middel om ervoor te zorgen dat de externe instrumenten van de EU de gehoopte
resultaten opleveren, op brede instemming rekenen. Een groot aantal
belanghebbenden ondersteunde het intensiveren van de informatie- en
communicatieactiviteiten om het profiel van externe financiering door de EU te
verhogen, met name in begunstigde landen. De zichtbaarheid van de EU lijkt
echter meer gebaat te zijn bij effectief beleid, strategieën en aanwezigheid in
derde landen, dan bij het besteden van nog meer geld aan communicatie. Het idee
de coördinerende rol van de EU bij andere donoren te versterken en erop toe te
zien dat uitvoerende partners meer zichtbaarheid geven aan de financiering door
de EU, kon eveneens op veel bijval rekenen. Alvorens dit voorstel voor het
partnerschapsinstrument in te dienen, heeft de Commissie vier beleidsopties in
overweging genomen: het beëindigen van het ICI; het laten voortbestaan van de
bestaande situatie; het DCI uitbreiden met uitgaven die niet onder officiële
ontwikkelingshulp vallen; een nieuw instrument introduceren dat voortbouwt op
het ICI/ICI+. Na een zorgvuldige afweging werden noch het
beëindigen van het ICI, noch het in stand houden van de bestaande situatie als
politiek haalbare oplossingen gezien. Als de uitgaven uitsluitend beperkt
zouden blijven tot optreden in verband met armoedeverlichting of het accent
uitsluitend zou blijven liggen op samenwerking met opkomende economieën, zou
dit het externe optreden van de EU kunstmatig beperken en geen recht doen aan
de kernbelangen van de EU. De optie het instrument voor
ontwikkelingssamenwerking dusdanig te wijzigen dat ook uitgaven die geen
verband houden met officiële ontwikkelingshulp eronder vallen, zou het voordeel
hebben van geografische coherentie (één instrument per land), maar de
moeilijkheden die inherent zijn aan het beheren van een instrument met twee
zeer verschillende doelstellingen werden als een ernstige handicap beschouwd. Effectbeoordeling Economische effecten De introductie van een nieuw
partnerschapsinstrument zou de EU nog een mogelijkheid bieden om de eigen
ondernemingen (met name kmo's) en producten te bevorderen. Het zou de Europese
bedrijven in derde landen kunnen steunen, waarbij stimulansen worden geboden
voor het Europese concurrentievermogen en innovatie, in aanvulling op de acties
die gefinancierd worden uit hoofde van het programma voor concurrentievermogen
en kmo's en Horizon 2020 (onderzoek en innovatie). Het zou de Europese internationale
handel en investeringen kunnen steunen, hetgeen vervolgens weer zou kunnen
leiden tot meer buitenlandse investeringen in de EU. Het kan ook een rol spelen
bij de zuid-zuid-handel en samenwerking door het bevorderen van
verantwoordelijke zakelijke praktijken bij onze partners in derde landen, met
name armere ontwikkelingslanden. Samenwerking is mogelijk op allerlei gebieden,
waaronder klimaatverandering, energie[4],
milieu, aanpassing van technische voorschriften en standaardisatie,
maatschappelijk verantwoord ondernemen, intellectuele-eigendomsrechten,
bescherming van persoonsgegevens, beste praktijken in economische, handels-,
investerings-, fiscale en financiële aangelegenheden en toerisme. Dit zou de
economische zekerheid van de EU kunnen versterken en nieuwe banen kunnen
scheppen, hetgeen uiteindelijk zou bijdragen aan economische groei. Het nieuwe
instrument zou goed ontwikkelde vormen van economische samenwerking tussen de
EU en partnerlanden kunnen bevorderen. In deze context zou het de EU in staat
stellen ervoor te zorgen dat er voldoende rekening wordt gehouden met waarden
op het gebied van milieu, duurzame energie, werkgelegenheid, sociale en andere
welzijnswaarden bij het opstellen en ten uitvoer leggen van het
beleidsprogramma. Sociale effecten Door de financieringsinstrumenten van de EU en
van de EU-lidstaten op elkaar af te stemmen en gezamenlijke activiteiten met
andere bilaterale en multilaterale donoren te ondersteunen, zou het nieuwe
instrument een aanzienlijk effect kunnen hebben op het sociale weefsel van
opkomende landen. Het zou ondersteuning kunnen bieden aan hervormingen van
socialezekerheidsstelsels, nationaal werkgelegenheidsbeleid, nationaal beleid
voor opleiding en ontwikkeling van vaardigheden, onderwijs, programma’s voor
het opbouwen van onderzoeks- en innovatiecapaciteit, en maatregelen voor het
versterken van nationale "vangnetten". Het creëren van meer
"groene" banen zou het inkomen doen toenemen en zou strategieën voor
sociale samenhang en armoedeverlichting op nationaal niveau versterken. In dit
opzicht zou het bijdragen aan de succesvolle tenuitvoerlegging van de
internationale sociale agenda die bepleit wordt door de Internationale
Arbeidsorganisatie van de VN en de G-8/G-20. Milieueffecten EU-partnerschappen onder het nieuwe instrument
zullen zich richten op het bevorderen en ondersteunen van groei en ecologische
duurzaamheid op de lange termijn. In dit opzicht wordt verwacht dat het nieuwe
instrument een belangrijke rol zal gaan spelen bij het ondersteunen van de op
milieu en klimaatverandering betrekking hebbende acties en beleidsdialogen van
zowel de EU als de partnerlanden. Het instrument zou een koolstofarm
bedrijfsmodel kunnen ondersteunen door stimulansen te bieden voor de Europese
private sector. Voortbouwend op de geslaagde resultaten van COP 16, de
conferentie van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering die in Cancún is
gehouden, zou het gebruikt kunnen worden om Europese bedrijven te helpen
doeltreffend beleid tegen lage kosten te ontwikkelen om milieuvriendelijke
doelen in de partnerlanden te realiseren. Ook zou het de partnerlanden helpen
om de milieu-, ecologische en energie-efficiëntievoordelen van innovatie ten
volle te benutten. Het zou de overgang kunnen bevorderen naar een groene
economie waar hulpbronnen efficiënt gebruikt worden. De toenemende vraag naar
grondstoffen in opkomende economieën betekent dat de uitwisseling van beste
praktijken voor de private sector en voor een groener aankoopbeleid moet worden
bevorderd. Het instrument zou samenwerking mogelijk kunnen maken om een beter
inzicht te krijgen in de economische en sociale kosten van het verlies van
biodiversiteit en de achteruitgang van ecosystemen in landen met mondiaal
belang. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL In de besprekingen die door de wetgevende
autoriteit zijn gehouden over het voorstel van de Commissie inzake het ICI+
(COM(2009) 197) en na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, zijn de
drie instellingen het erover eens geworden dat artikel 207, lid 2, en artikel 209,
lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden
gebruikt voor het uitvoeren van activiteiten die verder gaan dan
ontwikkelingssamenwerking in ontwikkelingslanden. Voor landen "niet zijnde
ontwikkelingslanden" wordt artikel 212, lid 2, van het VWEU gebruikt. Als logisch vervolg op dat akkoord zou het
voorgestelde partnerschapsinstrument daarom worden gebaseerd op de combinatie
van de volgende drie artikelen van het VWEU: artikel 212, lid 2, artikel 207,
lid 2 en artikel 209, lid 1. De EU heeft een groot aantal internationale overeenkomsten
met partnerlanden overal ter wereld
gesloten dat niet kan worden geëvenaard door de afzonderlijke lidstaten,
waardoor de Unie invloed verwerft op bijna alle gebieden van de internationale
betrekkingen. Met haar 27 lidstaten die optreden in het kader van
gemeenschappelijke beleidslijnen en strategieën beschikt de EU over de nodige
schaalgrootte om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De EU bevindt zich ook
in een unieke positie om Europese normen en standaarden te bevorderen en deze
door internationale samenwerking tot mondiale normen te maken. Het voorgestelde partnerschapsinstrument zal meer
toegevoegde waarde bieden dan de bestaande situatie, aangezien het de Europa
2020-strategie omarmt die gebaseerd is op samenwerking gericht op groene groei,
met een sterkere nadruk op de belangen van de EU bij de samenwerking met
opkomende en geïndustrialiseerde landen en meer aandacht voor het verbeteren
van het klimaat voor het bedrijfsleven, investeringen, handel en onderzoek en
innovatie. In het kader van het instrument moet een proactieve agenda van
wederzijdse belangen met partnerlanden worden ontwikkeld met bijzondere
aandacht voor strategische partners van de EU. Het
nieuwe partnerschapsinstrument zou ook meer recht doen aan de verbintenissen
van de EU ten opzichte van derde landen waarmee de EU partnerschaps- en
samenwerkings-/kaderovereenkomsten is aangegaan. Het externe beleid van de EU,
dat gericht is op het aan specifieke samenwerkingsactiviteiten koppelen van de
bevordering van de waarden en belangen van de EU, zou in dit opzicht aan
geloofwaardigheid en consistentie winnen. In het kader van de overeenkomsten
zou het partnerschapsinstrument kunnen fungeren als katalysator voor
gezamenlijke projecten door de EU en de lidstaten, aangezien de EU en de
EU-lidstaten gebonden zijn aan de bepalingen van deze overeenkomsten. Ten
slotte zou het het regionale en bilaterale beleid van de EU steunen, evenals de
verbintenissen van de EU inzake regionale en internationale
samenwerkingsprocessen en -instanties. De economische samenwerkingsactiviteiten van
de EU, zakelijke dialogen en andere vormen van extern economisch optreden
zouden een krachtig instrument van buitenlands beleid kunnen zijn. Zij zouden
kunnen bijdragen aan het vergroten van de zichtbaarheid en invloed van de EU
buiten de Unie zelf. Dit zou de ambitie van Europa kunnen ondersteunen om zowel
bilateraal als binnen multilaterale instanties als de G-20 een van de
belangrijkste economische en politieke spelers op het internationale toneel te
worden. Bovendien
zouden de frequentie en de haalbaarheid van gezamenlijk optreden met
EU-lidstaten en van innovatieve manieren om middelen te mobiliseren, er met dit
partnerschapsinstrument op vooruit gaan ten opzichte van de huidige situatie
onder het ICI. Er komt meer geld beschikbaar voor het steunen van
medefinancieringsoperaties in samenwerking met EU-lidstaten, via bilaterale
steun, of met financiële instanties of agentschappen. Meerjarige programmering
zou meer gestructureerde en geïntegreerde bedrijfsactiviteiten mogelijk maken.
Publieke en private partnerschappen zouden beter haalbaar kunnen zijn, waarbij
diverse belanghebbenden uit het Europese bedrijfsleven betrokken kunnen worden.
Het vermengen van subsidies en leningen zou waar van toepassing ook een
voorkeursoptie kunnen worden. Keuze van het instrument De Commissie is van mening dat het uitbreiden
van de werkingssfeer van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking tot
ander optreden dan ontwikkelingshulp het risico met zich brengt van spanning
tussen verschillende doelstellingen, en zou kunnen leiden tot aanzienlijke
vertragingen bij de besluitvorming en uitvoering. Zij adviseert één nieuw
alomvattend instrument te creëren, dat zich richt op het verdedigen van de
kernbelangen van de EU en het aanpakken van uitdagingen van mondiaal belang,
met een duidelijk omschreven toepassingsgebied. De Commissie adviseert derhalve
een voorstel te doen voor een nieuw instrument. Het indienen van een voorstel voor een nieuw
instrument wordt als de beste optie gezien. Er is sprake van een brede
consensus over het voortbouwen op het huidige pakket aan financiële
instrumenten, hoewel de institutionele veranderingen die voortvloeien uit het
Verdrag van Lissabon erin weerspiegeld moeten worden. Onder deze optie zou de
huidige structuur van de instrumenten, die zowel door de belanghebbenden als
door de EU-lidstaten als passend en toereikend worden beschouwd, grotendeels
ongewijzigd blijven. Hoe dan ook zal een nieuw partnerschapsinstrument met een
alomvattend bereik en gerichte doelstellingen bijdragen aan een grondige
aanpassing van de bestaande methoden voor beleidsvorming, programmering en het
bereiken van resultaten. 4. GEVOLGEN VOOR DE
BEGROTING De voorgestelde toewijzing van financiële
middelen aan het partnerschapsinstrument bedraagt in totaal 1 131 miljoen euro,
bij het huidige prijspeil, voor de periode 2014-2020. Dit bedrag strookt met
rubriek 4 "Europa in de wereld" van het voorstel voor het financiële
kader voor 2014-2020. Om de voorspelbaarheid ervan zeker te stellen,
worden er financiële middelen beschikbaar gesteld voor activiteiten op het
gebied van hoger onderwijs in derde landen in het kader van het programma
"Erasmus voor iedereen", overeenkomstig de doelstellingen van het
externe optreden van de EU, via twee meerjarige toewijzingen die de eerste vier
jaren, respectievelijk de resterende drie jaren betreffen. Deze financiering
komt terug in de indicatieve meerjarenprogrammering van het
partnerschapsinstrument, overeenkomstig de vastgestelde behoeften en
prioriteiten van de landen in kwestie. Overeenkomstig de externe prioriteiten
van de EU kunnen de toewijzingen herzien worden in het geval van onvoorziene
omstandigheden of belangrijke politieke veranderingen. De bepalingen van de
"Erasmus voor iedereen"-verordening, te weten Verordening (EU) nr.
[--] van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van "Erasmus
voor iedereen"[5],
zullen van toepassing zijn op het gebruik van die middelen. 5. FACULTATIEVE ELEMENTEN Vereenvoudiging Een prioriteit voor de Commissie in deze nieuwe
verordening, evenals in andere programma's onder het meerjarige financiële
kader, is het vereenvoudigen van de regelgeving en het bevorderen van de
toegang tot door de Unie verstrekte steun voor partnerlanden en regio's,
organisaties uit het maatschappelijk middenveld enz., voor zover zij de
doelstellingen van de verordening nastreven. De nieuwe PI-verordening zou het mogelijk maken sneller
uitvoeringsmaatregelen vast te stellen en zou zo meer ruimte bieden voor
samenwerking. Bovendien maakt de herziening van het Financieel Reglement, die
met name van belang is voor de speciale bepalingen over extern optreden, de
deelname van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en kmo's aan financieringsprogramma's
mogelijk, bijvoorbeeld door de regels te vereenvoudigen, de deelnamekosten te
verlagen en toekenningsprocedures te versnellen. De Commissie is voornemens
deze verordening ten uitvoer te leggen met behulp van de nieuwe flexibele procedures
waarin wordt voorzien in het herziene Financieel Reglement. De uitvoeringsregels zijn vervat in Verordening (EU) nr. van het
Europees Parlement en de Raad van [--] tot vaststelling van de
gemeenschappelijke regels en procedures voor de tenuitvoerlegging van de
instrumenten voor extern optreden van de Unie. 2011/0411 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot vaststelling van een
partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,
artikel 209, lid 1 en artikel 212, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling
aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Deze verordening vormt een van de instrumenten
waarmee wordt voorzien in directe steun voor het extern beleid van de Europese
Unie. Zij vervangt Verordening (EG) nr. 1934/2006 van het Europees Parlement en
de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument
voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en
gebieden met een hoog inkomen (ICI)[6]. (2)
Het afgelopen decennium heeft de Unie haar
bilaterale betrekkingen met een groot aantal geïndustrialiseerde landen en
andere landen en gebieden met een hoog inkomen in diverse regio's ter wereld
stelselmatig uitgebouwd: in de eerste plaats in Noord-Amerika, Oost-Azië en
Australazië, maar ook in Zuidoost-Azië en de Golfregio. (3)
Bovendien heeft de Unie sinds 2007 de samenwerking
en het partnerschap met ontwikkelings- en overgangslanden in Azië,
Centraal-Azië en Latijns-Amerika en met Irak, Iran, Jemen en Zuid-Afrika op
basis van Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad
van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor
ontwikkelingssamenwerking (DCI) versterkt en verdiept. (4)
De werkingssfeer van de samenwerking uit hoofde van
de geografische programma's met ontwikkelingslanden, gebieden en regio's zoals
vastgesteld krachtens het instrument voor ontwikkelingssamenwerking is beperkt
tot het financieren van maatregelen met als doel te voldoen aan de criteria
voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) die zijn vastgesteld door de Commissie
voor ontwikkelingsbijstand van de OESO (OESO/DAC). (5)
Voorbereidende acties zoals besprekingen met het bedrijfsleven, handelsbevordering en
wetenschappelijke uitwisseling zijn opgezet ter
versterking en verdieping van de samenwerking met India en China en met landen
uit de midden-inkomensgroep in Azië en Latijns-Amerika op terreinen die buiten
de werkingssfeer van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking vallen. (6)
Bovendien heeft de Unie de bilaterale betrekkingen
versterkt met andere steeds prominentere midden-inkomensontwikkelingslanden in
Azië en Latijns-Amerika door de besprekingen over samenwerkingspartnerschap en
beleid uit te breiden naar terreinen en onderwerpen die verder gaan dan ontwikkelingssamenwerking.
In het geval van Rusland zijn de betrekkingen ook verder ontwikkeld, onder meer
via het Partnerschap voor modernisering tussen Rusland en de Unie, waarmee het
belang wordt onderstreept van Rusland als strategische partner voor de Unie
binnen zowel de bilaterale betrekkingen als op het gebied van mondiale
aangelegenheden. (7)
Deze betrekkingen met
partners die een steeds belangrijkere rol spelen in de
internationale economie en handel, bij de zuid-zuid-handel en samenwerking, in
multilaterale fora waaronder de ministers van Financiën van de G-20 en de
presidenten van centrale banken (G-20), op het vlak van het mondiale bestuur en
bij het aanpakken van uitdagingen van mondiaal belang, moeten in het belang van
de Unie worden verdiept. De Unie moet uitgebreide partnerschappen opbouwen met
nieuwe spelers op het internationale toneel teneinde een stabiele en inclusieve
internationale orde te bevorderen, gemeenschappelijke mondiale collectieve
goederen na te streven, de kernbelangen van de Unie te verdedigen en de kennis
over de Unie in deze landen te vergroten. (8)
De EU heeft een financieel instrument met een
alomvattende werkingssfeer nodig dat het mogelijk maakt maatregelen te
financieren die wellicht niet als officiële ontwikkelingshulp kunnen worden
aangemerkt, maar die van cruciaal belang zijn voor het verdiepen en bestendigen
van de betrekkingen met de partnerlanden in kwestie, met name via
beleidsdialogen en de ontwikkeling van partnerschappen. (9)
Zonder afbreuk te doen aan de
bijzondere aandacht voor mondiale spelers moet deze
verordening een wereldwijde werkingssfeer hebben om het mogelijk te maken
maatregelen te ondersteunen voor samenwerking met ontwikkelingslanden waar de Unie aanmerkelijke belangen heeft in
overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening. (10)
In de Europa 2020-strategie[7] heeft de Unie nogmaals haar
aanhoudende voornemen uitgesproken in het interne en externe beleid van de Unie
slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen door drie pijlers samen te
brengen: de economische, sociale en milieupijler. (11)
De Unie heeft zich in betrekkingen met haar
partners overal ter wereld verbonden tot het bevorderen van fatsoenlijk werk
voor iedereen, naast de ratificatie en effectieve tenuitvoerlegging van de
internationaal erkende arbeidsnormen en multilaterale milieuovereenkomsten. (12)
Met name het tegengaan van klimaatverandering wordt
gezien als een van de grote uitdagingen waarvoor de Unie zich gesteld ziet en
het terrein waarop urgent internationaal optreden nodig is. In overeenstemming
met het in de mededeling van de Commissie "Een begroting voor Europa
2020"[8]
uitgesproken voornemen het klimaatgerelateerde gedeelte van de begroting van de
Unie tot ten minste 20% te verhogen, zou deze verordening een bijdrage moeten
leveren aan dat doel. (13)
De Unie heeft zich erop vastgelegd bij te dragen
aan het nakomen van de internationale doelstellingen op het gebied van
biodiversiteit voor 2020 en van de daarmee verbonden strategie voor het
mobiliseren van middelen. (14)
Krachtens deze verordening zou de Unie de
tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie, met name wat betreft de
doelstellingen die betrekking hebben op klimaatverandering, de overgang naar
een groenere economie en efficiënt hulpbronnengebruik, handel en investering,
samenwerking op zakelijk en regelgevingsgebied met derde landen, moeten
ondersteunen en openbare diplomatie, onderwijskundige/universitaire
samenwerking en stimuleringsactiviteiten moeten bevorderen. (15)
De bevordering van
gediversifieerde initiatieven voor samenwerking en partnerschap binnen het bestek van één enkel instrument zou bovendien
schaalvoordelen, synergie-effecten, meer doeltreffendheid, beter gestroomlijnde
besluitvorming en beheer en een hoge mate van zichtbaarheid van het externe
optreden van de Unie mogelijk moeten maken. (16)
Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van
deze verordening is een gedifferentieerde en
flexibele benadering nodig waarbij modellen worden ontwikkeld voor samenwerking
met de belangrijkste partnerlanden, rekening houdend met hun economische,
sociale en politieke context en met de specifieke belangen, beleidsprioriteiten
en strategieën van de Unie, terwijl het mogelijk blijft waar nodig overal ter
wereld maatregelen te nemen. (17)
De Unie moet in staat zijn tijdig en flexibel
te reageren op veranderende en/of onvoorziene behoeften teneinde het voornemen om
de belangen van de Unie in de betrekkingen met derde landen te bevorderen meer
kans van slagen te geven, door speciale maatregelen vast te stellen die niet
onder indicatieve meerjarenprogramma's vallen. (18)
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet
voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de
omvang van het optreden, beter op het niveau van de Unie kunnen worden
verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig de subsidiariteits-
en evenredigheidsbeginselen van artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het
in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening
niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. (19)
Teneinde de werkingssfeer van deze verordening aan
te passen aan de snel veranderende realiteit in derde landen, moet de
bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden
gedelegeerd wat betreft de in de bijlage omschreven gedetailleerde
samenwerkingsgebieden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie passende
raadplegingen houdt tijdens de voorbereidende werkzaamheden, onder meer op het
niveau van deskundigen. De Commissie moet er tijdens het voorbereiden en
opstellen van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende
documenten tegelijkertijd, tijdig en op passende wijze worden ingediend bij het
Europees Parlement en de Raad. (20)
Teneinde te zorgen voor uniforme voorwaarden voor
de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten uitvoeringsbevoegdheden worden
verleend aan de Commissie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend
overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de
Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en
beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de
uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[9]. Rekening houdend met de aard
van die uitvoeringsbepalingen, met name hun beleidsgerichte aard of hun
financiële implicaties, zou de onderzoeksprocedure in beginsel moeten worden
gebruikt voor het vaststellen ervan, met uitzondering van technische
uitvoeringsmaatregelen die geringe financiële implicaties hebben. (21)
Gemeenschappelijke regels en procedures voor de
tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie worden
vastgelegd in Verordening (EU) nr. …/…van het Europees Parlement en de Raad van
…, hierna te noemen "de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening". (22)
De organisatie en werking van de Europese dienst
voor extern optreden worden beschreven in Besluit 2010/427/EU van de Raad, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Artikel 1
Onderwerp en doelstellingen (1)
Bij deze verordening wordt een
partnerschapsinstrument vastgesteld voor samenwerking met derde landen om de
belangen van de EU en wederzijdse belangen te bevorderen. Het
partnerschapsinstrument ondersteunt maatregelen die een doeltreffende en
flexibele reactie vormen op doelstellingen die voortkomen uit de bilaterale,
regionale of multilaterale betrekkingen van de Unie met derde landen en die
ingaan op uitdagingen van mondiaal belang. (2)
De krachtens dit instrument te financieren
maatregelen weerspiegelen de volgende specifieke doelstellingen van de Unie: (a)
het ten uitvoer leggen van de internationale
dimensie van de Europa 2020-strategie door het ondersteunen van de strategieën
van de Unie voor bilaterale, regionale en interregionale samenwerking en partnerschap,
het bevorderen van beleidsdialogen en het ontwikkelen van collectieve
benaderingen van en antwoorden op uitdagingen van mondiaal belang, zoals
energiezekerheid, klimaatverandering en milieu. De verwezenlijking van deze
doelstelling wordt afgemeten aan de mate waarin belangrijke partnerlanden het
beleid en de doelstellingen van "Europa 2020" overnemen; (b)
het verbeteren van toegang tot de markt en het
ontwikkelen van handels-, investerings- en zakelijke kansen voor Europese
bedrijven door middel van economische partnerschappen en samenwerking op
zakelijk en regelgevingsgebied. De verwezenlijking van deze doelstelling wordt
afgemeten aan het aandeel van de Unie in buitenlandse handel met belangrijke
partnerlanden en aan handels- en investeringsstromen naar partnerlanden waarop
de acties, programma's en maatregelen uit hoofde van deze verordening zich
specifiek richten; (c)
het wijder verbreiden van het begrip voor en de
zichtbaarheid van de Unie en haar rol op het wereldtoneel door middel van
openbare diplomatie, onderwijskundige/universitaire samenwerking en
stimuleringsactiviteiten om de waarden en belangen van de Unie te bevorderen.
De verwezenlijking van deze doelstelling kan onder andere worden afgemeten aan
opinieonderzoeken en evaluaties. Artikel 2
Werkingssfeer (1)
Alle derde landen, regio's en gebieden kunnen in
aanmerking komen voor samenwerking krachtens deze verordening. (2)
Deze verordening steunt echter vooral maatregelen
voor samenwerking met ontwikkelde en ontwikkelingslanden die een steeds
prominentere rol spelen in de internationale economie en handel, in
multilaterale fora, op het vlak van het mondiale bestuur en bij het aanpakken
van uitdagingen van mondiaal belang, en waar de Unie aanmerkelijke belangen
heeft. Artikel 3
Algemene beginselen (1)
De Unie streeft naar het door middel van dialoog en
samenwerking met derde landen bevorderen, ontwikkelen en consolideren van de
grondslagen van vrijheid, democratie, eerbiediging van mensenrechten en
fundamentele vrijheden en de rechtsorde waarop de Unie gebaseerd is. (2)
Om het effect van de door de Unie verstrekte hulp
te verhogen, wordt, indien van toepassing, een
gedifferentieerde en flexibele aanpak gevolgd
bij het ontwerpen van de
samenwerking met partnerlanden, waarbij rekening wordt gehouden met hun
economische, sociale en politieke context en met de specifieke belangen,
beleidsprioriteiten en strategieën van de Unie. (3)
Binnen hun respectieve bevoegdheidsdomeinen
bevorderen de Unie en de lidstaten een multilaterale aanpak voor mondiale
uitdagingen en samenwerking met internationale of regionale organisaties en
instanties, waaronder internationale financiële instellingen, fondsen,
programma's en agentschappen van de Verenigde Naties, de OESO, de ministers van
Financiën van de G-20 en de presidenten van centrale banken (G-20) en andere
bilaterale donoren. (4)
Bij de tenuitvoerlegging van deze verordening richt
de Unie zich op samenhang en consistentie
met andere gebieden van het extern optreden, met name het
instrument voor ontwikkelingssamenwerking voor ontwikkelingslanden, en met ander relevant beleid van de Unie bij
het formuleren van beleid, strategische planning en programmering en
uitvoeringsmaatregelen. (5)
De maatregelen die gefinancierd worden krachtens
deze verordening zijn, waar van toepassing, gebaseerd op samenwerkingsbeleid
dat opgenomen is in instrumenten als overeenkomsten, verklaringen en
actieplannen tussen de Unie en de derde landen en regio's in kwestie en hebben
ook betrekking op gebieden die liggen op het vlak van de specifieke belangen,
beleidsprioriteiten en strategieën van de Unie. (6)
De steun die de Unie krachtens deze verordening
verleent, wordt uitgevoerd in overeenstemming met de gemeenschappelijke
uitvoeringsverordening. Artikel 4
Samenwerkingsgebieden De gedetailleerde samenwerkingsgebieden waarvoor
de steun van de Unie uit hoofde van deze verordening mogelijk is, zijn
opgenomen in de bijlage. De Commissie heeft de bevoegdheid om overeenkomstig
artikel 7 gedelegeerde handelingen tot wijziging of aanvulling van de bijlage
vast te stellen. Artikel 5
Programmering en indicatieve toewijzing van fondsen (1)
Indicatieve meerjarenprogramma's worden door de
Commissie goedgekeurd in overeenstemming met de onderzoeksprocedure als bedoeld
in artikel 15, lid 3, van de
gemeenschappelijke uitvoeringsverordening. Deze procedure is ook van toepassing
op ingrijpende herzieningen die tot gevolg hebben dat de strategie of de
programmering ervan significant veranderen. (2)
De indicatieve meerjarenprogramma's beschrijven de
strategische en/of wederzijdse belangen en prioriteiten van de Unie, de
specifieke doelstellingen en de verwachte resultaten. Voor landen of regio's
waarvoor een gezamenlijk kaderdocument houdende vaststelling van een
alomvattende strategie van de Unie is vastgesteld, worden de indicatieve
meerjarenprogramma's op dit document gebaseerd. (3)
In de indicatieve meerjarenprogramma's worden
tevens de prioritaire terreinen bepaald die voor financiering door de
Unie in aanmerking komen en wordt de indicatieve financiële toewijzing
beschreven van fondsen, zowel in hun totaliteit als per prioritair terrein en
per partnerland of per groep partnerlanden voor de betreffende periode
inclusief de deelneming aan mondiale initiatieven, eventueel met vermelding van
een minimum- en een maximumbedrag. (4)
De indicatieve meerjarenprogramma's worden indien
nodig aangepast op basis van de resultaten van de tussentijdse evaluatie
halverwege de looptijd of de ad hoc evaluatie van het referentiedocument waarop
ze zijn gebaseerd. (5)
In de indicatieve meerjarenprogramma's kan een
reserve voor niet-toegewezen fondsen worden vastgesteld. Over de toewijzing van
deze middelen wordt beslist overeenkomstig de gemeenschappelijke
uitvoeringsverordening. (6)
Niet-ingrijpende wijzigingen van indicatieve
meerjarenprogramma's, zoals technische aanpassing, herschikking van de
kredieten binnen de indicatieve toewijzingen per prioritair gebied of verhoging
of verlaging van de aanvankelijke algehele toewijzing met een bedrag van minder
dan 20 %, hoeven niet volgens de in punt 1 bedoelde onderzoeksprocedure te geschieden,
voor zover de wijziging de in de indicatieve meerjarenprogramma's vastgestelde
prioritaire terreinen en oorspronkelijke doelstellingen onverlet laat.
Dergelijke aanpassingen worden binnen één maand ter kennis van het Europees
Parlement en de Raad gebracht. (7)
De in artikel 15, lid 4, van de gemeenschappelijke
uitvoeringsverordening bedoelde procedure kan worden toegepast voor het
wijzigen van indicatieve meerjarenprogramma's indien een snelle reactie van de
Unie vereist is. Artikel 6
Comité De Commissie wordt bijgestaan door het Comité
Partnerschapsinstrument. Het comité is een comité in de zin van Verordening
(EU) nr. 182/2011. Artikel 7
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie (1)
De in artikel 4 bedoelde bevoegdheidsdelegatie
wordt toegekend voor de geldigheidsduur van deze verordening. (2)
De bevoegdheidsdelegatie kan op ieder moment door
het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot
intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het
besluit worden vermeld. Het besluit treedt in werking op de dag na de
bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere
datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de
reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. (3)
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling
vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan tegelijkertijd
in kennis. (4)
Een vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas
in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van
twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen de
gedelegeerde handeling, of als zowel het Europees Parlement als de Raad de
Commissie voor het verstrijken van deze termijn hebben meegedeeld niet
voornemens te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement
of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd. Artikel 8
Financieel referentiebedrag 1. Het financieel
referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening beloopt
1 131 000 000 euro voor de periode 2014-2020. Over de jaarlijkse
kredieten beslist de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse
begrotingsprocedure binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader. 2. Zoals vastgesteld in artikel
13, lid 2, van de "Erasmus voor iedereen"-verordening wordt, om de
internationale dimensie van het hoger onderwijs te bevorderen, een indicatief
bedrag van 1 812 100 000 euro van de verschillende externe instrumenten
(ontwikkelingssamenwerkingsinstrument, Europees nabuurschapsinstrument,
instrument inzake pretoetredingssteun, partnerschapsinstrument en Europees
ontwikkelingsfonds) toegewezen aan acties van leermobiliteit naar of vanuit
niet-EU-landen en aan samenwerking en beleidsdialoog met
autoriteiten/instellingen/organisaties afkomstig uit die landen. De bepalingen
van de "Erasmus voor iedereen"-verordening zullen van toepassing zijn
op het gebruik van die middelen. De middelen worden beschikbaar gesteld door middel
van twee meerjarige toewijzingen die slechts respectievelijk de eerste vier
jaren en de resterende drie jaren afdekken. Deze financiering zal zijn weerslag
vinden in de meerjaarlijkse indicatieve programmering van deze instrumenten,
overeenkomstig de onderkende behoeften en prioriteiten van de betrokken landen.
De toewijzingen kunnen worden herzien ingeval van relevante onvoorziene
omstandigheden of belangrijke politieke veranderingen overeenkomstig de externe
prioriteiten van de EU. Artikel 9
Europese Dienst voor extern optreden Deze verordening wordt toegepast overeenkomstig
Besluit 2010/427/EU van de Raad tot vaststelling van de organisatie en werking
van de Europese dienst voor extern optreden. Artikel 10
Inwerkingtreding 1.
Deze verordening treedt in werking op de derde
dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014. 2.
Deze verordening is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE GEDETAILLEERDE
SAMENWERKINGSGEBIEDEN IN HET KADER VAN HET
PARTNERSCHAPSINSTRUMENT Ter ondersteuning van de in artikel 1 genoemde
doelstellingen kan de door de Unie verstrekte steun onder andere de volgende
samenwerkingsgebieden omvatten: (a) steun voor specifieke initiatieven, waaronder begrepen
onderzoekswerkzaamheden, onderzoeken, proefprogramma's of gezamenlijke
projecten met als doel doeltreffend en flexibel te reageren op
samenwerkingsdoelstellingen die voortkomen uit de betrekkingen van de Unie met
de betreffende derde landen; (b) de bevordering van samenwerking,
partnerschappen en gemeenschappelijke ondernemingen tussen economische,
sociale, culturele, gouvernementele en wetenschappelijke actoren in de Unie en
in derde landen; (c) het bevorderen (en ondersteunen) van
handelsbetrekkingen en handelsintegratieprocessen, waaronder zuid-zuid, steun
aan investeringsstromen van de Unie en economische partnerschappen, onder meer
met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen; (d) het bevorderen van beleids- en
sectorale dialogen waarbij politieke, economische, regelgevings-, milieu-,
sociale, onderzoeks- en culturele actoren en niet-gouvernementele organisaties
van binnen en buiten de Unie betrokken zijn; (e) het bevorderen van
stimuleringsactiviteiten, intellectuele uitwisselingen en het uitbreiden van
interculturele dialogen; (f) het bevorderen van initiatieven en
acties van Unie- of wederzijds belang op terreinen als klimaatverandering,
milieuaangelegenheden waaronder begrepen biodiversiteit, efficiënt
hulpbronnengebruik, grondstoffen, energie, transport, wetenschap, onderzoek en
innovatie, werkgelegenheid en sociaal beleid, duurzame ontwikkeling, waaronder
het bevorderen van fatsoenlijk werk, en maatschappelijk verantwoord ondernemen,
zuid-zuid-handel en samenwerking, onderwijs, cultuur, toerisme, informatie- en
communicatietechnologieën, gezondheid, justitie, douane, belastingen,
financiën, statistieken en andere zaken die verband
houden met de specifieke belangen van de Unie of die van wederzijds
belang zijn voor de Unie en derde landen; (g) het verhogen van het bewustzijn over
en het inzicht in de Unie en van de zichtbaarheid ervan in derde landen. FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR
VOORSTELLEN 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming
van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en)
1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en)
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen voor
de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid met
het huidige meerjarige financiële kader 3.2.5. Bijdrage van derden
aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het
voorstel/initiatief Voorstel voor een Verordening van het Europees
Parlement en de Raad (EG) nr. …… tot vaststelling van een Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[10] Titel
19: Externe betrekkingen Activiteit 19 05: Betrekkingen en samenwerking
met geïndustrialiseerde landen die geen lid zijn van de Europese Unie. De
titel van dit begrotingshoofdstuk 19 05 komt overeen met de huidige structuur
van de financiële instrumenten voor 2007-2013. Het voorstel is dezelfde
activiteit 19 05 aan te houden, maar de titel van dit hoofdstuk voor de periode
2014-2020 als volgt te veranderen: 19 05: Samenwerking met derde landen
uit hoofde van het partnerschapsinstrument 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief x Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[11]
¨Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande
actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie 1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Dit
financieringsinstrument heeft als doel de volgende strategische doelstelling te
steunen, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie "Een begroting
voor Europa 2020 – Deel II" van 29 juni 2011 (COM(2011) 500 - Een
begroting voor Europa 2020 - Deel II. Beleidsfiche "Extern beleid",
blz. 42): "Versterkt EU-beleid opzetten
ter ondersteuning van of tot aanpak van belangrijke mondiale uitdagingen zoals
de bestrijding van de klimaatverandering, het herstel van de biodiversiteit en
de bescherming van mondiale openbare voorzieningen en hulpbronnen. De Commissie
stelt voor een proactieve agenda op te stellen van EU- en wederzijdse belangen
met derde landen, met speciale aandacht voor de strategische partners." 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteiten Onder activiteit 19 05 worden de volgende drie specifieke doelstellingen
nagestreefd: 1) het ten uitvoer leggen van de internationale dimensie van
de Europa 2020-strategie door de strategieën van de Unie voor bilaterale,
regionale en interregionale samenwerking en partnerschap te ondersteunen, door
beleidsdialogen te bevorderen en collectieve benaderingen van en antwoorden op
uitdagingen van mondiaal belang te ontwikkelen. 2)
het verbeteren van toegang tot de markt en het ontwikkelen van handels-,
investerings- en zakelijke kansen voor Europese bedrijven door middel van
economische partnerschappen en samenwerking op zakelijk en regelgevingsgebied. 3)
het vergroten van de sterke aanwezigheid van Europa in de mondiale economie en
de rol van Europa op het wereldtoneel door ondersteuning van openbare
diplomatie, onderwijskundige/universitaire samenwerking en
stimuleringsactiviteiten en -netwerken om de waarden en belangen van de EU te
bevorderen. Betrokken ABM/ABB-activiteit(en) Activiteit 19 05 moet als volgt
worden "hernoemd": Samenwerking met derde landen uit hoofde van
het partnerschapsinstrument 1.4.3. Verwacht(e) resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Een innovatief partnerschapsinstrument zou de EU in
staat stellen het EU-beleid wereldwijd te bevorderen. Gevolgen voor de Europese economie en de economische dialogen tussen de
EU en partnerlanden De tenuitvoerlegging van een nieuw partnerschapsinstrument zou de EU
een nieuwe kans bieden om de eigen ondernemingen (met name kmo's) en producten
te bevorderen. Het zou de financiële mogelijkheid creëren om het Europese
bedrijfsleven in derde landen te steunen, waarbij stimulansen worden geboden
voor het Europese concurrentievermogen en innovatie op een manier die
aanvullend zou moeten blijven op de acties die gefinancierd worden in het kader
van het programma voor concurrentievermogen en kmo's en van Horizon 2020
(onderzoek en innovatie), en om de Europese internationale handel en
investeringen te steunen, hetgeen vervolgens weer zou kunnen leiden tot meer
buitenlandse investeringen in de EU. Samenwerking is mogelijk op allerlei gebieden,
waaronder klimaatverandering, milieu, aanpassing van technische voorschriften
en standaardisatie, maatschappelijk verantwoord ondernemen,
intellectuele-eigendomsrechten, bescherming van persoonsgegevens, beste
praktijken in economische, handels-, fiscale en financiële aangelegenheden, de
zuid-zuid-handel en samenwerking. Hiermee zou de economische zekerheid in de EU
versterkt kunnen worden en kunnen mogelijk nieuwe banen gecreëerd worden,
hetgeen uiteindelijk zou bijdragen aan economische groei. Dit instrument zou de handelsbetrekkingen tussen de EU en partnerlanden
met een positieve uitwerking op de Europese betalingsbalans en de economische
en handelsbetrekkingen met de rest van de wereld kunnen versterken, en strookt
met de beginselen van markttoegang/een open markt. Het zou dan ook kunnen
bijdragen aan het verminderen van het risico van protectionisme en het
ondersteunen van internationaal concurrentievermogen en het actuele
mondialiseringsproces, terwijl tevens wordt zeker gesteld dat alle landen hier
voordeel uit trekken overeenkomstig de beginselen van de Europa 2020-strategie.
Het nieuwe partnerschapsinstrument zou ook bijdragen aan het
ondersteunen van het concurrentievermogen van de EU via gerichte ontwikkeling
van menselijk potentieel: de beschikbaarheid van hoog opgeleide mensen en hun
capaciteit tot innoveren en tot het aanvatten van wetenschappelijke en
technologische ontwikkelingen is een conditio sine qua non voor economische
bloei. Economische gevolgen voor partnerlanden Het nieuwe instrument zou goed ontwikkelde vormen van economische
samenwerking tussen de EU en partnerlanden kunnen bevorderen. In deze context
zou het de EU in staat stellen ervoor te zorgen dat er voldoende aandacht wordt
besteed aan waarden op het gebied van milieu, duurzame energie,
werkgelegenheid, sociale en andere welzijnswaarden bij het opstellen en ten
uitvoer leggen van het beleidsprogramma. Meer investeringen door Europese bedrijven zouden ook bijdragen aan de
economische groei in het gastland. Acties gericht op het bevorderen van
maatschappelijk verantwoord ondernemen zullen leiden tot betere sociale,
arbeids- en milieuregels en tenuitvoerlegging in het partnerland. Door technische bijstand te verlenen zou het instrument duurzame wegen
kunnen aangeven voor de begrotingsconsolidatie van groei, waarmee landen
geholpen worden bij hun inspanningen om hun rekeningen onder controle te
krijgen. Het zou ook initiatieven kunnen ondersteunen gericht op het verbeteren
van administratieve efficiëntie, het productieve gebruik van het geld dat
werknemers vanuit het buitenland overmaken en het bevorderen van nieuwe
investeringen en de overdracht van technologieën in nationale
industrialiseringsprogramma's of infrastructurele ontwikkeling teneinde
efficiënt hulpbronnengebruik en duurzaamheid te bevorderen, onder andere bij de
productie en het gebruik van energie. Gevolgen voor economisch bestuur Naar verwachting zal het partnerschapsinstrument ook gevolgen hebben
voor het economisch bestuur. Met de crisis is een harde les geleerd over
de grenzen van markten. Het is nodig gebleken de rol van de overheid nog eens
kritisch tegen het licht te houden, het evenwicht tussen overheid en markt
opnieuw te definiëren en te zoeken naar manieren om het vertrouwen van burgers
in de overheid en de markt te versterken. De crisis heeft aangetoond dat overheidsbeleid van essentieel belang is
voor nationale economieën in tijden van economische onrust, nu regeringen de
vrije val van de financiële markt een halt hebben toegeroepen en een financiële
catastrofe hebben voorkomen. De belastingdruk als gevolg daarvan heeft in veel
landen echter tot een grotere noodzaak van bezuinigen op overheidsuitgaven
geleid, hetgeen in de meeste gevallen betekent dat de overheid gestroomlijnd
moet worden. Hierdoor is het noodzakelijk geworden de rol van
overheidsinterventies opnieuw te bezien om beter en effectiever bestuur,
gezonde instellingen en effectieve regels en procedures te verwezenlijken. Een andere belangrijke bestuurskwestie betreft corruptiebestrijding,
transparantie en integriteit. Het nieuwe instrument zou gericht kunnen worden
op het verbeteren van de hulpmiddelen voor het bestrijden van corruptie en het
versterken van de tenuitvoerlegging ervan. Nieuwe initiatieven zouden de
wereldwijde afstemming van acties ter bestrijding van corruptie en voor meer
transparantie evenals het naleven van de relevante internationale verdragen en
conventies, beste praktijken en richtsnoeren kunnen verbeteren. Ten slotte zal het bevorderen van de volledige betrokkenheid van strategische
partners bij mondiale milieubeleidsvorming en bestuur, met name ten aanzien van
multilaterale milieuovereenkomsten, van cruciaal belang zijn voor het
bevorderen van duurzame economische verandering. Sociale gevolgen voor de Europese economie Het is de ambitie van de EU aan de slag te gaan met onderling verbonden
sociaal beleid en strategische richtsnoeren te identificeren die verder gaan
dan groei. Dit zou versterkt kunnen worden door economische samenwerking met
partnerlanden, het versterken van nationale en internationale
regelgevingskaders en het bijdragen aan verbeterd nationaal, regionaal of
mondiaal economisch bestuur. Deze strategieën en benaderingen zouden een
positieve uitwerking kunnen hebben op de Europese werkgelegenheid en het sociaal
beleid, zoals het Europese welzijnsmodel van sociale bescherming, het scheppen
van "groene" banen, de sociale agenda in het kader van "Europa
2020", enz. Toenemende concurrentie vanuit opkomende economieën zou ook
een strategische stimulans voor Europa kunnen zijn om meer middelen toe te
wijzen aan opleiding en om- of bijscholing, het verbeteren van de kwaliteit van
onderwijs en onderzoek en aan de hervorming van nationale welzijnssystemen. Sociale gevolgen voor partnerlanden Door de financieringsinstrumenten van de EU en van de EU-lidstaten te
harmoniseren en gezamenlijke activiteiten met andere bilaterale en
multilaterale donoren te ondersteunen, zou het nieuwe instrument een belangrijk
effect kunnen hebben op het sociale weefsel van opkomende landen. Het zou
ondersteuning kunnen bieden aan de hervorming van socialezekerheidsstelsels,
nationaal werkgelegenheidsbeleid, nationaal beleid voor opleiding en
ontwikkeling van vaardigheden, onderwijs, het opbouwen van onderzoeks- en
innovatiecapaciteit en programma's en het versterken van nationale
"vangnetten". De bijdrage van het instrument aan het creëren van meer
"groene" banen, de toename van het inkomen per hoofd van de bevolking
en doeltreffende strategieën voor sociale samenhang en de verlichting van armoede
op nationaal niveau zal ook relevant zijn. In dit opzicht zou het instrument
bijdragen aan de succesvolle tenuitvoerlegging van de internationale sociale
agenda die bevorderd wordt door de Internationale Arbeidsorganisatie van de VN
en de G-8/G-20. Milieugevolgen voor de EU en partnerlanden Ervoor zorgen dat "groene" groei werkt, de strategie
uitvoeren en partnerlanden ondersteunen bij hun beleid voor een
milieuvriendelijker groeipad zal een van de belangrijkste strategische
prioriteiten van het nieuwe instrument voor de komende jaren zijn. EU-partnerschappen via het nieuwe instrument zullen zich richten op het
bevorderen en ondersteunen van groei en ecologische duurzaamheid op de lange
termijn. In dit opzicht wordt verwacht dat het nieuwe instrument een
belangrijke rol zal gaan spelen bij het ondersteunen van de milieu- en
klimaatveranderingsgerelateerde acties en beleidsdialogen van zowel de EU als
de partnerlanden. Het instrument zou een koolstofarm bedrijfsmodel kunnen ondersteunen
door stimulansen te bieden voor de Europese private sector. Voortbouwend op de
geslaagde resultaten van COP 16, de conferentie van de Verenigde Naties inzake
klimaatverandering die in Cancún is gehouden, zou het gebruikt kunnen worden om
Europese bedrijven te helpen doeltreffend beleid tegen de laagste kosten te
ontwikkelen om milieuvriendelijke doelen in de partnerlanden te realiseren. Ook
zal het de economieën van de partnerlanden helpen om de milieu-, ecologische en
energie-efficiëntievoordelen van innovatie ten volle te benutten. Het instrument zou samenwerking mogelijk kunnen
maken om een beter inzicht te krijgen in de economische en sociale kosten van
het verlies van biodiversiteit en de achteruitgang van ecosystemen in landen
met mondiaal belang. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren De drie specifieke doelstellingen zullen worden
bewaakt via de volgende drie indicatoren: 1) het door
belangrijke strategische partnerlanden overnemen van het beleid en de
doelstellingen van "Europa 2020" en de invloed op de ontwikkeling van
beleid in deze landen; 2) het aandeel
van de EU in buitenlandse handel met belangrijke partnerlanden evenals in
handels- en investeringsstromen naar partnerlanden waarop de acties,
programma's en maatregelen uit hoofde van deze verordening zich specifiek
richten; 3) meer
wederzijds begrip en een betere perceptie van de EU in belangrijke strategische
partnerlanden, onder meer aangetoond door opinieonderzoeken en/of evaluaties. 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien Zie de
toelichting bij het wetgevingsvoorstel en de effectbeoordeling: Het
voorgestelde partnerschapsinstrument is opgezet om de beperking van het
vermogen van de EU om zich internationaal zo doeltreffend mogelijk te kunnen
inzetten, weg te nemen. Het zou de EU in staat stellen om met nieuwe machten
agenda's ten uitvoer te leggen die verder gaan dan ontwikkelingssamenwerking,
en om zo nodig de kernagenda van de EU wereldwijd bij andere partnerlanden te
verdedigen. De belangrijkste kenmerken van het voorgestelde
partnerschapsinstrument in vergelijking met het voorgaande instrument voor
samenwerking met geïndustrialiseerde landen zijn: Geografische dekking: mondiaal bereik, met
bijzondere aandacht voor strategische partners (geïndustrialiseerde landen,
opkomende economieën, Rusland). Doelstelling: aandacht voor het bevorderen van de belangen van de EU en de Europa 2020-strategie door
doeltreffend en flexibel te reageren op samenwerkingsdoelstellingen die
voortkomen uit de bilaterale/regionale relatie van de Unie met
partnerlanden en door uitdagingen van mondiaal belang aan te pakken. Prioritaire gebieden: internationale
dimensie van de Europa 2020-strategie, beleidsdialogen, uitdagingen van
mondiaal belang, samenwerking op zakelijk en regelgevingsgebied, bilaterale/
trilaterale/regionale samenwerking, openbare diplomatie, onderwijskundige/universitaire samenwerking en
stimulering. Programmering: niet gebonden aan ODA-vereisten, meerjarenprogramma's voor langetermijninvesteringen,
niet-programmeerbare voorzieningen voor een snelle reactie op veranderende
omgevingen en ad hoc acties. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU De EU heeft een
groot aantal internationale overeenkomsten met partnerlanden overal ter wereld gesloten dat niet kan worden geëvenaard
door de afzonderlijke lidstaten, maar waardoor alle lidstaten invloed verwerven
op bijna alle gebieden van de internationale betrekkingen. Met haar 27
lidstaten die optreden in het kader van gemeenschappelijke beleidslijnen en
strategieën beschikt alleen de EU over de nodige schaalgrootte om wereldwijde
uitdagingen aan te pakken. De EU heeft als mondiale speler de geloofwaardigheid
en neutraliteit waarover de afzonderlijke lidstaten niet beschikken. De EU bevindt
zich ook in een unieke positie om de normen van de EU te bevorderen en deze
door internationale samenwerking tot mondiale normen te maken. Het voorgestelde
partnerschapsinstrument zal ook meer toegevoegde waarde blijken op te leveren
in vergelijking met de bestaande situatie, aangezien het de Europa
2020-strategie omarmt die gebaseerd is op samenwerking gericht op groene groei,
een sterkere nadruk op de belangen van de EU bij de samenwerking met opkomende
en geïndustrialiseerde landen en meer aandacht voor het verbeteren van het
klimaat voor het bedrijfsleven, investeringen, handel en onderzoek en
innovatie. In het kader van het instrument moet een proactieve agenda van
wederzijdse belangen met partnerlanden worden ontwikkeld met bijzondere
aandacht voor strategische partners van de EU. Het nieuwe
partnerschapsinstrument zou ook meer recht doen aan de verbintenissen van de EU
ten opzichte van derde landen waarmee de EU partnerschaps- en
samenwerkings-/kaderovereenkomsten is aangegaan. Het maakt het externe beleid
van de EU geloofwaardiger en consistenter, het beleid dat gericht is op het
koppelen van het bevorderen van de waarden en belangen van de EU aan specifieke
samenwerkingsactiviteiten. In het kader van de overeenkomsten zou het
partnerschapsinstrument kunnen fungeren als katalysator voor gezamenlijke
projecten door de EU en lidstaten, aangezien de EU en de EU-lidstaten gebonden
zijn aan de bepalingen van deze overeenkomsten. Ten slotte
zou het het regionale en bilaterale beleid van de EU steunen, evenals de
verbintenissen van de EU inzake regionale en internationale
samenwerkingsprocessen. 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan De conclusie
van de tussentijdse evaluatie (COM(2009) 196) van de financiële instrumenten
voor externe acties, die werd uitgevoerd in 2009, was dat de beperkte
werkingssfeer van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) een
belemmering vormde voor het financieren van activiteiten die niet
"partnergericht" waren en daarom niet voldeden aan de criteria voor
officiële ontwikkelingshulp (ODA), maar die van wederzijds voordeel waren in de
context van de globalisering. Het instrument voor ontwikkelingssamenwerking
(DCI) werd ongeschikt bevonden voor het aanpakken van dit probleem, aangezien
de belangrijkste doelstelling daarvan het bevorderen van de economische
ontwikkeling en de welvaart van ontwikkelingslanden is, en meer specifiek het
uitbannen van armoede in partnerlanden en regio's in de context van duurzame
ontwikkeling, waaronder het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor
ontwikkeling. Deze beperking had zijn weerslag op de meest dynamische regio's
ter wereld (bijv. Latijns-Amerika, Azië, Zuid-Afrika) en de EU beschikte niet
langer over een financieel instrument waarmee de ontwikkeling van
internationale betrekkingen gekoppeld aan mondialisering, met name ten aanzien
van opkomende economieën, ondersteund kon worden. Met het oog daarop heeft de
begrotingsautoriteit voorbereidende acties in Latijns-Amerika en
Azië opgezet om de leemte in de wetgeving tijdelijk op te vullen. In
april 2009 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een
wetgevingsvervolg (COM(2009) 197) om de financiering mogelijk te maken van
maatregelen in landen die vallen onder de DCI-verordening teneinde de
geografische werkingssfeer van het huidige instrument voor de samenwerking met
geïndustrialiseerde landen (ICI) uit te breiden tot ontwikkelingslanden
(waaronder begrepen opkomende economieën) uit Azië en Latijns-Amerika, en tot
Iran, Irak, Jemen en Zuid-Afrika. In de tussentijdse evaluatie werd ook
bevestigd dat het ICI, waarop het onderhavige voorstel voor een nieuw
instrument voortbouwt, een flexibele basis heeft verschaft voor het ontwikkelen
van de samenwerking met een breder aantal geïndustrialiseerde landen en
gebieden met een hoog inkomen, hoewel de financiële middelen vrij beperkt
waren. In aanvulling op de tussentijdse evaluatie zijn er de afgelopen jaren evaluaties
uitgevoerd van vlaggenschipprogramma's die gefinancierd zijn uit
hoofde van het ICI-instrument "EU Gateway programme for Japan and the
Republic of Korea" (het financieren van Europese paviljoens op
jaarbeurzen) en de Europese Centra (consortia van universiteiten die
"EU-studiemodules" aanbieden en kerninformatie over de EU onder een
zeer breed publiek verspreiden); deze evaluaties waren zeer positief. De in 2010 uitgevoerde evaluatie[12]
van het Executive Training Programme (ETP) (taal- en
opleidingsprogramma's voor managers) heeft aangetoond dat het ETP een uniek
aanbod heeft in de zin van de programmastructuur (bekendheid met Japanse en
Koreaanse bedrijfscultuur is van onschatbare waarde) en het doelpubliek (zowel
grote als kleine en middelgrote ondernemingen waarderen het programma). Het
biedt kansen voor mogelijke deelnemers uit lidstaten waar geen soortgelijk
initiatief wordt aangeboden. Bovendien levert het een goede zichtbaarheid van
de EU op. Het ETP heeft een positieve uitwerking gehad op Europese
ondernemingen die hun bedrijfsactiviteiten met Japan en Korea wilden
opzetten/uitbreiden door de Europese ondernemingen bij te staan bij het
verkrijgen van toegang tot Japanse/Koreaanse markten, te zorgen voor een
blijvend effect op de bedrijfsactiviteiten van Europese ondernemingen, in
plaats van een tijdelijk effect op de korte termijn, en de zakelijke
mogelijkheden van Europese ondernemingen in andere Aziatische landen te
verbreden. De in 2010
uitgevoerde evaluatie[13]
van het initiatief voor de Europese Centra (gewijd aan openbare
diplomatie) heeft aangetoond dat "de Centra werkelijk waarde toevoegen en
dat de Commissie in sterke mate profiteert van het initiatief. De hoeveelheid
werk die de Centra uitvoeren compenseert ruimschoots de kosten die de Commissie
maakt voor het programma." Het programma heeft een gedegen basis verworven
in de landen die als pionier voor het initiatief fungeerden (VS en Canada) en
het streeft met succes naar een grotere mate van rijpheid in Australië en
Nieuw-Zeeland. De financiering door de EU kan fungeren als voedingsbodem, met
name doordat zij andere financieringsbronnen voor het initiatief aantrekt,
zodat de duurzaamheid ervan wordt zeker gesteld. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten In het Verdrag
van Lissabon worden gemeenschappelijke beginselen en doelstellingen beschreven
en wordt een nieuw institutioneel kader gedefinieerd voor het externe optreden
van de Unie (te weten de EDEO), hetgeen tot hoge verwachtingen leidt op het
gebied van extern optreden, zowel intern binnen de EU als bij partners op nationaal
en regionaal niveau, onder meer in multilateraal verband. Het
partnerschapsinstrument (PI) wordt een integratief element van de algehele
architectuur van de financiële instrumenten voor extern optreden, die rond vier
kernhoofdstukken is opgezet: een op beleid gebaseerd hoofdstuk dat met name
gericht is op samenwerking met partnerlanden op bilateraal, regionaal en
internationaal niveau, en hoofdstukken over het werken aan overkoepelende
prioriteiten en waarden: mensenrechten en democratie, humanitaire hulp en
bescherming van de burgerbevolking, crisisbeheer en -preventie. Het PI valt
onder het eerste hoofdstuk, namelijk samenwerking met partnerlanden. De
belangrijkste doelstelling is het naar voren brengen van het Europees beleid
ter ondersteuning van de agenda voor "Europa 2020", het aanpakken van
belangrijke mondiale uitdagingen en het ontwikkelen van een proactieve agenda
van EU- en wederzijdse belangen met derde landen, met bijzondere aandacht voor
de strategische partners. Een van de
hoofdprioriteiten van de Europa 2020-strategie is het herstellen van de
groei. De agenda erkent dat snelgroeiende opkomende economieën met een
groeiende middenklasse een belangrijke rol spelen voor het in stand houden van
de Europese uitvoer van goederen en diensten waarin de EU een comparatief
voordeel heeft. Het partnerschapsinstrument moet een instrumentele rol spelen
bij het ondersteunen van handelsbeleid[14],
met name ten aanzien van de strategische economische partners. De steun voor
markttoegang voor Europese bedrijven zal een aanvulling zijn op maatregelen die
gefinancierd worden vanuit het programma voor concurrentievermogen en kmo's. Opkomende
economieën spelen een steeds prominentere rol als verantwoordelijke partners
bij het aanpakken van uitdagingen van mondiaal belang: thema's zoals
armoedeverlichting, migratie, concurrentievermogen en de vrijmaking van het
handelsverkeer, milieu, klimaatverandering, energie, het verbeteren van
digitale geletterdheid en inclusie, pandemieën, cyberveiligheid, terrorisme en
georganiseerde misdaad kunnen alleen in internationaal verband worden
aangepakt. Tegen de achtergrond van toenemende globalisering is het van
essentieel belang dat de interne agenda voor het zeker stellen van duurzame
groei en werkgelegenheid in Europa en het intern beleid van de EU in het
algemeen door een externe dimensie aangevuld worden. Deze externe dimensie van
intern beleid moet de consistentie en coherentie verbeteren van het externe
optreden van de EU en moet dit aanvullen, waarbij dubbel werk wordt voorkomen. Het
partnerschapsinstrument zal daarom prioriteit geven aan het ondersteunen van de
externe dimensie van EU-beleid inzake klimaatverandering, milieu, energie,
handel en duurzame ontwikkeling, evenals informatie- en
communicatietechnologieën. De EU heeft al een zeer geavanceerd pakket
stimuleringsmaatregelen, regels en voorschriften ontwikkeld om onze eigen
overgang naar een koolstofarme economie mogelijk te maken en heeft eenzijdig
ambitieuze doelen vastgesteld. Dit kader voorziet in uitgebreid en concreet
beleidsinzicht dat gebruikt zou kunnen en moeten worden om soortgelijke
ambities mogelijk te maken bij onze belangrijkste strategische partners. Een
dergelijk optreden zou duidelijk goed zijn voor het milieu en als katalysator
fungeren voor investeringen op brede basis in onderzoek en innovatie,
capaciteitsopbouw en -programma's, nieuwe groenere technologieën en het
voorzien in commerciële openingen voor het Europese bedrijfsleven. Voor het
partnerschapsinstrument zullen het integreren van de klimaatproblematiek en
klimaatdoelstellingen met name relevant zijn voor activiteiten die de
beleidsdialoog met geïndustrialiseerde en opkomende economieën mogelijk maken. Efficiënt
gebruik van hulpbronnen zal van cruciaal belang zijn om te zorgen dat
economische groei duurzaam blijft binnen de milieurandvoorwaarden van onze
planeet. De EU stelt een strategie voor efficiënt hulpbronnengebruik vast
als een van de vlaggenschepen van de Europa 2020-strategie. Die zal onder
andere van invloed zijn op Europese normen, maar kan alleen echt doeltreffend
zijn als alle grote economieën praktijken gaan toepassen waarbij efficiënt
gebruik wordt gemaakt van hulpbronnen. Opkomende economieën hebben de kans de
vervuilende en niet-duurzame consumptie- en productiepatronen te omzeilen
waarin de EU en andere geavanceerde economieën zo vaak zijn vervallen tijdens
ons industrialiseringsproces, en de EU heeft er alle belang bij hen hierbij te
helpen. Opkomende economieën, met name India en China, hebben echter ook een
grote, ronduit arme bevolking die voor haar bestaan afhankelijk is van gezonde
ecosystemen, zoals schoon water en productieve zeeën en bossen, terwijl
Brazilië, Zuid-Afrika, India en China een enorme biodiversiteit kennen. Dialoog
en samenwerking op het gebied van de economische aspecten van het beschermen en
duurzaam beheren van ecosystemen is in het wederzijds belang van de EU en de
partners van de EU. Dialoog en
praktische samenwerking met de belangrijkste mondiale energieproducenten en
-verbruikers is van essentieel belang om de uitdaging van het veiligstellen van
de energievoorziening van de EU aan te pakken, met name naarmate de EU
steeds afhankelijker wordt van invoer, en om een wereldwijde koolstofarme
agenda, duurzaam energiebeleid, transparantie en voorspelbaarheid op mondiale
energiemarkten en samenwerking op technologisch gebied te bevorderen. Staten die de
status van "ontwikkelingsland" achter zich laten, vragen om nieuwe
vormen van samenwerking op technologisch en innovatiegebied. Om een
strategische partner te blijven op deze gebieden en de leiderspositie bij het
bevorderen van mondiale normen te behouden, moet de EU in staat zijn
samenwerkingspartnerschappen op deze terreinen op te zetten. Resumerend: de
externe toepassing van intern beleid van de EU wordt volledig geïntegreerd in
de programmering van het partnerschapsinstrument dat ook, binnen de
beperkte financiële kaders, een aanvulling zal vormen op de externe dimensie
van intern beleid dat gevoerd wordt uit hoofde van andere EU-programma's (zoals
maatregelen uit hoofde van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en
innovatie, het programma voor concurrentievermogen en kmo's waaronder begrepen
samenwerking op het gebied van toerisme, het programma "Erasmus voor
iedereen", het migratiefonds en het fonds voor interne veiligheid) om
dubbel werk te voorkomen. Tijdens de totale programmering wordt
rekening gehouden met coherentie en complementariteit met andere geografische
instrumenten voor extern optreden, met name met het instrument voor
ontwikkelingssamenwerking, terwijl de differentiatie- en concentratiebeginselen
worden geïntegreerd. 1.6. Duur en financiële gevolgen xVoorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur –
x Voorstel/initiatief van kracht vanaf 01/01/2014 tot ten met 31/12/2020
–
x Financiële gevolgen vanaf 01/01/2014 tot en met 31/12/2020 –
¨Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvorm(en)[15] x Direct gecentraliseerd beheer door de
Commissie x Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie
van uitvoeringstaken aan: –
¨ uitvoerende agentschappen –
¨ door de Gemeenschappen opgerichte organen[16] –
¨ nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ¨ Gezamenlijk beheer met internationale
organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder
"Opmerkingen". Opmerkingen 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen De systemen
van toezicht en evaluatie van de Europese Commissie zijn in toenemende mate
resultaatgericht. Hierbij zijn zowel interne medewerkers als externe expertise
betrokken. Task Managers
bij delegaties en bij de hoofdzetel oefenen voortdurend op allerlei manieren,
waar mogelijk ook door bezoeken ter plekke, toezicht uit op de uitvoering van
projecten en programma's. Dit toezicht levert waardevolle informatie op over de
voortgang; het helpt managers de bestaande en mogelijke knelpunten te
achterhalen en corrigerende maatregelen te nemen. Externe,
onafhankelijke deskundigen worden ingehuurd om de prestaties van het extern
optreden van de EU te beoordelen via drie verschillende systemen. Deze
beoordelingen dragen bij aan het afleggen van verantwoording en het verbeteren
van lopende interventies; ook wordt hierdoor lering getrokken uit ervaringen
uit het verleden, hetgeen dient als informatie voor toekomstig beleid en
optreden. Voor alle hulpmiddelen wordt gebruikgemaakt van de internationaal
erkende OESO/DAC-evaluatiecriteria, inclusief de (mogelijke) gevolgen. Ten eerste
voorziet het door de hoofdzetel beheerde systeem van resultaatgericht toezicht
(ROM) in een korte, gerichte momentopname van de kwaliteit van een steekproef
van interventies. Aan de hand van een sterk gestructureerde, gestandaardiseerde
methodiek kennen onafhankelijke ROM-deskundigen cijfers toe die de sterke en
zwakke punten van het project naar voren brengen en doen zij aanbevelingen over
hoe de effectiviteit verbeterd kan worden. Evaluaties op
projectniveau, die beheerd worden door de EU-delegatie die verantwoordelijk is
voor het project, leveren een meer gedetailleerde diepteanalyse op en helpen
projectmanagers lopende interventies te verbeteren en toekomstige interventies
voor te bereiden. Externe, onafhankelijke deskundigen met thematische en
geografische expertise worden ingehuurd om de analyse uit te voeren en
terugkoppeling en bewijzen te verzamelen van alle belanghebbenden, waaronder
met name de eindbegunstigden. Ook voert de
Commissie strategische evaluaties uit van het eigen beleid, uiteenlopend van
programmering en strategie tot de uitvoering van interventies in een specifieke
sector (zoals volksgezondheid, onderwijs enz.), in een land of regio, of voor
een specifiek instrument. Deze evaluaties vormen belangrijke input voor het
formuleren van beleid en het opzetten van instrumenten en projecten. Ze worden
alle gepubliceerd op de website van de Commissie en een samenvatting van de
bevindingen wordt opgenomen in het jaarverslag voor de Raad en het Europees
Parlement. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico's De
operationele omgeving van het partnerschapsinstrument wordt, wat betreft het
verwezenlijken van de doelstellingen van het instrument, gekenmerkt door de
volgende risico's: - geografisch
verspreide projecten en programma's: het PI krijgt een mondiaal bereik met
speciale aandacht voor strategische partners. Het zet de huidige samenwerking
met de geïndustrialiseerde landen en gebieden (van het huidige ICI) voort, maar
er worden ook nieuwe projecten/programma's aangegaan met een groep landen
waarvoor de samenwerking op ODA gericht was. De wereldwijde dekking kan tot
uitdagingen op logistiek/personeel gebied leiden wat betreft het toezicht - met
name voor eventuele opvolging van activiteiten ter plekke; - de
introductie van nieuwe programma's/projecten kan, in combinatie met het risico
van een tekort aan institutionele en administratieve capaciteit in bepaalde
partnerlanden, tot problemen en vertragingen leiden bij het opzetten en
uitvoeren van interventies; - problemen
wat betreft het opvolgen en kwantificeren van de gevolgen van dergelijke
samenwerking voor de EU en partnerlanden kunnen frustrerend werken voor het
vermogen van de Commissie om verslag uit te brengen over en verantwoording af
te leggen voor de resultaten; - de
economische/politieke agenda kan tot problemen en vertragingen leiden bij het
opzetten en uitvoeren van interventies; - aangezien
het PI een nieuw instrument is, kan een tekort aan personele middelen en
administratieve kredieten voor het ondersteunen van de tenuitvoerlegging van
het instrument in delegaties en bij de hoofdzetel problemen opleveren voor wat
betreft het naar behoren beheren van het instrument. 2.2.2. Controlemiddel(en) Het interne
controle-/beheerproces van de Commissie is opgezet om redelijke zekerheid te
bieden voor het verwezenlijken van doelstellingen wat betreft de efficiëntie en
doeltreffendheid van de activiteiten van de Commissie, de betrouwbaarheid van
de financiële verslaglegging en het voldoen aan het desbetreffende wetgevings-
en procedurele kader. Om de
efficiëntie en doeltreffendheid van de activiteiten zeker te stellen en het
hoge risiconiveau in de externe samenwerkingsomgeving te verminderen, zullen,
in aanvulling op alle elementen van het voor alle geledingen van de Commissie
geldende strategische beleids- en planningsproces, de interne auditomgeving en
andere eisen van de interne controlenormen van de Commissie, de volgende
elementen van toepassing zijn: –
waar van toepassing, gedeconcentreerd beheer van de
samenwerking door EU-delegaties in het veld; –
duidelijke lijnen van financiële verantwoording via
subdelegatie vanaf de gesubdelegeerde ordonnateur (directeur/diensthoofd) op de
hoofdzetel aan het hoofd van de delegatie; –
periodieke verslaglegging vanaf EU-delegaties aan
de hoofdzetel, met onder andere een jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring door
het hoofd van de delegatie; –
voorzien in een substantieel opleidingsprogramma
voor medewerkers, zowel op de hoofdzetel als in delegaties; –
substantiële ondersteuning en begeleiding
hoofdzetel/delegaties (onder andere via internet); –
regelmatige ex-postcontroles; –
een project- en programmacyclusbeheermethodiek met
onder andere: –
kwaliteitsondersteuningsinstrumenten voor het
opzetten van de interventie, de methode van uitvoering, het
financieringsmechanisme, het beheersysteem, de beoordeling en selectie van
eventuele uitvoerende partners enz.; –
programma- en projectbeheer, toezicht- en
verslagleggingsinstrumenten voor doeltreffende uitvoering met inbegrip van
regelmatig extern toezicht op projecten ter plekke; –
significante evaluatie- en auditcomponenten. 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Gezien de hoge
risico's bij extern optreden moeten systemen anticiperen op een significant
aantal mogelijke nalevingsfouten (onregelmatigheden) in transacties en moet een
groot aantal preventieve en detectiecontroles en correctiemogelijkheden zo
vroeg mogelijk in het betalingsproces worden ingebouwd. Dit betekent in de
praktijk dat voor nalevingscontroles vooral gebruik gemaakt zal worden van
significante voorafgaande controles op meerjarenbasis door zowel externe
auditoren als medewerkers van de Commissie in het veld, voorafgaand aan
definitieve betalingen voor projecten (terwijl er ook nog een aantal audits en controles
achteraf zullen plaatsvinden), hetgeen aanzienlijk verder gaat dan de op grond
van het Financieel Reglement vereiste financiële waarborgen. Het nalevingskader
bestaat uit de volgende significante componenten: ·
preventieve maatregelen; ·
verplichte basisopleiding voor
samenwerkingsbeheermedewerkers, met aandacht voor fraudeaangelegenheden; ·
nalevingsbeoordelingen vooraf om zeker te stellen
dat alle uitvoerende partners passende fraudebestrijdingsmaatregelen toepassen
voor het voorkomen en opsporen van fraude bij het beheer van EU-middelen; ·
de Commissie heeft in 2008 in Accra het initiatief
inzake transparantie van ontwikkelingshulp (IATI) ondertekend, waarmee een norm
voor de transparantie van ontwikkelingshulp werd overeengekomen die een
tijdiger verstrekking van gedetailleerde en regelmatige gegevens over
hulpstromen en documenten moet waarborgen; ·
opsporings- en corrigerende maatregelen; ·
door medewerkers van de Commissie vooraf
uitgevoerde transactiecontroles op alle contract- en betalingstransacties; ·
externe audits en controles (zowel verplicht als op
risicobasis), onder andere door de Europese Rekenkamer; ·
controles achteraf (op risicobasis) en
terugvordering. Bovendien
kunnen, indien het vermoeden bestaat dat onregelmatigheden opzettelijk zijn
(fraude), de volgende maatregelen worden toegepast: ·
opschorting van de termijn voor betalingen en
kennisgeving aan de entiteit; ·
specifieke audits (ad hoc/forensische audit); ·
systeem voor vroegtijdige waarschuwing en versterkt
toezicht op overeenkomsten; ·
opschorting/beëindiging van overeenkomsten; ·
uitsluitingsprocedure. De diensten van de Commissie werken volledig met OLAF samen voor de
tenuitvoerlegging van het actieplan van de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie
van de Commissie die door het College in 2011 is vastgesteld om onder andere
zeker te stellen dat: –
interne controles in verband met fraudebestrijding
volledig zijn afgestemd met de CAFS; –
de aanpak van het frauderisicobeheer is gericht op
het identificeren van gebieden waar het risico van fraude bestaat en op
passende reacties; –
de systemen die worden gebruikt voor het besteden
van EU-middelen in derde landen het mogelijk maken relevante gegevens te
vergaren met als doel deze gegevens te gebruiken als invoer om frauderisico's
te beheren (bijv. dubbele financiering); –
er in voorkomend geval netwerkgroepen en
toereikende IT-instrumenten specifiek voor het analyseren van gevallen van
fraude in verband met de buitenlandse-hulpsector kunnen worden opgezet. 2.4 Raming van de kosten en baten
van de controles De kosten voor
interne controle/intern beheer van het partnerschapsinstrument zouden
vergelijkbaar moeten zijn met de door EuropeAid berekende kosten voor het
beheer van de instrumenten voor extern optreden van EuropeAid (d.w.z. 6% van de
financiële middelen): Voor de
portfolio van EuropeAid als geheel bedragen de geraamde totale kosten voor
interne controle/intern beheer jaarlijks gemiddeld 658 miljoen euro aan
vastleggingen in de begrotingsplanning voor 2014-2020. Dit cijfer omvat het
beheer van het EOF, dat op geïntegreerde wijze binnen de beheerstructuur van
EuropeAid werkt. Deze "niet-operationele" kosten maken circa 6,4 %
uit van het geraamde jaarlijkse gemiddelde van 10,2 miljard euro dat
gepland is voor de totale (operationele + administratieve) vastleggingen door
EuropeAid in de uitgavenportfolio van EuropeAid, die gefinancierd wordt uit de
algemene begroting van de EU en het Europees Ontwikkelingsfonds voor de periode
2014-2020. Bij deze
beheerkosten is rekening gehouden met alle medewerkers van EuropeAid op de
hoofdzetel en in delegaties, infrastructuur, reiskosten, opleidingen, toezicht,
evaluatie en auditovereenkomsten (ook indien die op initiatief van de
begunstigden zijn). EuropeAid is
voornemens de verhouding beheer/operationele activiteiten na verloop van tijd
onder de verbeterde en vereenvoudigde regelingen van de nieuwe instrumenten af
te bouwen, voortbouwend op wijzigingen die naar alle waarschijnlijkheid hun
intrede zullen doen krachtens het herziene Financieel Reglement. De
belangrijkste voordelen van deze beheerkosten worden behaald in termen van het
voldoen aan beleidsdoelstellingen, efficiënt en doeltreffend gebruik van
middelen en hulpbronnen, en het uitvoeren van krachtige kosteneffectieve
preventiemaatregelen en andere controles om het legale en reguliere gebruik van
de financiële middelen zeker te stellen. Hoewel er
voortdurend gestreefd zal worden naar verbeteringen in de aard en de
gerichtheid van beheersactiviteiten en nalevingscontroles in verband met de
portfolio, zijn deze kosten globaal gezien nodig om de doelstellingen van de
instrumenten op doeltreffende en efficiënte wijze te verwezenlijken bij een
minimaal risico van niet-naleving (minder dan 2% resterende fouten). Ze zijn
aanzienlijk lager dan de risico’s die gepaard gaan met het schrappen of
verminderen van interne controles op dit zeer risicovolle terrein. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven In volgorde van de
rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving………………………...…….] || GK/NGK ([17]) || van EVA-[18]landen || van kandidaat-lidstaten[19] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement Rubriek 4 - Europa in de wereld || 19 01 04 08 - Instrument voor geïndustrialiseerde landen (ICI) – Uitgaven voor administratief beheer 19 05 01 - Samenwerking met de geïndustrialiseerde derde landen 19 05 02 - KEDO 19 05 03 - Proefproject inzake trans-Atlantische methoden voor het inspelen op globale uitdagingen 19 09 03 - Samenwerking met Latijns-Amerika anders dan officiële ontwikkelingshulp (Latijns-Amerika) 19 09 02 - Voorbereidende maatregel — Samenwerking met landen met een middeninkomen in Latijns-Amerika 19 10 04 - Samenwerking anders dan officiële ontwikkelingshulp (Azië, Centraal-Azië, Iran, Irak en Jemen) 19 10 01 03 - Voorbereidende acties voor handels- en wetenschappelijke uitwisselingen met India 19 10 01 04 - Voorbereidende acties voor handels- en wetenschappelijke uitwisselingen met China 19 10 01 05 - Voorbereidende maatregel — Samenwerking met landen met een middeninkomen in Azië || Versch. || NEE || NEE || NEE || NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving……………………………………..] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement Rubriek 4 - Europa in de wereld || 19 01 04 08 – Partnerschapsinstrument (PI) – Uitgaven voor administratief beheer. 19 05 01 - Samenwerking met derde landen uit hoofde van het partnerschapsinstrument. 19 05 02 - Samenwerking met de geïndustrialiseerde derde landen – voltooiing van het vorige programma 2007-2013 (voormalig begrotingsonderdeel 19 05 01). NB: Andere bestaande begrotingsonderdelen onder hoofdstuk 19 09 en 19 10 blijven bestaan onder afsluiting van de acties (met "pm" voor vastleggingen). || Versch. || NEE || NEE || NEE || NEE 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader: || Nummer || Rubriek 4 - Europa in de wereld || || DG: FPI || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL || Beleidskredieten (huidig prijspeil à 2% vanaf prijzen 2011) || || || || || || || || || 19 05 01 - Samenwerking met derde landen uit hoofde van het partnerschapsinstrument. || Vastleggingen || (1) || 128,853 || 135,586 || 143,670 || 153,001 || 163,782 || 176,106 || 188,812 || 1 089,710 || Betalingen (a) || (2) || 27,753 || 68,486 || 110,870 || 143,201 || 152,182 || 162,506 || 174,112 || 839,110 || Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[20] || || || || || || || || || 19 01 04 08 – Partnerschapsinstrument (PI) – Uitgaven voor administratief beheer (b) || || (3) || 4,847 || 5,114 || 5,430 || 5,799 || 6,218 || 6,694 || 7,188 || 41,290 || TOTAAL kredieten voor DG FPI || Vastleggingen || =1+1a +3 || 133,700 || 140,700 || 149,100 || 158,800 || 170,000 || 182,800 || 196,000 || 1 131,000 || Betalingen || =2+2a +3 || 32,600 || 73,600 || 116,300 || 149,000 || 158,400 || 169,200 || 181,300 || 880,400 (a)
Betalingen voor beleidsuitgaven zijn berekend op basis van een standaard
projectcyclus van 4 jaar van 20%-30%-30%-20%. (b) Een
bedrag van 4% van de middelen is gereserveerd voor uitgaven voor
administratieve ondersteuning
Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || "Administratieve uitgaven" || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL || DG: FPI || || Personele middelen || 3,227 || 3,195 || 3,163 || 3,131 || 3,131 || 3,131 || 3,131 || 22,111 || Andere administratieve uitgaven || 0,150 || 0,153 || 0,156 || 0,159 || 0,163 || 0,166 || 0,169 || 1,116 || TOTAAL DG FPI || Kredieten || 3,377 || 3,348 || 3,319 || 3,291 || 3,294 || 3,297 || 3,301 || 23,227 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 3,377 || 3,348 || 3,319 || 3,291 || 3,294 || 3,297 || 3,301 || 23,227 miljoen euro || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018-2020 || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 137,077 || 144,048 || 152,419 || 162,091 || 173,294 || 186,097 || 199,301 || 1 154,227 Betalingen || 35,977 || 76,948 || 119,619 || 152,291 || 161,694 || 172,497 || 184,601 || 903,627 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
ý Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op 3
decimalen) || Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL || || OUTPUTS || || Soort output[21] || Gem. kosten van de ouput || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aa n t a l o u t p u t s || Kosten || A a n t a l o u t p u t s || Kosten || Aantaloutputs || Kosten || Aantaloutputs || Kosten || Aantaloutputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten || || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 De externe dimensie uitdragen van de Europa 2020-strategie, beleidsdialogen, uitdagingen van mondiaal belang || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || 70,861 || || 74,571 || || 79,023 || || 84,164 || || 90,100 || || 96,884 || || 103,880 || || 599,483 || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 Economische partnerschappen en samenwerking op zakelijk en regelgevingsgebied || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || 26,740 || || 28,140 || || 29,820 || || 31,760 || || 34,000 || || 36,560 || || 39,200 || || 226,220 || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3 Openbare diplomatie, onderwijskundige/universitaire samenwerking en stimulering || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || 24,567 || || 25,840 || || 27,372 || || 29,137 || || 31,182 || || 33,522 || || 35,932 || || 207,452 || Niet-toegewezen reserve || || 6,685 || || 7,035 || || 7,455 || || 7,940 || || 8,500 || || 9,140 || || 9,800 || || 56,555 || TOTALE KOSTEN || || 128,853 || || 135,586 || || 143,670 || || 153,001 || || 163,782 || || 176,106 || || 188,812 || || 1 089,710 NB: de uitsplitsing in specifieke
doelstellingen is als volgt uit de financiële middelen van 1.131,000 miljoen euro: Doelstelling nr. 1: 53% Doelstelling nr. 2: 20% Doelstelling nr. 3: 18% Niet-toegewezen reserve: 5%, te programmeren
tussen de drie doelstellingen naar gelang van de behoeften. Toewijzingen tussen outputs zijn niet passend
vanwege de aard van het instrument (geen standaardaantal outputs en geen
gemiddelde kosten). 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
ý Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: in miljoenen euro's
(tot op 3 decimalen) RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Personele middelen || 3,227 || 3,195 || 3,163 || 3,131 || 3,131 || 3,131 || 3,131 || 22,111 Andere administratieve uitgaven || 0,150 || 0,153 || 0,156 || 0,159 || 0,163 || 0,166 || 0,169 || 1,116 Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 3,377 || 3,348 || 3,319 || 3,291 || 3,294 || 3,297 || 3,301 || 23,227 Buiten RUBRIEK 5[22] van het meerjarige financiële kader || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Personele middelen || 3,565 || 3,658 || 3,778 || 3,925 || 4,139 || 4,384 || 4,631 || 28,080 Andere administratieve uitgaven || 1,282 || 1,456 || 1,652 || 1,875 || 2,079 || 2,310 || 2,557 || 13,210 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 4,847 || 5,114 || 5,430 || 5,799 || 6,218 || 6,694 || 7,188 || 41,290 TOTAAL || 8,224 || 8,462 || 8,750 || 9,090 || 9,512 || 9,991 || 10,489 || 64,517 3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
ý Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || XX 01 01 01 (hoofdzetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 17,4 || 17,3 || 17,1 || 16,9 || 16,9 || 16,9 || 16,9 XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[23] || XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || 13,0 || 12,9 || 12,8 || 12,6 || 12,6 || 12,6 || 12,6 12,6XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || 2,0 || 1,9 || 1,9 || 1,9 || 1,9 || 1,9 || 1,9 19 01 04 08 [24] || - zetel || || || || || || || - delegaties || 39,4 || 40,4 || 41,8 || 43,4 || 45,7 || 48,4 || 51,2 XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden) || || || || || || || 10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || || || || || || || Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || || TOTAAL || 71,8 || 72,5 || 73,5 || 74,9 || 77,2 || 79,9 || 82,7 Personele middelen
onder rubriek 5 komen overeen met de noodzakelijke medewerkers voor het beheren
van het nieuwe partnerschapsinstrument. Het omvat de bestaande
FPI-medewerkers die het huidige ICI beheren, te weten 3,6 AD; 7 AST; 4,3 AC's,
2 AL's in Washington = 17 VTE, evenals een verzoek om een geraamd aantal extra
medewerkers van 4 AD, 3 AST, 9 AC = 16 VTE. 19 is het beleidsterrein of de
begrotingstitel. De benodigde personele middelen zullen worden
gefinancierd uit de middelen die al voor het beheer van de actie zijn
toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met
middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met
inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden
toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Beheer van het programma en projectcyclus Extern personeel || Beheer van het programma en projectcyclus 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarige financiële kader –
xHet voorstel/initiatief is verenigbaar met het meerjarige financiële
kader 2014-2020 –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarige financiële kader Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[25] Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. 3.2.5. Bijdrage van derden aan de
financiering –
Het voorstel/initiatief voorziet niet in
medefinanciering door derden –
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal Medefinancieringsbron || || || || || || || || TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || || 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
ý Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: –
¨ voor de eigen middelen –
¨ voor de diverse ontvangsten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor de lopende begrotings-exercitie beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[26] Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Artikel …………. || || || || || || || || Voor de diverse
ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de)
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. [1] VS, Japan,
Canada, de Republiek Korea, Australië en Nieuw-Zeeland; bepaalde
geïndustrialiseerde landen en gebieden in Azië die zijn uitgesloten van de
DAC-lijst met ontvangende landen (Singapore, Hongkong, Macau, Taiwan en Brunei)
evenals de Raad voor samenwerking van de Arabische Golfstaten (Bahrein,
Koeweit, Oman, Qatar, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten) die
eveneens zijn uitgesloten van de DAC-lijst met ontvangers van officiële
ontwikkelingshulp. [2] "Handel,
groei en wereldvraagstukken - HANDELSBELEID ALS KERNELEMENT VAN DE EUROPA
2020-STRATEGIE", COM(2010) 612 van 9.11.2010. [3] D.w.z. vrede en veiligheid, het verminderen van armoede,
humanitaire hulp, het investeren in stabiliteit en groei in uitbreidings- en buurlanden,
het aanpakken van mondiale uitdagingen, het bevorderen van Europese en
internationale normen en waarden, en het steunen van groei en
concurrentievermogen in het buitenland. [4] "Het
energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen",
COM(2011) 539 van 7.9.2011. [5] PB L … [6] PB L 405 van 30.12.2006. [7] "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame
en inclusieve groei", COM(2010) 2020. [8] COM(2011) 500. [9] PB L 55 van
28.2.2011, blz. 13–18. [10] ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based
Budgeting. [11] In de zin van artikel 49, lid 6, onder a)
of b), van het Financieel Reglement. [12] Ref. evaluatie: Intermediate
evaluation of the Executive Training Programme in Japan and Korea. februari
2010. Deloitte consulting. [13] Ref. evaluatie: http://www.eeas.europa.eu/eu-centres/docs/2010_evaluation_en.pdf [14] "Handel, groei en
wereldvraagstukken - HANDELSBELEID ALS KERNELEMENT VAN DE EUROPA
2020-STRATEGIE" (COM(2010) 612) van 9.11.2010. [15] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb:[http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html] [16] In de zin van artikel 185 van het Financieel
Reglement. [17] GK = gesplitste kredieten/ NGK = niet-gesplitste kredieten [18] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [19] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [20] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [21] Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv.:
aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen,
enz.). [22] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [23] AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); INT= Intérimaire
(uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in
delegaties); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert
National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); [24] Onder het
maximum voor extern personeel uit beleidskredieten
(vroegere "BA"-onderdelen). [25] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel
Akkoord. [26] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en
suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25%
aan inningskosten.