This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0809
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing Horizon 2020 - The Framework Programme for Research and Innovation (2014-2020)
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van Horizon 2020 - Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van Horizon 2020 - Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)
/* COM/2011/0809 konč. - 2011/0401 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van Horizon 2020 - Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) /* COM/2011/0809 konč. - 2011/0401 (COD) */
TOELICHTING
1.
CONTEXT VAN HET VOORSTEL
Het pakket voorstellen voor "Horizon 2020",
dat volledig in overeenstemming met de mededeling van de Commissie "Een
begroting voor Europa 2020"[1]
is opgesteld, ondersteunt in zijn geheel de Europa 2020-strategie, waarin de
Commissie aangeeft dat onderzoek en innovatie cruciaal zijn voor een
intelligente, duurzame en inclusieve groei. Het gaat om voorstellen voor
respectievelijk: (1)
een kaderprogramma voor
Horizon 2020 (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie – VWEU), (2)
één stelsel van regels voor deelname en
verspreiding (VWEU), (3)
één specifiek programma om
Horizon 2020 ten uitvoer te leggen (VWEU), alsmede (4)
één voorstel voor de
onderdelen van Horizon 2020 die overeenkomen met het Euratom-Verdrag. De Commissie heeft een mededeling uitgebracht
waarin zij de algemene politieke context en achtergrond van deze
wetgevingsvoorstellen, die tegelijk met de mededeling zijn vastgesteld. uit de
doeken doet. Er wordt ingegaan op een aantal belangrijke
horizontale elementen, met inbegrip van vereenvoudiging, en op de wijze waarop
de aanpak van innovatie is versterkt. Horizon 2020 levert een rechtstreekse bijdrage
aan de aanpak van de grote maatschappelijke uitdagingen die in Europa 2020 en
de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven worden genoemd en zal eveneens
bijdragen aan het tot stand brengen van industrieel leiderschap in Europa. Ook zal het topkwaliteit in onderzoek bevorderen, hetgeen essentieel
is voor de duurzaamheid en welvaart en het welzijn van Europa op de lange termijn.
Om deze doelen te verwezenlijken, gaan de voorstellen gepaard met uiteenlopende
vormen van ondersteuning die in de onderzoeks- en innovatiecyclus worden
geïntegreerd. Horizon 2020 bundelt en versterkt daardoor activiteiten die
momenteel uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, het
onderdeel innovatie van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en
innovatie, en het Europees Instituut voor innovatie en technologie worden
gefinancierd. Op die manier zijn de voorstellen tevens ontworpen om een
aanzienlijke vereenvoudiging voor deelnemers te verwezenlijken.
2.
RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN
EFFECTBEOORDELINGEN
Bij de voorbereiding van de vier voorstellen
is terdege rekening gehouden met de uitkomst van een uitgebreide openbare
raadpleging gebaseerd op het Groenboek "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van
onderzoek en innovatie", COM(2011) 48. De Europese Raad, de lidstaten
en een breed scala aan belanghebbenden uit het bedrijfsleven, universiteiten en
het maatschappelijk middenveld hebben hun standpunten naar voren gebracht. Ook is gekeken naar de resultaten van twee
diepgaande effectbeoordelingen, waarvoor belanghebbenden zijn geraadpleegd, in-
en externe evaluaties zijn uitgevoerd en de hulp van internationale deskundigen
is ingeroepen. Uit die beoordelingen kwam naar voren dat
de Horizon 2020-optie zou leiden tot een meer doelgerichte aanpak, de beste
manier zou zijn voor het bereiken van de noodzakelijke kritische massa van
activiteiten op programma- en projectniveau, het meeste zou bijdragen aan het
bereiken van de beleidsdoelstellingen en in een later stadium ook de grootste
baten op economisch en sociaal vlak en voor het concurrentievermogen zou opleveren,
en tegelijkertijd zou helpen met het vereenvoudigen van zaken, bijvoorbeeld
door de administratieve lasten voor deelnemers te verminderen, de toepasselijke
regels en procedures te stroomlijnen, te zorgen voor consistentie tussen
instrumenten en te wijzen naar een nieuwe balans tussen risico en vertrouwen.
3.
JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
3.1.
Rechtsgrondslag
Onderzoek en innovatie worden naadloos in het
voorstel geïntegreerd met het oog op de verwezenlijking van de
beleidsdoelstellingen. Als zodanig is Horizon 2020 gebaseerd op de
VWEU-titels "Industrie" en "Onderzoek en technologische
ontwikkeling en ruimtevaart" (artikelen 173 en 182). De
verwante regels voor deelname en verspreiding zijn op dezelfde titels gebaseerd
(artikelen 173, 183 en 188). De titel "Industrie" wordt in beide
gevallen met name als rechtsgrondslag gebruikt voor het Europees Instituut voor
innovatie en technologie (EIT), dat gefinancierd zal worden met een financiële
bijdrage uit hoofde van Horizon 2020. Het EIT zal geen rol spelen op het niveau
van het specifieke programma. Wij roepen in herinnering dat
innovatieactiviteiten uitdrukkelijk zijn opgenomen in diverse kaderprogramma’s
die gebaseerd zijn op de titel "Onderzoek" van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie en dat de huidige kaderprogramma’s
ook een reeks innovatieactiviteiten bevatten. Dientengevolge
zal het specifieke programma voor de uitvoering van Horizon 2020 gebaseerd zijn
op de titel "Onderzoek en technologische ontwikkeling en ruimtevaart"
van het VWEU (artikel 182) aangezien het in het programma zal gaan om
activiteiten waarop deze titel betrekking heeft. Het voorstel voor het Euratom-programma voor
onderzoek en opleiding dat bijdraagt aan Horizon 2020 is gebaseerd op artikel 7
van het Euratom-Verdrag.
3.2.
Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen
De voorstellen zijn bedoeld om de toegevoegde
waarde en het effect van de Unie te optimaliseren, door de aandacht te richten
op doelstellingen en activiteiten die de lidstaten alleen niet op doeltreffende
wijze tot een goed einde kunnen brengen. Met acties op
EU-niveau kan het algemene onderzoeks- en innovatiekader worden versterkt en
kunnen de onderzoeksinspanningen van lidstaten beter worden gecoördineerd,
waardoor wordt voorkomen dat werk dubbel wordt gedaan, op sleutelterreinen een
kritische massa wordt bereikt en optimaal gebruik wordt gemaakt van openbare
middelen. Op het niveau van de Unie kunnen dankzij continentbrede concurrentie
de beste voorstellen worden geselecteerd, hetgeen de kwaliteit ten goede komt
en toonaangevend onderzoek en innovatie zichtbaar maakt. De Unie is bovendien
het meest geschikte niveau om transnationale mobiliteit te ondersteunen, en
daarmee opleidings- en loopbaanmogelijkheden voor onderzoekers te verbeteren. Een
programma op het niveau van de Unie is beter geschikt voor risicovolle en
langdurige O&O-activiteiten. Een en ander werkt risicospreiding, een ruime
werkingssfeer en schaalvoordelen in de hand die anders niet zouden kunnen
worden gerealiseerd. Interventie op het niveau van de Unie kan extra openbare
en particuliere investeringen in onderzoek en innovatie mogelijk maken,
bijdragen aan de Europese onderzoeksruimte met vrij verkeer van kennis,
wetenschappers en technologie, en de commercialisatie en verspreiding van innovaties
binnen de interne markt versnellen. Programma’s op het niveau van de Unie zijn
tevens noodzakelijk om beleidsvorming en beleidsdoelstellingen te ondersteunen.
Voor een volledig overzicht van de ondersteunende gegevens, zie de bijgevoegde
effectbeoordelingen.
4.
GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De begroting van alle voorstellen wordt gegeven
in lopende prijzen. Het financieel memorandum dat bij dit
voorstel is gevoegd, beschrijft de gevolgen voor de begroting en voor de
personele en administratieve middelen. Voor de uitvoering van Horizon 2020 kan
de Commissie gebruik maken van bestaande uitvoerende agentschappen, zoals bepaald
in Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut
van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van
communautaire programma's worden gedelegeerd. Dit dient te gebeuren op basis
van een kosten-batenanalyse. 2011/0401 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD van XXX tot vaststelling van Horizon 2020 - Het kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie ("VWEU"), en met name artikel 173, lid 3, en artikel
182, lid 1, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[2],
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[3], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
De Unie heeft tot doel haar wetenschappelijke en
technologische grondslagen te versterken door de totstandbrenging van een
Europese onderzoeksruimte waarbinnen onderzoekers, wetenschappelijke kennis en
technologieën vrij circuleren, en bij te dragen tot de ontwikkeling van het
concurrentievermogen van de Unie en van haar industrie. Met
het oog op de verwezenlijking van deze doelstellingen moet de Unie activiteiten
ondernemen die gericht zijn op de uitvoering van onderzoek, technologische
ontwikkeling en demonstratie, internationale samenwerking bevorderen,
resultaten verspreiden en optimaliseren en onderwijs en mobiliteit stimuleren. (2)
De Unie draagt er zorg voor dat de benodigde omstandigheden
voor het concurrentievermogen van de industrie van de Unie, aanwezig zijn. Te dien einde moet actie erop gericht zijn het industriële potentieel
van beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling beter te
benutten. (3)
De Europese Unie heeft zich verbonden tot de
tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie[4],
waarin de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei zijn
uiteengezet, benadrukt de rol van onderzoek en innovatie als essentiële
aanjagers van sociale en economische welvaart en ecologische duurzaamheid, en
heeft zich tot doel gesteld de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling te
verhogen om tegen 2020 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) te
bereiken en tegelijkertijd een indicator voor de innovatie-intensiteit te
ontwikkelen. Het vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie steunt een strategische
en geïntegreerde aanpak van onderzoek en innovatie. Het behelst het kader en de
doelstellingen tot de realisering waarvan de toekomstige financiële bijdrage
van de Unie voor onderzoek en innovatie moet bijdragen. Onderzoek en innovatie
zijn ook belangrijke aspecten van andere Europa 2020-vlaggenschipinitiatieven,
met name als het gaat om efficiënt gebruik van hulpbronnen, een industriebeleid
voor het tijdperk van de globalisering en een digitale agenda voor Europa. Daarnaast
is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen inzake onderzoek
en innovatie een belangrijke rol weggelegd voor het cohesiebeleid, dat moet
voorzien in capaciteitsopbouw en de aanleg van een "weg naar topkwaliteit". (4)
Op zijn vergadering van 4 februari 2011 heeft de
Europese Raad het idee ondersteund van het gemeenschappelijk strategisch kader
voor de financiële bijdrage van de Unie voor onderzoek en innovatie om de
efficiëntie van de onderzoeks- en innovatiefinanciering op nationaal en
Unieniveau te verbeteren. Daarnaast heeft hij de Unie
verzocht spoedig stappen te ondernemen die nodig zijn om de resterende
belemmeringen voor het aantrekken van talent en investeringen op te heffen teneinde
de Europese onderzoeksruimte tegen 2014 te voltooien en een volwaardige interne
markt voor kennis, onderzoek en innovatie tot stand te brengen. (5)
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 11
november 2010[5]
gepleit voor een ingrijpende vereenvoudiging van de financiering door de Unie
van onderzoek en innovatie; heeft in zijn resolutie van 12 mei 2011[6] het belang benadrukt van de
Innovatie-Unie om Europa om te vormen voor een wereld na de crisis; heeft in
zijn resolutie van 8 juni 2011[7]
de aandacht gevestigd op belangrijke lessen die kunnen worden getrokken uit de
tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma; en heeft zich in zijn
resolutie van 27 september 2011[8]
achter een gemeenschappelijk strategisch kader voor financiering van onderzoek
en innovatie geschaard. (6)
De Raad van de Europese Unie heeft op 26 november 2010
gevraagd het accent in toekomstige financieringsprogramma’s van de Unie meer op
Europa 2020-prioriteiten te leggen, maatschappelijke uitdagingen en essentiële
technologieën aan te pakken, gezamenlijk en industriegestuurd
onderzoek te vergemakkelijken, de instrumenten te stroomlijnen, de toegang
radicaal te vereenvoudigen, de doorlooptijd te verminderen en de kwaliteit
verder te versterken. (7)
Het belang van een samenhangende strategische
benadering is ook onderstreept in de uitgebrachte adviezen van respectievelijk 3
juni 2011[9]
van het Comité Europese Onderzoeksruimte, 30 juni 2011[10] van het Comité van de Regio’s,
en 13 juli 2011[11]
van het Europees Economisch en Sociaal Comité. (8)
Bij de begrotingsevaluatie door de Commissie op 19
oktober 2010 zijn essentiële beginselen naar voren gebracht die de toekomstige
begroting van de Unie moeten onderbouwen: focus op
instrumenten met gebleken toegevoegde waarde van de Unie, grotere resultaatgerichtheid
en het aantrekken van andere publieke en private financieringsbronnen. In het
kader van de evaluatie van de begroting is voorgesteld voor het volledige scala
van instrumenten van de Unie voor onderzoek en innovatie binnen een
gemeenschappelijk strategisch raamwerk samen te werken. (9)
In het Groenboek "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van
onderzoek en innovatie"[12]
stelde de Commissie essentiële vragen over de wijze waarop die ambitieuze doelstellingen
verwezenlijkt dienen te worden, en werd een brede publieke discussie op gang
gebracht waarbij belanghebbenden en instellingen van de Unie op hoofdlijnen
instemden met de daarin geopperde ideeën. (10)
In de Mededeling "Een begroting voor Europa 2020"[13] stelde de Commissie voor het
zevende kaderprogramma voor onderzoek, het onderdeel innovatie van het
kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, en het Europees
Instituut voor innovatie en technologie (EIT) samen te bundelen binnen één
gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie over de periode
2007-2013 teneinde de Europa 2020-doelstelling om de uitgaven voor onderzoek en
ontwikkeling tegen 2020 op te trekken tot 3 % van het bbp waar te maken. In
die mededeling verbond de Commissie zich er ook toe klimaatverandering in de
bestedingsprogramma's van de Unie te integreren en ten minste 20 % van de
Uniebegroting aan klimaatgerelateerde doelstellingen toe te wijzen.
Klimaatactie en hulpbronefficiëntie zijn elkaar wederzijds versterkende
doelstellingen om duurzame ontwikkeling te verwezenlijken. De specifieke
doelstellingen van beide moet worden aangevuld met de andere specifieke
doelstellingen van Horizon 2020. Naar verwachting zal een bedrag van ten minste
60% van de totale begrotingsmiddelen voor Horizon 2020 verband moeten houden
met duurzame ontwikkeling. Ook wordt verwacht dat klimaatgerelateerde uitgaven
meer dan 35% van de begroting moeten uitmaken, met inbegrip van onderling
verenigbare maatregelen ter verbetering van het efficiënt gebruik van
hulpbronnen. De Commissie moet informatie verstrekken over de omvang en de
resultaten van de steun voor de klimaatdoelstellingen. Klimaatgerelateerde
uitgaven in het kader van Horizon 2020 moeten worden gevolgd in overeenstemming
met de in die mededeling uiteengezette methodologie. (11)
Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en
innovatie in de Europese Unie (hierna "Horizon 2020" genoemd), richt
zich op drie prioriteiten, te weten de totstandbrenging van wetenschap van
topkwaliteit om de mondiale kwaliteit van de Unie in de wetenschappen te
versterken, bevordering van industrieel leiderschap ter ondersteuning van het
bedrijfsleven (waaronder kleine en middelgrote ondernemingen (mkb/kmo’s)) en
innovatie, en het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen om direct te
reageren op de uitdagingen die in de Europa 2020-strategie zijn aangegeven door
activiteiten in de volledige keten, van onderzoek tot marktintroductie, te
ondersteunen. Horizon 2020 moet steun verlenen in alle
fasen van de innovatieketen, met name voor activiteiten die zich dichter bij de
markt bevinden, inclusief innovatieve financiële instrumenten en
niet-technologische en sociale innovatie, en tracht tegemoet te komen aan de
onderzoeksbehoeften van een brede waaier van beleidsterreinen van de Unie door
te streven naar een zo breed mogelijke toepassing en verspreiding van bij de
ondersteunde activiteiten gegenereerde kennis tot aan de commerciële
exploitatie ervan. De prioriteiten van Horizon 2020 moeten eveneens worden ondersteund
door een programma uit hoofde van het Euratom-Verdrag voor onderzoek en
opleiding op het gebied van kernenergie. (12)
Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) moet
klantgestuurde wetenschappelijke en technische ondersteuning leveren voor beleid
van de Unie en flexibel inspelen op nieuwe beleidsbehoeften. (13)
In het kader van de kennisdriehoek van onderzoek,
innovatie en onderwijs moeten de kennis- en innovatiegemeenschappen onder de
paraplu van het Europees Instituut voor innovatie en technologie een krachtige
bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Horizon 2020,
met inbegrip van de maatschappelijke uitdagingen, in het bijzonder door
integratie van onderzoek, innovatie en onderwijs. Met het
oog op complementariteit in Horizon 2020 en een adequate opname van de
middelen, moet de financiële bijdrage aan het Europees Instituut voor innovatie
en technologie worden verstrekt in twee toewijzingen, waarbij de tweede het
voorwerp uitmaakt van een evaluatie. (14)
Horizon 2020 moet bijdragen tot de verwezenlijking
van de doelstellingen van de Europese innovatiepartnerschappen overeenkomstig
het vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie, waarin alle betrokkenen in de gehele
onderzoeks- en innovatieketen bijeen worden gebracht met het oog op stroomlijning,
vereenvoudiging en een betere coördinatie van instrumenten en initiatieven. (15)
Vereenvoudiging is een centrale doelstelling van
Horizon 2020 die volledig tot uiting moet komen in het ontwerp, de regels, het
financieel beheer en de tenuitvoerlegging ervan. Horizon 2020 moet
universiteiten, onderzoekscentra en het bedrijfsleven, waaronder met name het
mkb/kmo's, aansporen tot actieve deelname, en zich openstellen voor nieuwe
deelnemers, omdat het alle ondersteuningsmaatregelen op het gebied van onderzoek
en innovatie bijeenbrengt in één gemeenschappelijk strategisch kader, met
inbegrip van een gestroomlijnd pakket van ondersteuningsvormen, en voorziet in
de toepassing van regels voor deelname die voor alle acties uit hoofde van het
programma gelden. Vereenvoudigde financieringsregels moeten zorgen voor een
vermindering van de administratieve kosten voor deelname en zullen bijdragen
aan een afname van de financiële fouten. (16)
Overeenkomstig artikel 182, lid 1, van het VWEU
worden het totale maximumbedrag en de nadere regels voor de financiële
deelneming van de Unie aan het kaderprogramma alsmede de onderscheiden
deelbedragen voor elk van de overwogen activiteiten in het kaderprogramma
vastgesteld. (17)
Bij deze verordening moeten voor de gehele looptijd
van Horizon 2020 financiële middelen worden vastgesteld die voor de
begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt in de loop van de
jaarlijkse begrotingsprocedure vormen, in de zin van punt [] van het
interinstitutional akkoord van XX/201Z tussen het Europees Parlement, de Raad
en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en goed financieel
beheer. (18)
Er moet voor gezorgd worden dat Horizon 2020 en de
voorlopers ervan correct worden afgesloten, met name voor wat betreft de
voortzetting van meerjarige regelingen voor het beheer van het programma, zoals
de financiering van technische en administratieve bijstand. (19)
De uitvoering van 2020 kan aanleiding geven tot
aanvullende programma's waaraan slechts door bepaalde lidstaten wordt
deelgenomen, tot de deelname van de Unie aan door verschillende lidstaten
opgezette programma's, of tot het opzetten van gemeenschappelijke ondernemingen
of andere structuren in de zin van de artikelen 184, 185 en 187 van het VWEU. (20)
Teneinde de relatie tussen wetenschap en samenleving
te verdiepen en het vertrouwen in de wetenschap te vergroten, moet Horizon 2020
burgers en het maatschappelijk middenveld nauwer betrekken bij onderzoek en
innovatie door wetenschapseducatie te bevorderen, wetenschappelijke kennis
beter toegankelijk te maken, verantwoorde onderzoeks- en innovatieagenda’s te
ontwikkelen die tegemoetkomen aan de wensen en verwachtingen van burgers en
samenlevingen, en door hun deelname aan Horizon 2020-activiteiten te
vergemakkelijken. (21)
De uitvoering van Horizon 2020 moet beantwoorden
aan de zich ontwikkelende mogelijkheden en behoeften vanuit de wetenschap en
technologie, het bedrijfsleven, beleid en de samenleving. In dit kader moet bij
de vaststelling van de agenda's nauw contact worden onderhouden met belanghebbenden
uit alle betrokken sectoren, en moet voldoende flexibiliteit worden ingebouwd
voor nieuwe ontwikkelingen. Tijdens Horizon 2020 moet voortdurend extern advies
worden ingewonnen, waarbij ook een beroep wordt gedaan op relevante
structuren zoals Europese technologieplatformen, gezamenlijke
programmeringsinitiatieven en de Europese innovatiepartnerschappen. (22)
Horizon 2020 moet ertoe
bijdragen dat het starten van een onderzoekloopbaan in de Unie aantrekkelijker
wordt. Er moet voldoende rekening
worden gehouden met het Europees Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode
voor de Rekrutering van Onderzoekers[14],
alsook met andere relevante referentiekaders zoals vastgesteld in het kader van
de Europese onderzoeksruimte, onder eerbiediging van het vrijwillige karakter
ervan. (23)
De in het kader van Horizon 2020 ontwikkelde
activiteiten moeten gericht zijn op het bevorderen van gelijkheid tussen mannen
en vrouwen op het gebied van onderzoek en innovatie, door met name de
onderliggende oorzaken van genderverschillen weg te nemen, het potentieel van
zowel vrouwelijke als mannelijke onderzoekers ten volle te benutten, en de
genderdimensie op te nemen in projecten om de kwaliteit van onderzoek te
verbeteren en innovatie te stimuleren. Activiteiten moeten
ook gericht zijn op de toepassing van de beginselen met betrekking tot de
gelijkheid van vrouwen en mannen, zoals bepaald in de artikelen 2 en 3 van het
Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8 van het VWEU. (24)
Bij onderzoeks- en innovatieactiviteiten die door
Horizon 2020 worden ondersteund wordt men geacht ethische grondbeginselen in
acht te nemen. Er moet rekening worden houden met de
adviezen van de Europese groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe
technologieën. Overeenkomstig artikel 13 van het VWEU moet bij
onderzoeksactiviteiten het gebruik van dieren voor onderzoek en proeven worden
beperkt en uiteindelijk worden vervangen. Bij elke activiteit die wordt
ondernomen dient ingevolge artikel 168 van het VWEU
een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid verzekerd te
worden. (25)
De Europese Commissie vraagt niet uitdrukkelijk
gebruik te maken van menselijke embryonale stamcellen. Het
eventuele gebruik van, zowel volwassen als embryonale, menselijke stamcellen
hangt af van het oordeel van de wetenschappers met het oog op de doelstellingen
die zij willen bereiken en wordt onderworpen aan stringente ethische evaluatie.
Projecten waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt, mogen niet
gefinancierd worden indien hiervoor niet de vereiste goedkeuringen van de
lidstaten verkregen zijn. Er worden geen activiteiten gefinancierd die in alle
lidstaten verboden zijn. Geen activiteit wordt gefinancierd in een lidstaat
waar een dergelijke activiteit verboden is. (26)
Om ervoor te zorgen dat de EU-financiering een zo
groot mogelijk effect heeft, moet Horizon 2020 nauwere synergieën ontwikkelen
met andere programma’s van de Unie op terreinen zoals onderwijs, ruimte,
milieu, concurrentievermogen en het mkb, interne veiligheid, cultuur en media
en met het fonds voor cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling,
hetgeen specifiek kan helpen nationale en regionale onderzoeks- en
innovatiecapaciteit te versterken in de context van slimme
specialisatiestrategieën. (27)
Het mkb vormt een belangrijke bron van innovatie en
groei in Europa. Daarom moet het een grote inbreng krijgen
in Horizon 2020, als is vastgelegd in Aanbeveling 2003/361/EG[15] van de Commissie van 6 mei 2003.
Een en ander moet de doelstellingen van de Small Business Act[16] ondersteunen. (28)
Om ervoor te zorgen dat de EU-financiering een zo
groot mogelijk effect heeft, moet Horizon 2020 nauwere synergieën ontwikkelen,
die onder meer de vorm mogen aannemen van publiek-publieke partnerschappen, met
nationale en regionale programma’s die onderzoek en innovatie ondersteunen. (29)
Een groter effect moet tevens worden verkregen door
financiële middelen van Horizon 2020 en de particuliere sector te bundelen
binnen publiek-private partnerschappen op belangrijke gebieden waar onderzoek
en innovatie een bijdrage kunnen leveren aan Europa's bredere
mededingingsdoelstellingen en helpen maatschappelijke uitdagingen het hoofd te
bieden. De publiek-private partnerschappen in de vorm van
gezamenlijke technologie-initiatieven die zijn ontplooid uit hoofde van Besluit
nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006
betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor
activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en
demonstratie (2007-13)[17]
kunnen worden voortgezet met gebruikmaking van geschiktere structuren. (30)
Horizon 2020 moet samenwerking met derde landen op
basis van gemeenschappelijke belangen en wederzijds voordeel bevorderen. Internationale samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie
en innovatie moet tot doel hebben bij te dragen aan de verwezenlijking van de
Europa 2020-doelstellingen ter versterking van de concurrentiekracht, een
bijdrage leveren aan de aanpak van maatschappelijke uitdagingen en
ondersteuning bieden voor het externe en ontwikkelingsbeleid van de Unie, mede
door de ontwikkeling van synergieën met externe programma's en door ertoe bij
te dragen dat de Unie haar internationale verbintenissen, zoals het bereiken
van de millenniumontwikkelingsdoelen, nakomt. (31)
Om gelijke kansen te handhaven voor alle
ondernemingen die actief zijn op de interne markt moet de uit Horizon 2020 verstrekte
financiering in overeenstemming zijn met de voorschriften inzake staatssteun
zodat de doelmatigheid van overheidsuitgaven wordt gegarandeerd en marktverstoring
zoals verdringing van particuliere financiering wordt voorkomen, waardoor
ondoelmatige marktstructuren zouden ontstaan of inefficiënte bedrijven in stand
zouden worden gehouden. (32)
De noodzaak van een nieuwe benadering van controle
en risicobeheer bij onderzoeksfinanciering van de Unie werd op 4 februari 2011
erkend door de Europese Raad, die vroeg om een nieuw evenwicht tussen
vertrouwen en toezicht en tussen risico’s nemen en risico’s vermijden. In zijn resolutie van 11 november 2010 inzake het vereenvoudigen van
de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma’s voor onderzoek pleitte het
Europees Parlement voor een pragmatische verschuiving in de richting van
administratieve en financiële vereenvoudiging en stelde dat het beheer van
Europese onderzoeksfinanciering in sterkere mate gebaseerd zou moeten zijn op
vertrouwen en risicotolerantie ten aanzien van deelnemers. Het verslag over de
tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma voor onderzoek (2007-2013)
concludeert dat een radicalere benadering noodzakelijk is om een kwantumsprong
te maken als het gaat om vereenvoudiging, en dat het evenwicht tussen risico en
vertrouwen moet worden hersteld. (33)
De financiële belangen van de Unie moeten gedurende
de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige
maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van
onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde
of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties. Een
herziene controlestrategie waarin het accent is verschoven van het
minimaliseren van foutpercentages naar controles op risicobasis en opsporing
van fraude, moet de controlelast voor deelnemers beperken. (34)
Het is van belang ervoor te zorgen dat Horizon 2020
financieel goed wordt beheerd en zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk
mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens zorg te dragen voor rechtszekerheid en de
toegankelijkheid van het programma voor alle deelnemers. Er
moet worden toegezien op de naleving van Verordening (EU) nr. XXXX/2012 [nieuw
Financieel Reglement] en van de voorschriften inzake vereenvoudiging en betere
regelgeving. (35)
Doeltreffend prestatiebeheer, met inbegrip van
evaluatie en toezicht, vereist de ontwikkeling van specifieke
prestatie-indicatoren die in de tijd kunnen worden gemeten, realistisch zijn en
de logica van de interventie weerspiegelen, en relevant zijn voor de passende
hiërarchie van doelstellingen en activiteiten. Er moeten
passende coördinatiemechanismen worden ingevoerd tussen de uitvoering van en
het toezicht op Horizon 2020 en het toezicht op de ontwikkeling, de resultaten
en het functioneren van de Europese onderzoeksruimte. (36)
Aangezien de doelstellingen van Horizon 2020 niet
voldoende door de lidstaten kunnen worden bereikt wat betreft de versterking van
het algemene kader voor onderzoek en innovatie en de coördinatie-inspanningen
in de gehele Unie, en dientengevolge - teneinde
overlapping te vermijden, een kritische massa op belangrijke gebieden te
handhaven en een optimaal gebruik van de publieke financiering te waarborgen - beter
op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen
vaststellen overeenkomstig het subsididiariteitsbeginsel in de zin van artikel 5
van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel
als bedoeld in voornoemd artikel, gaat Horizon 2020 niet verder dan
noodzakelijk om deze doelstellingen te verwezenlijken. (37)
Ter wille van de rechtszekerheid en duidelijkheid
dient Besluit nr. 1982/2006/EG te worden ingetrokken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: TITEL I
VASTSTELLING Artikel 1
Onderwerp Bij deze verordening wordt Horizon 2020 - het
kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) ("Horizon 2020")
vastgesteld en het kader ingesteld waarbinnen de Unie onderzoeks- en
innovatieactiviteiten ondersteunt en een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en
technologische ontwikkeling stimuleert. Artikel 2
Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt
verstaan onder: (a)
"onderzoeks- en
innovatieactiviteiten": het
gehele spectrum van activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische
ontwikkeling, demonstratie en innovatie, waaronder het bevorderen van
samenwerking met derde landen en internationale organisaties, het verspreiden
en exploiteren van de resultaten en het stimuleren van opleiding en mobiliteit
van onderzoekers in de Unie; (b)
"eigen acties": door de Commissie door middel van het
Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) ondernomen onderzoek- en
innovatieactiviteiten; (c)
"acties onder contract": onderzoek- en innovatieactiviteiten waaraan de
Unie financiële steun verleent en die door deelnemers worden ondernomen; (d)
"publiek-privaat partnerschap": een partnerschap waarbij partners uit de
particuliere sector, de Unie en, in voorkomend geval, andere partners, zich
ertoe verbinden de ontwikkeling en uitvoering van een programma of activiteiten
op het gebied van onderzoek en innovatie gezamenlijk te ondersteunen; (e)
"publiek-publiek partnerschap": een partnerschap waarbij overheidsorganen of
instanties met een openbaredienstverleningstaak op regionaal, nationaal of
internationaal niveau zich er samen met de Unie toe verbinden de ontwikkeling
en uitvoering van een programma of activiteiten op het gebied van onderzoek en
innovatie gezamenlijk te ondersteunen. Artikel 3
Vaststelling van Horizon 2020 Hierbij wordt voor de periode van 1 januari 2014
tot en met 31 december 2020 Horizon 2020 vastgesteld. Artikel 4
Toegevoegde waarde van de Unie Horizon 2020 voorziet in een gemeenschappelijk
strategisch kader voor financiering van onderzoek en innovatie door de Unie, en
vervult daarmee een centrale rol in de uitvoering van de Europa 2020-strategie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Bijgevolg
fungeert het programma als een instrument voor het creëren van een
hefboomeffect voor particuliere investeringen, het scheppen van nieuwe
banenkansen en het waarborgen van Europa's groei en concurrentievermogen op de
lange termijn. Artikel 5
Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen 1. Door voldoende aanvullende
financiering voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie aan te trekken, levert
Horizon 2020 een bijdrage aan de opbouw van een economie die berust op kennis
en innovatie in de gehele Unie. Dientengevolge draagt het bij aan de uitvoering
van de Europa 2020-strategie en ander beleid van de Unie, alsmede aan de
totstandbrenging en werking van de Europese onderzoeksruimte (EOR). De desbetreffende
prestatie-indicatoren worden in de inleiding van bijlage I nader beschreven. 2. Dit algemene doel wordt
bereikt door middel van drie elkaar wederzijds versterkende prioriteiten
gericht op: (a)
Wetenschap op topniveau; (b)
industrieel leiderschap; (c)
maatschappelijke uitdagingen. De specifieke doelstellingen die met elk van van
die drie prioriteiten overeenstemmen, worden samen met de grote lijnen van de
activiteiten uiteengezet in de delen I tot en met III van bijlage I. 3. Het Gemeenschappelijk Centrum
voor Onderzoek (JRC) levert een bijdrage aan de in de twee bovengenoemde leden
genoemde algemene doelstellingen en prioriteiten door wetenschappelijke en
technische ondersteuning te verlenen aan beleidsmaatregelen van de Unie. De
hoofdlijnen van de activiteiten worden in deel IV van bijlage I nader
beschreven. 4. Het Europees Instituut voor
innovatie en technologie (EIT), opgericht bij Verordening (EU) nr. 294/2008
van het Europees Parlement en de Raad[18],
levert een bijdrage aan de in de leden 1 en 2 genoemde algemene doelstellingen
en prioriteiten met als specifiek doel de kennisdriehoek van onderzoek,
innovatie en onderwijs te integreren. De desbetreffende prestatie-indicatoren
voor het Europees Instituut voor innovatie en technologie en de hoofdlijnen van
dit specifieke doel en de activiteiten worden in respectievelijk de inleiding
van bijlage I en deel V van bijlage I nader beschreven. 5. Binnen de in lid 2 genoemde
prioriteiten en hoofdlijnen kan rekening worden gehouden met nieuwe en
onvoorziene behoeften die zich tijdens de tenuitvoerlegging van Horizon 2020
voordoen. Hierbij valt te denken aan reacties op ontluikende mogelijkheden,
crises en dreigingen, behoeften in verband met de ontwikkeling van nieuw beleid
van de Unie, en experimenten met geplande acties voor ondersteuning in het
kader van toekomstige programma's. Artikel 6
Begroting 1. De financiële middelen voor
de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 bedragen 87 740 miljoen euro,
waarvan een maximumbedrag van 86 198 miljoen euro wordt toegewezen aan
activiteiten in het kader van titel XIX van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie (VWEU). 2. Het bedrag voor activiteiten
in het kader van titel XIX van het VWEU wordt als volgt verdeeld over de
prioriteiten zoals uiteengezet in artikel 5, lid 2: (a)
wetenschap van topniveau, 27 818
miljoen euro; (b)
industrieel leiderschap, 20 280 miljoen
euro; (c)
maatschappelijke uitdagingen, 35 888
miljoen euro. Het totale maximumbedrag van de financiële
bijdrage van de Unie vanuit Horizon 2020 aan de niet-nuclaire eigen acties van
het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek bedraagt 2 212 miljoen euro. Bijlage II beschrijft de indicatieve verdeling
over de specifieke doelstellingen binnen de prioriteiten en het totale
maximumbedrag van de bijdrage aan de niet-nucleaire eigen acties van het
Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek. 3. Het Europees Instituut voor
innovatie en technologie wordt vanuit Horizon 2020 gefinancierd ten bedrage van
maximaal 3 194 miljoen euro, als uiteengezet in bijlage II. Een eerste
toewijzing van 1 542 miljoen euro wordt verleend aan het Europees
Instituut voor innovatie en technologie voor activiteiten in het kader van
titel XVII van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Een
tweede toewijzing van maximaal 1 652 miljoen euro wordt verstrekt na de
evaluatie als bedoeld in artikel 26, lid 1. Dit aanvullend bedrag wordt
verstrekt op een prorata-basis, als aangegeven in bijlage II, uit de middelen
voor de specifieke doelstelling ‘Leiderschap op het gebied van ontsluitende en
industriële technologieën’ binnen de prioriteit inzake industrieel leiderschap
als bedoeld in lid 2, onder b), en uit de middelen voor de prioriteit inzake
maatschappelijke uitdagingen als bedoeld in lid 2, onder c). Deze financiering in twee meerjarige toewijzigen
heeft betrekking op: (a)
bij de eerste toewijzing: de
aan de gang zijnde ontwikkelingen van de huidige kennis‑ en
innovatiegemeenschappen (hierna KIG’s genoemd) en zaaikapitaal voor de
lancering van de tweede golf van drie nieuwe KIG’s; (b)
bij de tweede toewijzing: de
aan de gang zijnde ontwikkelingen van de reeds opgestarte KIG’s en zaaikapitaal
voor de lancering van de derde golf van drie nieuwe KIG’s. De tweede toewijzing wordt beschikbaar gesteld na
de evaluatie als bedoeld in artikel 26, lid 1, waarbij met name aandacht
besteed wordt aan: (a)
het afgesproken tijdschema voor de start van de
derde golf KIG’s; (b)
de geprogrammeerde financiële behoeften van de
bestaande KIG’s volgens de specifieke ontwikkeling daarvan; (c)
de bijdrage van het Europees Instituut voor
innovatie en technologie en de KIG's daarvan aan de doelstellingen van Horizon 2020. 4. De financiële middelen voor
het programma kunnen eveneens de kosten dekken in verband met voorbereiding,
bewaking, toezicht, audits en evaluaties die noodzakelijk zijn voor het beheer
van Horizon 2020 en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met
name studies en vergaderingen van deskundigen, voor zover deze betrekking
hebben op de doelstellingen van Horizon 2020, kosten in verband met computernetwerken
voor de verwerking en uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van
technische en administratieve bijstand die aan de Commissie wordt verleend voor
het beheer van Horizon 2020. Zo nodig kunnen kredieten in de begroting na 2020
worden opgenomen om kosten van technische en administratieve bijstand te dekken,
met het oog op het beheer van de acties die op 31 december 2020 nog niet zijn
afgerond. 5. Om te reageren op onvoorziene
situaties of nieuwe ontwikkelingen en behoeften en rekening te houden met het
bepaalde in lid 3, kan de Commissie naar aanleiding van de in artikel 26, lid 1,
onder a), van deze verordening bedoelde tussentijdse evaluatie van Horizon 2020
in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure een herziening van de
bedragen ondernemen in de zin van lid 2 en bijlage II voor respectievelijk de
prioriteiten en de indicatieve verdeling over de specifieke doelstellingen
binnen deze prioriteiten, en daarbij overgaan tot kredietoverschrijvingen
tussen de diverse prioriteiten en specifieke doelstellingen tot een maximum van
10 % van de totale initiële toewijzing voor elke prioriteit en tot een
maximimum van 10 % van de initiële indicatieve verdeling per specifieke
doelstelling. Dit is niet van toepassing op het in lid 2 genoemde bedrag voor
de eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek of de in lid 3
bedoelde bijdrage aan het Europees Instituut voor innovatie en technologie. Artikel 7
Associatie van derde landen 1. Horizon 2020 staat open voor
samenwerking met: (a)
toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en
potentiële kandidaat-lidstaten overeenkomstig de algemene beginselen en
voorwaarden die in de respectieve kaderovereenkomsten en besluiten van de
associatieraden of soortgelijke overeenkomsten voor deelname van deze landen
aan programma’s van de Unie zijn vastgesteld; (b)
geselecteerde derde landen die aan alle volgende
criteria voldoen: (i) zij beschikken over
een goede capaciteit op het gebied van wetenschappen, technologie en innovatie; (ii) zij hebben een
goede staat van dienst als het gaat om deelname aan EU-programma’s voor onderzoek
en innovatie; (iii) zij zijn
economisch en geografisch nauw verwant met de EU; (iv) zij behoren tot de
landen die deel uitmaken van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) of zijn
landen of gebieden als vermeld in de bijlage bij Verordening (EU) nr. XX/2012
van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees
nabuurschapsinstrument[19].
2. De specifieke voorwaarden
betreffende de deelname van geassocieerde landen aan Horizon 2020, met inbegrip
van hun financiële bijdrage gebaseerd op het bruto binnenlands product van het
geassocieerde land, worden vastgesteld bij internationale overeenkomsten tussen
de Unie en de geassocieerde landen. TITEL II
TENUITVOERLEGGING HOOFDSTUK I
TENUITVOERLEGGING, BEHEER EN ONDERSTEUNINGSVORMEN Artikel 8
Tenuitvoerlegging door middel van een specifiek programma en de bijdrage aan
het Europees Instituut voor innovatie en technologie Horizon 2020 wordt ten uitvoer gelegd door
middel van een geconsolideerd specifiek programma en via een financiële
bijdrage aan het Europees Instituut voor innovatie en technologie. In het specifieke programma is een deel gewijd
aan elk van de drie prioriteiten zoals genoemd in artikel 5, lid 2, en een deel
aan de niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor
Onderzoek. Artikel 9
Beheer 1. Horizon 2020 wordt ten
uitvoer gelegd door de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXXX/2012 [nieuw Financieel Reglement]. 2. De Commissie kan een deel van
de uitvoering van Horizon 2020 overlaten aan de
financieringsorganen in de zin van artikel [55, lid 1, onder b),] van
Verordening (EU) nr. XXXX/2012 [nieuw Financieel Reglement]. Artikel 10
Vormen van ondersteuning door de Unie 1. Horizon 2020 ondersteunt
acties onder contract door middel van een of meerdere vormen van financiering
waarin Verordening (EU) nr. XX/2012 [nieuw Financieel Reglement] voorziet, in het
bijzonder subsidies, prijzen, opdrachten en financiële instrumenten. 2. Horizon 2020 ondersteunt ook
eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek. 3. Ingeval de eigen acties van
het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek een bijdrage leveren aan
initiatieven zoals vastgesteld krachtens artikel 185 of artikel 187 VWEU, wordt
deze bijdrage niet beschouwd als een deel van de aan deze initiatieven
toegewezen financiële bijdrage. Artikel 11
Regels voor deelname en verspreiding van resultaten De regels voor deelname en verspreiding van
resultaten zoals neergelegd in Verordening (EU) nr. XX/2012 [regels voor
deelname en verspreiding] zijn van toepassing op indirecte acties. HOOFDSTUK II
PROGRAMMERING AFDELING I
ALGEMENE BEGINSELEN Artikel 12
Extern advies en maatschappelijk engagement 1. Bij de tenuitvoerlegging van
Horizon 2020 wordt rekening gehouden met adviezen en bijdragen van: door de
Commissie opgerichte adviesgroepen van onafhankelijke deskundigen op hoog
niveau; dialoogstructuren gevormd in het kader van internationale
overeenkomsten op het gebied van wetenschap en technologie; toekomstgerichte
activiteiten; doelgerichte openbare raadplegingen; en transparante en
interactieve processen die zorgen voor de ondersteuning van verantwoorde
onderzoeks- en innovatieactiviteiten. 2. Daarnaast wordt ten volle
rekening gehouden met relevante aspecten van de onderzoeks- en
innovatieagenda’s afkomstig van Europese technologieplatforms,
gemeenschappelijke programmeringsinitiatieven en Europese
innovatiepartnerschappen. Artikel 13
Horizontale acties 1. Tussen en binnen de
prioriteiten van Horizon 2020 worden koppelingen en dwarsverbanden aangebracht.
Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkeling en
toepassing van belangrijke ontsluitende en industriële technologieën, aan het
slaan van een brug tussen uitvinding en commerciële toepassing, aan
interdisciplinair onderzoek en innovatie, aan sociale en economische
wetenschappen en menswetenschappen, aan de bevordering van het functioneren en
de totstandbrenging van de EOR, aan samenwerking met derde landen, aan
verantwoorde onderzoeks- en innovatie-inspanningen met inbegrip van de genderdimensie,
aan het aantrekkelijker maken van het beroep van onderzoekers en aan het
vergemakkelijken van de grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van
onderzoekers. 2. Wanneer een actie onder
contract wordt ondersteund die van groot belang is voor meerdere in artikel 5,
lid 2, vermelde prioriteiten of voor meerdere doelstellingen binnen deze
prioriteiten, mag de financiële bijdrage voor die actie de optelsom zijn van de
bedragen die aan respectievelijk elke prioriteit of specifieke doelstelling
zijn toegewezen. Artikel 14
Ontwikkelingen in wetenschap, technologie, innovatie,
markten en de samenleving Bij de keuze van de prioriteiten en acties die
in het kader van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 worden ondersteund,
wordt rekening gehouden met veranderende behoeften en voortschrijdende
ontwikkelingen in wetenschap, technologie, innovatie, markten en de
samenleving, waarbij innovatie zakelijke activiteiten en organisatorische en
sociale aspecten omvat. Artikel 15
Gelijke kansen voor mannen en vrouwen Horizon 2020 biedt garanties voor een
effectieve bevordering van de gendergelijkheid en waarborgt dat de
genderdimensie inhoudelijk aanwezig is in de onderzoeks- en
innovatieactiviteiten. Artikel 16
Ethische beginselen 1. Alle onderzoeks- en
innovatieactiviteiten in het kader van Horizon 2020 zijn in overeenstemming met
de ethische beginselen en de toepasselijke nationale, EU- en internationale
wetgeving, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en
het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de aanvullende protocollen.
Bijzondere aandacht wordt besteed aan het beginsel
van evenredigheid, het recht op privacy, het recht op bescherming van
persoonsgegevens, het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit van
personen, het recht op non-discriminatie en de noodzaak om een hoog niveau van
bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren. 2. In het kader van Horizon 2020
verrichte onderzoeks- en innovatieactiviteiten richten zich exclusief op
civiele toepassingen. 3. De volgende
onderzoeksterreinen komen niet voor financiering in aanmerking: (a)
onderzoek gericht op het klonen van mensen voor
reproductieve doeleinden; (b)
onderzoek bedoeld om het genetisch erfgoed van
mensen te wijzigen waardoor dergelijke wijzigingen erfelijk zouden kunnen
worden; (c)
onderzoek bedoeld om menselijke embryo’s te
produceren enkel voor onderzoeksdoeleinden of om stamcellen te verkrijgen,
onder meer door middel van somatische celkern-transplantatie. 4. Onderzoek naar menselijke
stamcellen, zowel van volwassenen als van embryo’s, mag worden gefinancierd, afhankelijk
van de inhoud van het wetenschappelijke voorstel en het wetgevingskader van de
betreffende lidstaten. Er wordt geen financiering verstrekt voor
onderzoekactiviteiten die in alle lidstaten zijn verboden. Geen activiteit
wordt gefinancierd in een lidstaat waar een dergelijke activiteit is verboden. 5. De in lid 3 vermelde
onderzoeksterreinen kunnen in het kader van de tussentijdse evaluatie in de zin
van artikel 26, lid 1, worden herzien in het licht van de wetenschappelijke
vooruitgang. Artikel 17
Complementariteit met andere programma's van de Unie Horizon 2020 wordt ten uitvoer gelegd op een
wijze die complementair is met andere financieringsprogramma's van de Unie, met
inbegrip van de Structuurfondsen. AFDELING II
SPECIFIEKE ACTIEGEBIEDEN Artikel 18
Kleine en middelgrote ondernemingen (mkb/kmo’s) 1. Er wordt specifiek op
toegezien dat Horizon 2020 een passende deelname van, en een innovatie-effect
op, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) bewerkstelligt. De deelname van
het midden- en kleinbedrijf (mkb) wordt kwantitatief en kwalitatief beoordeeld
in het kader van de overeen te komen evaluatie- en monitoringactiviteiten. 2. Specifieke acties worden
ondernomen in het kader van de specifieke doelstelling "Leiderschap op het
gebied van ontsluitende en industriële technologieën", zoals bepaald in
bijlage I, deel II , punt 1, en elke van de specifieke doelstellingen onder de
prioriteit "Maatschappelijke uitdagingen", zoals bepaald in bijlage
I, deel III, punten 1 tot en met 6 . Deze specifieke acties nemen de vorm aan
van een toepassingsgericht kmo-instrument bedoeld voor alle typen mkb-bedrijven
met een innovatiepotentieel. De uitvoering daarvan geschiedt op consistente
wijze en is toegespitst op de behoeften van het mkb, zoals uiteengezet onder de
specifieke doelstelling "Innovatie bij het mkb" in bijlage I, deel
II, punt 3.3., onder a). 3. De geïntegreerde aanpak als
bedoeld in de leden 1 en 2 leidt er naar verwachting toe dat circa 15 %
van de totale gecombineerde begroting voor de specifieke doelstelling "Leiderschap
op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën" en de
prioriteit "Maatschappelijke uitdagingen" naar het mkb zal gaan. Artikel 19
Publiek-private partnerschappen 1. Horizon 2020 mag worden
uitgevoerd via publiek-private partnerschappen, waarbij alle betrokken partners
zich ertoe verbinden de ontwikkeling en uitvoering van onderzoeks- en
innovatieactiviteiten die van strategisch belang zijn voor het
concurrentievermogen en het industrieel leiderschap van de Unie te ondersteunen
of specifieke maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. 2. De betrokkenheid van de Unie
bij deze partnerschappen kan een van de volgende vormen aannemen: (a)
financiële bijdragen van de Unie aan gemeenschappelijke
ondernemingen opgericht op basis van artikel 187 VWEU betreffende het zevende
kaderprogramma, onder voorbehoud van de aanpassing van de bijbehorende
basisbesluiten; aan nieuwe publiek-private partnerschappen
opgezet op basis van artikel 187 VWEU; en aan andere financieringsorganen, als
bedoeld in artikel [55, lid 1, onder b), punt (v) of (vii)] van Verordening
(EU) nr. XX/2012 [nieuw Financieel Reglement]. Deze vorm van partnerschappen
wordt uitsluitend toegepast wanneer de reikwijdte van de nagestreefde
doelstellingen en de omvang van de benodigde middelen zulks rechtvaardigen; (b)
het aangaan van contractuele afspraken tussen de
partners in de zin van lid 1, bevattende een beschrijving van de doelstellingen
van het partnerschap, de respectieve verplichtingen van de partners, de belangrijkste
prestatie-indicatoren en de te verrichten prestaties, inclusief de
identificatie van onderzoeks- en innovatieactiviteiten die door Horizon 2020
moeten worden ondersteund 3. Publiek-private
partnerschappen worden op een open en transparante wijze geïdentificeerd op
basis van de volgende criteria: (a)
de toegevoegde waarde van acties op EU-niveau; (b)
de omvang van het effect op het industriële
concurrentievermogen, de duurzame groei en de sociaaleconomische vraagstukken; (c)
het engagement op de lange termijn van alle
partners op basis van een gedeelde visie en duidelijk omschreven
doelstellingen; (d)
de omvang van de betrokken middelen en het vermogen
extra investeringen in onderzoek en innovatie aan te trekken; (e)
een duidelijke omschrijving van de rol die elk van
de partners vervult en de overeengekomen prestatie-indicatoren voor de gekozen
periode. Artikel 20
Publiek-publieke partnerschappen 1. Horizon 2020 draagt bij aan
het versterken van publiek-publieke partnerschappen, waarbij acties op
regionaal, nationaal en internationaal niveau gezamenlijk ten uitvoer worden
gelegd binnen de Unie. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan
gezamenlijke programmeringsinitiatieven tussen lidstaten. 2. Publiek-publieke
partnerschappen kunnen worden ondersteund binnen of tussen de in artikel 5, lid
2, vermelde prioriteiten, in het bijzonder via: (a)
een ERA-NET-instrument dat gebruik maakt van
subsidies om publiek-publieke partnerschappen te ondersteunen bij hun
voorbereiding, het opzetten van netwerkstructuren, het opzetten, uitvoeren en
coördineren van gezamenlijke activiteiten, evenals extra financiering van
gezamenlijke uitnodigingen en van acties met een transnationaal karakter; (b)
deelname van de Unie aan programma’s die
overeenkomstig artikel 185 VWEU door meerdere lidstaten worden opgezet. Voor de uitvoering van lid 2, onder a), hangt
extra financiering af van een significant niveau van voorafgaande financiële
verbintenissen, gesloten door de entiteiten die aan de gezamenlijke uitnodigingen
en acties deelnemen. Het ERA-NET-instrument kan gepaard gaan met een
doelstelling om regels en uitvoeringsmodaliteiten van de gezamenlijke
uitnodigingen en acties te harmoniseren. Het kan tevens worden gebruikt om een
initiatief op grond van artikel 185 VWEU voor te bereiden. Voor de uitvoering van lid 2, onder b), worden
dergelijke initiatieven uitsluitend voorgesteld indien er behoefte bestaat aan
een specifieke uitvoeringsstructuur en de deelnemende landen veel belang
hechten aan integratie op wetenschappelijk, beleidsmatig en financieel niveau.
Daarnaast worden voorstellen voor initiatieven als bedoeld onder b) vastgesteld
op basis van alle onderstaande criteria: (a)
duidelijke omschrijving van de na te streven
doelstelling en de relevantie ervan voor de Horizon 2020-doelstellingen en
bredere beleidsdoelstellingen van de Unie; (b)
duidelijke financiële verbintenissen van de
deelnemende landen, onder meer over het bundelen van nationale en/of regionale
investeringen voor transnationaal onderzoek en innovatie; (c)
de toegevoegde waarde van optreden op het EU-niveau; (d)
kritische massa, als het gaat om de omvang en het
aantal van de betreffende programma’s, de overeenkomsten tussen activiteiten en
in hoeverre ze betrekking hebben op relevant onderzoek; (e)
doeltreffendheid van artikel 185 VWEU als de meest
geschikte manier om de doelstellingen te verwezenlijken. Artikel 21
Internationale samenwerking met derde landen en internationale organisaties 1. In derde landen gevestigde
entiteiten alsmede internationale organisaties komen onder de in Verordening
(EU) nr. XX/XX [Regels voor deelname] vermelde voorwaarden in aanmerking voor
deelname aan acties onder contract in het kader van Horizon 2020. Internationale
samenwerking met derde landen en internationale organisaties wordt bevorderd
tussen en binnen specifieke programma’s van Horizon 2020, met name om de
volgende doelstellingen te verwezenlijken: (a)
de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de Unie op
het gebied van onderzoek en innovatie evenals haar economische en industriële
concurrentievermogen versterken; (b)
wereldwijde maatschappelijke uitdagingen
doeltreffend aanpakken; (c)
steun verlenen aan de doelstellingen van het
externe en ontwikkelingsbeleid van de Unie, en zorgen voor aanvulling van
externe en ontwikkelingsprogramma's. 2. Gerichte acties die tot doel
hebben de samenwerking met specifieke derde landen of groepen derde landen te
bevorderen, worden uitgevoerd op basis van gemeenschappelijk belang en
wederzijds voordeel, rekening houdend met de wetenschappelijke en
technologische capaciteiten en marktperspectieven ervan, alsook het verwachte
effect. Wederkerige toegang tot programma’s van derde
landen moet worden aangemoedigd. Om het effect zo groot
mogelijk te maken, worden coördinatie en synergieën met initiatieven van
lidstaten en geassocieerde landen bevorderd. Bij samenwerkingsprioriteiten wordt rekening
gehouden met ontwikkelingen in het beleid van de Unie en kansen voor
samenwerking met derde landen en met mogelijke gebreken in de
intellectuele-eigendomsystemen van derde landen. 3. Daarnaast worden in het kader
van de specifieke doelstelling "Inclusieve, innovatieve en veilige
samenlevingen", als uiteengezet in bijlage I, deel III, punt 6.3.2, onder
d), horizontale en sectoroverschrijdende Horizon 2020-activiteiten uitgevoerd
om de strategische ontwikkeling van internationale samenwerking te bevorderen. Artikel 22
Informatie, communicatie en verspreiding De Europese Commissie implementeert
informatie- en communicatieacties over Horizon 2020, met inbegrip van
communicatiemaatregelen inzake ondersteunde projecten en resultaten. De in het
kader van Horizon 2020 aan communicatie toegewezen begrotingsmiddelen dragen
ook bij tot het verzorgen van de communicatie over de politieke prioriteiten
van de Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstelling van
deze verordening. Informatieverspreiding en
communicatieactiviteiten zijn bij alle acties die door Horizon 2020 worden
ondersteund een wezenlijk taakonderdeel. Daarnaast worden de volgende specifieke acties
ondersteund: (a)
initiatieven gericht op bewustzijnsversterking en
het vergemakkelijken van de toegang tot financiering in het kader van Horizon 2020,
vooral voor regio's of typen deelnemers die ondervertegenwoordigd zijn; (b)
gerichte bijstand voor projecten en consortia om
hun toegang te verlenen tot de vaardigheden die nodig zijn om de verstrekking
en verspreiding van de resultaten doeltreffender te laten verlopen; (c)
acties waarbij de resultaten van een reeks
projecten, inclusief projecten die eventueel uit andere bronnen worden
gefinancierd, bijeen worden gebracht in gebruiksvriendelijke databanken en
rapporten waarin de belangrijkste bevindingen worden samengevat; (d)
verspreiding onder de beleidsmakers, inclusief
normalisatie-instanties, ter bevordering van het gebruik van beleidsrelevante
resultaten door de betrokken instanties op internationaal, Europees, nationaal
of regionaal niveau; (e)
initiatieven ter bevordering van de dialoog en
discussie over wetenschappelijke, technologische en innovatiekwesties met het
publiek en ter benutting van sociale media en andere innovatieve technologieën
en methodieken; HOOFDSTUK III
CONTROLE Artikel 23
Controle en audit 1. Het voor de tenuitvoerlegging
van deze verordening op te zetten controlesysteem wordt zodanig ontworpen dat
een adequate beheersing van de risico’s in verband met de doeltreffendheid en
doelmatigheid van de handelingen en de regelmatigheid en wettigheid van de
onderliggende verrichtingen redelijkerwijs kan worden gegarandeerd, rekening
houdend met het meerjarige karakter van programma’s evenals de aard van de
betreffende betalingen. 2. Het controlesysteem zorgt
voor een passend evenwicht tussen vertrouwen en controle, rekening houdend met
administratieve en andersoortige kosten van controles op alle niveaus, zodat de
doelstellingen van Horizon 2020 kunnen worden verwezenlijkt en de meest kwaliteitsvolle
onderzoekers en de meest innovatieve ondernemingen erdoor aangetrokken kunnen
worden. 3. Als onderdeel van het
controlesysteem wordt de auditstrategie voor uitgaven aan indirecte Horizon 2020-acties
gebaseerd op de financiële audit van een representatieve steekproef van gedane
uitgaven in het hele kaderprogramma. Deze representatieve steekproef worden
aangevuld met een selectie gebaseerd op een beoordeling van de met uitgaven
samenhangende risico’s. Audits van uitgaven aan Horizon 2020-acties onder
contract worden op coherente wijze uitgevoerd in overeenstemming met de
beginselen van spaarzaamheid, doeltreffendheid en doelmatigheid om de auditlast
voor deelnemers tot een minimum te beperken. Artikel 24
Bescherming van de financiële belangen van de Unie 1. De Commissie neemt passende
maatregelen om erop toe te zien dat, wanneer in het kader van deze verordening
gefinancierde maatregelen ten uitvoer worden gelegd, de financiële belangen van
de Gemeenschap worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen
tegen fraude, corruptie en alle andere illegale activiteiten, door effectieve
controles en, indien onregelmatigheden worden gedetecteerd, terugvordering van
onrechtmatig uitbetaalde bedragen, en, in voorkomend geval, door effectieve,
proportionele en afschrikwekkende sancties. 2. De Commissie of haar
vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits te
verrichten, op basis van documenten en ter plaatse, met betrekking tot alle
begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten en andere derde
partijen die in het kader van Horizon 2020 middelen van de Unie hebben
ontvangen. Onverminderd lid 3 kan de Commissie gedurende
maximaal vier jaar na de laatste betaling audits verrichten. 3. Het Europees
Bureau voor fraudebestrijding OLAF mag controles en verificaties ter plaatse
verrichten bij de direct of indirect betrokken marktdeelnemers overeenkomstig
de procedures zoals bepaald in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96[20] van de Raad, teneinde te
kunnen vaststellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere strafbare
feiten die de financiële belangen van de Unie schaden in verband met
subsidieovereenkomsten of ‑besluiten of contracten waar een financiële
bijdrage van de Unie mee gemoeid is. 4. Samenwerkingsovereenkomsten
met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en ‑besluiten
alsmede contracten die voorvloeien uit de tenuitvoerlegging van deze
verordening machtigen de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk,
onverminderd de leden 1, 2 en 3, dergelijke audits en controles
en verificaties ter plaatse te verrichten. HOOFDSTUK IV
VOORTGANGSCONTROLE EN EVALUATIE Artikel 25
Voortgangscontrole 1. De Commissie controleert
ieder jaar de voortgang van de uitvoering van Horizon 2020, het bijbehorende
specifieke programma en de activiteiten van het Europees Instituut voor
innovatie en technologie. Hieronder valt mede informatie over horizontale
kwesties, zoals duurzaamheid en klimaatverandering, met inbegrip van informatie
over het bedrag van klimaatgerelateerde uitgaven. 2. De Commissie rapporteert en
verspreidt de resultaten van deze voortgangscontrole. Artikel 26
Evaluatie 1. Evaluaties worden tijdig
uitgevoerd zodat ze in de besluitvorming meegenomen kunnen worden. (a)
Uiterlijk eind 2017 maakt de Commissie met de hulp
van onafhankelijke deskundigen een evaluatie van het Europees Instituut voor
innovatie en technologie. De tweede toewijzing van middelen aan het Europees Instituut
voor innovatie en technologie als bedoeld in artikel 6, lid 3, wordt pas na
deze evaluatie ter beschikking gesteld. Bij de evaluatie wordt de voortgang van
het Europees Instituut voor innovatie en technologie beoordeeld aan de hand van
de volgende criteria: (i) het verbruik van de eerst toegewezen
middelen, als bedoeld in artikel 6, lid 3), waarbij een onderscheid wordt
gemaakt tussen de hoeveelheid geld die voor de ontwikkeling van de eerste golf
KIG’s is gebruikt en het effect van het zaaikapitaal voor de tweede fase, en
het vermogen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie om
middelen aan te trekken van de partners in de kennis- en
innovatiegemeenschappen (KIG's) en van de particuliere sector, als uiteengezet
in Verordening XX/2010 [herziene verordening betreffende het EIT]; (ii) het afgesproken tijdschema voor de
start van de derde golf kennis- en innovatiegemeenschappen en de
geprogrammeerde financiële behoeften van de bestaande KIG’s volgens de
specifieke ontwikkeling daarvan; en (iii) de bijdrage van het Europees Instituut
voor innovatie en technologie en de kennis- en innovatiegemeenschappen aan de
prioriteit inzake maatschappelijke uitdagingen en de specifieke doelstelling
“Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën” van
Horizon 2020. (b)
Uiterlijk in 2017, rekening houdend met de ex-post
evaluatie van het zevende kaderprogramma die tegen eind 2015 moet zijn afgerond
en de evaluatie van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, voert
de Commissie samen met onafhankelijke deskundigen een tussentijdse evaluatie
uit van Horizon 2020, het specifieke programma ervan, met inbegrip van de
Europese Onderzoeksraad, en de activiteiten van het Europees Instituut voor
innovatie en technologie, waarbij onder meer wordt nagegaan in hoeverre de
doelstellingen van Horizon 2020 bereikt zijn (op het niveau van resultaten en
vorderingen qua beoogde effecten) en of alle maatregelen nog steeds relevant
zijn, en waarbij tevens wordt gekeken naar doelmatigheid en gebruik van
hulpbronnen, de mogelijkheden voor verdere vereenvoudiging, en de toegevoegde
waarde van de Unie. Bij die evaluatie worden aspecten in
overweging genomen die verband houden met de toegang tot
financieringsmogelijkheden voor deelnemers in alle regio's, voor kmo's en voor
de bevordering van kansengelijkheid, en wordt rekening gehouden met de bijdrage
die de maatregelen leveren aan de prioriteiten van de Unie inzake slimme,
duurzame en inclusieve groei en de resultaten wat betreft het langetermijneffect
van de maatregelen die eraan vooraf gingen. (c)
Uiterlijk eind 2023 voert de Commissie samen met
onafhankelijke deskundigen een ex-post evaluatie uit van Horizon 2020, het
specifieke programma ervan en de activiteiten van het Europees Instituut voor
innovatie en technologie. Bij deze evaluatie worden de
achtergrond, uitvoering en successen beoordeeld, alsmede de effecten en
duurzaamheid van de maatregelen op langere termijn. De uitkomsten van de
evaluatie worden meegenomen in de besluitvorming omtrent de vraag of de
maatregelen al dan niet moeten worden voortgezet, gewijzigd of gestaakt. 2. De prestatie-indicatoren voor
de algemene doelstellingen en voor het Europees Instituut voor innovatie en
technologie, zoals vermeld in de inleiding van bijlage I bij deze verordening,
en voor de in het specifieke programma vastgestelde specifieke doelstellingen,
met inbegrip van de desbetreffende referentiescenario's, leveren de
minimumbasis voor de beoordeling van de mate waarin de doelstellingen van
Horizon 2020 zijn bereikt. 3. De lidstaten verstrekken de
Commissie de nodige gegevens en informatie om te kunnen toezien op de betrokken
maatregelen en deze te evalueren. 4. De Commissie deelt de
conclusies van deze evaluaties van Horizon 2020, vergezeld van haar opmerkingen,
mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal
Comité en het Comité van de Regio’s. TITEL III SLOTBEPALINGEN Artikel 27
Intrekking en overgangsbepalingen 1. Besluit nr. 1982/2006/EG
wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken. 2. Acties die in het kader van
Besluit nr. 1982/2006/EG zijn ondernomen en financiële verplichtingen die uit
deze acties voortvloeien, blijven evenwel aan dat besluit onderworpen totdat de
acties zijn voltooid. 3. De in artikel 6 vastgestelde
middelen kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve
bijstand die noodzakelijk is voor een overgang tussen de op grond van Besluit
nr. 1982/2006/EG
vastgestelde maatregelen en dit programma. Artikel 28 Deze verordening treedt in werking op de derde
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE 1
De specifieke doelstellingen en activiteiten in grote lijnen De algemene doelstelling van Horizon 2020 is
het opbouwen van een economie in de hele Unie die gebaseerd is op kennis en
innovatie, terwijl tegelijkertijd een bijdrage aan een duurzame economie wordt
geleverd. Horizon 2020 vormt niet alleen een ondersteuning
van de Europa 2020-strategie en andere communautaire beleidsmaatregelen, maar
levert ook een bijdrage aan het verwezenlijken en functioneren van de Europese
Onderzoeksruimte. De prestatie-indicatoren voor het beoordelen
van de geboekte vooruitgang aan de hand van genoemde algemene doelstelling
zijn: –
het O&O-streefcijfer van Europa 2020 (3% van
het bbp); en –
de kernindicator voor innovatie van Europa 2020. Deze algemene doelstelling zal middels drie
afzonderlijke, zij het elkaar wederzijds versterkende prioriteiten worden
gerealiseerd. Die prioriteiten bevatten op hun beurt weer
een reeks specifieke doelstellingen. Zij zullen op consistente wijze ten uitvoer
worden gelegd om interacties tussen de verschillende specifieke doelstellingen
te bevorderen, doublures te voorkomen en de gecombineerde impact ervan te
versterken. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek
levert een bijdrage aan de algemene doelstellingen en prioriteiten van Horizon 2020
met het specifieke doel om klantgestuurde wetenschappelijke en technische
ondersteuning te verlenen aan het beleid van de Unie. Het Europees Instituut voor innovatie en
technologie (EIT) levert een bijdrage aan de algemene doelstelling en
prioriteiten van Horizon 2020 met het specifieke doel om een integratie van de
kennisdriehoek (onderzoek, innovatie en onderwijs) te bewerkstelligen. De indicatoren voor de beoordeling van de resultaten van het EIT zijn: –
het aantal universitaire organisaties en
organisaties uit het bedrijfsleven en de onderzoekswereld dat in de kennis- en
innovatiegemeenschappen is geïntegreerd; –
de mate van samenwerking binnen de kennisdriehoek
die tot de ontwikkeling van innovatieve producten en processen leidt. In deze bijlage worden de grote lijnen
beschreven van de specifieke doelstellingen en activiteiten als bedoeld in
artikel 5, de leden 2, 3 en 4. Deel I. Prioriteit 'Wetenschap op topniveau' Dit onderdeel is
gericht op het versterken en uitbreiden van de kwalitatief hoogwaardige
kennisbasis van de Unie enerzijds en het consolideren van de Europese
Onderzoeksruimte anderzijds met het oog op het creëren van een meer
concurrerend communautair onderzoeks- en innovatiestelsel op mondiaal niveau. Dit deel is opgebouwd rondom vier specifieke doelstellingen: (a)
De Europese Onderzoeksraad (ERC) stelt, onder toepassing van eerlijke mededingingsvoorwaarden in heel
Europa, een attractieve en flexibele financiering beschikbaar om getalenteerde
en creatieve individuele onderzoekers en hun teams in staat te stellen de meest
veelbelovende en baanbrekende wetenschappelijke onderzoekswegen in te slaan. (b)
Met behulp van toekomstige en opkomende
technologieën wordt de samenwerking op onderzoeksgebied ondersteund teneinde
de Europese capaciteiten voor geavanceerde en paradigmaverschuivende innovaties
te vergroten. Zij bevorderen de wetenschappelijke
samenwerking in en tussen disciplines met betrekking tot baanbrekende nieuwe
ideeën waaraan grote risico's zijn verbonden en versnellen de ontwikkeling van
de meest veelbelovende opkomende wetenschappelijke en technologische gebieden
en van de Europese structurele opbouw van de corresponderende wetenschappelijke
gemeenschappen. (c)
Via de Marie Curie-acties worden kwalitatief
hoogwaardige en innovatieve onderzoeksopleidingen aangeboden, gecombineerd met
aantrekkelijke mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling en kennisuitwisseling,
door de grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van onderzoekers te
bevorderen met het oog op een optimale voorbereiding op de huidige en
toekomstige maatschappelijke uitdagingen waarmee zij geconfronteerd worden. (d)
De specifieke doelstelling onderzoeksinfrastructuur
is gericht op de ontwikkeling van de Europese onderzoeksinfrastructuur tot 2020
en daarna, op een verdere ontplooiing van het innovatiepotentieel en het
menselijk kapitaal, aangevuld met adequate beleidsmaatregelen van de Unie, en
op internationale samenwerking. Alle specifieke doelstellingen hebben aangetoond dat zij een grote
toegevoegde waarde van de Unie hebben. Samen vormen zij
een krachtig en evenwichtig activiteitenpakket dat, in combinatie met de
activiteiten op nationaal en regionaal niveau, het volledige scala aan Europese
behoeften aan een geavanceerde wetenschap en technologie bestrijkt. Door deze
aspecten in één programma samen te brengen, wordt de onderlinge samenhang
vergoot en kunnen zij rationeler, eenvoudiger en gerichter functioneren,
terwijl tegelijkertijd de continuïteit behouden blijft die zo essentieel is
voor hun effectiviteit. De betreffende activiteiten zijn inherent toekomstgericht gezien de
nadruk op het ontwikkelen van vaardigheden op langere termijn en de focus op de
volgende generatie van wetenschap, technologie, onderzoekers en innovaties. Die toekomstgerichtheid blijkt ook uit de steun voor opkomend talent,
niet alleen in de gehele Unie en geassocieerde landen, maar overal ter wereld. Gezien
de wetenschappelijke aard en de voornamelijk op onderzoekers gerichte
'bottom-up'-financieringsregelingen, zal de Europese wetenschappelijke
gemeenschap een belangrijke rol spelen bij het bepalen van de onderzoeksroutes
die in het kader van het programma gevolgd gaan worden. Deel II. Prioriteit 'Industrieel leiderschap' Dit onderdeel is bedoeld om te komen tot een
snellere ontwikkeling van de technologieën en innovaties die het fundament
vormen voor het bedrijfsleven van morgen en die innovatieve Europese
mkb-bedrijven de benodigde steun geven om uit te groeien tot wereldwijd
toonaangevende ondernemingen. Dit deel bestaat uit drie
specifieke doelstellingen: (a)
Leiderschap op het gebied van ontsluitende en
industriële technologieën. In het kader van deze
specifieke doelstelling wordt beoogd gerichte steun te geven aan onderzoek,
ontwikkeling en demonstratie inzake ICT, nanotechnologie, geavanceerde
materialen, biotechnologie, geavanceerde fabricage- en verwerkingsprocessen, en
ruimtetechnologie. Hierbij ligt de nadruk op interacties en convergentie binnen
en tussen de verschillende technologieën. (b)
Toegang tot risicofinanciering.
Hiermee wordt getracht in alle ontwikkelingsfasen het gebrek aan eigen en
vreemd vermogen op te heffen voor ondernemingen en projecten waarin O&O en
innovaties centraal staan. Samen met het vermogensinstrument van het programma
voor het concurrentievermogen van ondernemingen en het mkb zal op het niveau
van de Unie het beschikbaar stellen van durfkapitaal worden ondersteund. (c)
Innovatie in het mkb. Via deze specifieke doelstelling worden alle vormen van innovatie in
mkb-bedrijven gestimuleerd, met name in het mkb met groeipotentie die de
mogelijkheid hebben om op de interne markt en daarbuiten internationaal actief
te zijn. De activiteiten worden gebaseerd op een agenda
die door het bedrijfsleven wordt aangestuurd. Met
betrekking tot de budgetten voor de specifieke doelstellingen 'Toegang tot
risicofinanciering' en 'Innovatie in het mkb' wordt een door de vraag gestuurde,
bottom-up-benadering gehanteerd zonder vooraf vastgestelde prioriteiten. In het
kader van het deel 'Maatschappelijke uitdagingen' en de specifieke doelstelling
'Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën'
worden die budgetten aangevuld met financiële instrumenten en een specifiek mkb-instrument.
Horizon 2020 hanteert een geïntegreerde
benadering voor de deelname door het mkb, hetgeen ertoe zou kunnen leiden dat
circa 15% van de totale gecombineerde begrotingen voor alle specifieke
doelstellingen voor de maatschappelijke uitdagingen en de specifieke
doelstelling 'Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën'
aan het mkb ten goede komt. In het kader van de specifieke doelstelling
'Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën' wordt
een door de technologie gestuurde aanpak gehanteerd om ontsluitende
technologieën te ontwikkelen die op meerdere gebieden en in uiteenlopende
sectoren en diensten gebruikt kunnen worden. De toepassing
van deze technologieën om ook de maatschappelijke uitdagingen aan te kunnen gaan,
zal in het kader van het deel 'Maatschappelijke uitdagingen' worden
ondersteund. Deel III. Prioriteit ‘Maatschappelijke uitdagingen’ In dit deel wordt direct ingespeeld op de
beleidsprioriteiten en maatschappelijke uitdagingen zoals die in de Europa 2020-strategie
in kaart zijn gebracht. Doel hierbij is om de kritische massa
aan onderzoeks- en innovatie-inspanningen te bevorderen die noodzakelijk is om
de beleidsdoelstellingen van de Unie te realiseren. De financiering is bestemd
voor de volgende specifieke doelstellingen: (a)
gezondheid, demografische veranderingen en welzijn; (b)
voedselzekerheid, een duurzame landbouw en
bio-economie; (c)
veilige, schone en efficiënte energie; (d)
slim, groen en geïntegreerd
vervoer; (e)
klimaatactie, een efficiënt
gebruik van hulpbronnen en grondstoffen; (f)
inclusieve, innovatieve en
veilige samenlevingen. Bij alle activiteiten zullen de relevante
uitdagingen centraal staan, met een nadruk op de beleidsprioriteiten maar
zonder dat de keuze van de te ontwikkelen technologieën of oplossingen vooraf
exact is vastgelegd. De aandacht gaat met name uit naar
het bundelen van een kritische massa aan hulpmiddelen en kennis vanuit de
verschillende gebieden, technologieën en wetenschappelijke disciplines met het
oog op het aanpakken van de uitdagingen. De activiteiten bestrijken de
volledige cyclus, van onderzoek tot de markt, maar met een nieuwe nadruk op
innovatiegerelateerde acties, zoals proefprojecten, demonstratie,
testopstellingen, steun voor overheidsopdrachten, design, door eindgebruikers
aangestuurde innovaties, sociale innovaties en de integratie van innovaties op
de markt. De sociale- en menswetenschappen vormen een
integraal onderdeel van de activiteiten om alle uitdagingen aan te pakken. Daarnaast zal de basisontwikkeling van deze disciplines in het kader
van de specifieke doelstelling 'Inclusieve, innovatieve en veilige
samenlevingen' worden ondersteund. Bij de ondersteuning zal ook nadruk worden
gelegd op het beschikbaar stellen van een overtuigende feitelijke onderbouwing
van de beleidsvorming op internationaal, EU-, nationaal en regionaal niveau. Gezien
het mondiale karakter van veel van deze uitdagingen vormt de strategische
samenwerking met derde landen een geïntegreerd onderdeel van de reactie op elke
uitdaging. Bovendien zal er in het kader van de specifieke doelstelling
'Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen' ook horizontale steun voor
internationale samenwerking worden verleend. De specifieke doelstelling 'Inclusieve,
innovatieve en veilige samenlevingen' bevat daarnaast een activiteit die gericht
is op het dichten van de kloof tussen onderzoek en innovatie. Dit gebeurt middels specifieke maatregelen om op dit gebied
kwalitatief hoogwaardig onderzoek te ontsluiten in minder ontwikkelde regio's
van de Unie. De activiteiten van het Gemeenschappelijk
Centrum voor Onderzoek vormen een geïntegreerd onderdeel van Horizon 2020 om
een solide en op feiten gebaseerd ondersteuning voor het beleid van de Unie te
bieden. Uitgangspunt zijn de behoeften van opdrachtgevers,
aangevuld met toekomstgerichte activiteiten. Het EIT speelt een grote rol bij het samenbrengen
van onderzoek, onderwijs en innovatie van een kwalitatief hoogwaardig niveau om
zo een integratie van de kennisdriehoek tot stand te brengen. Het EIT zal dit voornamelijk realiseren via de Kennis- en
innovatiegemeenschappen (KIG's). Daarnaast zal, middels gerichte maatregelen op
het gebied van de communicatie en kennisuitwisseling, gewaarborgd worden dat de
relevante ervaringen ook buiten de KIG's verspreid zullen worden waardoor
innovatiemodellen in de gehele Unie sneller opgepakt worden. DEEL I
WETENSCHAP OP TOPNIVEAU 1. Europese Onderzoeksraad (ERC) 1.1 Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is het
versterken van de topkwaliteit, dynamiek en creativiteit van Europees onderzoek Europa heeft zichzelf de ambitie gesteld om
over te stappen op een nieuw economisch model op basis van een slimme, duurzame
en inclusieve groei. Voor een dergelijke overgang is meer
vereist dan het aanbrengen van kleine, stapsgewijze verbeteringen in de huidige
technologieën. Wat nodig is, is een veel grotere capaciteit voor een op
wetenschap gebaseerde innovatie, aangestuurd door baanbrekende nieuwe kennis,
waardoor Europa een leidende rol kan gaan spelen bij het tot stand brengen van
de technologische paradigmaverschuivingen die de belangrijkste motor zullen zijn
voor productiviteit, groei, concurrentievermogen, welvaart en sociale
vooruitgang in de toekomst. In het verleden is gebleken dat dergelijke
paradigmaverschuivingen zijn geïnitieerd door de wetenschappelijke basis die
door impulsen van de publieke sector is gecreëerd en dat daarna pas een
fundament voor hele nieuwe industrieën en sectoren gelegd kon worden. Een toonaangevende mondiale innovatie is nauw
verbonden met wetenschap op topniveau. Ooit was Europa op
dit gebied de onbetwiste leider, maar inmiddels is de Unie achterop geraakt in
de race om de beste, meest geavanceerde wetenschappelijke ontwikkelingen te
creëren. Met betrekking tot de belangrijkste technologische verworvenheden na
de tweede wereldoorlog speelt Europa op gepaste afstand van de Verenigde Staten
slechts een secundaire rol. Hoewel de Unie wereldwijd nog steeds
verantwoordelijk is voor de meeste wetenschappelijke publicaties, produceren de
VS twee keer zo veel gezaghebbende artikelen (het hoogste procentsegment op
grond van het aantal citaten). Uit de universiteitsoverzichten blijkt eveneens
dat de Amerikaanse universiteiten de meeste topklasseringen innemen. Bovendien
is 70% van de Nobelprijswinnaars in Amerika werkzaam. Hoewel de
overheidssectoren in Europa en in de Verenigde Staten vergelijkbare bedragen
investeren in de ontwikkeling van hun wetenschappelijke basis, beschikt de Unie
over bijna drie keer zo veel onderzoekers in de publieke sector, hetgeen tot
aanzienlijk lagere investeringen per onderzoeker leidt. Dat
vormt een deel van de uitdaging op dit gebied. Bovendien is de Amerikaanse
financiering meer gericht op de toekenning van middelen aan toonaangevende
onderzoekers. Dit verklaart mede waarom de met overheidsgeld gefinancierde
onderzoekers in de Unie gemiddeld minder productief zijn en gezamenlijk een
kleinere wetenschappelijke impact hebben dan hun Amerikaanse tegenhangers, die
veel kleiner in getal zijn. Een ander
belangrijk aspect van de uitdaging is dat de publieke sector in veel Europese
landen nog steeds geen voorwaarden aanbiedt die aantrekkelijk genoeg zijn om de
belangstelling van toponderzoekers te wekken. Het kan
jaren duren voordat getalenteerde jonge onderzoekers uitgegroeid zijn tot
onafhankelijke wetenschappers waar niemand meer omheen kan. Dit leidt tot een
dramatische verspilling van het Europese onderzoekspotentieel als gevolg van
vertragingen in de opkomst van een volgende generatie onderzoekers met nieuwe
ideeën en energie en doordat uitstekende onderzoekers die aan het begin van hun
carrière staan, hierdoor geneigd zijn om hun loopbaan elders voort te zetten. Deze factoren
vergroten bovendien de relatieve onaantrekkelijkheid van Europa in de mondiale
concurrentiestrijd om getalenteerde wetenschappers aan te trekken. Het feit dat het Amerikaanse systeem meer middelen aan onderzoekers
ter beschikking stelt en betere carrièreperspectieven biedt, verklaart waarom
de beste onderzoekers ter wereld naar de VS vertrekken, met inbegrip van
tienduizenden wetenschappers uit de Unie. 1.2 Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie De Europese Onderzoeksraad (hierna "de
ERC" genoemd) is opgericht om de beste Europese onderzoekers, zowel mannen
als vrouwen, van de middelen te voorzien die zij nodig hebben om op mondiaal
niveau beter te kunnen concurreren, en wel door op basis van een pan-Europese
competitie individuele onderzoeksteams te financieren. De
ERC is autonoom: een onafhankelijke wetenschappelijke raad bestaande uit
wetenschappers, ingenieurs en academici met een uitstekende reputatie en
deskundigheid stelt de overkoepelende wetenschappelijke strategie vast en is
volledig beslissingsbevoegd wat de besluitvorming betreft over het soort
onderzoek dat gefinancierd wordt. Dit is een wezenlijk kenmerk van de ERC. Hierdoor
wordt namelijk de effectiviteit van zijn wetenschappelijke programma, de
kwaliteit van zijn activiteiten en van het collegiale toetsingsproces en zijn
geloofwaardigheid binnen de wetenschappelijke gemeenschap gewaarborgd. De ERC is in heel
Europa actief op een concurrentiële basis en beschikt over een bredere basis
aan talenten en ideeën dan nationale regelingen. De beste
onderzoekers en de beste ideeën gaan met elkaar de concurrentiestrijd aan. Gegadigden
weten dat zij weliswaar op topniveau moeten presteren, maar als beloning staat
daar een flexibele financiering tegenover onder gelijke voorwaarden voor
iedereen en onafhankelijk van lokale knelpunten of de beschikbaarheid van
nationale financieringsmogelijkheden. Tegen die
achtergrond wordt van grensverleggend onderzoek dat door de ERC gefinancierd
wordt, verwacht dat het een substantiële directe impact heeft in de vorm van
nieuwe ontwikkelingen op de grensgebieden van onze kennis.
Hierdoor moet de weg vrijgemaakt worden voor nieuwe en vaak verrassende
wetenschappelijke en technologische resultaten en nieuwe onderzoeksgebieden die
uiteindelijk baanbrekende ideeën kunnen genereren die een impuls geven aan
innovaties en inventieve commerciële toepassingen, waardoor tevens de
maatschappelijke uitdagingen aangepakt kunnen worden. De combinatie van
individuele wetenschappers van topniveau en innovatieve ideeën vormt het
fundament van elk fase in de innovatieketen. Daarnaast heeft de
ERC een aanzienlijke structurele impact doordat er een krachtige stimulans
wordt gecreëerd om de kwaliteit van het Europese onderzoeksstelsel als geheel
te bevorderen als aanvulling op de resultaten van onderzoekers en projecten die
rechtstreeks door de ERC worden gefinancierd. ERC-projecten
en -onderzoekers zijn een duidelijk en inspirerend voorbeeld voor
grensverleggend onderzoek in Europa, vergroten het imago van de Unie en maken
de Unie wereldwijd aantrekkelijk voor de beste onderzoekers in een mondiale
context. Het prestige dat verbonden is aan het geven van 'onderdak' aan
onderzoekers en projecten met een ERC-beurs en het bijbehorende 'keurmerk van
topniveau' versterken de concurrentie tussen de Europese universiteiten en
andere onderzoeksorganisaties om toponderzoekers de meest aantrekkelijke
voorwaarden te bieden. De mate waarin nationale onderzoeksstelsels en
individuele onderzoeksinstellingen ERC-begunstigden aan weten te trekken en
onderdak kunnen bieden, wordt nu als norm gehanteerd aan de hand waarvan de
lidstaten hun relatieve sterke en zwakke punten kunnen beoordelen en hun beleid
en praktijken dienovereenkomstig kunnen aanpassen. Naast de bestaande
inspanningen in de EU op nationaal en regionaal niveau is de ERC-financiering
dan ook bedoeld voor de hervorming, capaciteitsopbouw en ontsluiting van het
volledige potentieel en de attractiviteit van het Europese onderzoeksstelsel. 1.3 De activiteiten in grote
lijnen De basisactiviteit van de ERC is het
verstrekken van financiering op lange termijn tegen aantrekkelijke voorwaarden
ter ondersteuning van toponderzoekers en hun onderzoeksteams bij hun streven om
baanbrekend onderzoek te verrichten waaraan zowel grote voordelen als hoge
risico's verbonden kunnen zijn. De
ERC-financiering wordt verstrekt op basis van een aantal beproefde beginselen. Het enige criterium voor de toekenning van ERC-subsidies is
wetenschappelijke topkwaliteit. Het ERC functioneert op basis van een
bottom-upbenadering zonder vooraf bepaalde prioriteiten. De subsidies van de
ERC staan open voor individuele teams van onderzoekers van alle leeftijden en
uit alle landen in de wereld, mits zij in Europa werkzaam zijn. Tot slot
streeft de ERC naar het bevorderen van een gezonde concurrentie in Europa. De ERC geeft met
name prioriteit aan het ondersteunen van pas beginnende, maar zeer talentvolle
onderzoekers zodat zij op den duur onafhankelijk onderzoek kunnen verrichten. Dit gebeurt door hen van adequate bijstand te voorzien in de cruciale
fase waarin zij hun eigen onderzoeksteam of onderzoeksprogramma trachten op te
zetten of te consolideren. Het ERC geeft,
waar nodig, ook steun aan nieuwe werkmethoden in de wetenschappelijke wereld
die in potentie tot baanbrekende resultaten leiden en bevordert de analyse van
de commerciële en sociale innovatiemogelijkheden van het onderzoek dat met
ERC-middelen wordt gefinancierd. De ERC streeft er
dan ook naar om tegen 2020 aan te tonen: dat de beste
onderzoekers aan ERC-competities deelnemen, dat ERC-financiering direct tot
wetenschappelijke publicaties van de hoogste kwaliteit heeft geleid en tot het
op de markt brengen en toepassen van innovatieve technologieën en ideeën, en
dat de ERC er een aanzienlijke bijdrage aan heeft geleverd dat Europa is
uitgegroeid tot een van de meest aantrekkelijke voedingsbodems voor de beste
wetenschappers ter wereld. De ERC streeft met name naar een meetbare
verbetering van het aandeel van de Unie in het allerhoogste segment van meest
geciteerde publicaties. Daarnaast wordt gestreefd naar een substantiële toename
van het aantal toponderzoekers van buiten Europa dat door de ERC wordt
gefinancierd en naar specifieke verbeteringen in de institutionele praktijken
en nationale beleidsmaatregelen die gericht zijn op de ondersteuning van
toponderzoekers. De wetenschappelijke raad van de ERC houdt
continu toezicht op de activiteiten van de ERC en beoordeelt de wijze waarop de
doelstellingen ervan optimaal gerealiseerd kunnen worden op basis van
subsidieregelingen waarin de nadruk ligt op duidelijkheid, stabiliteit en
eenvoud, zowel voor aanvragers als voor de uitvoering en het beheer van de
gesubsidieerde projecten. Waar nodig wordt in dit verband
ook op nieuwe behoeften ingespeeld. Bovendien wordt gestreefd naar de
instandhouding en verdere verfijning van het hoogwaardige collegiale
toetsingssysteem van de ERC dat op een transparante, eerlijke en onpartijdige
beoordeling van voorstellen gebaseerd is teneinde baanbrekende
wetenschappelijke topkwaliteit en toptalenten te kunnen uitfilteren ongeacht
geslacht, nationaliteit of leeftijd van de onderzoekers. Tot slot zal de ERC
zijn eigen strategische studies voortzetten ter voorbereiding en ondersteuning
van zijn activiteiten, zal hij nauwe contacten blijven onderhouden met de
wetenschappelijke gemeenschap en andere belanghebbenden en blijven de eigen
activiteiten als aanvulling fungeren op onderzoek dat op andere niveaus wordt
uitgevoerd. 2. Toekomstige en opkomende technologieën (FET) 2.1. Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is het
bevorderen van baanbrekende nieuwe technologieën door het onderzoeken van
nieuwe, maar zeer risicovolle ideeën op basis van een wetenschappelijk
fundament. Door een flexibele ondersteuning van
doelgericht en interdisciplinair onderzoek in samenwerkingsverbanden op
uiteenlopende niveaus en door het vaststellen van innovatieve
onderzoekspraktijken wordt getracht om kansen in kaart te brengen met
langetermijnvoordelen voor de burgers, de economie en de samenleving. In het kader van de toekomstige en opkomende
technologieën (FET- Future and Emerging Technologies) wordt onderzoek
bevorderd dat verder gaat dan hetgeen tot nu toe bekend of geaccepteerd is of
op grote schaal ingang heeft gevonden en worden nieuwe en visionaire
denkbeelden gestimuleerd die veelbelovende, onbekende wegen kunnen openen naar
krachtige nieuwe technologieën, waarvan een aantal zich wellicht kan
ontwikkelen tot toonaangevende technologische en intellectuele paradigma's voor
de komende decennia. De FET's bevorderen de inspanningen
om kleinschalige onderzoeksmogelijkheden op alle gebieden te benutten, met
inbegrip van opkomende thema's en grote wetenschappelijke en technologische
uitdagingen (S&T-uitdagingen) waarvoor een samengaan van en samenwerking
tussen programma's in heel Europa en daarbuiten vereist is. De motor achter
deze benadering is het streven naar topkwaliteit en zij strekt zich uit tot het
onderzoek naar precompetitieve ideeën voor het vormgeven van de toekomst van de
technologie teneinde de samenleving in staat te stellen profijt te trekken uit
een multidisciplinaire onderzoekssamenwerking die op Europees niveau tot stand
moet worden gebracht door een koppeling te maken tussen onderzoek dat door de
wetenschap wordt aangestuurd en onderzoek dat door maatschappelijke uitdagingen
of industriële concurrentieoverwegingen wordt gemotiveerd. 2.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie Radicale doorbraken met een transformerend
effect zijn in toenemende mate afhankelijk van een intensieve samenwerking
tussen wetenschappelijke en technologische disciplines (bijvoorbeeld informatie
en communicatie, biologie, chemie, aardsysteemwetenschappen, materiële
wetenschappen, neuro- en cognitieve wetenschappen, sociale wetenschappen,
economie (e.d.). en met de kunsten en menswetenschappen. Dit
vergt niet alleen een hoogstaande kwaliteit in wetenschap en technologie, maar
ook nieuwe attitudes van en interacties tussen een breed scala aan betrokken
partijen op onderzoeksgebied. Sommige ideeën kunnen weliswaar op kleine
schaal worden ontwikkeld, maar andere brengen dermate grote uitdagingen met
zich mee dat hiervoor gedurende een langere periode een grote gecombineerde
inspanning vereist is. Dit wordt door de grote economieën overal ter wereld
onderkend en er is dan ook sprake van een toenemende mondiale concurrentie om
op de wetenschappelijke grensgebieden alle opkomende technologische kansen in
kaart te brengen en te ontwikkelen die grote gevolgen kunnen hebben voor
innovaties en aanzienlijke voordelen kunnen opleveren voor de samenleving. Om effectief te zijn, moeten dergelijke activiteiten snel en op grote
schaal opgebouwd worden door de krachten van programma's op Europees, nationaal
en regionaal niveau te bundelen rondom gemeenschappelijke doelen teneinde een
kritische massa te ontwikkelen, synergieën te bevorderen en optimale
hefboomeffecten te bewerkstelligen. Het FET-programma bestrijkt het gehele
spectrum van de wetenschappelijk aangestuurde innovaties: van
kleinschalige vroegtijdige bottom-upverkenningen van embryonale en fragiele
ideeën tot het ontwikkelen van nieuwe onderzoeks- en innovatiegemeenschappen
rondom opkomende onderzoeksgebieden met transformatiepotentieel en grote
gecombineerde onderzoeken op basis van een onderzoeksagenda met ambitieuze en
visionaire doelstellingen. Deze drie activiteitenniveaus zijn weliswaar
complementair en synergetisch, maar hebben elk ook een eigen toegevoegde
waarde. Zo kan uit kleinschalige verkenningen bijvoorbeeld de behoefte naar
voren komen om nieuwe onderzoeksthema's te ontwikkelen die op basis van
routekaarten tot grootschalige acties kunnen leiden. Hierbij is een groot scala
aan onderzoekspartijen betrokken, met inbegrip van jonge onderzoekers en
onderzoeksintensieve mkb-bedrijven evenals groepen belanghebbenden
(maatschappelijke organisaties, beleidsmakers, het bedrijfsleven en publieke
onderzoekers). Aan de hand van gemeenschappelijke onderzoeksagenda's worden de
betreffende projecten dan vervolgens inhoudelijk vormgegeven, verder ontwikkeld
en gediversifieerd. 2.3. De activiteiten in grote
lijnen Hoewel het FET-programma visionair,
transformerend en onconventioneel van opzet is, volgen de bijbehorende
activiteiten een andere logica, van een volledig open structuur tot
uiteenlopende niveaus van gestructureerde onderwerpen, gemeenschappen en
financiering. Middels de betreffende activiteiten zullen de
verschillende strategieën vastere vorm krijgen waardoor op adequate schaal
kansen geïdentificeerd en gegrepen kunnen worden met langetermijnvoordelen voor
de burgers, de economie en de samenleving: (a)
door het stimuleren van nieuwe ideeën ('FET
Open'). In het kader van de FET's wordt
wetenschappelijk en technologisch onderzoek in een embryonaal stadium
ondersteund bij de zoektocht naar nieuwe fundamenten voor radicaal nieuwe
toekomstige technologieën door de huidige paradigma's ter discussie te stellen
en onbekende gebieden te betreden. Via een bottom-upselectieproces dat open
staat voor alle onderzoeksideeën zal een gevarieerde portefeuille met gerichte
projecten worden opgebouwd. Essentieel hierbij is een vroegtijdige detectie van
veelbelovende nieuwe gebieden, ontwikkelingen en tendensen gecombineerd met het
aantrekken van nieuwe onderzoeks- en innovatiepartijen met een groot
potentieel. (b)
door het stimuleren
van opkomende thema's en gemeenschappen ('FET Proactief'). In het kader van
de FET's wordt nader ingegaan op een aantal veelbelovende verkennende
onderzoeksthema's die een kritische massa van onderling gerelateerde projecten
kunnen genereren die een brede en rijk geschakeerde analyse van die thema's
mogelijk maken waardoor tegelijkertijd een Europese kennisbank kan worden
opgebouwd. (c)
door het oppakken
van grote interdisciplinaire S&T-uitdagingen ('FET-vlaggenschip'). In het
kader van de FET's wordt steun gegeven aan ambitieus grootschalig en
wetenschappelijk aangestuurd onderzoek om een wetenschappelijke doorbraak te
creëren. Dergelijke activiteiten zullen profijt hebben van de onderlinge
afstemming van de Europese en nationale agenda's. Dankzij het wetenschappelijke
voordeel zou een sterk en breed fundament gelegd moeten worden voor toekomstige
technologische innovaties en economische toepassingen op uiteenlopende
gebieden. Daarnaast zou dit tot nieuwe voordelen voor de samenleving moeten
leiden. De juiste combinatie van openheid en de
uiteenlopende structuurniveaus van de thema's, gemeenschappen en financiering
zal voor elke activiteit afzonderlijk worden gedefinieerd om de gestelde
doelstellingen optimaal te kunnen verwezenlijken. 3. Marie Curie-acties 3.1. Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is het
waarborgen van een optimale ontwikkeling en een dynamisch gebruik van het
Europese intellectuele kapitaal teneinde nieuwe vaardigheden en innovaties te
genereren om zo het volledige potentieel van dat kapitaal in alle sectoren en
regio's te benutten. Goed opgeleide, dynamische en creatieve
onderzoekers vormen het onmisbare fundament voor de beste wetenschappelijke
resultaten en de meest productieve, op onderzoek gebaseerde innovaties. Hoewel Europa over een grote en gevarieerde
verzameling gekwalificeerde specialisten beschikt op het gebied van onderzoek
en innovatie, dient deze 'pool' voortdurend ververst, verbeterd en aangepast te
worden met het oog op de zich snel ontwikkelende behoeften op de arbeidsmarkt. Op dit moment werkt slechts 46% van deze pool in het bedrijfsleven en
dat is veel minder dan bij de grootste economische concurrenten van Europa,
zoals China (69%), Japan (73%) en de Verenigde Staten (80%). Daarnaast zijn
demografische factoren er verantwoordelijk voor dat een verhoudingsgewijs groot
aantal onderzoekers in de komende jaren de pensioengerechtigde leeftijd
bereikt. Dit gegeven vormt, gecombineerd met de behoefte aan veel meer
hooggekwalificeerd onderzoeksbanen omdat de onderzoeksintensiteit van de
Europese economie toeneemt, een van de grootste uitdagingen waarmee de Europese
onderwijs-, onderzoeks- en innovatiestelsels de komende jaren worden
geconfronteerd. De noodzakelijke hervormingen moeten al in de
eerste fasen van de loopbaan van onderzoekers worden doorgevoerd, dat wil
zeggen tijdens hun promoveren of in het kader van vergelijkbare postacademische
opleidingen. Europa moet innovatieve state-of-the-art
opleidingsprogramma's ontwikkelen die afgestemd zijn op de bijzonder concurrerende
en steeds verdergaande interdisciplinaire vereisten die onderzoek en innovatie
stellen. Daarvoor is een grote betrokkenheid van het bedrijfsleven, met
inbegrip van het mkb, en andere sociaaleconomische belanghebbenden
noodzakelijk. Onderzoekers moeten namelijk voorzien worden van de benodigde
innovatieve vaardigheden om aan de eisen van de banen van morgen te kunnen
voldoen. Daarnaast is het van belang om de mobiliteit van deze onderzoekers te
verbeteren, omdat die op dit moment feitelijk veel te gering is: in 2008 is
slechts 7% van de Europese promovendi is een andere lidstaat opgeleid, terwijl
de doelstelling voor 2030 20% is. Die hervorming moet tijdens alle fasen van de
carrière van onderzoekers worden voortgezet. Het is
essentieel om de mobiliteit van onderzoekers op alle niveaus te vergroten,
inclusief de mobiliteit tijdens de bloeitijd van hun carrière, niet alleen
tussen landen, maar ook tussen de publieke en private sectoren. Hierdoor wordt
een grote impuls gegeven aan het aanleren en ontwikkelen van nieuwe
vaardigheden. Het is tevens een essentiële factor voor de grensoverschrijdende
samenwerking tussen academici, onderzoekscentra en het bedrijfsleven. De
menselijke factor is de ruggengraat van een duurzame samenwerking en die is
weer de belangrijkste motor voor een innovatief en creatief Europa dat berekend
is op de uitdagingen waar de samenleving mee wordt geconfronteerd. Daarnaast is
die samenwerking cruciaal om de fragmentatie als gevolg van het uiteenlopende
beleid in de lidstaten te boven te komen. Samenwerking en het delen van kennis
via een individuele mobiliteit in alle loopbaanfasen en via de uitwisseling van
hooggekwalificeerde onderzoeks- en innovatiemedewerkers zijn essentieel indien
Europa wederom de weg naar een duurzame groei wil inslaan en maatschappelijke
uitdagingen wil aangaan. Indien Europa op gelijke voet wil komen met
zijn concurrenten op onderzoeks- en innovatiegebied, moet het meer jonge
vrouwen en mannen ertoe bewegen om voor een onderzoekscarrière te kiezen en
moeten er dus zeer aantrekkelijke mogelijkheden en voorwaarden voor onderzoek
en innovatie worden aangeboden. De meest getalenteerde
mensen van binnen en buiten Europa moeten de EU als een unieke werkplek gaan
beschouwen. Gelijke kansen, vaste en kwalitatief hoogwaardige banen en
arbeidsomstandigheden plus een wederzijdse erkenning zijn cruciale aspecten die
op een consequente wijze in heel Europa gewaarborgd moeten worden. 3.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie Deze uitdaging kan noch alleen door
communautaire financiering noch door de lidstaten afzonderlijk adequaat worden
aangepakt. Hoewel de lidstaten al hervormingen ter
verbetering van hun tertiaire onderwijsinstellingen en ter modernisering van
hun opleidingsstelsels hebben doorgevoerd, is er nog steeds sprake van een
onevenwichtige vooruitgang in Europa met grote verschillen tussen landen. In
het algemeen blijft de samenwerking tussen de publieke en private sector een
zwak punt in Europa. Dat geldt ook voor de gelijke kansen en voor de
inspanningen om studenten en onderzoekers van buiten de Europese
Onderzoeksruimte aan te trekken. Op dit moment is circa 20% van de promovendi
in de Unie afkomstig uit derde landen, terwijl in de Verenigde Staten 35% van
de promovendi uit het buitenland komt. Om hierin sneller verandering te
brengen, is er op EU-niveau een strategische aanpak vereist die de nationale
grenzen overstijgt. In dat verband is een financiering door de Unie essentieel
om prikkels te creëren zodat de noodzakelijke structurele hervormingen worden
gestimuleerd. In het kader van de Europese Marie
Curie-acties is er opmerkelijke vooruitgang geboekt bij het bevorderen van de
mobiliteit, zowel tussen landen als tussen sectoren, en bij het openen van
nieuwe carrièremogelijkheden op Europees en internationaal niveau met
uitstekende arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden op basis van het Europees
Handvest en de Gedragscode voor onderzoekers. Er bestaat
in de afzonderlijke lidstaten geen maatregel met een vergelijkbare de omvang en
toepassingsgebied, financiering, internationaal karakter en mogelijkheden om
kennis te ontwikkelen en uit te wisselen. Deze acties hebben niet alleen de
basis van de betreffende instellingen verbreed om op internationaal niveau
onderzoekers aan te trekken, maar hebben ook de oprichting van 'topcentra' in
de hele Unie bevorderd. Ook hebben door de verspreiding van de beste praktijken
op nationaal niveau zij als rolmodel gefungeerd met een sterk structurerend
effect. Dankzij de bottom-up-strategie van de Marie Curie-acties is een grote
meerderheid van de betrokken instellingen in staat geweest de vaardigheden van
een nieuwe generatie onderzoekers te ontwikkelen en te verbeteren zodat zij op
de komende matschappelijke uitdagingen zijn voorbereid. Door de vervolgontwikkelingen van de Marie
Curie-acties wordt een significante bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van
de Europese Onderzoeksruimte. Dankzij de Europese
competitieve financieringsstructuur stimuleren de Marie Curie-acties nieuwe,
creatieve en innovatieve opleidingsvormen, zoals industriële doctoraten,
waarbij partijen op onderwijs-, onderzoeks-, en innovatief gebied betrokken
worden die wereldwijd de concurrentie aan moeten gaan om een reputatie als
toponderzoeker te verwerven. Door Europese financiële middelen ter beschikking
te stellen voor de beste onderzoeks- en opleidingsprogramma's op basis van de
beginselen van een innovatieve doctoraatsopleiding in Europa, bevorderen deze
acties ook een bredere verspreiding en integratie van de resultaten hetgeen
uiteindelijk een meer gestructureerde doctoraatsopleiding tot gevolg heeft. De Marie Curie-subsidies worden ook uitgebreid
tot de tijdelijke mobiliteit van ervaren onderzoekers en technici van publieke
instellingen naar de particuliere sector en vice versa om universiteiten,
onderzoekscentra en het bedrijfsleven aan te moedigen op een Europese en
internationale schaal samen te werken. Op basis van hun
beproefde, transparante en eerlijke evaluatiesysteem zullen de Marie
Curie-acties via een internationale prestigieuze competitie veelbelovende
talenten op onderzoeks- en innovatiegebied traceren; door dat prestige zullen
onderzoekers gemotiveerd worden om hun loopbaan in Europa voort te zetten. De maatschappelijke uitdagingen waarmee
hooggekwalificeerde onderzoekers en vernieuwers worden geconfronteerd, zijn
geen exclusief Europees probleem. Het gaat om
internationale uitdagingen van een kolossale omvang en complexiteit. Om
hiervoor een oplossing te vinden, zullen de beste onderzoekers in Europa en de
rest van de wereld samenwerkingsverbanden tussen landen, sectoren en
disciplines aan moeten gaan. De Marie Curie-acties spelen in dat opzicht een
cruciale rol door de ondersteuning van een uitwisseling van personeel die de
ontwikkeling van denktankkennis en intersectorale kennisuitwisseling zal
bevorderen, hetgeen cruciaal is voor een open innovatie. De uitbreiding van het
medefinancieringsmechanisme van de Marie Curie-acties is essentieel voor de
uitbreiding van de Europese talentenpool. De numerieke en
structurele impact van de communautaire acties wordt versterkt door het
hefboomeffect op de regionale, nationale, internationale en particuliere
financiering met het oog op het creëren van nieuwe programma's en het
openstellen van bestaande programma's voor internationale en intersectorale
opleidingen, mobiliteit en loopbaanontwikkeling. Een dergelijk mechanisme
smeedt ook hechtere banden tussen onderzoeks- en onderwijsinspanningen op
nationaal en EU-niveau. Alle activiteiten verband houdende met deze uitdaging
leveren een bijdrage aan het creëren van een volledig nieuwe attitude in Europa
die cruciaal is voor meer creativiteit en innovatie. Financieringsmaatregelen
uit hoofde van Marie Curie versterken de bundeling van middelen in Europa en
zorgen op die manier voor verbeteringen in de coördinatie en governance van
opleidingen, mobiliteit en loopbaanontwikkelingen van onderzoekers. Zij leveren
daarnaast een bijdrage aan de beleidsdoelen zoals beschreven in de
'Innovatie-Unie', 'Jeugd in beweging' en de 'Agenda voor nieuwe vaardigheden en
banen', hetgeen van wezenlijk belang is om de Europese Onderzoeksruimte
werkelijkheid te laten worden. 3.3. De activiteiten in grote
lijnen (a)
Bevorderen van nieuwe vaardigheden door middel van
een hoogwaardige initiële opleiding van onderzoekers Doel is een nieuwe generatie creatieve en
innovatieve onderzoekers op te leiden die in staat zijn om kennis en ideeën in
producten en diensten te vertalen om economische en sociale voordelen voor de
Unie tot stand te brengen. Belangrijke activiteiten in dit verband zijn
het aanbieden van hoogwaardige en innovatieve opleidingmogelijkheden voor jonge
onderzoekers op postacademisch niveau via interdisciplinaire projecten of
doctoraatsprogramma's waarbij universiteiten, onderzoeksinstellingen,
ondernemingen, het mkb en andere sociaaleconomische groepen uit verschillende
landen betrokken moeten worden. Dit leidt tot betere
loopbaanperspectieven voor jonge postacademische onderzoekers in zowel de
publieke als private sector. (b)
Bevorderen van topkwaliteit via grens- en
sectoroverschrijdende mobiliteit Doel is het creatieve en innovatieve
potentieel van ervaren onderzoekers op alle carrièreniveaus te verbeteren door
mogelijkheden te creëren voor een grens- en sectoroverschrijdende
mobiliteit. Belangrijke activiteiten in dit verband zijn
het aansporen van ervaren onderzoekers om door middel van mobiliteitsacties hun
vaardigheden te verbreden en te verdiepen door hen aantrekkelijke
carrièremogelijkheden bij universiteiten, onderzoeksinstellingen, ondernemingen,
het mkb en andere sociaaleconomische groepen binnen en buiten Europa aan te
bieden. Er zal ook ondersteuning worden gegeven aan een
hernieuwde start van onderzoekers die hun carrière tijdelijk onderbroken
hebben. (c)
Stimuleren van innovatie door middel van de
kruisbestuiving van kennis Doel is de internationale grens- en
sectoroverschrijdende samenwerking op onderzoeks- en innovatiegebied te
intensiveren door middel van een uitwisseling van onderzoeks- en
innovatiemedewerkers teneinde beter op de mondiale uitdagingen voorbereid te
zijn. Belangrijke activiteiten in dit verband zijn
het ondersteunen van kortetermijnuitwisselingen van onderzoeks- en
innovatiemedewerkers in het kader van een partnerschap tussen universiteiten,
onderzoeksinstellingen, ondernemingen, het mkb en andere sociaaleconomische
groepen binnen en buiten Europa, met inbegrip van het bevorderen van een
samenwerking met derde landen. (d)
Vergroten van de structurele impact door het
medefinancieren van activiteiten Doel is middels het aantrekken van aanvullende
financiële middelen de numerieke en structurele impact van de Marie
Curie-acties te vergroten en de topkwaliteit van de opleidingen, mobiliteit en
loopbaanontwikkeling van onderzoekers te bevorderen. Een belangrijke activiteit in dit verband is
het stimuleren van regionale, nationale en internationale organisaties om met
behulp van een medefinancieringsmechanisme nieuwe programma's te creëren en
bestaande programma's open te stellen voor internationale en intersectorale
opleidingen, mobiliteit en loopbaanontwikkeling. Hierdoor
wordt de kwaliteit van de onderzoeksopleidingen in Europa in alle
loopbaanstadia vergroot, ook op doctoraatniveau, wordt het vrije verkeer van
onderzoekers en wetenschappelijke kennis in Europa bevorderd, wordt de
attractiviteit van onderzoekscarrières verbeterd door de aanwezigheid van een
open werving een aantrekkelijke arbeidsomstandigheden en wordt niet alleen de
samenwerking op onderzoeks- en innovatiegebied tussen universiteiten,
onderzoeksinstellingen en ondernemingen verbeterd, maar ook de samenwerking met
derde landen en internationale organisaties. (e)
Specifieke ondersteuning en beleidsmaatregelen Doel is om toezicht te houden op de
vooruitgang, om hiaten in de Marie Curie-acties vast te stellen en om de effecten
ervan te vergroten. Tegen deze achtergrond worden
indicatoren ontwikkeld en gegevens over de mobiliteit, vaardigheden en
carrières van onderzoekers geanalyseerd. Daarnaast wordt getracht om synergieën
tussen en een nauwe samenwerking met de beleidsondersteunende maatregelen tot
stand te brengen die gericht zijn op onderzoekers, hun werkgevers en financiers
die uitgevoerd worden onder de specifieke doelstelling 'Inclusieve, innovatieve
en veilige samenlevingen'. De activiteit is daarnaast bedoeld om het bewustzijn
te vergroten van het belang en de attractiviteit van onderzoekscarrières en om
de onderzoeks- en innovatieresultaten van werkzaamheden die met steun van de
Marie Curie-acties zijn uitgevoerd, beter te verspreiden. 4. Onderzoeksinfrastructuren 4.1 Specifieke doelstelling De
specifieke doelstelling is Europa te voorzien van onderzoeksinfrastructuren van
wereldklasse die voor alle onderzoekers binnen en buiten Europa toegankelijk
zijn en die de mogelijkheden voor wetenschappelijke vooruitgang en innovatie
volledig benutten. Onderzoeksinfrastructuren
zijn belangrijke bepalende factoren voor het Europese concurrentievermogen voor
het gehele spectrum aan wetenschappelijke domeinen en zij zijn essentieel voor
een op de wetenschap gebaseerde innovatie. Op veel
gebieden is onderzoek onmogelijk zonder de toegang tot supercomputers,
stralingsbronnen voor nieuwe materialen, gedesinfecteerde ruimten voor
nanotechnologieën, databanken voor genomica en de sociale wetenschappen,
waarnemingsposten voor de aardwetenschappen en breedbandnetwerken voor
gegevensoverdracht, e.d. Onderzoeksinfrastructuren zijn noodzakelijk om het
onderzoek uit te kunnen voeren teneinde de grote maatschappelijke uitdagingen
aan te kunnen pakken op het gebied van de energie, klimaatverandering,
bio-economie, een levenslage gezondheid en welzijn voor iedereen. Zij geven een
impuls aan de samenwerking over grenzen en disciplines heen en creëren een
naadloze en Europese ruimte voor online-onderzoek. Daarnaast bevorderen zij de
mobiliteit van mensen en ideeën, brengen zij de beste wetenschappers uit Europa
en de rest van de wereld bij elkaar en leiden zij tot verbeteringen in het
wetenschappelijk onderwijs. Die infrastructuren zijn bovendien een drijvende
kracht achter kwalitatief hoogwaardige Europese onderzoeks- en
innovatiegemeenschappen en kunnen voor de maatschappij in het algemeen een
uniek uithangbord vormen voor wat de wetenschap allemaal kan bewerkstelligen. Europa moet een
adequaat en stabiel fundament creëren voor het bouwen, onderhouden en
exploiteren van onderzoeksinfrastructuren indien het Europese onderzoek op
wereldklasseniveau wil blijven. Dit vereist een
aanzienlijke en effectieve samenwerking tussen EU-, nationale en regionale
financiers waarbij naar sterke koppelingen met het cohesiebeleid gestreefd moet
worden om synergieën en een coherente aanpak te waarborgen. Via deze
specifieke doelstelling wordt ingegaan op een van de essentiële
inspanningsverplichtingen van het vlaggenschipinitiatief van de 'Innovatie-Unie'
waarin de cruciale rol benadrukt wordt van onderzoeksinfrastructuren van
wereldklasse bij het faciliteren van baanbrekende onderzoeks- en
innovatieactiviteiten. In het initiatief wordt het belang
onderstreept van een bundeling van de middelen in Europa, en in sommige
gevallen zelfs wereldwijd, teneinde onderzoeksinfrastructuren te bouwen en te
exploiteren. Ook in het vlaggenschipinitiatief 'Digitale agenda voor Europa'
wordt de noodzaak benadrukt van het versterken van de Europese e-infrastructuur
en van het ontwikkelen van innovatieclusters om een Europese innovatieve
voorsprong te creëren. 4.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie State-of-the-art onderzoeksinfrastructuren worden steeds complexer en duurder en vaak
is hiervoor een integratie van uiteenlopende apparatuur, diensten en
gegevensbronnen vereist, evenals een intensieve transnationale samenwerking. Geen enkel land beschikt zelf over voldoende middelen om alle
onderzoeksinfrastructuren te ondersteunen die het nodig heeft. Dankzij de
Europese benadering van onderzoeksinfrastructuren is er de afgelopen jaren
opmerkelijke vooruitgang geboekt door het uitvoeren van de routekaart van het
Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI)[21], door het integreren en
openstellen van nationale onderzoeksfaciliteiten en door het ontwikkelen van
e-infrastructuren ter bevordering van een digitale Europese Onderzoeksruimte. Door
de netwerken van onderzoeksinfrastructuren in Europa wordt het fundament aan
menselijk kapitaal verstevigd door het aanbieden van opleidingen van
wereldklasse voor een nieuwe generatie onderzoekers, ingenieurs en technici en
door het bevorderen van een interdisciplinaire samenwerking. Middels de
vervolgontwikkeling en een breder gebruik van onderzoeksinfrastructuren op het
niveau van de Unie wordt een significante bijdrage geleverd aan de ontwikkeling
van de Europese Onderzoeksruimte. Hoewel de rol van de
lidstaten essentieel blijft voor het ontwikkelen en financieren van
onderzoeksinfrastructuren, heeft de Unie een belangrijke taak bij het
ondersteunen van die infrastructuur op EU-niveau, bij het bevorderen van de
ontwikkeling van nieuwe faciliteiten, bij het realiseren van een brede
toegankelijkheid van nationale en Europese infrastructuren en bij het
waarborgen van een samenhangend en effectief regionaal, nationaal, Europees en
internationaal beleid. Het is niet alleen noodzakelijk om doublures te
voorkomen en om het gebruik van faciliteiten te coördineren en te
rationaliseren, maar om de beschikbare middelen ook te bundelen zodat de Unie
op mondiaal niveau eveneens toegang heeft tot het gebruik van
onderzoeksinfrastructuren. De schaalvoordelen
en het bredere toepassingsgebied die dankzij de Europese benadering van de
bouw, het gebruik en het beheer van onderzoeksinfrastructuren (inclusief
e-infrastructuren) mogelijk zijn, geven een significante impuls aan het
optimaal benutten van het Europese onderzoeks- en innovatiepotentieel. 4.3. De activiteiten in grote
lijnen De activiteiten
zijn gericht op het ontwikkelen van de Europese onderzoeksinfrastructuren met
het oog op 2020 en daarna, waarbij hun innovatiepotentieel en het menselijk
kapitaal wordt ondersteund en de tenuitvoerlegging van het Europese beleid voor
onderzoeksinfrastructuren wordt bevorderd. (a)
Ontwikkelen van de Europese onderzoeksinfrastructuren
met het oog op 2020 en daarna Doel is het waarborgen van de
tenuitvoerlegging en het gebruik van het ESFRI en andere
onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse, met inbegrip van de ontwikkeling
van regionale partnerfacilteiten, de integratie van en toegang tot nationale
onderzoeksinfrastructuren, en de ontwikkeling, implementatie en het gebruik van
e-infrastructuren. (b)
Ondersteunen van het innovatiepotentieel van
onderzoeksinfrastructuren en van het bijbehorende menselijk kapitaal Doel is onderzoeksinfrastructuren te
stimuleren om vroegtijdig nieuwe technologieën toe te passen, om
O&O-partnerschappen met het bedrijfsleven te bevorderen, om het industriële
gebruik van onderzoeksinfrastructuren te faciliteren en om het creëren van innovatieclusters
te stimuleren. In het kader van deze activiteit wordt ook
steun verleend aan opleidingen en/of uitwisselingen van personeel en aan het
exploiteren van onderzoeksinfrastructuren. (c)
Versterken van het Europese beleid voor
onderzoeksinfrastructuren en van de internationale samenwerking Doel is partnerschappen tussen de betrokken
beleidsmakers en financieringsorganen te ondersteunen, instrumenten voor de
besluitvorming in kaart te brengen en te monitoren en de internationale
samenwerking te bevorderen. De tweede en derde
activiteit zullen via een afzonderlijke specifieke actie worden gerealiseerd
en, waar van toepassing, als onderdeel van de eerste activiteit. DEEL II
INDUSTRIEEL LEIDERSCHAP 1. Leiderschap in ontsluitende en
industriële technologieën De specifieke doelstelling is het in stand
houden en opbouwen van een wereldwijd leiderschap in ontsluitende technologieën
en ruimteonderzoek en innovatie als fundament voor het concurrentievermogen
voor een breed scala aan bestaande en opkomende industrieën en sectoren. De mondiale bedrijfsomgeving is aan snelle
veranderingen onderhevig en de Europa 2020-doelstellingen voor een slimme,
duurzame en inclusieve groei brengen uitdagingen en mogelijkheden voor het
Europese bedrijfsleven met zich mee. Europa moet het
innovatietempo verhogen door de ontwikkelde kennis te transformeren om de
bestaande producten, diensten en markten te ondersteunen en te verbeteren en om
nieuwe producten, diensten en markten te creëren. Innovatie moet op een zo
breed mogelijke manier worden geëxploiteerd waarbij verder wordt gekeken dan
technologie alleen en ook commerciële, organisatorische en sociale aspecten in
aanmerking worden genomen. Om in de voorhoede van de mondiale
concurrentie te kunnen blijven opereren op basis van een sterk technologisch
fundament en industriële capaciteiten zijn op de volgende gebieden strategische
investeringen in onderzoek, ontwikkeling, validering en proefprojecten vereist: informatie- en communicatietechnologieën (ICT), nanotechnologieën,
geavanceerde materialen, biotechnologie, geavanceerde productie en verwerking
en ruimtetechnologie. Het succesvol leren beheersen en gebruiken van
ontsluitende technologieën door de Europese industrie is een cruciale factor om
de Europese productiviteit en innovatiecapaciteit te versterken en om te
waarborgen dat de EU niet alleen over een geavanceerde, duurzame en
concurrerende economie beschikt, maar ook over een mondiaal leiderschap in hi‑tech‑applicatiesectoren. Daarnaast moet de EU effectieve oplossingen kunnen ontwikkelen voor
maatschappelijke uitdagingen. Het ingrijpende karakter van dergelijke
activiteiten kan een impuls geven aan nieuwe ontwikkelingen door complementaire
uitvindingen en applicaties, waardoor deze technologieën een hoger rendement
van de investeringen mogelijk maken dan welk ander gebied dan ook. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan het
verwezenlijken van de kerninitiatieven van Europa 2020 op het gebied van de
'Innovatie-Unie', een 'Hulpbronnenefficiënt Europa', een 'Industriebeleid in een
tijd van mondialisering' en een 'Digitale agenda voor Europa'. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van het
ruimtevaartbeleid van de Unie. Complementariteit
met andere activiteiten in Horizon 2020 De activiteiten in
het kader van 'Leiderschap in ontsluitende en industriële technologieën' worden
voornamelijk gebaseerd op de onderzoeks- en innovatieagenda's zoals die door de
industrie en het bedrijfsleven samen met de onderzoeksgemeenschap zijn
vastgesteld. Hierbij wordt een grote nadruk gelegd op de
hefboomwerking om investeringen uit de particuliere sector aan te trekken. De integratie van
ontsluitende technologieën in oplossingen voor de maatschappelijke uitdagingen
zullen samen met de betrokken uitdagingen worden ondersteund. Toepassingen van ontsluitende technologieën die niet onder de
maatschappelijke uitdagingen vallen, maar wel belangrijk zijn voor het
vergroten van het concurrentievermogen van de Europese industrie, worden in het
kader van het 'Leiderschap in ontsluitende en industriële technologieën'
ondersteund. Een gemeenschappelijke aanpak De aanpak bevat
zowel activiteiten die door de eerder genoemde agenda's worden aangestuurd als
meer open gebieden ter bevordering van innovatieve projecten en baanbrekende
oplossingen. De nadruk ligt daarbij op O&O,
grootschalige proefprojecten en demonstratieactiviteiten, testopstellingen en
levende laboratoria, prototyping en het valideren van producten in
proefprojecten. De activiteiten zullen zodanig van opzet zijn dat zij een
impuls geven aan het industriële concurrentievermogen door het bedrijfsleven,
met name de het mkb, te stimuleren om meer in onderzoek en innovatie te
investeren. Een geïntegreerde aanpak van cruciale ontsluitende technologieën - Key
Enabling Technologies (KET's) Een belangrijke component van het 'Leiderschap in ontsluitende en
industriële technologieën' zijn de cruciale ontsluitende technologieën (KET's)
die zijn gedefinieerd als micro- en nano-electronica, fotonica,
nanotechnologie, biotechnologie, geavanceerde materialen en geavanceerde
fabricagesystemen[22]. Deze multidisciplinaire, kennis- en kapitaalintensieve technologieën
strekken zich uit over veel uiteenlopende sectoren en vormen de basis voor een
aanzienlijk concurrentievoordeel voor de Europese industrie. Een geïntegreerde
aanpak die de combinatie, de convergentie en het kruisbestuivend effect van KET's
in verschillende innovatiecycli en waardeketens bevordert, kan tot
veelbelovende resultaten leiden en de weg openen naar nieuwe industriële
technologieën, producten, diensten en nieuwe applicaties (bijv. in ruimtevaart,
vervoer, milieu en gezondheid, e.d.). De talloze interacties van KET's en
ontsluitende technologieën zullen dan ook op een flexibele manier worden
geëxploiteerd als een belangrijke bron van innovatie. Dit vormt een aanvulling
op de steun voor onderzoek en innovatie met betrekking tot KET's die door
nationale of regionale autoriteiten in het kader van het beleid uit hoofde van
het Cohesiefonds wordt verleend voor de strategieën gericht op een slimme
specialisatie. Een belangrijke
doelstelling voor alle ontsluitende en industriële technologieën, met inbegrip
van de KET's, is het bevorderen van de interactie tussen de technologieën en de
toepassing ervan met het oog op de maatschappelijke uitdagingen. Dit zal bij het ontwikkelen en uitvoeren van de agenda's en
prioriteiten volledig in aanmerking worden genomen. Dit vereist wel dat de
belanghebbenden die verschillende perspectieven vertegenwoordig integraal
betrokken worden bij de prioriteitenstelling en de uitvoering ervan. In
bepaalde gevallen zijn hiervoor ook acties vereist die gezamenlijk worden
gefinancierd uit de middelen voor de ontsluitende en industriële technologieën
en de fondsen voor de betreffende maatschappelijke uitdagingen. Dit omvat ook
een gezamenlijke financiering voor publiek-private partnerschappen die gericht
zijn op het ontwikkelen van technologieën en op de toepassing ervan met het oog
op het aanpakken van de maatschappelijke uitdagingen. De ICT spelen
hierbij een belangrijke rol omdat deze een aantal KET's omvatten en de
essentiële basisinfrastructuur, -technologieën en -systemen beschikbaar stellen
voor cruciale economische en sociale processen en voor nieuwe private en
publieke producten en diensten. De Europese industrie moet
zich op het snijvlak van de technologische ontwikkelingen in de ICT blijven
bewegen omdat veel technologieën op de drempel van een volgende baanbrekende
fase staan die veel nieuwe mogelijkheden kan openen. De ruimtevaart is
een snelgroeiende sector die informatie oplevert die voor veel aspecten van de
moderne samenleving van cruciaal belang is omdat er op fundamentele behoeften
wordt ingespeeld, universele wetenschappelijke kwesties worden aangesneden en
de positie van de Unie wordt gewaarborgd als een belangrijke speler op het
internationale toneel. Het ruimtevaartonderzoek
ondersteunt weliswaar alle activiteiten die in de ruimte worden ondernomen,
maar dat onderzoek is op dit moment versnipperd over nationale programma's van
slechts een beperkt aantal lidstaten. Om de concurrentievoorsprong te behouden,
de ruimte-infrastructuur van de Unie in stand te houden (zoals Galileo) en de
toekomstige rol van de Unie veilig te stellen, zijn coördinerende acties en
investeringen op EU-niveau noodzakelijk (vgl. artikel 189 VWEU). Daarnaast
vormen innovatieve downstream-diensten en –applicaties op basis van
ruimtegerelateerde informatie een belangrijke bron van groei en nieuwe
werkgelegenheid. Partnerschappen en toegevoegde waarde Via
partnerschappen, clusters en netwerken, standaardisatie, het bevorderen van
samenwerking tussen verschillende wetenschappelijke en technologische
disciplines en sectoren met soortgelijke onderzoeks- en ontwikkelingsbehoeften
kan Europa een kritische massa genereren die tot doorbraken, nieuwe
technologieën en innovatie oplossingen kan leiden. Het opstellen en
uitvoeren van de onderzoeks- en innovatieagenda's door publiek-private
partnerschappen, het creëren van effectieve koppelingen tussen het
bedrijfsleven en de academische wereld, het via hefboomeffecten aantrekken van
extra investeringen, de toegang tot risicofinanciering, de standaardisering en
ondersteuning van de precommerciële inkoop en de inkoop van innovatieve
producten en diensten vormen allemaal aspecten die essentieel zijn om het
concurrentievermogen te vergroten. In dat opzicht
zijn er ook sterke koppelingen met het EIT nodig om toptalenten op
ondernemersgebied tot wasdom te laten komen en om de innovatie te versnellen
door het bijeenbrengen van mensen uit verschillende landen, disciplines en
organisaties. Een samenwerking op het niveau van de Unie kan
daarnaast, via de ontwikkeling van Europese of internationale normen voor
nieuwe producten, diensten of technologieën, het creëren van extra
handelsmogelijkheden ondersteunen. Met dat doel worden
activiteiten gericht op de standaardisering en interoperabiliteit, veiligheid
en preregulering bevorderd. 1.1. Informatie- en
communicatietechnologieën (ICT) 1.1.1. Specifieke doelstelling voor
de ICT In overeenstemming met de 'Digitale agenda
voor Europa'[23] moet de specifieke doelstelling voor onderzoek en innovatie (O&I)
op ICT-gebied Europa in staat stellen de mogelijkheden als gevolg van de
ICT-vooruitgang te ontwikkelen en te exploiteren ten gunste van de burgers, het
bedrijfsleven en de wetenschappelijke gemeenschappen. Als de grootste economie ter wereld en gezien
het feit dat Europa het grootste aandeel heeft op de mondiale ICT-markt (op dit
moment voor een bedrag van meer dan 2 600 miljard euro), is de ambitie van
de EU gerechtvaardigd om namens haar ondernemingen, regeringen, onderzoeks- en
ontwikkelingscentra en universiteiten, het voortouw te nemen bij de
ICT-ontwikkelingen om de oprichting van nieuwe ondernemingen te stimuleren en
meer in ICT-innovaties te investeren. Tegen 2020 zou de Europese IT-sector ten
minste het equivalent van zijn aandeel in de mondiale ICT-markt zelf moeten
kunnen leveren (dat is op dit moment circa een derde deel). Europa moet ook meer nieuwe innovatieve ondernemingen oprichten in de
ICT-sector zodat een derde van alle bedrijfsuitgaven in de O&I-activiteiten
op ICT-gebied (dat is tegenwoordig meer dan 35 miljard euro per jaar) door
ondernemingen wordt geïnvesteerd die de afgelopen twee decennia zijn opgericht.
Dit vergt een aanzienlijke toename van overheidsinvesteringen in de
ICT-gerelateerde O&I met een hefboomwerking op aanvullende private
bestedingen met het doel om die investeringen in de komende tien jaar te
verdubbelen zodat Europa ook over aanzienlijk meer excellente ICT-pools van
wereldklasse kan beschikken. Om greep te krijgen op de steeds complexere en
toenemend multidisciplinaire technologie- en bedrijfsketens in de ECT, zijn
partnerschappen, het delen van risico's en de mobilisering van kritische massa
in de gehele Unie onontbeerlijk. Door acties op het niveau
van de Unie wordt het bedrijfsleven ondersteund om vanuit het perspectief van
de interne markt te opereren om zo schaalvoordelen en een groter
toepassingsgebied te verkrijgen. Door een samenwerking rondom
gemeenschappelijke, open technologieplatforms met overloop- en hefboomeffecten,
kan een breed scala aan belanghebbenden profijt trekken van nieuwe
ontwikkelingen en van de toepassing van de daaruit voortvloeiende innovaties. Via
samenwerkingsverbanden en partnerschappen op het niveau van de Unie wordt ook
consensusvorming mogelijk gemaakt, is een duidelijk zichtbaar aanspreekpunt
voor internationale partners beschikbaar en kunnen EU- en mondiale normen en
interoperabele oplossingen worden ontwikkeld. 1.1.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie De ICT ondersteunt de innovatie en het
concurrentievermogen over een breed scala aan private en publieke markten en
sectoren en maakt in alle disciplines wetenschappelijke vooruitgang mogelijk. In het komende decennium zal de transformerende impact van de digitale
technologieën, ICT-componenten, -infrastructuren en -diensten op alle gebieden
van ons leven in toenemende mate zichtbaar zijn. Elke burger op deze wereld
heeft dan de beschikking over onbeperkte middelen op het gebied van de automatisering,
communicatie en gegevensopslag. Sensoren, machines en door informatie gevoede
producten genereren enorme hoeveelheden informatie en gegevens waardoor acties
op afstand gemeengoed worden, bedrijfsprocessen en duurzame productielocaties
wereldwijd verplaatst kunnen worden en talloze diensten en applicaties mogelijk
zijn. Veel kritieke commerciële en overheidsdiensten en alle essentiële
processen voor de kennisontwikkeling in de wetenschap, het onderwijs, het
bedrijfsleven en de publieke sector zullen door de ICT worden geleverd. De ICT
zal daarnaast zorg dragen voor de kritieke infrastructuur voor de productie- en
bedrijfsprocessen, de communicaties en de transacties. De ICT levert daarnaast
een onontbeerlijke bijdrage aan het aangaan van de belangrijkste
maatschappelijke uitdagingen en, bijvoorbeeld via de sociale media, aan de maatschappelijke
processen, zoals gemeenschapsvorming, consumentengedrag en openbare governance. De communautaire ondersteuning van het
ICT-onderzoek en de bijbehorende innovaties vormt een significante component
voor de ontwikkeling van de nieuwe generatie technologieën en applicaties
aangezien die steun een groot deel uitmakt van de totale Europese uitgaven voor
O&I in samenwerkingsverband met een gemiddeld tot hoog risico. Overheidsinvesteringen in ICT-onderzoek en innovaties op EU-niveau
waren en blijven essentieel om de kritische massa te mobiliseren die tot
doorbraken kan leiden en tot een bredere integratie en beter gebruik van
innovatieve oplossingen, producten en diensten. De ICT speelt nog steeds een
centrale rol bij de ontwikkeling van open platforms en technologieën die in de
hele Unie toepasbaar zijn, bij het testen van en proefprojecten voor innovaties
in concrete pan-Europese settings en bij het optimaliseren van de middelen om
het concurrentievermogen van de Unie te vergroten en de gemeenschappelijke
maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. De steun van de Unie voor
ICT-onderzoek en de bijbehorende innovaties stelt high-tech-mkb-bedrijven
daarnaast in staat om te groeien en profijt te trekken van de omvang van die
pan-Europese markten. Bovendien wordt de samenwerking tussen en de kwaliteit
van wetenschappers, ingenieurs en technici bevorderd, hetgeen tot meer
synergieën met en tussen nationale begrotingen leidt. Tevens is er hierdoor een
centraal aanspreekpunt beschikbaar voor het op gang brengen van een
samenwerking met partners van buiten Europa. Uit de opeenvolgende evaluaties van de
ICT-activiteiten binnen het kaderprogramma van de Unie voor onderzoek en innovatie
is gebleken dat gerichte ICT-investeringen in onderzoek en innovatie op
EU-niveau nuttig zijn geweest voor het opbouwen van industrieel leiderschap op
gebieden als mobiele communicatie en veiligheidskritische ICT-systemen en om
uitdagingen als de energie-efficiëntie en de demografische veranderingen aan te
gaan. Dankzij investeringen van de Unie in
ICT-onderzoeksinfrastructuren kunnen Europese onderzoekers over de beste
onderzoeksnetwerk- en automatiseringsfaciliteiten ter wereld beschikken. 1.1.3. De activiteiten in grote
lijnen Via een aantal activiteitslijnen worden de
industriële en technologische ICT-leiderschapsuitdagingen opgepakt. Zij bestrijken de algemene ICT-onderzoeks- en innovatieagenda's
waaronder meer in het bijzonder: (a)
Een nieuwe generatie componenten en
systemen: ontwikkelen van
geavanceerde en slimme ingebedde componenten en systemen; (b)
De volgende generatie
automatisering: geavanceerde computersystemen en ‑technologieën; (c)
Het internet van de toekomst: infrastructuren, technologieën en diensten; (d)
Contenttechnologieën en informatiebeheer: ICT voor digitale content en creativiteit; (e)
Geavanceerde interfaces en robots: robotica en slimme ruimten; (f)
Micro- and
nano-electronica en fotonica: cruciale ontsluitende technologieën verband
houdende met micro- en nano-electronica en fotonica. Naar verwachting bestrijken deze zes
belangrijkste activiteitenlijnen het volledige scala aan behoeften. Daartoe behoort ook het industrieel leiderschap op het gebied van
algemene ICT-gerelateerde oplossingen, producten en diensten die nodig zijn om
de grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. De door applicaties
aangestuurde ICT-onderzoeks- en innovatieagenda's vallen eveneens onder deze
activiteitenlijnen. Zij zullen in combinatie met de betrokken maatschappelijke
uitdagingen ondersteund worden. Daarnaast moeten deze zes activiteitenlijnen
ook de specifieke ICT-onderzoeksinfrastructuren omvatten, zoals levende
laboratoria voor grootschalige experimenten en infrastructuren voor de
onderliggende cruciale ontsluitende technologieën en voor hun integratie in
geavanceerde producten en innovatieve slimme systemen, met inbegrip van
apparatuur, instrumenten, ondersteunende diensten, schone ruimten en de toegang
tot productiefaciliteiten voor prototyping. 1.2. Nanotechnologieën 1.2.1. Specifieke doelstelling voor
nanotechnologieën De specifieke doelstelling voor onderzoek en
innovatie op het gebied van de nanotechnologieën is het waarborgen van het
leiderschap van de Unie op deze snelgroeiende mondiale markt door het stimuleren
van investeringen in nanotechnologieën en het bevorderen van hun integratie in
competitieve producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde in een breed
scala van applicaties en sectoren. In 2020 zullen de
nanotechnologieën gemeengoed zijn geworden, dat wil zeggen dat ze afgestemd op
de behoeften van consumenten naadloos geïntegreerd zullen zijn in de
bestaanskwaliteit, de duurzame ontwikkeling en het sterke industriële
potentieel voor het verwezenlijking van voorheen onhaalbare oplossingen voor
een effectievere productiviteit en een efficiënter gebruik van hulpbronnen. Europa moet eveneens de
wereldwijde standaard zetten voor een veilig en verantwoord gebruik en de
governance van de nanotechnologie waarbij zowel een hoog sociaal als industrieel
rendement wordt gewaarborgd. Voor producten op basis van
nanotechnologieën, bestaat er een grote wereldmarkt die Europa gewoonweg niet
kan en mag negeren. De marktomvang van producten waarin
nanotechnologieën als belangrijkste component zijn geïntegreerd, wordt voor 2015
op 700 miljard euro en voor 2020 op 2 biljoen euro geraamd, hetgeen overeenkomt
met 2 respectievelijk 6 miljoen banen. De Europese nanotechnologieondernemingen
moeten deze dubbelcijferige marktgroei exploiteren en in staat zijn om tegen 2020
een marktaandeel veroverd te hebben dat minimaal gelijk is aan het aandeel van
Europa in de wereldwijde onderzoeksfinanciering (d.w.z. 25%). 1.2.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie Nanotechnologieën zijn in feite een spectrum van
zich ontwikkelende technologieën met een bewezen potentieel en met een
revolutionair effect op bijvoorbeeld materialen, ICT, biowetenschappen, de
gezondheidzorg en consumentengoederen zodra de betreffende onderzoeksresultaten
in baanbrekende producten en productenprocessen zijn omgezet. Nanotechnologieën spelen een essentiële rol bij
het aangaan van de uitdagingen die in de Europa 2020-strategie voor een slimme,
duurzame en inclusieve groei in kaart zijn gebracht. Een
succesvol gebruik van deze cruciale ontsluitende technologieën levert dankzij
de hieruit voortvloeiende nieuwe en verbeterde producten of efficiëntere
processen niet alleen een bijdrage aan een groter concurrentievermogen van het
bedrijfsleven, maar draagt ook bij aan de ontwikkeling van een adequate respons
op toekomstige uitdagingen. De wereldwijde
onderzoeksfinanciering voor nanotechnologieën is verdubbeld van circa 6,5
miljard euro in 2004 tot ongeveer 12,5 miljard euro in 2008 waarvan de Unie in
totaal een kwart voor haar rekening heeft genomen. Het
leiderschap van de Unie op het gebied van nanowetenschappen en
nanotechnologieën wordt dan ook algemeen erkend, mede ook gezien de verwachte
circa 4 000 ondernemingen die in 2015 in de Unie op dit vlak actief zullen
zijn. Europa moet thans zijn positie
op de mondiale markt consolideren en uitbouwen door het bevorderen van een
grootschalige samenwerking binnen en tussen veel uiteenlopende waardeketens en
tussen verschillende industriële sectoren om te zorgen dat de processen voor
deze technologieën zodanig verder ontwikkeld worden dat zij in levensvatbare
commerciële producten geïntegreerd kunnen worden. Het
wordt steeds duidelijker dat kwesties als het beoordelen en beheren van
risico's en een verantwoorde governance tot de bepalende factoren zullen uitgroeien
voor de toekomstige impact van nanotechnologieën op de samenleving en de
economie. De nadruk van de activiteiten zal dan ook liggen
op een wijdverbreide en verantwoorde toepassing van nanotechnologieën in de
economie om voordelen te creëren met een hoog maatschappelijk en industrieel
effect. Om die potentiële mogelijkheden ook daadwerkelijk
te benutten, met inbegrip van het oprichten van nieuwe ondernemingen en het
scheppen van werkgelegenheid, moet het betreffende onderzoek ook de
noodzakelijke instrumenten ter beschikking stellen met het oog op een correcte
standaardisering en regulering. 1.2.3. De activiteiten in grote
lijnen (a)
Ontwikkelen van een nieuwe generatie
nanomaterialen, nanoapparatuur en nanosystemen Doel is de ontwikkeling van fundamenteel
nieuwe producten die duurzame oplossingen in een breed scala van sectoren
mogelijk maken. (b)
Waarborgen van de veilige
ontwikkeling en toepassing van nanotechnologieën Doel is de wetenschappelijk kennis te
verbeteren omtrent de potentiële impact van nanotechnologieën en nanosystemen
op de gezondheid en het milieu en om instrumenten te ontwikkelen voor de
risicobeoordeling en het risicobeheer in de gehele levenscyclus. (c)
Ontwikkelen van de maatschappelijke dimensie van
nanotechnologie De nadruk hierbij ligt op de governance van
nanotechnologieën met het oog op de maatschappelijke voordelen. (d)
Efficiënte synthese en productie van
nanomaterialen, nanocomponenten en nanosystemen De nadruk hierbij ligt op nieuwe activiteiten,
slimme integratie van nieuwe en bestaande processen en het opschalen ervan met
het oog op de massafabricage van producten en multifunctionele
productiefaciliteiten om een efficiënte overdracht van kennis naar industriële
innovatie te waarborgen. (e)
Ontwikkelen van technieken die de capaciteit vergroten,
van meetmethoden en van apparatuur De nadruk hierbij ligt op de ondersteuning van
technologieën die de ontwikkeling en de marktintroductie van complexe
nanomaterialen en nanosystemen bevorderen. 1.3. Geavanceerde materialen 1.3.1. Specifieke doelstelling voor
geavanceerde materialen De specifieke doelstelling voor onderzoek
naar en innovatie van geavanceerde materialen is het ontwikkelen van materialen
met nieuwe functionaliteiten en betere prestaties voor meer concurrerende
producten die het effect op het milieu en het verbruik van hulpbronnen
minimaliseren. Materialen vormen de kern van en een
belangrijke motor voor industriële innovatie. Geavanceerde
materialen met een grotere kenniscontent, nieuwe functionaliteiten en betere
prestaties zijn onontbeerlijk voor het industriële concurrentievermogen en een
duurzame ontwikkeling voor een breed scala aan toepassingen en sectoren. 1.3.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie Er is behoefte aan nieuwe geavanceerde
materialen om beter presterende en duurzame producten en processen te
ontwikkelen. Dergelijke materialen maken deel uit van de
oplossing voor onze industriële en maatschappelijke uitdagingen, leveren betere
prestaties in het gebruik, doen een beperkter beroep op hulpbronnen en energie en
hebben aan het eind van de levenscyclus een duurzamer karakter. Bij een op applicaties gebaseerde ontwikkeling
is er vaak sprake van een ontwerp van volledig nieuwe materialen die de
capaciteit hebben om de geplande functionele prestaties ook daadwerkelijk te
leveren. Dergelijke materialen vormen een belangrijk
onderdeel van de toeleveringsketen voor een hoogwaardige productie. Zij vormen
ook de basis voor vooruitgang op overkoepelende gebieden (bijvoorbeeld de
biowetenschappen, de elektronica en de fotonica) en in vrijwel alle
marktsectoren. De materialen zelf zijn een essentieel onderdeel van het
vergroten van de waarde van producten en het verbeteren van hun prestaties. De
geraamde waarde en de impact van geavanceerde materialen is significant, gezien
het jaarlijkse groeipercentage van circa 6% en een verwachte marktomvang in 2015
van 100 miljard euro. Materialen worden ontwikkeld op basis van een
aanpak waarbij de volledige levenscyclus het uitgangpunt vormt, van de
toelevering van de beschikbare materialen tot aan het eindpunt toe (van de wieg
tot het graf). Daarbij wordt gebruik gemaakt van
innovatieve methoden om de middelen die voor hun transformatie nodig zijn tot
een minimum te beperken. Ook wordt er rekening gehouden met een permanent
gebruik, recycling of een secundair gebruik (als de levenscyclus is voltooid)
van de materialen en met de hieraan gerelateerde maatschappelijke innovatie. Om de vooruitgang
te versnellen, wordt een multidisciplinaire en convergente aanpak gestimuleerd,
waarbij niet alleen de chemie, de technische wetenschappen en theoretische en
computertechnische modellering worden betrokken, maar ook de biologische
wetenschappen en, in toenemende mate, creatieve industriële designtechnieken. Daarnaast zullen nieuwe groene innovatieallianties
en industriële symbioses worden bevorderd zodat de relevante sectoren in staat
zijn om te diversifiëren, om hun bedrijfsmodellen uit te breiden en om hun
afval te hergebruiken als basis voor nieuwe producten, bijvoorbeeld door CO2
als koolstofbasis te gebruiken voor zuivere chemicaliën en alternatieve
brandstoffen. 1.3.3. De activiteiten in grote
lijnen (a)
Overkoepelende en ontsluitende
materiaaltechnologieën Onderzoek naar functionele materialen,
multifunctionele materialen en structurele materialen met het oog op innovaties
in alle industriële sectoren. (b)
Ontwikkelen en transformeren
van materialen Onderzoek en ontwikkeling om een efficiënte en
duurzame opschaling te waarborgen om de industriële productie van toekomstige
producten mogelijk te maken. (c)
Beheren van de componenten van
materialen Onderzoek nar en ontwikkeling van nieuwe en
innovatieve technieken en systemen. (d)
Materialen voor een duurzame en koolstofarme
industrie Ontwikkelen van nieuwe producten en
applicaties, stimuleren van consumentengedrag dat de vraag nar energie
vermindert en bevorderen van een koolstofarme productie. (e)
Materialen voor creatieve
industrieën Toepassen van design en het ontwikkelen van
convergerende technologieën om nieuwe bedrijfsmogelijkheden te creëren, met
inbegrip van het behoud van materialen met een historische of culturele waarde. (f)
Metrologie, karakterisering,
standaardisering en kwaliteitscontrole Bevorderen van technologieën zoals
karakterisering, non-destructieve evaluatie en voorspellende modelleringen van
prestaties om met betrekking tot de materialen wetenschappelijke en technische
vooruitgang te boeken. (g)
Optimaliseren van het gebruik van materialen Onderzoek naar en ontwikkeling van
alternatieven voor het gebruik van materialen en het creëren van innovatieve
bedrijfsmodellen. 1.4. Biotechnologie 1.4.1. Specifieke doelstelling voor
biotechnologie De specifieke
doelstelling voor onderzoek naar en innovaties van de biotechnologie is het
ontwikkelen van concurrerende, duurzame en innovatieve industriële producten en
processen die als innovatieve motor voor een aantal Europese sectoren kunnen
fungeren, zoals de landbouw, de levensmiddelenindustrie, de chemische industrie
en de gezondheidszorg. Een sterk
wetenschappelijk, technologisch en innovatief biotechnologisch fundament vormt
een ondersteuning voor de andere Europese sectoren om het leiderschap te kunnen
behouden met betrekking tot deze cruciale ontsluitende technologie. Dat leiderschap wordt nog verder versterkt door de integratie van de
aspecten verband houdende met de beoordeling en het beheer van de veiligheid
van de algemene risico's bij het gebruik van biotechnologie. 1.4.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie Dankzij de uitbreiding van de kennis van
levende systemen zal de biotechnologie niet alleen een reeks nieuwe applicaties
ontwikkelen, maar ook de industriële basis en de innovatiecapaciteit van de
Unie vergroten. Voorbeelden van het toenemende belang van
de biotechnologie zijn te vinden bij de industriële toepassingen, met inbegrip
van biochemicaliën, waarvan de stijging van het marktaandeel van de chemische
productie in 2015 wordt geraamd op 12 tot 20%. Aan een aantal van de zogeheten
twaalf regels voor een groene chemie wordt ook in het kader van de
biotechnologie aandacht besteed vanwege de selectiviteit en efficiëntie van
biosystemen. De eventuele economische lasten voor ondernemingen in de Unie
kunnen verminderd worden door het potentieel van biotechnologische processen en
biogerelateerde producten te benutten om CO2–emissies terug te
dringen, waarbij de ramingen van de mogelijke reductie variëren van 1 tot 2,5
miljard CO2-equivalenten per jaar in 2030. In de Europese
biofarmaceutische sector wordt op dit moment al 20% van de huidige
geneesmiddelen afgeleid uit de biotechnologie; voor nieuwe geneesmiddelen is
dat zelfs tot maximaal 50%. De biotechnologie opent ook nieuwe mogelijkheden
voor het exploiteren van het enorme potentieel aan mariene hulpbronnen voor het
produceren van innovatieve industriële, gezondheids- en milieuapplicaties. Voorspeld
wordt dat de opkomende sector van de mariene (blauwe) biotechnologie met 10%
per jaar zal groeien. Andere belangrijke bronnen van innovatie
bevinden zich op het snijvlak van de biotechnologie met andere ontsluitende en
convergerende technologieën, met name de nanotechnologieën en de ICT, waarbij
gedacht kan worden als toepassingen zoals detectie en diagnostiek. 1.4.3. De activiteiten in grote
lijnen (a)
Bevorderen van baanbrekende biotechnologieën als
een toekomstige innovatieve motor Ontwikkelen van opkomende technologiegebieden
zoals synthetische biologie, bioinformatica en systeembiologie die veelbelovend
zijn wat volledig nieuwe toepassingen in de toekomst betreft. (b)
Op biotechnologie gebaseerde
industriële processen Ontwikkelen van een industriële biotechnologie
ten behoeve van concurrerende industriële producten en processen (bijv. met
betrekking tot de chemie, gezondheidszorg, mijnbouw, energie, pulp en papier,
textiel, zetmeel en voedselverwerking) en rekening houdend met de
milieudimensie ervan. (c)
Innovatieve en concurrerende platformtechnologieën Ontwikkelen van platformtechnologieën (bijv.
genomica, meta-genomica, proteomica en moleculaire instrumenten) om het
leiderschap op dit vlak te versterken en het concurrentievoordeel in een groot
aantal economische sectoren te vergroten. 1.5. Geavanceerde fabricage en
verwerking 1.5.1. Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling van het
onderzoek naar en de innovatie van geavanceerde fabricage- en
verwerkingsprocessen is het transformeren van de huidige industriële
productiemethoden tot meer op kennisintensieve, duurzame, sectoroverschrijdende
fabricage- en verwerkingstechnologieën met meer innovatieve producten,
processen en diensten als resultaat. 1.5.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie De fabricagesector is van groot belang voor de
Europese economie gezien zijn bijdrage van circa 17% aan het bbp en de ongeveer
22 miljoen banen in de Unie in 2007. Door de vermindering
van de economische belemmeringen voor de handel en het faciliterend effect van
de communicatietechnologie, is de fabricage aan een sterke concurrentie
onderhevig en is de tendens ontstaan om die fabricage naar landen met de
laagste totale kosten te verplaatsen. Vanwege de hoge lonen moet de Europese
aanpak van de fabricage dus drastische wijzigingen ondergaan om wereldwijd te
kunnen blijven concurreren. Horizon 2020 kan een bijdrage leveren om alle
betrokken partijen bij elkaar te brengen om dit doel te verwezenlijken. Europa moet op het niveau van de Unie blijven
investeren om het Europese leiderschap en de vakbekwaamheid in de
fabricagetechnologieën te behouden en de overgang te maken naar hoogwaardige,
kennisintensieve goederen om zo de voorwaarden en activa te creëren voor een
duurzame productie en voor een levenslange service voor een gefabriceerd
product. Hulpbronintensieve fabricage- en
procesindustrieën moeten op EU-niveau nog meer middelen en kennis mobiliseren
en in onderzoek, ontwikkeling en innovatie blijven investeren om verdere
vooruitgang mogelijk te maken op weg naar een concurrerende koolstofarme
economie. Daarbij moet in 2050 ook voldaan zijn aan de reducties van de
broeikasgasemissies in de industriële sectoren zoals die voor de gehele Unie
zijn overeengekomen[24]. Met een krachtig EU-beleid kunnen de bestaande
Europese industrieën verder groeien en ontstaat er een voedingsbodem voor de
opkomende industrieën van de toekomst. De geraamde waarde
en impact van de sector van geavanceerde fabricagesystemen zijn aanzienlijk
gezien de verwachte marktomvang in 2015 van circa 150 miljard euro en een
samengesteld jaarlijks groeipercentage van ongeveer 5%. Het is essentieel dat de benodigde kennis en
competenties om de fabricage- en verwerkingscapaciteit in Europa te behouden
niet wordt aangetast. De nadruk van de onderzoeks- en
innovatieactiviteiten wordt dan ook op een duurzame fabricage en verwerking
gelegd, waarbij de noodzakelijke technologische innovaties en klantgerichtheid
worden ingevoerd om producten te fabriceren met een hoge kenniscontent, maar
waarvoor een laag materiaal- en energieverbruik is vereist. Europa moet deze
ontsluitende technologieën en kennis ook aan andere productiesectoren
overdragen, zoals de bouwsector, die bijvoorbeeld een grote bron van
broeikasgasemissies is. Zo zijn de bouwactiviteiten verantwoordelijk voor circa
40% van alle energieverbruik in Europa en nemen zij in totaal 36% van de CO2-emissies
voor hun rekening. De bouwsector genereert weliswaar 10% van het bbp en biedt
werk aan circa 16 miljoen mensen in Europa in 3 miljoen ondernemingen (waarvan 95%
mkb), maar het is onvermijdelijk dat deze sector overstapt op het gebruik van
innovatieve materialen en fabricagemethoden om de negatieve milieueffecten te
verminderen. 1.5.3. De activiteiten in grote
lijnen (a)
Technologieën voor de productiefaciliteiten van de
toekomst Bevorderen van duurzame industriële groei door
het ondersteunen van een strategische verschuiving in Europa van een
kostenregelateerde fabricage naar een aanpak gebaseerd op het creëren van een
hogere toegevoegde waarde. (b)
Technologieën gericht op
energie-efficiënte gebouwen Verminderen van energieverbruik en CO2-emissies
door het ontwikkelen en toepassen van duurzame constructietechnologieën. (c)
Duurzame en koolstofarme
technologieën in energie-intensieve procesindustrieën Vergroten van het concurrentievermogen van
procesindustrieën door een drastische verbetering van de middelen- en
energie-efficiëntie en het terugdringen van de milieugevolgen van dergelijke
industriële activiteiten in de gehele waardeketen, evenals het bevorderen van
koolstofarme technologieën. (d)
Nieuwe duurzame
bedrijfsmodellen Ontwikkelen van concepten en methodologieën
voor flexibele, 'op kennis gebaseerde' en op maat gemaakte bedrijfsmodellen. 1.6. Ruimtevaart 1.6.1. Specifieke doelstelling voor
ruimtevaart De specifieke doelstelling van onderzoek
naar en innovaties in de ruimtevaart is het bevorderen van een concurrerende en
innovatieve ruimtevaartindustrie en onderzoeksgemeenschap om infrastructuren in
de ruimte te ontwikkelen en te exploiteren die voldoen aan de toekomstige
behoeften van de Unie op beleids- en maatschappelijk gebied. Het versterken van de Europese
ruimtevaartsector door een grote impuls te geven aan het onderzoek en
innovaties in deze sector is cruciaal om de Europese capaciteit in stand te houden
en te waarborgen om toegang te krijgen tot en activiteiten uit te voeren in de
ruimte ter ondersteuning van het EU-beleid, van internationale strategische
belangen en van de concurrentie tussen gevestigde en opkomende
ruimtevaartnaties. 1.6.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie De ruimte is een belangrijke, maar vaak
onzichtbare faciliterende factor voor diverse diensten en producten die
essentieel zijn voor de moderne hedendaagse maatschappij, zoals navigatie,
communicatie, weersvooruitzichten en geografische informatie. De inhoud en uitvoering van het beleid op Europees, nationaal en
regionaal niveau is in toenemende mate afhankelijk van ruimtegerelateerde
informatie. De mondiale ruimtevaartsector groeit snel en breidt zich naar
nieuwe regio's uit (bijv. China en Zuid-Amerika). Op dit moment is de Europee
industrie een aanzienlijke exporteur van hoogwaardige satellieten voor
commerciële en wetenschappelijke doeleinden. Door de toenemende wereldwijde
concurrentie komt de positie van Europa op dit gebied echter onder druk te
staan. Dat betekent dat Europa er belang bij heeft om te zorgen dat zijn
ruimtevaartsector blijft floreren op deze uiterst competitieve markt. Daarnaast
hebben gegevens van wetenschappelijke Europese satellieten geleid tot een
aantal van de meest significante wetenschappelijke doorbraken van de afgelopen
decennia in de aardwetenschappen en de astronomie. Op basis van deze unieke
kwaliteit, kan de Europese ruimtevaartsector een cruciale rol vervullen bij het
aanpakken van de uitdagingen zoals die in de Europa 2020-strategie in kaart
zijn gebracht. Onderzoek, technologische ontwikkeling en
innovatie vormen een essentiële ondersteuning van de faciliteiten in de ruimte
die van wezenlijk belang zijn voor de Europese samenleving. Terwijl de Verenigde Staten van Amerika circa 25% van het
ruimtevaartbudget aan O&O besteden, is dat in de Unie minder dan 10%.
Bovendien is het ruimtevaartonderzoek in de EU verspreid over de nationale
programma's van een klein aantal lidstaten. Om de technologische en
competitieve voorsprong te behouden, is actie op het niveau van de Unie vereist
teneinde het ruimtevaartonderzoek te coördineren, de deelname van onderzoekers
uit alle lidstaten te bevorderen en de belemmeringen te verminderen voor
gemeenschappelijke grensoverschrijdende onderzoeksprojecten op het gebied van
de ruimtevaart. Dit moet in samenwerking met het Europees Ruimteagentschap
(ESA) gebeuren. Het ESA heeft al sinds 1975 op een intergouvernementele basis
voor een aantal lidstaten op succesvol wijze de ontwikkeling van industriële
satellieten en missies in de verre ruimte afgehandeld. Bovendien biedt de
informatie die via Europese satellieten wordt verkregen in toenemende mate
nieuwe mogelijkheden voor een verdere ontwikkeling van innovatieve
satellietgerelateerde downstream-diensten. Het gaat hierbij om een sector
waarin doorgaans veel mkb-bedrijven actief zijn en deze moeten dan ook
ondersteund worden via onderzoeks- en innovatiemaatregelen om van alle
voordelen te kunnen profiteren die deze mogelijkheid biedt, en met name ook van
de investeringen die in het kader van de twee kerninitiatieven van de Unie op
ruimtegebied zijn gedaan, te weten Galileo and GMES. De ruimte overstijgt op natuurlijke wijze de
aardgebonden landgrenzen, hetgeen een unieke voorsprong oplevert dankzij de
mondiale dimensie waardoor grootschalige projecten mogelijk zijn (zoals het
Internationale ruimtestation en het Omgevingsbewustzijn in de ruimte) die op
basis van een internationale samenwerking worden uitgevoerd. Om bij dergelijke internationale ruimteactiviteiten in de komende
decennia een significante rol te kunnen spelen, zijn zowel een Europees
ruimtebeleid en ruimteonderzoek op een EU-niveau als innovatieve activiteiten
onontbeerlijk. Het ruimteonderzoek en de bijbehorende
innovaties in het kader van Horizon 2020 sluiten nauw aan bij de
beleidsprioriteiten van de Unie op ruimtegebied aangezien onverminderd worden
vastgesteld door de Ruimteraden van de Unie en de Europese Commissie[25]. 1.6.3. De activiteiten in grote
lijnen (a)
Bevorderen van het Europees concurrentievermogen,
de onafhankelijkheid en innovatie van de Europese ruimtevaartsector Dit omvat het waarborgen en ontwikkelen van
een concurrerende en ondernemende ruimtevaartindustrie in combinatie met een
onderzoeksgemeenschap voor de ruimte van wereldklasse om het Europese
leiderschap en de onafhankelijkheid binnen de ruimtetechnologie in stand te
houden, om innovaties in de ruimtevaartsector te bevorderen en om
ruimtegerelateerde innovaties naar terrestrische toepassingen te vertalen, door
bijvoorbeeld het gebruik op afstand van detectiemethoden en navigatiegegevens. (b)
Bevorderen van nieuwe ontwikkelingen in de
ruimtevaarttechnologieën Deze activiteit is bedoeld voor het
ontwikkelen van geavanceerde ruimtevaarttechnologieën en operationele concepten
van het stadium van de eerste ideeën tot aan de feitelijke demonstratie van de
werking van de betreffende toepassingen in de ruimte, met inbegrip van
navigatie en detectie op afstand en de bescherming van activa in de ruimte
tegen bedreigingen als ruimtepuin en zonnevlammen. Het
ontwikkelen en toepassen van geavanceerde ruimtevaarttechnologieën vereist een
continue educatie en opleiding van hooggekwalificeerde ingenieurs en
wetenschappers. (c)
Bevorderen van de exploitatie
van ruimtevaartgegevens Er kan in een aanzienlijk hogere mate gebruik
worden gemaakt van gegevens van Europese satellieten indien er middels een
gezamenlijke inspanning wordt getracht om de verwerking, validering en
standaardisering van ruimtevaartgegevens te coördineren en te organiseren. Door innovaties in de verwerking en verspreiding van gegevens kan
daarnaast een hoger rendement op investeringen in de ruimte-infrastructuur
worden gerealiseerd en een bijdrage worden geleverd aan het aanpakken van de
maatschappelijke uitdagingen, met name indien dit via een mondiale actie
gebeurt, bijvoorbeeld via het wereldwijde aardobservatiesysteem van systemen
(GEOSS), het Europese satellietnavigatiesysteem (Galileo) of, bij
klimaatveranderingskwesties, via de Intergouvernementele Werkgroep inzake
klimaatverandering (IPCC). (d)
Bevorderen van Europees onderzoek ter ondersteuning
van internationale ruimtevaartpartnerschappen Ondernemingen die zich bezig houden met de
ruimtevaart hebben doorgaans een mondiaal karakter. Dat blijkt
met name heel duidelijk bij activiteiten zoals het Omgevingsbewustzijn in de
ruimte (Space Situational Awareness - SSA) en veel wetenschappelijke en
onderzoeksprojecten op ruimtegebied. De ontwikkeling van baanbrekende
ruimtevaarttechnologieën vindt in toenemende mate binnen het kader van
dergelijke internationale partnerschappen plaats. Het waarborgen van de
mogelijkheid tot deelname aan die samenwerkingsverbanden vormt een belangrijke
factor voor het succes van de Europese onderzoekers en de ruimtevaartsector. 2. Toegang tot risicofinanciering 2.1. Specifieke doelstelling De
specifieke doelstelling is het verbeteren van de te beperkte toegang op de
markt tot risicofinanciering voor onderzoek en innovatie. De investeringsvoorwaarden op het gebied van onderzoek
en innovatie (O&I) zijn nijpend, met name voor innovatieve mkb-bedrijven en
midcap-ondernemingen met een groot groeipotentieel. Er is
sprake van een aantal lacunes op de markt wat de beschikbaarheid van financiële
middelen betreft, aangezien de markt de risico's niet wil dragen die doorgaans
aan de noodzakelijke innovaties verbonden zijn om de gestelde beleidsdoelen te
kunnen verwezenlijken. Via een schuldfaciliteit en een
vermogensfaciliteit kunnen dergelijke problemen opgelost worden door het verbeteren
van de financierings- en risicoprofielen van de betrokken O&I-activiteiten. Daardoor krijgen ondernemingen en andere begunstigden op hun beurt
weer eenvoudiger toegang tot leningen, garanties en andere vormen van
risicofinanciering, worden vroegtijdige investeringen en de ontwikkeling van
nieuwe risicokapitaalfondsen bevorderd, wordt de kennisoverdracht en de markt
voor intellectuele eigendom verbeterd, worden fondsen voor de
risicokapitaalmarkt aangetrokken en wordt, meer in het algemeen, een bijdrage
geleverd aan de concrete overgang van de concept-, ontwikkelings- en
demonstratiefasen van nieuwe producten en diensten naar het daadwerkelijk op de
markt brengen van die producten en diensten. De overkoepelende doelstelling is het
vergroten van de bereidheid van de particuliere sector om in O&I te
investeren en zo een bijdrage te leveren aan een van de essentiële Europa 2020-doelen: tegen het eind van het decennium moet 3% van het bbp van de Unie in
O&O worden geïnvesteerd. Door het gebruik van financiële instrumenten wordt
daarnaast een bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van de
O&I-doelstellingen voor alle sectoren en beleidsgebieden die cruciaal zijn
voor het aanpakken van de maatschappelijke uitdagingen (zoals de
klimaatverandering, een efficiënter gebruik van energie en hulpbronnen, de
wereldwijde voedselzekerheid, de gezondheidszorg en de vergrijzing), voor het
verbeteren van het concurrentievermogen, voor de ondersteuning van een
duurzame, inclusieve groei en voor het beschikbaar stellen van ecologische en
andere publieke goederen. 2.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie Er is behoefte aan een schuldfaciliteit
voor O&I op EU-niveau om de bereidheid te vergroten om leningen en
garanties te verstrekken zodat de O&I-beleidsdoelstellingen gerealiseerd
kunnen worden. De huidige kloof op de markt tussen de
vraag naar en het aanbod van leningen en garanties voor risicodragende
O&I-investeringen die op dit moment middels de financieringsfaciliteit met
risicodeling (RSFF) wordt aangepakt, zal waarschijnlijk voorlopig nog niet
gedicht worden aangezien de meeste commerciële banken nog steeds geen leningen
met een hoger risico verstrekken. De vraag naar RSFF-leningen is groot sinds de
introductie van deze faciliteit medio 2007: in de eerste fase (2007-2010) van
de RSFF is de omvang van de goedgekeurde leningen met meer dan 50% overschreden
(7,6 miljard euro ten opzichte van een prognose van 5 miljard euro). Daarnaast beschikken banken doorgaans niet
over de capaciteit om kennisactiva zoals intellectuele eigendomsrechten te
kunnen waarderen. Dat betekent dat zij vaak niet bereid
zijn om in op kennis gerichte ondernemingen te investeren. Gevolg hiervan is
dat veel gevestigde innovatieve ondernemingen – zowel grote als kleine
bedrijven – geen leningen kunnen krijgen voor O&I-activiteiten met een
hoger risico. In wezen wordt deze kloof op de markt door
onzekerheden en een informatietekort veroorzaakt en door de hoge kosten die
gemaakt moeten worden om deze kwesties aan te pakken: pas
opgerichte ondernemingen hebben een te korte staat van dienst om potentiële
kredietverstrekkers over de streep te trekken en zelfs gevestigde ondernemingen
kunnen vaak geen toereikende informatie verschaffen. Daarnaast is het bij
O&I-investeringen in de beginfase helemaal niet zeker of de te verrichten
inspanningen ook daadwerkelijk tot geslaagde innovaties leiden. Bovendien kunnen ondernemingen in de fase van
de conceptontwikkeling of bij activiteiten met het oog op opkomende thema's
doorgaans onvoldoende zekerheid stellen. Een andere
belemmering is dat, zelfs wanneer O&I-activiteiten wél tot commerciële
producten of processen leiden, het ook nog lang niet zeker is dat de
onderneming die de inspanningen heeft verricht een exclusief recht heeft op de
voordelen die daaruit voortvloeien. Met betrekking tot de toegevoegde waarde van
de Unie kan een financiële schuldfaciliteit een bijdrage leveren aan het
verwijderen van de belemmeringen op de markt die de particuliere sector ervan
weerhouden om optimaal in O&I te investeren. Door het
gebruik van deze faciliteit wordt de bundeling van een kritische massa aan
middelen uit de EU-begroting mogelijk in combinatie met, op basis van
risicodeling, fondsen van de financiële instelling(en) die belast is/zijn met
de tenuitvoerlegging ervan. De faciliteit stimuleert ondernemingen daarnaast om
meer eigen geld in O&I te investeren dan zij anders gedaan zouden hebben. Bovendien
ondersteunt een schuldfaciliteit zowel publieke als private organisaties bij
het terugdringen van de risico's bij de precommerciële inkoop of bij de inkoop
van innovatieve producten en diensten. Er is behoefte aan een vermogensfaciliteit voor
O&I op EU-niveau ter verbetering van de financiering van eigen vermogen in
het kader van investeringen in de begin- en groeifasen van ondernemingen
enerzijds en om een impuls te geven aan de risicokapitaalmarkt in de Unie
anderzijds. In de fase van de technologieoverdracht en
tijdens de opstartfase worden nieuwe ondernemingen met een 'vallei des doods'
geconfronteerd op het moment dat de overheidssubsidies voor onderzoek worden
beëindigd en het niet mogelijk is om particuliere financiering aan te trekken. De
overheidssteun die bedoeld is om een hefboomeffect op de particuliere
participatie en opstartfondsen te bewerkstelligen om deze lacune op te vullen,
is op dit moment te gefragmenteerd en te instabiel of er is sprake van een
gebrek aan expertise. Daarnaast zijn de meeste risicokapitaalfondsen in Europa
te klein om de continue groei van innovatieve ondernemingen te ondersteunen en
beschikken zij niet over de kritische massa om zich te specialiseren en
grensoverschrijdend actief te zijn. Dat heeft grote negatieve consequenties. Vóór de financiële crisis investeerden de Europese
risicokapitaalfondsen ongeveer 7 miljard euro per jaar in het mkb, terwijl de
bedragen voor 2009 en 2010 in de orde van grootte van 3 tot 4 miljard euro
lagen. Een geringere financiering van risicokapitaal heeft het aantal
opstartinvesteringen door risicokapitaalfondsen danig beïnvloed: in 2007 hebben
circa 3 000 mkb-bedrijven risicokapitaalfinanciering ontvangen tegen
slechts 2 500 in 2010. Met betrekking tot de toegevoegde waarde van
de Unie kan een vermogensfaciliteit voor O&I een aanvulling vormen op de
nationale regelingen die niet in grensoverschrijdende investeringen in O&I
kunnen voorzien. De financiering in de vroege fasen van
een onderneming kan ook een demonstratie-effect hebben waarvan publieke en
private investeerders in Europas profijt kunnen trekken. In de groeifase van
ondernemingen is het uitsluitend op Europees niveau mogelijk om de
noodzakelijke schaalgrootte te creëren en de sterke participatie van private
investeerders te bewerkstelligen die essentieel is voor het functioneren van
een o risicokapitaalmarkt die zichzelf in stand kan houden. De schuld- en vermogensfaciliteiten
zullen, in combinatie met een aantal begeleidende maatregelen, een bijdrage
leveren aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van Horizon 2020. Te dien einde zullen zij bestemd worden voor de consolidering en het
verbeteren van de kwaliteit van het Europese wetenschapsfundament, voor het
bevorderen van een door het bedrijfsleven aangestuurde agenda voor onderzoek en
voor het aanpakken van de sociale uitdagingen, met een nadruk op activiteiten
als proefprojecten, demonstraties, testopstellingen en marktintegratie. Daarnaast dienen zij ter ondersteuning van de
O&I-doelstellingen van andere programma's en beleidsterreinen, zoals het
gemeenschappelijk landbouwbeleid, klimaatacties (de overgang naar een
koolstofarme economie en de aanpassing aan de klimaatverandering) en het
gemeenschappelijk visserijbeleid. Bovendien zal er een
complementair effect met de nationale en regionale financiële instrumenten
worden ontwikkeld binnen het gemeenschappelijk strategisch kader voor het cohesiebeleid,
op welk punt een grotere rol voor financieringsinstrumenten is voorzien. In de opzet van de financieringsinstrumenten
zal op dit en op andere gebieden rekening gehouden worden met het aanpakken van
de specifieke tekortkomingen, de relevante kenmerken (zoals de mate van
dynamiek bij de oprichting van nieuwe bedrijven en de frequentie waarmee
nieuwkomers de markt betreden) en de financieringsvoorwaarden op de markt. De begrotingstoewijzingen voor de instrumenten kunnen in de loop van
Horizon 2020 aangepast worden als reactie op wijzigingen in de
marktomstandigheden. De vermogensfaciliteit en het mkb-onderdeel
van de schuldfaciliteit worden geïmplementeerd als onderdeel van twee
financiële instrumenten van de EU die vermogen en schuld verstrekken ter
ondersteuning van O&I en groei in het mkb, in samenhang met de vermogens‑
en schuldfaciliteiten in het kader van het programma voor het
concurrentievermogen van ondernemingen en het mkb. 2.3. De activiteiten in grote
lijnen (a)
De schuldfaciliteit voor schuldfinanciering voor
O&I: ‘EU-krediet- en ‑garantiefaciliteit voor
onderzoek en innovatie' Doel is het verbeteren van de toegang tot
schuldfinanciering — leningen, garanties, contragaranties en andere vormen van
schuld- en risicofinanciering — voor publieke en private entiteiten en publiek-private
partnerschappen die zich bezig houden met onderzoeks- en innovatieactiviteiten
waarvoor risicodragende investeringen nodig zijn om tot wasdom te komen. De nadruk hierbij ligt op het ondersteunen van onderzoek en innovatie
met veel potentie om resultaten van topniveau te behalen. De beoogde eindbegunstigden zijn juridische
entiteiten van allerlei omvang, met name mkb-bedrijven, die geld kunnen lenen
en terugbetalen om snel innovatieve activiteiten uit te voeren en groei te
bewerkstelligen, evenals bijvoorbeeld midcap- en grote ondernemingen,
universiteiten en onderzoeksinstellingen, onderzoeks- en
innovatie-infrastructuren, publiek/private partnerschappen en special
purpose vehicles of -projecten. De financiering van de schuldfaciliteit
bestaat uit twee hoofdcomponenten: (1) een door de vraag aangestuurde
component: hierbij worden leningen en garanties verstrekt op basis van het
beginsel 'wie het eerst komt, het eerst maalt', met specifieke ondersteuning
voor begunstigden als het mkb en midcap-ondernemingen. Met deze component wordt
ingespeeld op de gestage en continue groei in het volume aan RSFF-kredieten die
door de vraag worden bepaald. In het mkb-onderdeel worden activiteiten
ondersteund die gericht zijn op een betere toegang tot financiering voor het
mkb en andere entiteiten die O&I- en/of innovatiegericht zijn. (2) een doelgerichte component: hierbij
ligt de nadruk op beleid en sectoren die essentieel zijn voor het aanpakken van
de maatschappelijke uitdagingen, op het vergroten van het concurrentievermogen,
op het ondersteunen van een duurzame, koolstofarme en inclusieve groei, en op
het beschikbaar stellen van ecologische en andere publieke goederen. Deze
component zal ertoe bijdragen dat de Unie de onderzoeks- en innovatieaspecten
van de sectorale beleidsdoelstellingen effectiever kan aanpakken. (b)
De vermogensfaciliteit om eigen vermogen voor
O&I beschikbaar te stellen: 'vermogeninstrument van de
Unie voor onderzoek en innovatie' Doel is de tekortkomingen op de Europese
risicokapitaalmarkt te boven te komen en eigen vermogen en quasi-eigen vermogen
beschikbaar te stellen om de ontwikkeling en financiële behoeften te dekken van
innovatieve ondernemingen, vanaf de conceptfase tot aan de groei en uitbreiding
van ondernemingen. Hierbij ligt de nadruk op het
ondersteunen van de doelstellingen van Horizon 2020 en op aanverwante
beleidsmaatregelen. De beoogde eindbegunstigden zijn ondernemingen
van allerlei omvang die innovatieve activiteiten uitvoeren of voornemens zijn
om dat te gaan doen, met een bijzondere nadruk op innovatieve mkb-bedrijven en
midcap-ondernemingen. De vermogensfaciliteit zal zich toespitsen op
risicokapitaalfondsen voor aanloopinvesteringen die durfkapitaal en hybride
kapitaal verstrekken (met inbegrip van mezzaninekapitaal) aan aparte
particuliere ondernemingen. De faciliteit zal ook de mogelijkheid hebben om
expansie‑ en groei-investeringen doen in samenhang met de
vermogensfaciliteit voor groei in het kader van het programma voor het
concurrentievermogen van ondernemingen en het mkb, om te zorgen voor een
doorlopende ondersteuning bij het opstarten en de ontwikkeling van bedrijven. Het gebruik van de vermogensfaciliteit zal
voornamelijk bepaald worden aan de hand van de vraag, een en ander op basis van
een portefeuillemethode waarbij risicokapitaalfondsen en andere vergelijkbare
intermediairs de ondernemingen selecteren waarin zij willen investeren. Er kunnen ook financiële middelen voor de
ondersteuning van het realiseren van bepaalde beleidsdoelstellingen worden
vastgelegd, voortbouwend op de positieve ervaringen van de geoormerkte gelden
voor eco-innovatie in het kaderprogramma voor concurrentievermogen en
innovatie. Middels het opstartonderdeel, dat
gericht is op de concept- en aanloopfasen van ondernemingen, kan geïnvesteerd
worden in organisaties voor kennisuitwisseling, startkapitaalfondsen,
grensoverschrijdende startkapitaalfondsen, medefinancieringsfaciliteiten van
'business angels', intellectuele eigendomsactiva, platforms voor de uitwisseling
van en handel in intellectuele eigendomsrechten en risicokapitaalfondsen
gericht op de eerste bedrijfsstadia. Het groeionderdeel doet expansie en
groei-investeringen in samenhang met de vermogensfaciliteit voor groei in het
kader van het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en het
mkb, met inbegrip van investeringen in 'fondsen-van-fondsen' die
grensoverschrijdend werken en investeren in risicokapitaalfondsen die over het
algemeen het thematische zwaartepunt op de ondersteuning van de doelstellingen
van de Europa 2020-strategie leggen. 3. Innovatie in kleine en middelgrote
ondernemingen 3.1 Specifieke doelstelling De specifieke
doelstelling is het stimuleren van groei door middel van hogere
innovatieniveaus in het mkb waarbij de uiteenlopende innovatiebehoeften voor
alle soorten innovatie in de gehele innovatiecyclus worden bestreken waardoor
meer snelgroeiende, internationaal actieve mkb-bedrijven worden gecreëerd. Gezien de centrale
rol van het mkb in de Europese economie, zijn onderzoek en innovatie in die het
mkb cruciaal voor het verbeteren van het concurrentievermogen en voor het
bevorderen van de economische groei en de werkgelegenheid en dus ook voor het
verwezenlijken van de doelstellingen van Europa 2020 en meer in het bijzonder van
het vlaggenschipinitiatief 'Innovatie-Unie'. Ondanks hun
belangrijke aandeel in de economie en werkgelegenheid en significante
innovatiepotentieel hebben mkb-bedrijven vanwege hun omvang problemen om
innovatiever en concurrerender te werk te gaan. Hoewel
Europa een vergelijkbaar aantal startersondernemingen telt als in de Verenigde
Staten van Amerika, is het voor Europese mkb-bedrijven veel moeilijker om tot
grote bedrijven uit te groeien dan voor hun Amerikaanse tegenhangers. Door de
geïnternationaliseerde bedrijfsomgeving met waardeketens die steeds nauwer met
elkaar verbonden zijn, wordt de druk op het mkb nog verder vergroot. Zij moeten
sneller en in grotere mate nieuwe kennis en bedrijfsideeën genereren,
integreren en op de markt brengen om succesvol te kunnen concurreren op de zich
snel ontwikkelende mondiale markten. De uitdaging bestaat erin om meer
innovatie in het mkb te stimuleren met het oog op het vergroten van hun
concurrentievermogen en groei. De voorgestelde
acties zijn bedoeld om het nationale en regionale beleid voor
bedrijfsinnovaties en de bijbehorende programma's aan te vullen, om de
samenwerking tussen mkb-bedrijven en andere voor de innovatie relevante
partijen te bevorderen, om de kloof te dichten tussen onderzoek/ontwikkeling en
een geslaagde introductie op de markt, om een meer innovatievriendelijke
bedrijfsomgeving te creëren (met inbegrip van maatregelen gericht op de
vraagzijde) en om nieuwe technologieën, markten en bedrijfsmodellen te
ondersteunen rekening houdend met het veranderende karakter van
innovatieprocessen. Om meer synergieën
en een coherentere aanpak te waarborgen, zullen er sterke koppelingen met het
specifieke bedrijfsbeleid van de Unie worden gecreëerd, met name met het
programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en het mkb en de
financiering in het kader van het Cohesiebeleid. 3.2. Achtergrond en toegevoegde
waarde van de Unie Mkb-bedrijven zijn een van de belangrijke
motoren voor innovatie omdat zij in staat zijn nieuwe ideeën snel en efficiënt
in succesvolle commerciële toepassingen om te zetten. Zij
fungeren als een belangrijk kanaal voor kennisoverloopeffecten waardoor
onderzoeksresultaten ook daadwerkelijk op de markt geïntegreerd worden. In de
afgelopen twintig jaar is gebleken dat hele sectoren vernieuwd en nieuwe
industrieën gecreëerd zijn dankzij innovatieve mkb-bedrijven. Snelgroeiende
ondernemingen zijn essentieel voor de ontwikkeling van opkomende industrieën en
voor het versnellen van de structurele veranderingen die Europa nodig heeft om
uit te groeien tot een op kennis gebaseerde, koolstofarme economie met een
duurzame groei en hoogwaardige banen. Mkb-bedrijven kunnen in alle sectoren van de
economie worden aangetroffen. Zij vormen in Europa
vergelijking met andere regio's in de wereld, zoals de Verenigde Staten van
Amerika, een veel belangrijker onderdeel van de economie. Alle soorten
mkb-bedrijven zijn tot innovatie in staat. Zij moeten echter wel gestimuleerd
en ondersteund worden om in onderzoek en innovatie te investeren. Als dat gebeurt,
moeten zij in staat zijn profijt te trekken van het volledige innovatieve
potentieel van de interne markt en de EER om nieuwe commerciële mogelijkheden
in Europa en daarbuiten te creëren en om een bijdrage te leveren aan het vinden
van oplossingen voor de belangrijke maatschappelijke uitdagingen. Door participatie
in onderzoek en innovatie van de Unie worden de O&O- en technische
capaciteiten van het mkb versterkt, worden hun mogelijkheden om nieuwe kennis
te genereren, te integreren en toe te passen vergroot en de economische
exploitatie van nieuwe oplossingen verbeterd, wordt een impuls gegeven aan de
innovatie van producten, diensten en bedrijfsmodellen, wordt het uitbreiden van
de bedrijfsactiviteiten op de markt bevorderd en krijgen tot slot de
kennisnetwerken van het mkb een internationaler karakter. Mkb-bedrijven
die gekenmerkt worden door een goed innovatiebeheer waarbij zij vaak gebruik
maken van externe expertise en vaardigheden, presteren beter dan andere
mkb-bedrijven. De grensoverschrijdende
samenwerking vormt een belangrijk element van de innovatiestrategie van het mkb
om de problemen als gevolg van hun beperktere omvang op te lossen, bijvoorbeeld
bij de toegang tot technologische en wetenschappelijke competenties en nieuwe
markten. Die samenwerking levert een bijdrage aan het
transformeren van ideeën in winst en bedrijfsgroei, hetgeen vervolgens weer tot
een toename van de particuliere investeringen in onderzoek en innovatie leidt. Regionale en
nationale programma's voor onderzoek en innovatie spelen, vaak ondersteund door
het Europese cohesiebeleid, een essentiële rol bij het bevorderen van de
ontwikkeling van het mkb. De middelen van het
cohesiebeleid spelen hierbij een wezenlijk rol door het opbouwen van
capaciteiten en door het geven van een duwtje in de rug op weg naar een
kwaliteitsverbetering bij die mkb-bedrijven waardoor zij in staat zijn om
excellente projecten te ontwikkelen die in aanmerking kunnen komen voor
financiering uit hoofde van Horizon 2020. Niettemin verstrekken slechts een
paar nationale en regionale programma's financiering voor transnationaal
onderzoek en innovatieve activiteiten van het mkb, voor de verspreiding en
toepassing in de hele Unie van innovatieve oplossingen of voor
grensoverschrijdende ondersteunende innovatiediensten. De uitdaging is om het
mkb steun te verlenen zonder deze tot bepaalde thema's te beperken zodat zij in
staat zijn om internationale projecten te realiseren die passen binnen de
innovatieve strategieën van de betrokken ondernemingen. Dat betekent dat er
acties op EU-niveau noodzakelijk zijn ter aanvulling van de activiteiten op
regionaal en nationaal niveau om hun effect te vergroten en de ondersteunende
onderzoeks- en innovatiesystemen te ontsluiten. 3.3. De activiteiten in grote
lijnen (a)
Integratie van de ondersteuning
van het mkb Mkb-bedrijven dienen in het kader van alle
aspecten van Horizon 2020 ondersteund te worden. Te dien
einde zal er via een specifiek mkb-instrument gefaseerde en naadloze steun
worden vertrekt die de gehele innovatiecyclus bestrijkt. Het mkb-instrument is
voor alle soorten innovatieve mkb-bedrijven bedoeld die een sterke ambitie aan
de dag leggen wat hun ontwikkeling, groei en internationalisering betreft. Doel
is om het innovatiepotentieel van het mkb te ontwikkelen en te exploiteren door
de financieringsbereidheid te vergroten in de zeer risicovolle eerste
onderzoeks- en innovatiefasen, door innovaties te stimuleren en door de
marktexploitatie van de onderzoekresultaten door de particuliere sector te
bevorderen. Alle specifieke doelstellingen voor de
maatschappelijke uitdagingen en voor het leiderschap in ontsluitende en
industriële technologieën zijn op dit specifieke KMO-instrument van toepassing
en in het kader van beide initiatieven zullen hieraan ook financiële middelen
worden toegewezen. (b)
Ondersteunen van onderzoeksintensieve
mkb-bedrijven Doel is om de marktgerichte innovatie te
bevorderen van mkb-bedrijven die O&O-activiteiten uitvoeren. Er zal een specifieke actie op onderzoeksintensieve mkb-bedrijven in
high-techsectoren worden gericht die over een aantoonbaar potentieel beschikken
om de projectresultaten commercieel te exploiteren. (c)
Verbeteren van de innovatiecapaciteit
van het mkb Het bevorderen van
activiteiten ter uitvoering van specifieke mkb-maatregelen in het kader van
Horizon 2020 dan wel van activiteiten die een aanvulling hierop vormen, zullen
ondersteund worden om met name de innovatiecapaciteit van het mkb te vergroten. (d)
Ondersteunen van marktgerichte innovaties Het ondersteunen
van marktgerichte innovaties om de kadervoorwaarden voor innovaties te
verbeteren teneinde met name de specifieke barrières te elimineren die de groei
van innovatieve mkb-bedrijven belemmeren. DEEL III
MAATSCHAPPELIJKE UITDAGINGEN 1. Gezondheid, demografie en welzijn 1.1. Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is de gezondheid
en het welbevinden van iedereen, gedurende het hele leven, te verbeteren. Gezondheid en welzijn voor iedereen gedurende
het hele leven, hoogwaardige en economisch duurzame gezondheidszorg- en
zorgstelsels en mogelijkheden voor nieuwe banen en groei vormen in het kader
van deze uitdagingen de doelstellingen van de ondersteuning van onderzoek en
innovatie en zij zullen een belangrijke bijdrage leveren aan Europa 2020. De kosten van maatschappelijke en
gezondheidszorgstelsels in de EU stijgen: zorg- en
preventiemaatregelen voor alle leeftijden worden steeds duurder, het aantal
Europeanen boven de 65 zal tussen 2008 en 2060 naar verwachting nagenoeg
verdubbelen van 85 miljoen tot 151 miljoen en het aantal mensen boven de
tachtig in diezelfde periode van 22 tot 61 miljoen. Als we deze kosten willen
terugdringen of voorkomen dat ze onhoudbaar worden, zullen we er, onder andere,
zo veel mogelijk voor moeten zorgen dat de gezondheid en het welzijn van
iedereen gedurende het hele leven op peil blijft. In dat kader moeten we zorgen
voor een doelmatige preventie, behandeling en beheersing van ziekte en
handicaps. Chronische aandoeningen zoals hart- en
vaatziekten, kanker, diabetes, neurologische en geestelijke
gezondheidsstoornissen, overgewicht en obesitas en diverse functionele
beperkingen zijn belangrijke oorzaken van handicaps, gezondheidsproblemen en
voortijdig overlijden en brengen aanzienlijke sociale en economische kosten met
zich mee. Hart- en vaatziekten leiden in de Unie jaarlijks
tot meer dan twee miljoen doden en dit kost de economie meer dan 192 miljard
euro terwijl kanker verantwoordelijk is voor een kwart van alle sterfgevallen
en doodsoorzaak nummer één is onder mensen tussen de 45 en 64 jaar. Meer dan 27 miljoen mensen in de Unie lijden aan diabetes en de totale
kosten van hersenaandoeningen (waaronder begrepen, maar niet beperkt tot,
aandoeningen die van invloed zijn op de geestelijke gezondheid) bedragen naar
schatting 800 miljard euro. Milieufactoren, levensstijl en sociaaleconomische
factoren spelen een belangrijke rol bij veel van deze aandoeningen. Tot wel een
derde van de wereldwijde ziektelast staat hier naar schatting mee in verband. Besmettelijke ziekten (bijvoorbeeld hiv/aids,
tuberculose en malaria) zijn een wereldwijd probleem dat verantwoordelijk is
voor 41 % van de 1,5 miljard voor beperkingen gecorrigeerde levensjaren in
de wereld, waarvan Europa 8 % voor zijn rekening neemt. Ook moeten we ons voorbereiden op opkomende epidemieën en de
bedreiging door een toenemende resistentie tegen antibiotica. Ondertussen worden geneesmiddelen- en
vaccinontwikkelingsprocessen duurder en minder effectief. Hardnekkige
ongelijkheden op het gebied van gezondheid moeten worden aangepakt en de
toegang tot effectieve en adequate gezondheidszorgstelsels moet voor alle
Europeanen gewaarborgd zijn. 1.2. Achtergrond en de toegevoegde
waarde van de Unie Ziekte en handicaps trekken zich niets aan van
nationale grenzen. Door middel van een passende respons op
Europees niveau op het gebied van onderzoek en innovatie kunnen en moeten we
een wezenlijke bijdrage leveren aan de oplossing voor deze uitdagingen, zorgen
voor een verbetering van gezondheid en welzijn voor iedereen en Europa
positioneren als leider in de snel groeiende mondiale markt voor vernieuwingen
op het gebied van gezondheid en welzijn. De respons is afhankelijk van toponderzoek
gericht op het vergroten van ons fundamentele begrip van gezondheid, ziekte,
invaliditeit, ontwikkeling en vergrijzing (met inbegrip van
levensduurverwachting), en van de naadloze en wijdverbreide vertaling van de
resulterende en bestaande kennis naar innovatieve, schaalbare en effectieve
producten, strategieën, interventies en diensten. Voorts
vereist de hardnekkigheid van deze uitdagingen in heel Europa en in veel
gevallen wereldwijd een respons die wordt getypeerd door langdurige en
gecoördineerde steun voor samenwerking tussen excellente, multidisciplinaire en
multisectorale teams. De complexiteit van de uitdaging en de
onderlinge afhankelijkheid van de onderdelen vragen ook om een respons op
Europees niveau. Veel benaderingen, instrumenten en
technologieën kunnen in diverse onderzoeks- en innovatiegebieden met betrekking
tot deze uitdaging worden toegepast en kunnen het beste op het niveau van de
Unie worden ondersteund. Dit geldt onder andere voor de ontwikkeling van
langlopende cohorten en de uitvoering van klinische proeven, het klinisch
gebruik van '-omie's' of de ontwikkeling van ICT en de toepassing ervan in de
gezondheidszorg, met name e-gezondheid. De vereisten van specifieke populaties
kunnen ook het beste op geïntegreerde wijze worden benaderd, bijvoorbeeld bij
de ontwikkeling van gestratificeerde en/of gepersonaliseerde geneesmiddelen,
bij de behandeling van zeldzame ziekten en bij het bieden van oplossingen op
het gebied van ondersteund en zelfstandig wonen. Om het effect van maatregelen op het niveau
van de Unie te maximaliseren zal ondersteuning worden geboden voor het
volledige spectrum van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, variërend van
fundamenteel onderzoek via de vertaling van kennis tot uitgebreide onderzoeken
en demonstratieactiviteiten waarbij particuliere investeringen worden
gemobiliseerd en tot publieke en pre-commerciële inkoop van nieuwe producten,
diensten en schaalbare oplossingen, die zo nodig interoperabel zijn en worden
ondersteund door vastgestelde normen en/of gemeenschappelijke richtsnoeren. Deze gecoördineerde Europese inspanning zal bijdragen aan de huidige
ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte en zal, waar gewenst, ook worden
gekoppeld aan activiteiten die zijn ontwikkeld in het kader van het programma
Gezondheid voor groei en het Europees partnerschap voor innovatie inzake actief
en gezond ouder worden. 1.3. Grote lijnen van de
activiteiten Het effectief bevorderen van de gezondheid op
basis van duidelijk feitenmateriaal leidt tot ziektepreventie, meer welzijn en
kostenbesparing. Het bevorderen van de gezondheid en het
voorkomen van ziekten zijn ook afhankelijk van een goed inzicht in de
gezondheidsdeterminanten, van effectieve preventie-instrumenten, zoals vaccins,
van effectieve gezondheids- en ziektebewaking en paraatheid, en van effectieve
controleprogramma's. Geslaagde pogingen om ziekten, handicaps en
verminderde functionaliteit te voorkomen, beheersen, behandelen en genezen,
worden ondersteund door een fundamenteel inzicht in de determinanten en
oorzaken, processen en gevolgen ervan alsook in de factoren die aan een goede
gezondheid en aan welbevinden ten grondslag liggen. Effectieve
gegevensuitwisseling en de koppeling van deze gegevens aan grootschalige
cohortstudies zijn ook van cruciaal belang evenals de vertaling van
onderzoeksresultaten naar de klinische praktijk, met name door uitvoering van
klinische proeven. Een toenemende ziekte- en invaliditeitslast in
de context van een vergrijzende bevolking zet de gezondheidszorg en de
zorgsector nog verder onder druk. Als we een effectieve
(gezondheids)zorg voor alle leeftijden willen behouden, zullen inspanningen moeten
worden gedaan om de besluitvorming op het gebied van preventie en behandeling
te verbeteren, om beste praktijken in de gezondheidszorg en de zorgsector aan
te wijzen en de verspreiding ervan te steunen en om geïntegreerde zorg en de
brede toepassing van technologische, organisatorische en maatschappelijke
innovaties te steunen die met name ouderen maar ook gehandicapte mensen in
staat te stellen om actief te blijven en hun zelfstandigheid te behouden. Dit
zal bijdragen aan het vergroten en verlengen van hun fysieke, sociale en
geestelijke welzijn. Al deze activiteiten zullen op zodanige wijze
worden ondernomen dat ze gedurende de gehele onderzoeks- en innovatiecyclus
steun bieden en het concurrentievermogen van de in Europa gevestigde
industrieën en de ontwikkeling van nieuwe afzetmogelijkheden versterken. Specifieke activiteiten zijn onder andere
inzicht in de gezondheidsdeterminanten (waaronder milieu- en
klimaatgerelateerde factoren), verbetering van de gezondheidsbevordering en
ziektepreventie, inzicht in ziekten en betere diagnostisering, de ontwikkeling
van effectieve controleprogramma's en een betere beoordeling van de vatbaarheid
voor bepaalde ziekten, betere bewaking en paraatheid, de ontwikkeling van
betere preventieve vaccins, het gebruik van in-silico geneesmiddelen
voor betere ziektebeheersing en prognoses, ziektebehandeling, kennisoverdracht
aan de klinische praktijk en schaalbare innovatiemaatregelen, beter gebruik van
gezondheidsgegevens, actief ouder worden, zelfstandig en ondersteund wonen,
individuele verantwoordelijkheid voor het zelf beheren van de gezondheid, het
bevorderen van geïntegreerde zorg, verbetering van wetenschappelijke
instrumenten en methoden om beleidsvorming en regelgevingsbehoeften te
ondersteunen, optimalisering van de efficiëntie en effectiviteit van
gezondheidszorgstelsels en vermindering van ongelijkheden door besluitvorming
op basis van feitenmateriaal en de verspreiding van beste praktijken, en
innovatieve technologieën en benaderingen. 2. Voedselzekerheid, duurzame landbouw,
marien en maritiem onderzoek en de bio-economie 2.1 Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is een
toereikende voorziening van veilige en kwalitatief hoogwaardige voeding en
andere producten van biologische oorsprong te garanderen door productieve en
grondstofzuinige primaire productiesystemen die daaraan gerelateerde
ecosysteemdiensten bevorderen te ontwikkelen in combinatie met concurrerende en
koolstofarme toevoerketens. Op deze manier zal de overgang
naar een duurzame Europese bio-economie worden versneld. De komende decennia zal Europa worden
geconfronteerd met toenemende concurrentie op het gebied van beperkte en
eindige natuurlijke hulpbronnen, met de gevolgen van de klimaatverandering, met
name voor primaire productiesystemen (landbouw, bosbouw, visserij en
aquacultuur) en met de noodzaak om te zorgen voor een duurzame, veilige en
zekere voedselvoorziening voor de Europese bevolking en een groeiende
wereldbevolking. De wereldvoedselvoorraad zal naar
schatting met 70 % moeten toenemen om in 2050 een wereldbevolking van 9
miljard te kunnen voeden. De landbouw is verantwoordelijk voor ongeveer 10 %
van de emissies van broeikasgassen in de EU en hoewel de emissies in Europa
dalen, zullen de wereldwijde emissies afkomstig van de landbouw tot 2030 naar
verwachting met 20 % stijgen. Verder zal Europa moeten zorgen voor
voldoende beschikbaarheid van grondstoffen, energie en industriële producten
tegen een achtergrond van afnemende fossiele koolstofbronnen (de productie van
olie en vloeibaar gas zal tot 2050 naar verwachting met 60 % afnemen) en
tevens zijn concurrentievermogen moeten behouden. Bioafval (naar schatting tot
wel 138 miljoen ton per jaar in de EU, waarvan tot 40 % op stortplaatsen
terechtkomt) vormt een immens probleem dat hoge kosten met zich meebrengt,
ondanks de potentieel hoge toegevoegde waarde ervan. Naar schatting 30 %
van alle voedsel dat in ontwikkelde landen wordt geproduceerd, wordt
bijvoorbeeld weggegooid. Er zijn grote veranderingen nodig om dat percentage in
de EU tegen 2030 met 50 % terug te dringen[26]. Bovendien zijn nationale
grenzen irrelevant als het gaat om de verspreiding van plagen en ziekten bij
planten en dieren, waaronder zoönoses, en ziekteverwekkers in levensmiddelen. Doeltreffende
nationale preventiemaatregelen zijn noodzakelijk, maar voor de uiteindelijke
bestrijding en het effectief functioneren van de interne markt moet ook op het
niveau van de Unie actie worden ondernomen. De uitdaging is complex van aard,
is van invloed op een breed scala aan onderling met elkaar in verband staande
sectoren en vergt een veelheid aan benaderingen. Er zijn steeds meer biologische hulpbronnen
nodig om te voldoen aan de vraag van de markt naar een zeker en gezond
voedselaanbod, biomaterialen, biobrandstoffen en producten van biologische
oorsprong, variërend van consumentenproducten tot bulkchemicaliën. De capaciteit van de terrestrische en aquatische ecosystemen die nodig
is voor de productie ervan is echter beperkt, terwijl met elkaar concurrerende
aanspraken op het gebruik ervan worden gemaakt, en wordt vaak niet optimaal
beheerd, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een sterke achteruitgang van het
koolstofgehalte en de vruchtbaarheid van de bodem. De mogelijkheden voor het
stimuleren van ecosysteemdiensten afkomstig van landbouwgrond, bossen, mariene
en zoete wateren door agronomische en milieudoelstellingen in duurzame
productie te integreren, worden onvoldoende benut. De mogelijkheden die biologische hulpbronnen
en ecosystemen bieden, kunnen op een veel duurzamere, efficiëntere en meer
geïntegreerde wijze worden aangewend. Zo kan het
potentieel van biomassa afkomstig van bossen en afvalstromen afkomstig van de
landbouw, aquatische bronnen, industrieën en gemeenten beter worden ontplooid. In wezen is er een overgang nodig naar een
optimaal en hernieuwbaar gebruik van biologische hulpbronnen en naar duurzame
primaire productie- en verwerkingssystemen voor de productie van meer voedsel
en producten van biologische oorsprong met minimale input, milieueffecten en
broeikasgasemissies, verbeterde ecosysteemdiensten, zonder afval en met
voldoende maatschappelijke waarde. Kritieke inspanningen
in de vorm van samenhangend onderzoek en innovatie vormen hierbij een
belangrijk element, zowel in Europa als daarbuiten. 2.2 Achtergrond en de toegevoegde
waarde van de Unie Landbouw, bosbouw en visserij vormen samen met
groene industrieën de belangrijkste sectoren waarop de bio-economie steunt. Deze laatste vertegenwoordigt een grote en groeiende markt met een
geschatte waarde van meer dan 2 biljoen euro, die goed is voor 20 miljoen
banen, dat wil zeggen 9 % van de totale werkgelegenheid in de EU in 2009. Investeringen
in onderzoek en innovatie in het kader van deze maatschappelijke uitdaging
zullen Europa in staat stellen het leiderschap op de betreffende markten te
veroveren en zullen een rol spelen bij het bereiken van de doelstellingen van
de Europa 2020-strategie en de vlaggenschipinitiatieven 'Innovatie-Unie' en 'Efficiënt
gebruik van hulpbronnen'. Een volledig functionele Europese bio-economie
– waaronder de duurzame productie van hernieuwbare hulpbronnen afkomstig van
land en uit zee en de omzetting ervan naar voedsel, biologische producten en
bio-energie alsook de daaraan gerelateerde publieke goederen – zal een grote
Europese toegevoegde waarde genereren. Als ze op duurzame
wijze wordt beheerd, kan een dergelijke economie de milieuvoetafdruk van de
primaire productie en de toeleveringsketen als geheel verkleinen. Ze kan het
concurrentievermogen ervan vergroten en werkgelegenheid en zakelijke kansen
bieden voor plattelands- en kustontwikkeling. De uitdaging op het gebied van
voedselzekerheid, duurzame landbouw en aan de algehele bio-economie
gerelateerde uitdagingen zijn van Europese en mondiale aard. Maatregelen op het
niveau van de Unie spelen een cruciale rol bij het samenbrengen van clusters om
het noodzakelijke draagvlak en kritische massa tot stand te brengen ter
aanvulling van inspanningen door afzonderlijke of groepen lidstaten. Een
benadering met verschillende spelers zorgt voor de nodige kruisbestuiving en
interactie tussen onderzoekers, bedrijven, boeren, fabrikanten, adviseurs en
eindgebruikers. Een en ander dient zich ook op het niveau van de Unie af te
spelen om te zorgen voor samenhang bij een sectoroverschrijdende aanpak van deze
uitdaging en een sterke koppeling met relevant beleid van de Unie. Coördinatie
van onderzoek en innovatie op EU-niveau zal de vereiste veranderingen in de
hele Unie stimuleren en helpen versnellen. Onderzoek en ontwikkeling kennen raakvlakken
met een breed spectrum van EU-beleid en daaraan gerelateerde doelen, zoals het
gemeenschappelijk landbouwbeleid (met name het beleid voor
plattelandsontwikkeling) en het Europees Partnerschap voor innovatie voor de
productiviteit en duurzaamheid van de landbouw, het gemeenschappelijk
visserijbeleid, het geïntegreerd maritiem beleid, het Europees programma inzake
klimaatverandering, de kaderrichtlijn water, het actieplan bosbouw, de
thematische strategie voor bodembescherming, de biodiversiteitsstrategie voor 2020
van de EU, het strategisch energietechnologieplan, het EU-innovatie- en
industriebeleid, extern beleid en beleid voor ontwikkelingshulp,
plantgezondheidsstrategieën, strategieën inzake diergezondheid en ‑welzijn
en regelgevingskaders ter bescherming van het milieu, de gezondheid en de
veiligheid, ter bevordering van efficiënt gebruik van grondstoffen en
klimaatmaatregelen, en voor afvalbeperking. Een betere
integratie van onderzoek en innovatie op het gebied van hieraan gerelateerd
EU-beleid zal de Europese toegevoegde waarde ervan sterk ten goede komen,
zorgen voor een hefboomeffect, de maatschappelijke relevantie vergroten en
bijdragen tot de verdere ontwikkeling van duurzaam beheer van land, zeeën en
oceanen en bio-economische markten. Om het EU-beleid in het kader van de
bio-economie te steunen en de governance en controle inzake onderzoek en
innovatie te vereenvoudigen, zullen sociaaleconomisch onderzoek en
toekomstgerichte activiteiten worden uitgevoerd met betrekking tot de
bio-economische strategie, waaronder de ontwikkeling van indicatoren,
databanken, modellen, planning en prognoses en effectbeoordelingen van
initiatieven gericht op de economie, de maatschappij en het milieu. Uitdaginggestuurde maatregelen gericht op
sociale en economische voordelen en de modernisering van aan de bio-economie
gerelateerde sectoren en markten worden ondersteund door middel van multidisciplinair
onderzoek, dat innovatie aanstuurt en leidt tot de ontwikkeling van nieuwe
praktijken, producten en processen. Hierbij zal ook worden
gestreefd naar een globale benadering van innovatie variërend van
technologische, niet-technologische, organisatorische, economische en sociale
innovatie tot bijvoorbeeld nieuwe bedrijfsmodellen, branding en diensten. 2.3 Grote lijnen van de activiteiten (a)
Duurzame landbouw en bosbouw Het doel is te voorzien in voldoende voedsel,
voeder, biomassa en andere grondstoffen, terwijl de natuurlijke hulpbronnen
worden gewaarborgd en ecosysteemdiensten, waaronder de aanpak en vermindering
van de klimaatverandering, worden verbeterd. De
activiteiten zullen gericht zijn op duurzamere en productievere land- en
bosbouwsystemen die zowel grondstofzuinig (waaronder koolstofarm) als
veerkrachtig zijn, maar ook op de ontwikkeling van diensten, concepten en
beleid om de bestaanszekerheid op het platteland te garanderen. (b)
Duurzame en concurrentiële
agri-alimentaire sector voor veilige en gezonde voeding Het doel is te voldoen aan de eisen van
burgers inzake veilig, gezond en betaalbaar voedsel, de verwerking en distributie
van voedsel en voeder duurzamer te maken en de voedingssector concurrerender te
maken. De activiteiten zullen gericht zijn op gezond en
veilig voedsel voor iedereen, consumentenkeuzes met kennis van zaken en
concurrerende voedselverwerkingsmethoden waarbij minder grondstoffen worden
gebruikt en minder bijproducten, afval en broeikasgassen worden geproduceerd. (c)
Aanboren van het potentieel
van levende aquatische hulpbronnen Het doel is levende aquatische hulpbronnen op
duurzame wijze te exploiteren om de sociale en economische
voordelen/opbrengsten van de oceanen en zeeën in Europa te maximaliseren. De activiteiten zullen gericht zijn op een optimale bijdrage aan een
zeker voedselaanbod door de ontwikkeling van duurzame en milieuvriendelijke
visserij en een concurrerende Europese aquacultuur in de context van de
wereldeconomie en op het stimuleren van mariene innovatie door middel van
biotechnologie teneinde een slimme 'blauwe' groei te bevorderen. (d)
Duurzame en concurrerende
groene industrieën Het doel is Europese
groene industrieën te bevorderen die weinig koolstof uitstoten en grondstoffen
gebruiken en tegelijkertijd duurzaam en concurrerend zijn.
De activiteiten zullen gericht zijn op het stimuleren van de bio-economie door
conventionele industriële processen en producten om te zetten in energie- en
grondstofzuinige processen en producten van biologische oorsprong, het
ontwikkelen van geïntegreerde bio-raffinaderijen, het benutten van biomassa,
bioafval en bijproducten van biologische oorsprong afkomstig uit de primaire
productie en het aanboren van nieuwe markten door ondersteuning van
normalisatie, regelgevingsactiviteiten en demonstraties/veldproeven en
dergelijke, rekening houdend met het effect van de bio-economie op landgebruik
en de verandering ten aanzien hiervan. 3. Zekere, schone en efficiënte energie 3.1 Specifieke doelstelling In het licht van een toenemende schaarste
van hulpbronnen, toenemende energiebehoeften en klimaatverandering is de
specifieke doelstelling de overstap te maken naar een betrouwbaar, duurzaam en
concurrerend energiesysteem. De Unie streeft ernaar de emissies van
broeikasgassen in 2020 tot 20 % onder het niveau van 1990 te hebben
teruggedrongen, met een verdere vermindering tot 80-95 % in 2050. Bovendien moet in 2020 20 % van het uiteindelijke energieverbruik
bestaan uit hernieuwbare brandstoffen en hanteert zij een streefcijfer voor
energie-efficiëntie van 20 %. Om deze doelstellingen te halen zal het
energiesysteem moeten worden aangepast om tot een combinatie van een koolstofarm
profiel, energiezekerheid en betaalbaarheid te komen terwijl tegelijkertijd het
economisch concurrentievermogen van Europa wordt versterkt. Europa is momenteel
nog heel ver van deze algemene doelstelling verwijderd. 80 % van het
Europese energiesysteem is nog steeds afhankelijk van fossiele brandstoffen en
de sector produceert 80 % van alle broeikasgasemissies van de EU. Jaarlijks
wordt 2,5 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Unie besteed
aan de invoer van energie en dat percentage zal waarschijnlijk nog verder
stijgen. Als deze trend zich voortzet, zal dat leiden tot een totale
afhankelijkheid van de invoer van olie en gas in 2050. Als gevolg van
schommelende energieprijzen op de wereldmarkt in combinatie met zorgen over de
zekerheid van het aanbod besteden Europese industrieën en consumenten een
steeds groter deel van hun inkomen aan energie. Uit de routekaart naar een concurrerende
koolstofarme economie in 2050[27]
blijkt dat de nagestreefde terugdringing van broeikasgasemissies grotendeels
moet worden bereikt binnen het grondgebied van de EU. Dit
zou betekenen dat tegen 2050 de CO2-emissies in de energiesector met
meer dan 90 % moeten zijn teruggedrongen, in de industrie met meer dan 80 %,
in de vervoerssector met minstens 60 % en in de woonsector en de
dienstensector met ongeveer 90 % . Om deze verminderingen te bereiken moeten
aanzienlijke investeringen worden gedaan op het gebied van onderzoek,
ontwikkeling, demonstratie en de marktintroductie van efficiënte, veilige en
betrouwbare koolstofarme energietechnologieën en -diensten. Deze moeten hand in hand gaan met niet-technologische oplossingen aan
zowel de vraag- als de aanbodzijde. Dit alles moet onderdeel uitmaken van een
geïntegreerd koolstofarm beleid. Dit geldt onder andere voor het leren
beheersen van belangrijke ontsluitende technologieën, met name ICT-oplossingen,
geavanceerde fabricage, verwerking en materialen. Het doel is efficiënte
energietechnologieën en ‑diensten te leveren die op grote schaal op de
Europese en internationale markten kunnen worden ingevoerd, en slim beheer aan
de vraagzijde tot stand te brengen op basis van een open en transparante handel
in energie en slimme energiezuinige beheerssystemen. 3.2. Achtergrond en de toegevoegde
waarde van de Unie Nieuwe technologieën en oplossingen moeten op
het vlak van kosten en betrouwbaarheid concurreren met sterk geoptimaliseerde
energiesystemen met duidelijk omschreven operatoren en technologieën. Onderzoek en innovatie zijn essentieel om deze nieuwe, schonere,
koolstofarme en efficiëntere energiebronnen op de benodigde schaal commercieel
aantrekkelijk te maken. De industrie alleen of afzonderlijke lidstaten kunnen
de kosten en de risico's, waarvoor de belangrijkste aanjagers (overgang naar
een koolstofarme economie met betaalbare en zekere energie) zich buiten de
markt bevinden, niet dragen. Om deze ontwikkeling te kunnen versnellen is
een strategische benadering op het niveau van de Unie nodig op het gebied van
energievoorziening, de vraag naar energie en het gebruik van energie in
gebouwen, diensten, vervoer en industriële waardeketens. Dit
brengt een afstemming van middelen in de EU met zich mee, waaronder fondsen
voor cohesiebeleid, met name via de nationale en regionale strategieën voor
slimme specialisatie, emissiehandelssystemen, overheidsopdrachten en andere
financieringsmechanismen. Het vraagt ook om regelgevings- en toepassingsbeleid
voor hernieuwbare brandstoffen en efficiënt gebruik van energie, op maat
vervaardigde technische ondersteuning en capaciteitsopbouw om hindernissen van
niet-technische aard weg te nemen. Het strategisch plan voor energietechnologie
(SET-plan) biedt zo'n strategische benadering. Het biedt
een agenda voor de lange termijn voor de aanpak van de belangrijkste knelpunten
op het gebied van innovatie waarmee energietechnologieën te kampen hebben
tijdens de fase van grensverleggend onderzoek, de
O&O/'Proof-of-Concept'-fasen en de demonstratiefase, wanneer bedrijven
kapitaal nodig hebben om grote, nieuwe projecten te financieren en het markttoepassingsproces
te openen. De middelen die nodig zijn om het SET-plan
volledig uit te voeren, bedragen naar schatting 8 miljard EUR per jaar
gedurende de komende tien jaar[28]. Dit gaat de draagkracht van afzonderlijke lidstaten of belanghebbenden
uit de onderzoekswereld en uit het bedrijfsleven alleen ver te boven. Er zijn
investeringen in onderzoek en innovatie op EU-niveau nodig, in combinatie met
de mobilisatie van Europese inspanningen in de vorm van gezamenlijke
tenuitvoerlegging en risico- en capaciteitsverdeling. De financiering door de
Unie van onderzoek inzake energie en innovatie vormt derhalve een aanvulling op
de activiteiten van de lidstaten doordat de nadruk wordt gelegd op activiteiten
met een duidelijke Europese toegevoegde waarde, met name activiteiten met een
groot potentieel om als hefboom te fungeren voor nationale middelen. Op
EU-niveau kunnen grotere en kostbare risico's worden genomen en kunnen
langetermijnprogramma's worden uitgevoerd die de spankracht van individuele
landen te boven gaan, kunnen inspanningen worden gebundeld om
investeringsrisico's bij grootschalige activiteiten zoals demonstraties op
industriële schaal te verminderen, en kunnen Europa-brede, interoperabele
energieoplossingen worden ontwikkeld. De uitvoering van het SET-plan als onderzoeks-
en innovatiepijler van het Europese energiebeleid zal de continuïteit van de
energievoorziening van de Unie en de overgang naar een koolstofarme economie
versterken, de koppeling van onderzoeks- en innovatieprogramma's aan
trans-Europese en regionale investeringen in energie-infrastructuur
vereenvoudigen en de bereidheid van investeerders vergroten om kapitaal
beschikbaar te stellen voor projecten met lange aanlooptermijnen en
aanzienlijke technologische en marktrisico's. Er ontstaan mogelijkheden voor
innovatie voor kleine en grote bedrijven die worden geholpen op mondiaal niveau
concurrerend te worden of te blijven waar sprake is van ruime en toenemende
mogelijkheden voor energietechnologieën. Op het internationale toneel bieden maatregelen
op EU-niveau een kritische massa om de belangstelling van andere leiders op
technologisch gebied te wekken en internationale partnerschappen te stimuleren
om de doelstellingen van de Unie te bereiken. Dit
vereenvoudigt de interactie tussen internationale partners en de Unie gericht
op gezamenlijke actie daar waar sprake is van wederzijdse voordelen en
belangen. De activiteiten
in het kader van deze uitdaging vormen derhalve de technologische ruggengraat
van het Europees energie- en klimaatbeleid. Ze zullen ook
bijdragen aan de totstandkoming van de Innovatie-Unie op het gebied van energie
en de beleidsdoelstellingen die worden beschreven in "Efficiënt gebruik
van hulpbronnen", "Industriebeleid in een tijd van
mondialisering" en "Een digitale agenda voor Europa". Activiteiten op
het gebied van onderzoek en innovatie inzake energie uit kernsplijting en ‑fusie
worden in het Euratom-deel van Horizon 2020 uitgevoerd. 3.3 Grote lijnen van de
activiteiten (a)
Het energieverbruik verminderen en de
koolstofvoetafdruk verkleinen door middel van slim en duurzaam gebruik De activiteiten zijn gericht op onderzoek en
realistische tests van nieuwe concepten, niet-technologische oplossingen,
efficiëntere, maatschappelijk verantwoorde en betaalbare technologische
componenten en systemen met ingebouwde intelligentie om realtime-energiebeheer
voor gebouwen die vrijwel emissievrij zijn, hernieuwbare verwarming en koeling,
hoog-efficiënte industrieën en grootschalige toepassing van energiezuinige
oplossingen door bedrijven, personen, gemeenschappen en steden mogelijk te
maken. (b)
Lage kosten, koolstofarme
elektriciteitsvoorziening De activiteiten zijn gericht op onderzoek naar
en de ontwikkeling en realistische demonstratie van innovatieve hernieuwbare
brandstoffen en grootschaliger, goedkopere, milieuvriendelijke
koolstofvastleggings- en -opslagtechnologieën met een grotere
omzettingsefficiëntie en grotere beschikbaarheid voor verschillende markt- en
bedrijfsomgevingen. (c)
Alternatieve brandstoffen en
mobiele energiebronnen De activiteiten zijn gericht op onderzoek naar
en de ontwikkeling en realistische demonstratie van technologieën en
waardeketens om bio-energie concurrerender en duurzamer te maken, om de
doorlooptijd voor waterstof en brandstofcellen te verkorten en om nieuwe
mogelijkheden met potentieel voor de lange termijn tot wasdom te brengen. (d)
Eén slim Europees elektriciteitsnetwerk De activiteiten zijn gericht op onderzoek naar
en de ontwikkeling en realistische demonstratie van nieuwe nettechnologieën,
waaronder opslagsystemen en marktontwerpen om interoperabele netwerken in een
open, CO2-vrije, klimaatbestendige en concurrerende markt onder
normale omstandigheden en in noodsituaties te kunnen plannen, controleren en
besturen en veilig te laten functioneren. (e)
Nieuwe kennis en technologieën
De activiteiten zijn gericht op
multidisciplinair onderzoek voor energietechnologieën (waaronder visionaire
acties) en de gezamenlijke tenuitvoerlegging van pan-Europese
onderzoeksprogramma's en faciliteiten van wereldklasse. (f)
Krachtige besluitvorming en
maatschappelijke betrokkenheid De activiteiten zullen gericht zijn op de
ontwikkeling van instrumenten, methoden en modellen voor een krachtige en
transparante beleidsondersteuning, zoals activiteiten op het gebied van
maatschappelijke acceptatie en betrokkenheid, de betrokkenheid van de gebruiker
en duurzaamheid. (g)
Marktintroductie van energie-innovatie De activiteiten zullen gericht zijn op
toegepaste innovatie die de marktintroductie van nieuwe energietechnologieën en
-diensten moet vereenvoudigen en een kostenbesparende uitvoering van het
energiebeleid van de Unie moet versnellen. 4. Slim, groen en geïntegreerd vervoer 4.1 Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is een Europees
vervoerssysteem tot stand te brengen dat grondstofzuinig, milieuvriendelijk,
veilig en naadloos functioneert ten behoeve van de burgers, de economie en de
maatschappij. Europa moet de toenemende mobiliteitsbehoeften
afstemmen op de noodzaak van economische resultaten en de vereisten van een
koolstofarme maatschappij en een klimaatbestendige economie. Ondanks de groei van de vervoerssector dient deze sector een
aanzienlijke vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en andere
negatieve milieueffecten te verwezenlijken en de afhankelijkheid van olie te
doorbreken met behoud van een hoge mate van efficiëntie en mobiliteit. Duurzame mobiliteit kan alleen worden bereikt
door middel van een radicale verandering in het vervoerssysteem, geïnspireerd
door doorbraken op het gebied van vervoersonderzoek, vergaande innovatie en een
samenhangende, Europa-brede tenuitvoerlegging van groenere, veiligere en
slimmere vervoersoplossingen. Onderzoek en innovatie moeten zorgen voor
tijdige en gerichte voortgang die bijdraagt tot het halen van belangrijke
beleidsdoelstellingen van de Unie, en tegelijkertijd het economisch
concurrentievermogen vergroten en de overgang naar een klimaatbestendige en
koolstofarme economie ondersteunen, met behoud van het leiderschap op de
wereldmarkt. De noodzakelijke investeringen in onderzoek,
innovatie en verspreiding zullen weliswaar aanzienlijk zijn, maar als we er
niet in slagen de duurzaamheid van het vervoer te vergroten, zal dat op de
lange termijn leiden tot onaanvaardbaar hoge kosten voor het milieu, de
economie en de samenleving. 4.2 Achtergrond en de toegevoegde
waarde van de Unie Vervoer is een belangrijke motor voor het
concurrentievermogen en de groei van Europa. Vervoer zorgt
voor de mobiliteit van mensen en goederen die noodzakelijk is voor een
geïntegreerde Europese interne markt en een open en op integratie gerichte
maatschappij. Vervoer vormt voor Europa een van de grootste waarden in termen
van industriële capaciteit en kwaliteit van de dienstverlening en speelt een
belangrijke rol op diverse wereldmarkten. De vervoerssector en de productie van
vervoersmaterieel zijn samen verantwoordelijk voor 6,3 % van het bbp van
de Unie. Tegelijkertijd moet de Europese vervoerssector het hoofd bieden aan
zware concurrentie uit andere delen van de wereld. Er zijn technologische
doorbraken nodig om het concurrentievoordeel van Europa in de toekomst te
waarborgen en de nadelen van ons huidige vervoerssysteem te verzachten. De vervoerssector produceert een belangrijk
deel van de broeikasgassen en is verantwoordelijk voor wel een kwart van alle
emissies. Vervoer is voor 96 % afhankelijk van
fossiele brandstoffen. Ondertussen is congestie een toenemend probleem, zijn
systemen nog niet slim genoeg, zijn alternatieven om te schakelen tussen
verschillende vervoerswijzen niet altijd aantrekkelijk, blijft het aantal
verkeersdoden in de Unie met 34 000 per jaar dramatisch hoog, en verwachten
burgers en bedrijven een veilig en betrouwbaar vervoerssysteem. De stedelijke
context biedt specifieke uitdagingen voor de duurzaamheid van vervoer. De verwachte groeicijfers voor vervoer zouden
binnen enkele decennia leiden tot een stagnatie van het Europees verkeer en
ondraaglijke economische kosten en gevolgen voor de maatschappij. Passagierskilometers zouden de komende veertig jaar naar verwachting
verdubbelen en die voor luchtvervoer tweemaal zo hard stijgen. CO2-emissies
zouden tot 2050 met 35 % stijgen. De kosten in verband met congestie
zouden met ongeveer 50 % stijgen tot bijna 200 miljard euro per jaar. De
externe kosten in verband met ongelukken zouden ten opzichte van 2005 stijgen
met ongeveer 60 miljard euro. Volharden in het huidig beleid is derhalve
geen optie. Onderzoek en innovatie, aangedreven door
beleidsdoelstellingen en gericht op de voornaamste uitdagingen, zullen in
belangrijke mate bijdragen aan het halen van de doelstellingen van de Unie om
de opwarming van de aarde te beperken tot 2ºC, de CO2-emissies
afkomstig van vervoer met 60 % terug te dringen, congestie en de kosten in
verband met ongevallen drastisch te verminderen en het aantal verkeersdoden in 2050
bijna tot nul terug te brengen. De problemen rond vervuiling, congestie,
veiligheid en beveiliging spelen overal in de Unie en vragen om een
gezamenlijke Europa-brede aanpak. Een versnelling van de
ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën en innovatieve oplossingen
voor voertuigen, infrastructuren en vervoersbeheer is van cruciaal belang om
een schoner en efficiënter vervoerssysteem in de EU tot stand te brengen, om de
resultaten te bereiken die nodig zijn om de klimaatverandering te beperken en
het efficiënt gebruik van hulpmiddelen te vergroten en om het leiderschap van
Europa op de wereldmarkten voor vervoersgerelateerde producten en diensten te
behouden. Om deze doelstellingen te bereiken, zijn gefragmenteerde nationale
inspanningen niet toereikend. De financiering door de Unie van onderzoek en
innovatie inzake vervoer is een aanvulling op de activiteiten van de lidstaten,
doordat de nadruk wordt gelegd op activiteiten met een duidelijke Europese
toegevoegde waarde. Dit betekent dat zal worden uitgegaan
van prioriteitsgebieden die aansluiten bij Europese beleidsdoelstellingen,
waarbij ten aanzien van de inspanningen een kritische massa noodzakelijk is,
waarbij Europa-brede, interoperabele vervoersoplossingen moeten worden
nagestreefd of waarbij, door middel van een transnationale krachtenbundeling,
het risico van investeringen in onderzoek kan worden beperkt,
gemeenschappelijke normen kunnen worden verkend en de doorlooptijd van
onderzoeksresultaten kan worden verkort. Activiteiten op het gebied van onderzoek en
innovatie omvatten een breed scala aan initiatieven die de volledige
innovatieketen bestrijken. Verschillende activiteiten zijn
specifiek bedoeld om resultaten op de markt te helpen introduceren: een
programmatische benadering van onderzoek en innovatie, demonstratieprojecten,
marktacceptatiemaatregelen en steun voor normalisatie, regulering en
innovatieve aanbestedingsstrategieën staan alle ten dienste van dit doel. Bovendien
kan de kloof tussen onderzoeksresultaten en de toepassing ervan in de
vervoerssector worden gedicht door gebruik te maken van de betrokkenheid en
kennis van belanghebbenden. Investeringen in onderzoek en innovatie voor
een groener, slimmer en meer geïntegreerd vervoerssysteem zullen een
belangrijke bijdrage leveren aan de Europa 2020-doelstellingen voor slimme,
duurzame en inclusieve groei en de doelstellingen van het kerninitiatief
Innovatie-Unie. De activiteiten zullen de
tenuitvoerlegging van het Witboek over vervoer gericht op een interne Europese
vervoersruimte, ondersteunen. Ze zullen ook bijdragen aan de
beleidsdoelstellingen die worden beschreven in de vlaggenschipinitiatieven
"Hulpbronnenefficiënt Europa", "Industriebeleid in een tijd van
mondialisering" en "Een digitale agenda voor Europa". 4.3. Grote lijnen van de
activiteitens (a)
Grondstofzuinig vervoer met respect voor het milieu Het doel is de invloed van vervoer op het
klimaat en het milieu tot een minimum te beperken door de efficiëntie ervan te
vergroten als het gaat om het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en door de
afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. De activiteiten zijn gericht op terugdringing
van het verbruik van hulpmiddelen en broeikasgasemissies en het verhogen van de
efficiëntie van voertuigen, het versnellen van de ontwikkeling en toepassing
van een nieuwe generatie elektrische en andere emissiearme of bijna
emissievrije voertuigen, onder andere door middel van doorbraken op het gebied
van motoren, batterijen en de infrastructuur, op het verkennen en benutten van het
potentieel van alternatieve brandstoffen en innovatieve en efficiëntere
voorstuwingssystemen, waaronder brandstofinfrastructuur, op optimalisering van
het gebruik van infrastructuren door middel van intelligente vervoerssystemen
en slimme apparatuur en op uitbreiding van de toepassing van maatregelen voor
beheersing van de vraag en openbaar en niet-gemotoriseerd vervoer, met name in
stedelijke gebieden. (b)
Grotere mobiliteit, minder
congestie, meer veiligheid en beveiliging Het doel is de verbeterde doorstroming van het
vervoer af te stemmen op de toenemende behoefte aan mobiliteit door middel van
innovatieve oplossingen voor naadloze, inclusieve, veilige, betrouwbare en
robuuste vervoerssystemen. De activiteiten zijn gericht op het
verminderen van congestie, vergroting van de toegankelijkheid en afstemming van
de behoeften van gebruikers door geïntegreerd vervoer en logistiek van deur tot
deur te bevorderen, op verbetering van de intermodaliteit en de toepassing van
slimme oplossingen voor planning en beheer en op een drastische vermindering
van het aantal ongelukken en het effect van veiligheidsrisico's. (c)
Wereldwijd leiderschap voor de
Europese vervoerssector Het doel is het concurrentievermogen en de
prestaties van de Europese vervoersmiddelenindustrie en aanverwante diensten te
versterken. De activiteiten zijn gericht op het
ontwikkelen van de volgende generatie innovatieve vervoersmiddelen en de weg
bereiden voor de daaropvolgende generatie door te werken aan nieuwe concepten
en ontwerpen, slimme controlesystemen en interoperabele normen, efficiënte
productieprocessen, kortere ontwikkelingstijden en verlaging van de kosten
tijdens de levensduur. (d)
Sociaaleconomisch onderzoek en
toekomstgerichte activiteiten voor beleidsvorming Het doel is de verbetering van de
beleidsvorming die nodig is om innovatie te bevorderen, te ondersteunen en het
hoofd te bieden aan de uitdagingen in verband met vervoer en de daaraan
gerelateerde maatschappelijke behoeften. De activiteiten zijn erop gericht het inzicht
in vervoersgerelateerde sociaaleconomische trends en vooruitzichten te
verbeteren en beleidsmakers op feitenmateriaal gebaseerde gegevens en analyses
te bieden. 5. Klimaatactie, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen 5.1 Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is een grondstofzuinige en
klimaatveranderingsbestendige economie en een duurzame grondstoffenvoorziening
tot stand te brengen om tegemoet te komen aan de behoeften van een toenemende
wereldbevolking binnen de duurzame beperkingen van de natuurlijke hulpbronnen
van de planeet. De activiteiten zullen bijdragen aan het
vergroten van het Europees concurrentievermogen en het welzijn en zullen
tegelijkertijd de milieu-integriteit en duurzaamheid waarborgen door de
opwarming van de aarde onder de 2 °C te houden
en ecosystemen en de maatschappij in staat te stellen zich aan de
klimaatverandering aan te passen. In de loop van de twintigste eeuw is zowel het gebruik van fossiele
brandstoffen als de winning van materiële hulpbronnen wereldwijd met een factor
tien toegenomen. Het tijdperk van schijnbaar overvloedige
en goedkope hulpbronnen loopt ten einde. Grondstoffen, water, lucht,
biodiversiteit en terrestrische, aquatische en mariene ecosystemen staan alle
onder druk. Veel van de belangrijke ecosystemen in de wereld worden aangetast
en tot maar liefst 60 % van de diensten die ze leveren wordt op een
niet-duurzame wijze aangewend. In de EU wordt jaarlijks ongeveer 16 ton
materiaal per persoon gebruikt. Zes ton daarvan is afval, waarvan de helft naar
de stortplaats gaat. De wereldwijde vraag naar grondstoffen blijft stijgen als
gevolg van bevolkingsgroei en het streven naar een hogere levensstandaard, met
name door mensen met een middeninkomen in opkomende economieën. Economische
groei moet worden losgekoppeld van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De gemiddelde temperatuur van het aardoppervlak is de afgelopen honderd
jaar ongeveer 0,8°C gestegen en zal tot het einde van de eenentwintigste eeuw
naar verwachting verder stijgen met 1,8 tot 4°C (ten opzichte van het gemiddelde
over 1980-1999)[29]. Het waarschijnlijke effect van deze veranderingen op natuurlijke en
menselijke systemen is een uitdaging voor het aanpassingsvermogen van de
planeet alsook een bedreiging voor de toekomstige economische ontwikkeling en
het welzijn van de mensheid. Het toenemende effect van de klimaatverandering en milieuproblemen,
zoals verzuring van de oceaan, smeltende ijskappen op de Noordpool, aantasting
en gebruik van het landschap, watertekorten, chemische vervuiling en verlies
van biodiversiteit, tonen aan dat de planeet de grenzen van de duurzaamheid
nadert. Zonder verbeteringen op het gebied van efficiëntie
zal de vraag naar water het aanbod over twintig jaar met 40 %
overschrijden. Bossen verdwijnen in het schrikbarend hoge tempo van 5 miljoen
hectare per jaar. Wisselwerking tussen hulpbronnen kan tot systeemrisico's
leiden – waarbij de uitputting van één hulpbron een onomkeerbaar kantelpunt
voor andere hulpbronnen en ecosystemen veroorzaakt. Op grond van de huidige
trends is tegen 2050 het equivalent van meer dan twee planeten aarde nodig om
de groeiende wereldbevolking te kunnen onderhouden. Het duurzame aanbod en efficiënt beheer van grondstoffen, waaronder
exploratie, winning, verwerking, hergebruik, recycling en vervanging ervan, is essentieel
voor het functioneren van moderne samenlevingen en hun economieën. Europese sectoren, zoals de bouw, de chemische industrie, de
automobielsector, ruimtevaart, machine- en apparatuurbouw, die verantwoordelijk
zijn voor ongeveer 1,3 biljoen euro en werkgelegenheid voor circa 30 miljoen
mensen, zijn sterk afhankelijk van de toegang tot grondstoffen. De toelevering
van grondstoffen aan de Unie komt echter steeds meer onder druk te staan. Verder
is de EU sterk afhankelijk van de invoer van strategisch belangrijke
grondstoffen, die in alarmerende mate wordt beïnvloed door verstoringen van de
markt. Bovendien beschikt de Unie nog steeds over kostbare mineralen, waarvan
de exploratie en winning beperkt wordt door een gebrek aan adequate
technologieën en gehinderd wordt door een toenemende mondiale concurrentie. Gezien
het belang van grondstoffen voor het Europees concurrentievermogen, de economie
en de toepassing ervan in innovatieve producten, is de duurzame levering en
efficiënt beheer van grondstoffen een belangrijke prioriteit voor de Unie. Het vermogen van
de economie om zich aan te passen, zich beter tegen de klimaatverandering te
wapenen en grondstofzuiniger te worden en tegelijkertijd concurrerend te
blijven, is afhankelijk van de mate van eco-innovatie, zowel van
maatschappelijke als van technologische aard. Met een
mondiale markt voor eco-innovatie die een waarde van ongeveer 1 biljoen euro
per jaar vertegenwoordigt en die in 2030 naar verwachting zal zijn
verdrievoudigd, biedt eco-innovatie belangrijke mogelijkheden om het
concurrentievermogen en de werkgelegenheid in Europese economieën te
versterken. 5.2 Achtergrond en de toegevoegde
waarde van de Unie Als we de Europese en internationale doelstellingen voor
broeikasgasemissies en ‑concentraties willen halen en de gevolgen van de
klimaatverandering het hoofd willen bieden, moeten er kostenbesparende
technologieën en verzachtings- en aanpassingsmaatregelen worden ontwikkeld en
toegepast. De beleidskaders op mondiaal niveau en op het
niveau van de Unie moeten voorzien in bescherming, waardering en, waar nodig,
herstel van ecosystemen en de biodiversiteit, met als doel hun vermogen om in
de toekomst hulpbronnen en diensten te leveren, in stand te houden. Onderzoek
en innovatie kunnen bijdragen aan betrouwbare en duurzame toegang tot
grondstoffen en een aanzienlijke vermindering van gebruik en verspilling van
hulpbronnen. De nadruk van EU-maatregelen ligt derhalve op ondersteuning van
belangrijke doelstellingen en beleid van de Unie, waaronder: de Europa 2020-strategie, de Innovatie-Unie, Hulpbronnenefficiënt Europa
en de daaraan gerelateerde routekaart, de routekaart naar een concurrerende
koolstofarme economie in 2050[30],
aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader[31], het grondstoffeninitiatief[32], de EU‑strategie voor
duurzame ontwikkeling[33],
een geïntegreerd maritiem beleid voor de Unie[34],
de kaderrichtlijn mariene strategie[35],
het Actieplan inzake eco-innovatie en de digitale agenda voor Europa[36]. Deze maatregelen stellen de
maatschappij in staat om zich beter te wapenen tegen milieu- en
klimaatverandering en de beschikbaarheid van grondstoffen te waarborgen. Gezien de
transnationale en mondiale aard van het klimaat en het milieu, de schaal en
complexiteit ervan en de internationale dimensie van de toeleveringsketen van
grondstoffen, moeten er op EU-niveau en daarbuiten activiteiten worden
uitgevoerd. Het multidisciplinaire karakter van het
noodzakelijke onderzoek vraagt erom dat aanvullende kennis en middelen worden
samengevoegd om deze uitdaging op effectieve wijze aan te pakken. Als we het
gebruik van hulpbronnen en de milieueffecten willen terugdringen en
tegelijkertijd het concurrentievermogen willen versterken, zal er een
beslissende maatschappelijke en technologische overgang naar een economie op
basis van een duurzame relatie tussen natuur en menselijk welzijn moeten
plaatsvinden. Gecoördineerd onderzoek en innovatieactiviteiten zullen zorgen
voor meer inzicht en een groter vermogen om in een systeemrelevant en
sectoroverschrijdend perspectief voorspellingen te doen over klimaat- en
milieuveranderingen, en zullen ertoe leiden dat onzekerheden worden weggenomen,
kwetsbaarheden, risico's, kosten en kansen worden vastgesteld en beoordeeld, en
dat het gamma wordt verbreed en de doeltreffendheid van de maatschappelijke
respons, de beleidsaanpak en de oplossingen wordt verbeterd. Maatregelen zullen
spelers op alle niveaus in de maatschappij ook in staat stellen actief deel te
nemen aan dit proces. Vergroting van de
beschikbaarheid van grondstoffen vergt gecoördineerde onderzoeks- en
innovatie-inspanningen in diverse disciplines en sectoren om te zorgen voor
veilige, economisch haalbare, milieuvriendelijke en maatschappelijk aanvaarde
oplossingen in de hele waardeketen (exploratie, winning, verwerking,
hergebruik, recycling en vervanging). Innovatie op deze
terreinen biedt kansen voor groei en werkgelegenheid alsook innovatieve opties
waarbij wetenschap, technologie, de economie, beleid en governance een rol
spelen. Om deze reden wordt een Europees partnerschap voor innovatie inzake
grondstoffen voorbereid. Eco-innovaties
leiden tot waardevolle nieuwe mogelijkheden voor groei en werkgelegenheid. Oplossingen die door middel van maatregelen op EU-niveau zijn
ontwikkeld, kunnen tegenwicht bieden voor belangrijke bedreigingen van het
industriële concurrentievermogen en de snelle toepassing en replicatie in de
gehele interne markt en daarbuiten mogelijk maken. Hierdoor is de overgang naar
een groene economie op basis van een duurzaam gebruik van hulpbronnen mogelijk.
Partners voor deze benadering zijn onder andere internationale, Europese en
nationale beleidsmakers, onderzoeks- en innovatieprogramma's, zowel
internationaal als in de lidstaten, Europese bedrijven en industrieën, het
Europees Milieuagentschap en nationale milieuagentschappen, en andere relevante
belanghebbenden. Naast bilaterale en regionale samenwerking zullen maatregelen
op EU-niveau ook ondersteuning bieden aan relevante internationale inspanningen
en initiatieven, waaronder de Intergouvernementele Werkgroep inzake
klimaatverandering (IPCC), het Intergouvernementeel Platform inzake
biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) en de Groep voor aardobservatie
(GEO). 5.3 Grote lijnen van de
activiteiten (a)
Bestrijding van en aanpassing aan de
klimaatverandering Het doel is innovatieve, kostenbesparende en duurzame aanpassings- en
verzachtingsmaatregelen te ontwikkelen en beoordelen, gericht op zowel CO2-
als niet-CO2‑broeikasgassen en zowel technologische als
niet-technologische groene oplossingen, door het verzamelen van feitenmateriaal
ter ondersteuning van weloverwogen, vroegtijdige en effectieve maatregelen en
het in netwerken opnemen van de vereiste competenties. De
activiteiten zijn gericht op het verkrijgen van meer inzicht in de klimaatverandering,
het doen van betrouwbare klimaatvoorspellingen, de beoordeling van effecten en
kwetsbaarheden, de ontwikkeling van kostenbesparende aanpassings- en
risicopreventiemaatregelen en het steunen van beleid gericht op verzachtende
maatregelen. (b)
Duurzaam beheer van natuurlijke
hulpbronnen en ecosystemen Het doel is kennis te bieden voor het beheer van natuurlijke
hulpbronnen waarmee een duurzaam evenwicht tussen beperkte hulpbronnen en de
behoeften van de maatschappij en de economie tot stand kan worden gebracht. De activiteiten zijn gericht op een beter inzicht in het functioneren
van ecosystemen, de wisselwerking tussen ecosystemen en sociale systemen en hun
rol bij het op peil houden van de economie en het menselijk welzijn, en kennis
en instrumenten bieden voor effectieve besluitvorming en de betrokkenheid van
de burger. (c)
Het duurzame aanbod van niet-energetische en
niet-agrarische grondstoffen waarborgen Het doel is de
kennisbasis inzake grondstoffen te vergroten en innovatieve oplossingen te ontwikkelen
voor de kostenbesparende en milieuvriendelijke exploratie, winning, verwerking,
recycling en terugwinning van grondstoffen en voor vervanging ervan door
economisch aantrekkelijke alternatieven met kleinere milieueffecten. De activiteiten zijn gericht op het vergroten van de kennisbasis
inzake de beschikbaarheid van grondstoffen, het bevorderen van een duurzaam
aanbod en gebruik van grondstoffen, het vinden van alternatieven voor kritische
grondstoffen en het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn over
grondstoffen. (d)
De overgang naar een groene
economie mogelijk maken door middel van eco-innovatie Het doel is alle
vormen van eco-innovatie die de overgang naar een groene economie mogelijk
maken, te stimuleren. De activiteiten zijn erop gericht
eco-innovatieve technologieën, processen, diensten en producten, en de
marktintroductie en replicatie te versterken, met speciale aandacht voor kmo's,
innovatief beleid en maatschappelijke veranderingen te ondersteunen, de
voortgang op weg naar een groene economie te meten en beoordelen en het
efficiënt gebruik van hulpstoffen met behulp van digitale systemen te
bevorderen. (e)
Systemen voor alomvattend en onafgebroken mondiale
milieuwaarnemingen en informatie ontwikkelen Het doel is te
zorgen voor de levering van de langetermijngegevens en -informatie die nodig
zijn om deze uitdaging het hoofd te bieden. De
activiteiten zijn gericht op de capaciteiten, technologieën en
gegevensinfrastructuren voor aardobservatie en -monitoring die doorlopend
kunnen zorgen voor tijdige en accurate informatie, prognoses en verwachtingen. Vrije,
open en onbeperkte toegang tot interoperabele gegevens en informatie zal worden
aangemoedigd. 6. Inclusieve, innovatieve en veilige
samenlevingen 6.1 Specifieke doelstelling De specifieke
doelstelling is inclusieve, innovatieve en veilige Europese samenlevingen te
bevorderen in een context van nog niet eerder voorgekomen omschakelingen en een
toenemende internationale onderlinge afhankelijkheid. Europa wordt
geconfronteerd met grote sociaaleconomische uitdagingen die van grote invloed
zijn op de toekomst van Europa, waaronder toenemende onderlinge economische en
culturele afhankelijkheden, vergrijzing, sociale uitsluiting en armoede,
ongelijkheden en migratiestromen, het slechten van de digitale kloof, het
bevorderen van een cultuur van innovatie en creativiteit in samenlevingen en
ondernemingen alsook het waarborgen van veiligheid en vrijheid, vertrouwen in
democratische instellingen en tussen burgers binnen en buiten de grenzen. Dit zijn enorm grote uitdagingen die vragen om een gemeenschappelijke
Europese benadering. Ten eerste is er in de Unie nog steeds sprake
van aanzienlijke ongelijkheden tussen landen onderling en binnen landen. In 2010 krijgen de EU-lidstaten in de menselijke-ontwikkelingsindex
(HDI), een globale maatstaf voor vooruitgang op het gebied van gezondheid,
onderwijs en inkomen, een score tussen 0,743 en 0,895, wat aangeeft dat er
sprake is van aanzienlijke verschillen tussen landen. Ook bestaan er nog steeds
grote ongelijkheden tussen de geslachten: het inkomensverschil tussen mannen en
vrouwen in de Unie bijvoorbeeld is momenteel 17,8 % in het voordeel van
mannen[37].
Een op de zes EU-burgers (ongeveer 80 miljoen mensen) loopt momenteel het
risico om in armoede te vervallen. De afgelopen twee decennia is de armoede
onder jongvolwassenen en gezinnen met kinderen gestegen. De jeugdwerkloosheid
is meer dan 20 %. 150 miljoen Europeanen (ongeveer 25 %) hebben nog
nooit gebruik gemaakt van internet en zullen mogelijk nooit beschikken over
voldoende digitale geletterdheid. De politieke apathie en polarisatie tijdens
verkiezingen is ook toegenomen, waaruit blijkt dat de burger een wankelend
vertrouwen heeft in de huidige politieke systemen. Deze cijfers tonen aan dat
sommige sociale groepen en gemeenschappen aanhoudend buiten de boot vallen als
het gaat om sociale en economische ontwikkeling en/of democratische politiek. Ten tweede nemen
de productiviteit en de economische groeicijfers in Europa relatief gezien al
vier decennia af. Verder lopen het aandeel van Europa in
de wereldwijde kennisproductie en de voorsprong op het gebied van
innovatieprestaties snel terug ten opzichte van die van belangrijke opkomende
economieën zoals Brazilië en China. Europa heeft weliswaar een krachtige
onderzoeksbasis, maar het moet deze zien om te zetten in een krachtige waarde
voor innovatieve goederen en diensten. Het is bekend dat Europa meer in
wetenschap en innovatie moet investeren, maar het zal deze investeringen ook
veel slimmer moeten coördineren dan in het verleden: meer dan 95 % van de
nationale O&O-begrotingen in de hele Unie wordt besteed zonder enige
coördinatie. Dat betekent in een tijd van krimpende financieringsmogelijkheden
een ontzagwekkend grote potentiële verspilling van middelen. Verder bestaan er
nog steeds grote verschillen tussen de innovatiecapaciteiten van de
EU-lidstaten, ook al is er recent sprake van enige convergentie, met een grote
kloof tussen 'innovatieleiders' en 'bescheiden innovatoren'[38]. Ten derde worden burgers steeds vaker geconfronteerd
met diverse vormen van onveiligheid in verband met misdaad, geweld, terrorisme,
cyberaanvallen, privacyschendingen en andere vormen van sociale en economische
misstanden. Volgens schattingen worden in Europa jaarlijks
mogelijk tot wel 75 miljoen mensen direct het slachtoffer van misdaad[39]. De directe kosten van
misdaad, terrorisme, illegale activiteiten, geweld en rampen in Europa in 2010
worden geraamd op minstens 650 miljard euro (ongeveer 5 % van het bbp van
de Unie). Een duidelijk voorbeeld van de gevolgen van terrorisme is de aanslag
op de Twin Towers in Manhattan op 11 september 2001. Deze gebeurtenis heeft
duizenden levens gekost en heeft in het daarop volgende kwartaal in de VS naar
schatting geleid tot een productiviteitsverlies van 35 miljard dollar, een
verlies van 47 miljard dollar van de totale productie en een stijging van de
werkloosheid van bijna 1 %. Burgers, bedrijven en instellingen worden
steeds vaker betrokken bij digitale interacties en transacties op terreinen van
het maatschappelijke, financiële en commerciële leven, maar de ontwikkeling van
internet heeft ook geleid tot cybercriminaliteit die jaarlijks miljarden euro's
kost, en privacyschendingen waar personen en organisaties in heel Europa het
slachtoffer van worden. De toenemende onveiligheid in het dagelijks leven en
ten gevolge van onverwachte situaties schaadt waarschijnlijk niet alleen het
vertrouwen van burgers in instellingen maar ook in elkaar. Deze uitdagingen
moeten we samen en op innovatieve manieren het hoofd bieden omdat ze elkaar op
complexe en vaak onverwachte manieren beïnvloeden. Innovatie
leidt mogelijk tot een zwakkere integratie, zoals te zien is bij verschijnselen
zoals de digitale kloof of arbeidsmarktsegmentatie. Sociale innovatie,
maatschappelijk vertrouwen en veiligheid zijn soms moeilijk in beleid te
verenigen, bijvoorbeeld in achterstandswijken in grote Europese steden. Bovendien
zet het samenspel van innovatie en zich ontwikkelende behoeften van burgers
beleidsmakers en economische en maatschappelijke spelers er ook toe aan om op
zoek te gaan naar nieuwe antwoorden waarmee ze over gevestigde grenzen tussen
sectoren, activiteiten, goederen of diensten heenstappen. Uit verschijnselen
zoals de groei van internet, van de financiële systemen, van de vergrijzende
economie en van de ecologische maatschappij blijkt duidelijk dat bij het
nadenken over en inspelen op deze kwesties de dimensies van integratie,
innovatie en veiligheid moeten worden overschreden. Met het oog op de
complexiteit inherent aan deze uitdagingen en de verdere ontwikkeling van de
behoeften is het derhalve noodzakelijk om innovatief onderzoek en nieuwe slimme
technologieën, processen en methoden, sociale innovatiemechanismen,
gecoördineerde maatregelen en beleid te ontwikkelen waarmee voor Europa
belangrijke ontwikkelingen kunnen worden voorspeld en beïnvloed. Dit vergt inzicht in de onderliggende trends en effecten die spelen in
verband met deze uitdagingen. Succesvolle vormen van solidariteit, coördinatie
en creativiteit die Europa tot een onderscheidend voorbeeld van inclusieve,
innovatieve en veilige samenlevingen maken voor andere regio's in de wereld,
moeten opnieuw worden ontdekt of uitgevonden. Dit vraagt om een strategischer
benadering van samenwerking met derde landen. Aangezien er interactie moet
plaatsvinden tussen het veiligheidsbeleid en verschillende sociale
beleidsonderdelen, is het verbeteren van de maatschappelijke dimensie van
veiligheidsonderzoek tot slot een belangrijk aspect van deze uitdaging. 6.2 Achtergrond en de toegevoegde
waarde van de Unie Deze uitdagingen
houden geen rekening met landsgrenzen en vragen dus om complexere vergelijkende
analyses van mobiliteit (van personen, goederen, diensten en kapitaal maar ook
van competenties en kennis) en vormen van institutionele samenwerking,
interculturele interacties en internationale samenwerking.
Zolang we onvoldoende inzicht hebben in de krachten van de mondialisering en we
er niet beter op anticiperen, zullen Europese landen er ook eerder toe worden
aangezet met elkaar te concurreren dan samen te werken, waardoor de nadruk meer
op de verschillen in Europa komt te liggen dan op de overeenkomsten en het
juiste evenwicht tussen samenwerking en concurrentie. Wanneer dergelijke
kritische sociaaleconomische uitdagingen alleen op nationaal niveau worden
aangepakt, bestaat het gevaar dat middelen op inefficiënte wijze worden
aangewend, dat problemen worden geëxternaliseerd naar andere Europese en niet‑Europese
landen en dat de nadruk komt te liggen op sociale, economische en politieke
spanningen die rechtstreeks ten koste gaan van de doelstellingen van het
Europees Verdrag ten aanzien van de Europese waarden, met name titel I van
het Verdrag betreffende de Europese Unie. Om inclusieve,
innovatieve en veilige samenlevingen te vormen, wordt van Europa een respons
verwacht gericht op de ontwikkeling van nieuwe kennis, technologieën en
capaciteiten alsook op vaststelling van beleidsopties. Een
dergelijke inspanning zal Europa helpen om de uitdagingen niet alleen intern
maar ook als mondiale speler op het internationale toneel het hoofd te bieden. Op
deze manier kunnen lidstaten ook profiteren van ervaringen die elders zijn
opgedaan en zullen zij hun eigen specifieke maatregelen beter kunnen afstemmen
op hun eigen context. Een centrale taak in verband met deze
uitdaging zal derhalve bestaan uit het stimuleren van nieuwe
samenwerkingsvormen tussen landen binnen de EU en wereldwijd alsook in
relevante onderzoeks- en innovatiegemeenschappen. Door op
systematische wijze de betrokkenheid van burgers en de industrie te vergroten,
sociale en technologische innovatieprocessen te ondersteunen, slimme en
participerende overheden aan te moedigen en op feitenmateriaal gebaseerde
beleidsvorming te stimuleren, zullen we de relevantie van al deze activiteiten
voor beleidsmakers, maatschappelijke en economische spelers en burgers
vergroten. Onderzoek en innovatie zijn in dit verband een randvoorwaarde voor
het concurrentievermogen van Europese industrieën en diensten, met name op het
gebied van veiligheid, digitale ontwikkeling en bescherming van de persoonlijke
levenssfeer. De financiering door de Unie in het kader van
deze uitdaging steunt zo de ontwikkeling, uitvoering en aanpassing van
belangrijk EU-beleid, met name Europa 2020-prioriteiten voor slimme, duurzame
en inclusieve groei, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en
de EU-strategie voor interne veiligheid, waaronder beleid inzake
rampenpreventie en ‑bestrijding. Er zal afstemming
plaatsvinden met de eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor
Onderzoek. 6.3 Grote lijnen van de
activiteiten 6.3.1 Op integratie gerichte
samenlevingen Het doel is de solidariteit en sociale,
economische en politieke integratie en de positieve interculturele dynamiek in
Europa en met internationale partners te vergroten door middel van vernieuwende
wetenschap en interdisciplinariteit, technologische vorderingen en
organisatorische innovaties. De geesteswetenschappen
kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Onderzoek biedt beleidsmakers ondersteuning
bij de vormgeving van beleid ter bestrijding van armoede en ter voorkoming van
de ontwikkeling van diverse vormen van onderscheid, discriminatie en
ongelijkheid binnen Europese samenlevingen, zoals genderongelijkheden en
digitale of innovatiekloven alsook kloven met andere wereldregio’s. Onderzoek
zal met name een bijdrage leveren bij de uitvoering en aanpassing van de Europa
2020-strategie en de brede externe maatregelen van de Unie. Er worden
specifieke maatregelen genomen om topkwaliteit in minder ontwikkelde gebieden
te ontsluiten en zo de deelname aan Horizon 2020 te verbreden. De activiteiten zijn erop gericht: (a)
slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen; (b)
veerkrachtige en op integratie gerichte
samenlevingen in Europa tot stand te brengen; (c)
de rol van Europa als mondiale
speler te versterken; (d)
de onderzoeks- en
innovatiekloof in Europa te dichten. 6.3.2 Innovatieve samenlevingen Het doel is de ontwikkeling van innovatieve
samenlevingen en beleid in Europa te stimuleren door burgers, ondernemingen en
gebruikers te betrekken bij onderzoek en innovatie en door gecoördineerd
onderzoeks- en innovatiebeleid in de context van de mondialisering te
bevorderen. Er zal in het bijzonder ondersteuning worden
geboden bij de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte en de ontwikkeling
van raamvoorwaarden voor innovatie. De activiteiten zijn erop gericht: (a)
de wetenschappelijke basis en steun voor de
Innovatie-Unie en de Europese onderzoeksruimte te versterken; (b)
nieuwe vormen van innovatie, waaronder sociale
innovatie en creativiteit, te ondersteunen; (c)
de maatschappelijke
betrokkenheid bij onderzoek en innovatie te waarborgen; (d)
samenhangende en doeltreffende
samenwerking met derde landen te bevorderen. 6.3.3 Veilige samenlevingen Het doel is EU-beleid voor interne en externe
veiligheid te ondersteunen, cyberveiligheid, ‑vertrouwen en -privacy op
de digitale interne markt te waarborgen en tevens het concurrentievermogen van
de veiligheids-, ICT- en dienstenindustrie in de Unie te vergroten. Dit zal worden gedaan door innovatieve technologieën en oplossingen te
ontwikkelen waarmee veiligheidsleemten en -risico's kunnen worden beperkt. In
deze doelgerichte maatregelen zullen de behoeften van verschillende
eindgebruikers (burgers, bedrijven en overheden, waaronder nationale en
internationale instanties, instanties op het gebied van civiele bescherming,
wetshandhaving, grensbewaking, enz.) worden geïntegreerd zodat rekening kan
worden gehouden met het ontstaan van veiligheidsrisico's, de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer en de nodige maatschappelijke aspecten. De activiteiten zijn erop gericht: (a)
misdaad en terrorisme te bestrijden; (b)
de veiligheid te versterken
door middel van grensbeheer; (c)
te voorzien in cyberveiligheid; (d)
de veerkracht van Europa bij
crises en rampen te vergroten; (e)
de privacy en vrijheid op
internet te waarborgen en de maatschappelijke dimensie van veiligheid te
vergroten. DEEL IV
Niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek
(JRC) 1. Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is
klantgestuurde wetenschappelijke en technische ondersteuning van het beleid van
de Unie te bieden en tegelijkertijd flexibel in te spelen op nieuwe
beleidsbehoeften. 2. Achtergrond en de toegevoegde waarde van
de Unie De Unie heeft een ambitieuze beleidsagenda tot
2020 opgesteld gericht op een reeks complexe en onderling verbonden
uitdagingen, zoals duurzaam beheer van hulpbronnen en concurrentievermogen. Om deze uitdagingen het hoofd te kunnen bieden is krachtig
wetenschappelijk bewijs nodig dat verschillende wetenschappelijke disciplines
doorsnijdt en een goede beoordeling van beleidsopties mogelijk maakt. Aangezien
het JRC zijn rol als wetenschappelijke dienst voor beleidsmakers van de Unie
verder wil versterken, zal het in alle stadia van de beleidsvormingscyclus, van
ontwerp tot uitvoering en beoordeling, de noodzakelijke wetenschappelijke en
technische ondersteuning bieden. Het richt zijn onderzoek derhalve duidelijk op
beleidsprioriteiten van de Unie en werkt aan het vergroten van
grensoverschrijdende competenties. Doordat het JRC niet afhankelijk is van
speciale belangen, noch particulier noch nationaal, en een rol vervult als
wetenschappelijk-technische referentiebron, verloopt de noodzakelijke
consensusvorming tussen belanghebbenden en beleidsmakers gemakkelijker. Lidstaten
en EU-burgers profiteren van het onderzoek van het JRC. Dit is het meest
zichtbaar op terreinen zoals gezondheid en consumentenbescherming, milieu,
veiligheid en beveiliging, en crisis- en rampenbestrijding. Het JRC is een integraal onderdeel van de
Europese onderzoeksruimte en zal door middel van nauwe samenwerking met
collega's en belanghebbenden en de opleiding van onderzoekers het functioneren
ervan actief blijven ondersteunen en de toegang tot de faciliteiten ervan
openstellen. Op deze wijze wordt ook de integratie van
nieuwe lidstaten en geassocieerde landen bevorderd, voor welke het JRC
specifieke opleidingscursussen over de wetenschappelijk-technische basis van de
EU-wetgeving zal blijven bieden. Het JRC zal coördinatieverbindingen tot stand
brengen met andere relevante, specifieke Horizon 2020-doelstellingen. Als
aanvulling op zijn eigen acties en met het oog op verdere integratie en het
onderhouden van netwerken in de Europese onderzoeksruimte, zal het JRC in het
kader van Horizon 2020 mogelijk ook deelnemen aan acties onder contract en aan
coördinatie-instrumenten op terreinen waar het beschikt over de relevante
kennis om een toegevoegde waarde te kunnen bieden. 3. Grote lijnen van de activiteiten De activiteiten van het JRC in het kader van
Horizon 2020 zijn gericht op de beleidsprioriteiten van de Unie en de
maatschappelijke uitdagingen die daaraan ten grondslag liggen. Ze zijn afgestemd op Europa 2020 en de hoofddoelstellingen slimme,
duurzame en inclusieve groei, veiligheid en burgerschap en Europa als
wereldspeler. De voornaamste competentiegebieden van het JRC
zijn energie, vervoer, milieu en klimaatverandering, landbouw en
voedselzekerheid, gezondheid en consumentenbescherming, informatie- en
communicatietechnologie, referentiemateriaal, en veiligheid en beveiliging
(waaronder nucleaire veiligheid en beveiliging in het kader van het
Euratom-programma). De capaciteit van deze competentiegebieden
wordt sterk uitgebreid met het oog op de volledige beleidscyclus en de
beoordeling van beleidsopties. Dit betekent onder meer
extra capaciteit op het gebied van: (a)
anticipatie en prognoses – proactieve strategische
informatie over trends en gebeurtenissen op het gebied van wetenschap,
technologie en de maatschappij en de mogelijke gevolgen ervan voor het
overheidsbeleid; (b)
economische aspecten – een geïntegreerde dienst
gericht op de wetenschappelijk-technische en de macro-economische aspecten; (c)
modellering – gericht op duurzaamheid en
economische aspecten en minder afhankelijkheid van de Commissie van externe
leveranciers aangaande cruciale scenarioanalyses; (d)
beleidsanalyse – om sectoroverschrijdend onderzoek
van beleidsopties mogelijk te maken; (e)
effectbeoordeling – wetenschappelijk bewijs leveren
ter ondersteuning van beleidsopties. Het JRC zal onderzoek van topniveau als basis
blijven zien voor geloofwaardige en krachtige wetenschappelijk-technische
beleidsondersteuning. Met dat doel zal het de samenwerking
met Europese en internationale partners versterken, onder andere door deel te
nemen aan acties onder contract. Het zal ook verkennend onderzoek verrichten en
op selectieve basis werken aan de vorming van competenties op het gebied van
opkomende, beleidsrelevante terreinen. Het JRC richt zich op: 3.1 Wetenschap op topniveau Onderzoek verrichten om beter te kunnen
voorzien in wetenschappelijk feitenmateriaal voor beleidsvorming en opkomende
gebieden van wetenschap en technologie onderzoeken, onder andere door middel
van een verkennend onderzoeksprogramma. 3.2 Industrieel leiderschap Bijdragen aan het Europese
concurrentievermogen door het normalisatieproces en normen te steunen
door middel van prenormatief onderzoek, de ontwikkeling van referentiemateriaal
en metingen en harmonisatie van methodologieën op vijf concentratiegebieden
(energie, vervoer, de digitale agenda, veiligheid en beveiliging,
consumentenbescherming). Veiligheidsbeoordelingen
uitvoeren voor nieuwe technologieën op terreinen als energie en vervoer en
gezondheid en consumentenbescherming. Bijdragen aan het vergemakkelijken van de
toepassing, normalisatie en validatie van ruimtetechnologie en -gegevens, met
name om de maatschappelijke uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. 3.3 Maatschappelijke uitdagingen (a)
Gezondheid, demografische verandering en welzijn Bijdragen aan gezondheid en
consumentenbescherming door middel van wetenschappelijke en technische
ondersteuning op gebieden zoals levensmiddelen, voeder, consumentenproducten,
milieu en gezondheid, gezondheidsgerelateerde diagnostiek en controle-activiteiten,
en voedsel en voeding. (b)
Voedselzekerheid, duurzame
landbouw en de bio-economie De ontwikkeling, uitvoering en controle van
Europees landbouw- en visserijbeleid steunen, onder andere op het gebied van voedselzekerheid
en -veiligheid en de ontwikkeling van een bio-economie door middel
van bijvoorbeeld gewasproductieprognoses, technische en sociaaleconomische
analyses en modellering. (c)
Continue, schone en efficiënte
energievoorziening De 20/20/20-klimaat- en -energiedoelstellingen
steunen door middel van onderzoek naar technologische en economische aspecten
van de energievoorziening, efficiëntie, koolstofarme technologieën, netwerken
voor het transport van energie/elektriciteit. (d)
Slim, groen en geïntegreerd
vervoer Het EU-beleid voor de duurzame, veilige en
zekere mobiliteit van personen en goederen steunen door middel van
laboratoriumonderzoeken, modellerings- en monitoringbenaderingen, waaronder
koolstofarme technologieën voor vervoer, zoals elektrificatie van het vervoer,
schone en efficiënte voertuigen en alternatieve brandstoffen en slimme
mobiliteitssystemen. (e)
Klimaatactie, hulpbronnenefficiëntie en
grondstoffen De sectoroverschrijdende uitdagingen van het duurzaam
beheer van natuurlijke hulpbronnen onderzoeken door middel van controle van
belangrijke milieuvariabelen en de ontwikkeling van een geïntegreerd
modelleringskader voor duurzaamheidsbeoordelingen. Hulpbronnenefficiëntie, vermindering van
emissies en de duurzame voorziening van grondstoffen
steunen door middel van geïntegreerde maatschappelijke, economische en
milieubeoordelingen van schone productieprocessen, technologieën, producten en
diensten. Doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid
van de Unie steunen door middel van onderzoek om een adequate voorziening van
essentiële hulpbronnen te helpen waarborgen met de nadruk op de controle van
parameters op het gebied van milieu en hulpbronnen, analyses op het gebied van
voedselveiligheid en ‑zekerheid en kennisoverdracht. (f)
Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen Bijdragen aan en toezien op de tenuitvoerlegging
van de Innovatie-Unie met macro-economische analyses van de impulsen en
barrières voor onderzoek en innovatie en de ontwikkeling van methodologieën,
scoreborden en indicatoren. De Europese onderzoeksruimte steunen door
toezicht op het functioneren ervan, door analyse van impulsen en barrières voor
een aantal kernelementen en door middel van onderzoeksnetwerken, opleiding,
openstelling van JRC-faciliteiten en ‑databanken voor gebruikers in
lidstaten, kandidaat-lidstaten en geassocieerde landen. Bijdragen tot de voornaamste doelstellingen van de
digitale agenda door kwalitatieve en kwantitatieve analyses van
economische en maatschappelijke aspecten (digitale economie, digitale
maatschappij, digitaal leven). De interne veiligheid en beveiliging
steunen door vaststelling en beoordeling van de kwetsbaarheden van kritische
infrastructuren als cruciale onderdelen van maatschappelijke functies en door
middel van een beoordeling van de operationele prestaties van technologieën met
betrekking tot de digitale identiteit. Mondiale
uitdagingen op het gebied van veiligheid waaronder opkomende of hybride
bedreigingen het hoofd bieden door middel van de ontwikkeling van geavanceerde
instrumenten voor datamining, analyse en crisisbeheersing. De capaciteit van de EU voor het beheersen van natuurrampen
en door mensen veroorzaakte rampen vergroten door het toezicht op
infrastructuren te verbeteren en door de ontwikkeling van mondiale
informatiesystemen voor vroegtijdige waarschuwing en risicobeheersing in
verband met meervoudige gevaren door middel van aardobservatiekaders op basis
van satellietsystemen. DEEL V
Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 1. Specifieke doelstelling De specifieke doelstelling is de integratie
van de kennisdriehoek onderzoek, innovatie en onderwijs te bevorderen om zo de
innovatiecapaciteit van de EU te versterken en maatschappelijke uitdagingen het
hoofd te kunnen bieden. Europa heeft te kampen met een aantal
structurele zwakheden wanneer het gaat om innovatiecapaciteit en het vermogen
om nieuwe diensten, producten en processen te leveren. Een
aantal belangrijke kwesties zijn het betrekkelijk zwakke vermogen van Europa om
talent aan te trekken en vast te houden, het onvoldoende benutten van bestaande
sterke punten op het gebied van onderzoek om economische of maatschappelijke
waarde te scheppen, het lage peil van ondernemingsactiviteiten, onvoldoende
middelen bij centra van excellentie om mondiaal te kunnen concurreren en een
buitensporige hoeveelheid barrières die samenwerking binnen de kennisdriehoek
hoger onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven op Europees niveau in de weg staan.
2. Achtergrond en de toegevoegde waarde van
de Unie Als Europa op internationale schaal wil
concurreren, moeten deze structurele zwakheden worden ondervangen. De hierboven genoemde elementen gelden voor alle lidstaten en gaan ten
koste van de innovatiecapaciteit van de EU als geheel. Het EIT zal deze kwesties aanpakken door
structurele veranderingen in het Europese innovatielandschap te bevorderen. Het zal dat doen door de integratie van hoger onderwijs, onderzoek en
innovatie van het hoogste niveau te stimuleren en zo een nieuw klimaat te
scheppen dat bevorderlijk is voor innovatie en door een nieuwe generatie
ondernemende mensen te helpen en te steunen. Hiermee draagt het EIT bij aan de
doelstellingen van Europa 2020 en met name aan de kerninitiatieven
Innovatie-Unie en Jeugd in beweging. Integratie van onderwijs en ondernemerschap
in onderzoek en innovatie Het specifieke kenmerk van het EIT is
onderwijs en ondernemerschap in onderzoek en innovatie te integreren als
koppelingen binnen één innovatieketen in de Unie en daarbuiten. Zakelijke logica en een resultaatgerichte
benadering Het EIT past via zijn KIG's een zakelijke logica
toe. Krachtig leiderschap is een randvoorwaarde: iedere
KIG wordt aangestuurd door een algemeen directeur. KIG-partners worden
vertegenwoordigd door afzonderlijke rechtspersonen om de besluitvorming te
stroomlijnen. KIG's moeten jaarlijks een ondernemingsplan overleggen, waaronder
een ambitieuze portefeuille met activiteiten variërend van onderwijs tot het
starten van een onderneming, met duidelijke doelstellingen en prestaties,
gericht op markteffect en maatschappelijk effect. De huidige regels inzake deelneming,
evaluatie en controle van de KIG's maken versnelde, zakelijke besluitvorming
mogelijk. Fragmentatie ondervangen door middel van
geïntegreerde partnerschappen voor de lange termijn De KIG's van het EIT zijn in hoge mate
geïntegreerde, nieuwe juridische ondernemingen die creatieve partners afkomstig
uit de industrie, het hoger onderwijs en onderzoeks- en technologische
instellingen samenbrengen die vermaard zijn om hun excellentie. KIG's stellen partners van wereldklasse in staat samen te komen in
nieuwe, grensoverschrijdende configuraties, bestaande middelen te optimaliseren
en toegang te bieden tot nieuwe zakelijke kansen via nieuwe waardeketens en
daarbij grootschaliger uitdagingen aan te gaan die grotere risico's met zich
meebrengen. De voornaamste waarde van Europa op het
gebied van innovatie, te weten het aanwezige talent, stimuleren Talent is een belangrijk aspect van innovatie. Het EIT koestert mensen en de interacties tussen mensen door
studenten, onderzoekers en ondernemers centraal te stellen in zijn
innovatiemodel. Het EIT zorgt voor een ondernemende en creatieve cultuur en
disciplineoverschrijdend onderwijs voor getalenteerde mensen via door het EIT
goedgekeurde master- en doctoraatsopleidingen met als doel een internationaal
erkend keurmerk van topkwaliteit gestalte te geven. Hiermee bevordert het EIT
de mobiliteit binnen de kennisdriehoek. 3. Grote lijnen van de activiteiten Het EIT opereert voornamelijk, maar niet
uitsluitend, via de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) op het gebied
van maatschappelijke uitdagingen die van groot belang zijn voor de gezamenlijke
toekomst van Europa. De KIG's hebben weliswaar een grote
mate van autonomie bij het opstellen van hun eigen strategieën en activiteiten,
maar een aantal innovatieve eigenschappen hebben alle KIG's gemeen. Bovendien
zal het EIT de effectiviteit vergroten door de ervaringen van de KIG's in de
hele EU beschikbaar te stellen en door actief een nieuwe cultuur van
kennisdeling te bevorderen. (a)
De overdracht en toepassing van hoger onderwijs,
onderzoeks- en innovatieactiviteiten voor de vorming van nieuwe bedrijven Het EIT stelt zich ten doel het
innovatiepotentieel van mensen en hun ideeën te ontplooien, ongeacht hun plaats
in de innovatieketen. Hiermee wil het EIT tevens iets doen
aan de 'Europese paradox' dat bestaand onderzoek van topniveau bij lange na
niet volledig wordt benut. Op deze manier helpt het EIT het ontstaan van nieuwe
ideeën op de markt. Vooral door middel van de KIG's en door ondernemerschap te
stimuleren zal het EIT nieuwe zakelijke kansen bieden in de vorm van nieuwe
ondernemingen en spin-offs maar ook binnen bestaande sectoren. (b)
Geavanceerd en
innovatiegestuurd onderzoek op terreinen van groot economisch en
maatschappelijk belang In zijn strategie en activiteiten wordt het EIT
gestuurd door een gerichtheid op maatschappelijke uitdagingen die zeer relevant
zijn voor onze toekomst, zoals de klimaatverandering en duurzame energie. Door belangrijke maatschappelijke uitdagingen op een omvattende wijze
aan te pakken bevordert het EIT inter- en multidisciplinaire benaderingen en
helpt het de onderzoeksinspanningen van de bij de KIG's betrokken partners
richting te geven. (c)
Ontwikkeling van
getalenteerde, competente en ondernemende mensen door middel van onderwijs en
opleiding Het EIT integreert onderwijs en opleiding volledig
in alle loopbaanfasen en ontwikkelt nieuwe en innovatieve leerplannen waarin
wordt ingespeeld op de behoefte aan nieuwe profielen die worden ingegeven door
complexe maatschappelijke en economische uitdagingen. Hiertoe
zal het EIT een sleutelrol spelen bij het bevorderen van de erkenning van
nieuwe graden en diploma's in de lidstaten. Het EIT speelt ook een belangrijke rol bij de
verfijning van het concept ondernemerschap door middel van educatieve programma's,
waarmee een praktijk van ondernemerschap in een kennisintensieve context wordt
gestimuleerd. Hierbij wordt voortgebouwd op innovatief
onderzoek en worden oplossingen met een grote maatschappelijke relevantie
geboden. (d)
Verspreiding van
beste praktijken en systemische kennisdeling Het EIT streeft ernaar nieuwe benaderingen van
innovatie te verkennen en een gemeenschappelijke cultuur van innovatie en
kennisoverdracht te ontwikkelen, onder andere door de diverse ervaringen van
zijn KIG's te delen via diverse verspreidingsmechanismen, zoals een platform
van belanghebbenden en een beurzenstelsel. (e)
Internationale dimensie Het EIT is zich bewust van de mondiale context
waarin het actief is en zal koppelingen met belangrijke internationale partners
tot stand helpen brengen. Door centra van excellentie via
de KIG's op te schalen en door nieuwe kansen op het gebied van onderwijs te
bevorderen, zal het trachten de aantrekkingskracht van Europa voor buitenlands
talent te vergroten. (f)
Het Europabrede effect vergroten
door middel van een innovatief financieringsmodel Het EIT zal een krachtige bijdrage leveren aan de
doelstellingen van Horizon 2020, met name door zich te buigen over
maatschappelijke uitdagingen met als doel een aanvulling te bieden op andere
initiatieven op dit terrein. Het zal nieuwe en
vereenvoudigde benaderingen van financiering en governance beproeven en zo een
pioniersfunctie vervullen binnen het Europese innovatielandschap. De
financieringsbenadering van het EIT steunt op een krachtig hefboomeffect,
waarbij zowel publieke als particuliere middelen worden gemobiliseerd. Bovendien
zullen er via de EIT-stichting volledig nieuwe instrumenten worden gehanteerd
voor gerichte steun aan afzonderlijke activiteiten. (g)
Regionale ontwikkeling
koppelen aan Europese kansen Via de KIG's en hun co-locatiecentra – knooppunten
van excellentie, waarin hoger onderwijs, onderzoeks- en zakenpartners in een
bepaalde geografische locatie samenkomen – wordt het EIT ook gekoppeld aan
regionaal beleid. Het zal vooral zorgen voor een betere
aansluiting tussen instellingen voor hoger onderwijs en regionale innovatie en
groei in de context van slimme regionale en nationale specialisatiestrategieën
en zal hiermee bijdragen aan de doelstellingen van het cohesiebeleid van de EU. Bijlage II
Specificatie van de begroting De indicatieve specificatie voor Horizon 2020
is als volgt (in miljoenen euro's): I Wetenschap op topniveau, waaronder: || 27818 1. De Europese Onderzoeksraad || 15008 2. Toekomst en opkomende technologieën || 3505 3. Marie Curie-acties inzake vaardigheden, opleiding en loopbaanontwikkeling || 6503 4. Europese onderzoeksinfrastructuren (waaronder e‑infrastructuren) || 2802 II Industrieel leiderschap, waaronder: || 20280 1. Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën* || 15580 waarvan 500 voor het EIT 2. Toegang tot risicokapitaal || 4000 3. Innovatie in het mkb || 700 III Maatschappelijke uitdagingen, waaronder: || 35888 1. Gezondheid, demografische veranderingen en welzijn || 9077 waarvan 292 voor het EIT 2. Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie || 4694 waarvan 150 voor het EIT 3. Veilige, schone en efficiënte energie || 6537 waarvan 210 voor het EIT 4. Slim, groen en geïntegreerd vervoer || 7690 waarvan 247 voor het EIT 5. Klimaatactie, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen || 3573 waarvan 115 voor het EIT 6. Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen || 4317 waarvan 138 voor het EIT Europees Instituut voor innovatie en technologie || 1542 + 1652*** Niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk centrum voor Onderzoek || 2212 TOTAAL || 87740 * onder andere 8975 miljoen euro voor
informatie- en communicatietechnologie (ICT), waarvan 1795 miljoen euro voor
fotonica en micro‑ en nano-elektronica, 4293 miljoen euro voor
nanotechnologie, geavanceerde materialen en geavanceerde fabricage en
verwerking, 575 miljoen euro voor biotechnologie en 1737 miljoen euro voor
ruimtevaart. Als gevolg daarvan wordt 6663 miljoen euro beschikbaar gesteld ter
ondersteuning van cruciale ontsluitende technologieën. ** Rond 1131 miljoen
euro van dit bedrag kan gaan naar de tenuitvoerlegging van projecten in het
kader van het strategisch energietechnologieplan (SET-plan). Ongeveer een derde daarvan kan naar het mkb
gaan. *** Het totale bedrag
zal beschikbaar worden gesteld via toewijzingen als bedoeld in artikel 6, lid 3. De tweede toewijzing van 1652 miljoen euro
wordt prorata verstrekt uit de middelen voor de specifieke doelstelling
‘Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën’, op
indicatieve basis en na de in artikel 26, lid 1, bedoelde evaluatie. FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstellingen
1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en)
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen
voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid met
het huidige meerjarig financieel kader 3.2.5. Bijdragen van derden
aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het
voorstel/initiatief Horizon
2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[40]
- 08
- Onderzoek en innovatie - 09
- Informatiemaatschappij en media - 02
- Ondernemingen en industrie - 05
- Landbouw - 32
- Energie - 06
- Mobiliteit en vervoer - 15
- Onderwijs en cultuur - 07
- Milieu- en klimaatmaatregelen - 10
- Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief ý Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een
proefproject/voorbereidende actie[41] ¨ Het
voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie 1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Horizon
2020 – Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) ('Horizon 2020')
zal bijdragen aan de Europe 2020-strategie, met inbegrip van de
totstandbrenging van de Europese Onderzoeksruimte (EOR), door slimme, duurzame
en inclusieve groei te stimuleren: -
slimme groei – ter ontwikkeling van een economie gebaseerd op kennis en
innovatie (waarmee het vlaggenschipinitiatief "Innovatie-Unie" wordt
uitgevoerd); -
duurzame groei – voor een groenere, meer concurrerende economie waarin
efficiënter met hulpbronnen wordt omgesprongen; -
inclusieve groei – voor een economie met veel werkgelegenheid en economische,
sociale en territoriale cohesie. 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteiten -
Deel I: Prioriteit 'Wetenschap op topniveau' -
Deel II: Prioriteit 'Industrieel leiderschap' -
Deel III: Prioriteit 'Maatschappelijke uitdagingen' - Deel
IV: Niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk
Centrum voor Onderzoek - Deel
V: 'Integratie van de kennisdriehoek' (Europees Instituut
voor innovatie en technologie) Betrokken ABM/ABB-activiteit(en) - 08
- Onderzoek en innovatie - 09
- Informatiemaatschappij en media - 02
- Ondernemingen en industrie - 05
- Landbouw - 32
- Energie - 06
- Mobiliteit en vervoer - 15
- Onderwijs en cultuur - 07
- Milieu- en klimaatmaatregelen - 10
- Gemeenschappelijk centrum voor Onderzoek 1.4.3. Verwachte resultaten en
gevolgen Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen. Naar
schatting zal Horizon 2020 tegen 2030 leiden tot een 0,92 procent hoger bbp, 1,37
procent meer uitvoer, 0,15 procent minder invoer, en 0,40 procent meer
werkgelegenheid. Lees
voor meer informatie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de
effectbeoordeling van Horizon 2020 ('EB') dat bij dit wetgevingsvoorstel hoort. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief
zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen In
onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van een beperkt aantal
belangrijke resultaat- en impactindicatoren voor de algemene en specifieke
doelstellingen van Horizon 2020. Er
zullen aanvullende indicatoren – waaronder nieuw ontwikkelde – worden gebruikt
om de verschillende soorten resultaten en effecten voor de verschillende
specifieke activiteiten te kunnen vastleggen. Algemene doelstelling: Bijdragen
tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en de voltooiing van de
Europese Onderzoeksruimte -
De O&O-doelstelling van Europa 2020 (3 % van het bbp) Momenteel: 2,01 % van het bbp (EU-27, 2009) Doel: 3 % van het bbp (2020) -
De innovatiekernindicator van Europa 2020 Momenteel: nieuwe benadering Doel: Aanzienlijk gewicht van snelgroeiende innoverende ondernemingen in de
economie Deel I: Prioriteit 'Wetenschap op topniveau' Specifieke doelstellingen * Europese
Onderzoeksraad (ERC) -
Aandeel publicaties van door de ERC gefinancierde projecten die behoren tot de 1 %
meest geciteerde Momenteel: 0,8 % (EU-publicaties van 2004 tot en met 2006, geciteerd tot 2008) Doel: 1,6 % (ERC-publicaties 2014 - 2020) -
Aantal institutionele en nationale/regionale beleidsmaatregelen geïnspireerd
door financiering door de ERC Momenteel: 20 (schatting 2007 - 2013) Doel: 100 (2014 - 2020) * Toekomstige en opkomende technologieën -
Publicaties in invloedrijke tijdschriften met collegiale toetsing Momenteel: nieuwe benadering Doel: 25 publicaties per 10 miljoen euro aan financiering (2014 - 2020) -
Octrooiaanvragen in toekomstige en opkomende technologieën
Momenteel: nieuwe benadering Doel: 1 octrooiaanvraag per 10 miljoen euro aan financiering (2014 -2020) * Marie
Curie-acties gericht op vaardigheden, opleidingen en loopbaanontwikkeling -
Grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van onderzoekers, met inbegrip van
promovendi Momenteel: 50.000, circa 20 % promovendi (2007 - 2013) Doel: 65.000, circa 40 % promovendi (2014 - 2020) * Europese
onderzoeksinfrastructuren (waaronder e-infrastructuren) -
Onderzoeksinfrastructuren die open worden gesteld voor alle onderzoekers in
Europa en daarbuiten met behulp van ondersteuning vanuit de EU Momenteel: 650 (2012) Doel: 1000 (2020) Deel II: Prioriteit 'Industrieel leiderschap' Specifieke doelstellingen * Leiderschap
op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën (ICT,
nanotechnologie, geavanceerde materialen, biotechnologie, geavanceerde
fabricage en ruimtevaart) -
Octrooiaanvragen in de verschillende ontsluitende en industriële technologieën Momenteel: nieuwe benadering Doel: 3 octrooiaanvragen per 10 miljoen euro aan financiering (2014 2020) -
Toegang tot risicokapitaal -
Totaal aan investeringen via financiering met vreemd vermogen en
durfkapitaalinvesteringen Momenteel: nieuwe benadering Doel: 100 miljoen euro totale investeringen per 10 miljoen euro bijdrage
van de Unie (2014-2020) *
Innovatie in het mkb -
Aandeel deelnemende mkb‑bedrijven die innovaties op de markt of binnen
het bedrijf introduceren (in de periode van het project plus drie jaar) Momenteel: nieuwe benadering Doel: 50 % Deel III: Prioriteit 'Maatschappelijke
uitdagingen' Specifieke doelstellingen Met
betrekking tot elke uitdaging wordt de vooruitgang afgemeten aan de hand van de
bijdrage die is geleverd aan de specifieke doelstellingen die nader zijn
uiteengezet in bijlage I van Horizon 2020, samen met beschrijvingen van de
concrete vooruitgang die nodig is voor het realiseren van de uitdagingen en
beleidsrelevante indicatoren: -
de gezondheid en het welbevinden van iedereen, gedurende het hele leven,
verbeteren; - voldoende toevoer van veilige
en hoogwaardige voedsel- en andere producten van biologische origine
veiligstellen, door productieve en qua gebruik van middelen efficiënte primaire
productiesystemen met aanverwante ecosysteemdiensten te ontwikkelen, naast
concurrerende en koolstofarme industrieën; -
de overgang maken naar een betrouwbaar, duurzaam en concurrerend
energiesysteem, tegen de achtergrond van steeds schaarser worden grondstoffen,
een toenemende energiebehoefte en klimaatverandering; -
Een Europees vervoerssysteem realiseren dat zuinig, milieuvriendelijk, veilig
en goed geïntegreerd is, en ten goed komt van de burger, de economie en de
samenleving; -
een economie tot stand brengen die zuinig omspringt met hulpbronnen,
klimaatveranderingsbestendig is en, met de beperkte natuurlijke hulpbronnen van
de planeet, beantwoordt aan de behoeften van een groeiende wereldbevolking; -
inclusieve, innoverende en veilige Europese samenlevingen bevorderen in een
wereld van ongekende transformaties en toenemende mondiale onderlinge
afhankelijkheden. Aanvullende
prestatie-indicatoren zijn: - Publicaties in invloedrijke
tijdschriften met collegiale toetsing op het gebied van de verschillende
maatschappelijke uitdagingen Momenteel: nieuwe benadering (voor KP7 (2007-2010), 8149 publicaties in totaal
– voorlopig cijfer) Doel: gemiddeld 20 publicaties per 10 miljoen euro aan financiering (2014 -
2020) -
Octrooiaanvragen op het gebied van de verschillende maatschappelijke uitdagingen Momenteel: 153 (KP7-samenwerkingsprogramma
2007-10, voorlopige cijfers) Doel: gemiddeld 2 octrooiaanvragen per 10 miljoen euro aan financiering (2014
- 2020) -
Aantal stukken wetgeving in de EU waarin wordt gerefereerd aan ondersteunde
activiteiten op het gebied van de verschillende maatschappelijke uitdagingen Momenteel: nieuwe benadering Doel: gemiddeld 1 per 10 miljoen euro aan financiering (2014 - 2020) Deel IV: Niet-nucleaire eigen acties van het
Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek Tijdig
geïntegreerde wetenschappelijke en technische ondersteuning bieden aan het
Europese proces van beleidsvorming -
Aantal instanties van tastbare specifieke effecten op Europees beleid ten
gevolge van technische en wetenschappelijke beleidsondersteuning door het
Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek Momenteel: 175 (2010) Doel: 230 (2020) -
Aantal aan collegiale toetsing onderhevig gestelde publicaties Momenteel: 430 (2010) Doel: 500 (2020) Deel V: 'Integratie van de
kennisdriehoek' (Europees Instituut voor innovatie en technologie) -
Organisaties van universiteiten, bedrijfsleven en de onderzoekswereld
geïntegreerd in kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) Momenteel: nieuwe benadering Doel: 540 (2020) -
Samenwerking binnen de kennisdriehoek, resulterend in de
ontwikkeling van innovatieve producten en processen Momenteel: nieuwe benadering Doel: 600 startende en spin-offbedrijven opgezet door
KIG-studenten/onderzoekers/hoogleraren;
6000 innovaties in bestaande bedrijven ontwikkeld door KIC KIG-studenten/onderzoekers/hoogleraren 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoeften waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien -
De bijdrage vanuit onderzoek en innovatie aan de oplossing van belangrijke
maatschappelijke uitdagingen vergroten. -
Het industriële concurrentievermogen van Europa vergroten door technologisch
leiderschap te bevorderen en goede ideeën te vermarkten. -
Europa's wetenschapsbasis versterken. -
De Europese onderzoeksruimte realiseren en de effectiviteit ervan vergroten (horizontale
doelstellingen). Lees
voor meer informatie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de
effectbeoordeling van Horizon 2020 ('EB') dat bij dit wetgevingsvoorstel hoort. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU Er
is duidelijk een goede reden voor interventie vanuit de EU om de in 1.5.1
geschetste problemen aan te pakken. Aan zichzelf
overgelaten zullen de markten geen Europees leiderschap binnen het nieuwe
techno-economische paradigma bewerkstelligen. Grootschalige openbare
interventie door middel van maatregelen aan zowel de vraag- als de aanbodkant
is nodig om de tekortkomingen van de markt te overwinnen die samenhangen met
systemische wijzigingen in fundamentele technologieën. De
lidstaten kunnen de vereiste interventies echter niet op eigen kracht plegen. Hun investeringen in onderzoek en innovatie zijn relatief gering,
versnipperd en inefficiënt – een cruciale belemmering bij technologische
paradigmaverschuivingen. Het is lastig voor de lidstaten om op eigen kracht de
technologische ontwikkeling in een voldoende breed spectrum aan technologieën
te versnellen, of het probleem van een gebrek aan transnationale coördinatie op
te lossen. Zoals
vermeld in het voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader, bevindt
de Unie zich in een uitstekende positie om waarde toe te voegen door
grootschalige investeringen in grensverleggend onderzoek, in gerichte O&O
en in de bijbehorende onderwijs en opleidingsprogramma’s en infrastructuren te
doen, die helpen onze prestaties op het gebied van op een bepaald thema
toegespitste O&O en ondersteunende technologieën te verbeteren – dit door
ondernemingen te ondersteunen onderzoeksresultaten te exploiteren en om te
zetten in commerciële producten, processen en diensten, en door de marktopname
van deze innovaties te stimuleren. Voor verschillende
grensoverschrijdende acties – betreffende de coördinatie van nationale
financiering van onderzoek, EU-brede concurrentie voor onderzoeksfinanciering,
mobiliteit en opleiding van onderzoekers, coördinatie van
onderzoeksinfrastructuren, transnationale onderzoeks- en innovatieprojecten in
samenwerkingsverband, en innovatieondersteuning – geldt dat ze voor maximale
efficiëntie en doeltreffendheid het best op Europees niveau kunnen worden
georganiseerd. Uit evaluaties blijkt overtuigend dat de onderzoeks- en
innovatieprogramma’s van de Unie ondersteuning bieden aan onderzoeks- en andere
activiteiten die van groot strategische belang zijn voor de deelnemers, en die
zonder de steun van de Unie eenvoudigweg niet zouden worden uitgevoerd. Kortom,
er is geen substituut voor ondersteuning op EU‑niveau. Ook
blijkt de Europese toegevoegde waarde van beleidsondersteunende activiteiten,
die het gevolg is van het bijeenbrengen van kennis en ervaring uit verschillende
richtingen, van de ondersteuning van vergelijkingen tussen landen van
instrumenten gericht op innovatiebeleid en ervaringen daarmee, en van de
mogelijkheid om beste praktijken uit een zo breed mogelijk gebied te
identificeren, bevorderen en testen. De
eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) bieden de
EU toegevoegde waarde, vanwege hun unieke Europese dimensie. De voordelen variëren van het tegemoetkomen aan de behoefte van de
Commissie aan interne toegang tot wetenschappelijk bewijs, onafhankelijk van
nationale en particuliere belangen, tot directe voordelen voor de burgers van
de EU door beleidsbijdragen die leiden tot betere omstandigheden op economisch,
milieu- en maatschappelijk gebied. Lees
voor meer informatie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de
effectbeoordeling van Horizon 2020 ('EB') dat bij dit wetgevingsvoorstel hoort. 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan Het
programma bouwt voort op de ervaring die in het verleden is opgedaan met
kaderprogramma's voor onderzoek en technologische demonstratie (KP), het
kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) en het Europees
Instituut voor innovatie en technologie (EIT). EU-programma’s
hebben de afgelopen decennia: -
met succes Europa's beste onderzoekers en instellingen bij onderzoek betrokken; -
grootschalige structurerende effecten geproduceerd, alsmede wetenschappelijke,
technologische en innovatieve effecten, micro-economische voordelen en
macro-economische, sociale en milieueffecten voor alle lidstaten. Naast
de successen zijn er ook belangrijke lessen te leren uit het verleden: -
onderzoek, innovatie en opleidingen moeten op een meer gecoördineerde wijze
worden aangepakt; -
onderzoekresultaten moeten beter verspreid en in nieuwe producten, processen en
diensten geïntegreerd worden; -
de interventielogica moet gerichter, concreter, gedetailleerder en
transparanter van opzet worden; -
de toegang tot het programma moet worden verbeterd en er moet meer aan worden
deelgenomen door startende bedrijven, kleine en middelgrote ondernemingen, de
industrie, minder presterende lidstaten en landen van buiten de EU; -
de monitoring en evaluatie van het programma moeten worden versterkt. In
de aanbevelingen voor eigen acties in recente evaluatieverslagen wordt o.a.
opgemerkt dat het JRC: -
meer integratie in het genereren van kennis in de Unie zou kunnen bevorderen; -
effectbeoordelingen en kosten-batenanalyse van specifieke werkzaamheden zou
kunnen invoeren; -
de samenwerking met het bedrijfsleven zou kunnen vergroten om de effecten ter
versterking van de concurrentiekracht van de Europese economie te vergroten. Lees
voor meer informatie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de
effectbeoordeling van Horizon 2020 ('EB') dat bij dit wetgevingsvoorstel hoort. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten In
het kader van de realisering van de Europa 2020-doelstellingen, komen
synergieën tot stand en ontwikkeling met andere EU-programma’s, zoals het
gemeenschappelijk strategisch kader voor economische, sociale en territoriale
samenhang, en met het programma voor concurrentievermogen en mkb-bedrijven. 1.6. Duur en financiële gevolgen ý Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
ý Voorstel/initiatief van kracht vanaf 1.1.2014 tot en met 31.12.2020 –
ý Financiële gevolgen van 2014 tot en met 2026 ¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvorm(en)[42] ý Gecentraliseerd rechtstreeks beheer door de Commissie ý Indirect gecentraliseerd beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan: –
ý uitvoerende agentschappen –
ý door de Gemeenschappen opgerichte organen[43] –
ý nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden
genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
de lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ý Gezamenlijk beheer
met internationale organisaties, met inbegrip van het Europees Ruimteagentschap Indien er meer dan één
beheersvorm wordt aangegeven, gaarne hieromtrent een nadere specificatie geven
in het gedeelte 'Opmerkingen' Opmerkingen: De Commissie is voornemens om een scala aan beheersvormen
te gebruiken om deze actie, voortbouwend op de beheersvormen die op grond van
de huidige financiële vooruitzichten worden toegepast, uit te voeren. Tot deze beheersvormen
behoren onder andere gecentraliseerd beheer en gezamenlijk beheer. Het
beheer wordt gedaan via de diensten van de Commissie, via de bestaande
uitvoerende agentschappen van de Commissie, waarvan de mandaten op evenwichtige
wijze worden vernieuwd en verlengd, en via andere geëxternaliseerde organen,
zoals entiteiten die krachtens de artikelen 187 (bijv. gemeenschappelijke
ondernemingen met (na beoordelingen) vernieuwde mandaten en nieuw op te zetten
gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van de uitvoering van bijv. het
deel over maatschappelijke uitdagingen) en 185 (door verscheidene lidstaten
gezamenlijk opgezette programma's, waarbij nationale publiekrechtelijke organen
of organen met een openbaredienstverleningstaak een rol zullen spelen) van het
Verdrag van Lissabon, alsmede via het Europees Instituut voor innovatie en
technologie en financiële instrumenten. Reeds
binnen de huidige financiële vooruitzichten geëxternaliseerde activiteiten
(bijv. grensverleggend onderzoek, Marie Curie-acties, mkb-acties, kennis- en
innovatiegemeenschappen) die worden voortgezet in Horizon 2020, zullen worden
uitgevoerd met behoud van de huidige vorm van externalisatie. Dit kan tot gevolg hebben dat de betreffende geëxternaliseerde organen
zich sterker specialiseren en dat hun beheer wordt vereenvoudigd. Er
wordt voorzien dat meer activiteiten van Horizon 2020 zullen worden geëxternaliseerd,
met name door gebruik te maken van bestaande uitvoerende agentschappen van de
Commissie, in zoverre dit verenigbaar is met de vereiste om kernvaardigheden op
beleidsgebied binnen de diensten van de Commissie te houden. De aangehouden externalisatiemiddelen om deze activiteiten uit te
voeren worden geselecteerd op basis van bewezen doeltreffendheid en de
doelmatigheid. Tegelijk moet het aantal aan de uitvoerende agentschappen van de
Commissie toegewezen personeelsleden toenemen naar rato van het deel van de
begroting bestemd voor de geëxternaliseerde activiteiten en gelet op de
verbintenis van de Commissie inzake personeelsformatie (een begroting voor
Europa 2020 COM(2001) 500). Waar
dat nuttig is, kan het Europees Ruimteagentschap worden betrokken in de
uitvoering van activiteiten van Horizon 2020 die met de ruimtevaart te maken
hebben. 2. BEHEERSMAATREGELEN Vereenvoudiging Horizon
2020 dient de belangstelling te wekken van de beste onderzoekers en de meest
innovatieve Europese ondernemingen. Dat kan uitsluitend
gerealiseerd worden door een programma met een zo klein mogelijke
administratieve belasting voor deelnemers op basis van adequate
financieringsvoorwaarden. Vereenvoudiging in Horizon 2020 behelst
derhalve drie overkoepelende doelstellingen: verlaging van de
administratieve kosten van de deelnemers; versnelling van alle processen rondom
de indiening van voorstellen en de verstrekking van subsidies en vermindering
van het financiële foutenpercentage. Bovendien zal vereenvoudiging van de op onderzoek
en innovatie gerichte financiering ook worden bereikt door de herziening van
het Financieel Reglement (bijv. geen rentedragende rekeningen voor
voorfinanciering, subsidiabiliteit van de BTW, beperking van de extrapolatie
van systematische fouten). Vereenvoudiging
in Horizon 2020 wordt langs verschillende dimensies gerealiseerd. Structurele
vereenvoudiging wordt bereikt door: -
integratie van alle financieringsinstrumenten die betrekking hebben op
onderzoek en innovatie (EIT, CIP, KP) in het Horizon 2020-kaderprogramma en het
bijbehorende specifieke programma; -
één specifiek programma ter uitvoering van Horizon 2020; -
één stel regels voor deelname voor alle componenten van Horizon 2020. Door
een ingrijpende vereenvoudiging van de financieringsregels wordt het
opstellen van voorstellen en het beheer van projecten gemakkelijker. Tegelijkertijd wordt hierdoor het percentage
financiële fouten teruggedrongen. Voorgesteld
wordt om de volgende opzet te hanteren: Belangrijkste financieringsmodel voor subsidies: –
een vereenvoudigde vergoeding
van de reële directe kosten, met een bredere acceptatie van het gangbare
boekhoudsysteem van begunstigden, met inbegrip van de subsidiabiliteit van
bepaalde belastingen en heffingen; –
de mogelijkheid om
personeelskosten per eenheid te gebruiken (gemiddelde personeelskosten) voor
begunstigden die deze methode doorgaans intern hanteren en voor kmo-eigenaren
zonder salaris; –
een vereenvoudiging van de
tijdregistratie door het gebruik van duidelijke en eenvoudige minimumvoorwaarden
in de regels voor deelname, meer in het bijzonder het afschaffen van de
tijdregistratie voor personeel dat uitsluitend aan het project van de Unie
werkt; –
één vast tarief voor
vergoedingen voor alle deelnemers in plaats van drie verschillende tarieven op
basis van het soort deelnemer; –
één vast tarief ter dekking van
de indirecte kosten, in plaats van vier methoden om als algemene regel die
indirecte te berekenen; –
voortzetting van het systeem van eenheidskosten en
vaste tarieven voor mobiliteits- en opleidingsacties (Marie Curie); –
een op resultaten gebaseerde
financiering met forfaitaire bedragen voor volledige projecten op specifieke
gebieden die bijna voldoen aan de aanvraagcriteria. Een herziene controlestrategie als beschreven in
punt 2.2.2, waardoor een nieuw evenwicht wordt gecreëerd tussen vertrouwen en controle, hetgeen de
administratieve belasting voor deelnemers verder zal reduceren. Naast de eenvoudigere regels en controlemaatregelen worden
alle procedures en processen voor de uitvoering van projecten
gerationaliseerd. Dat gebeurt onder
andere via gedetailleerde voorschriften voor de inhoud en vorm van voorstellen,
de processen om voorstellen in projecten om te zetten, de vereisten voor
verslaglegging en monitoring en de desbetreffede richtsnoerdocumenten en
ondersteunende diensten. Het gebruik van één gebruikersvriendelijk IT-platform,
op basis van het deelnemersportaal van het zevende kaderprogramma voor
onderzoek en ontwikkeling (2007 – 2013 / KP7), zal een grote bijdrage leveren
aan het terugdringen van de administratieve kosten voor de deelnemers. 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen In het kader van Horizon 2020 zal er een nieuw systeem
ontwikkeld worden voor de evaluatie van en het toezicht op de acties onder
contract. Dat systeem wordt gebaseerd
op een uitgebreide, tijdige en geharmoniseerde strategie met een sterke nadruk
op verwerkingscapaciteit, outputs, resultaten en effecten. Het zal ondersteund
worden door een adequaat gegevensarchief, deskundigen, een gerichte onderzoeksactiviteit
en een intensievere samenwerking tussen lidstaten en geassocieerde landen. De
resultaten zullen via een adequate verspreiding en rapportage geëxploiteerd
worden. Wat de eigen acties betreft, zal het JRC zijn monitoring blijven
verbeteren door een verdere aanpassing van de indicatoren voor het meten van de
output en de impact. In het systeem wordt informatie opgenomen over horizontale
onderwerpen zoals duurzaamheid en klimaatverandering. Klimaatgerelateerde
uitgaven worden berekend overeenkomstig het op Rio‑markers gebaseerde
volgsysteem. 2.2. Beheers- en controlesysteem Op onderzoeksgebied is er een foutenlimiet van 2% vastgesteld op het gebied van de rechtmatigheid en regelmatigheid. Zowel onder de begunstigden als bij de wetgevingsautoriteit overheerst sterk het gevoel dat de controlebelasting te groot geworden is. Dat brengt het risico met zich mee dat de attractiviteit van de onderzoeksprogramma’s van de Unie, met inbegrip van het Euratom-programma, afneemt, hetgeen een negatieve invloed zou kunnen hebben op het onderzoek en de innovatie in de Unie. De Europese Raad van 4 februari 2001 heeft in dit verband het volgende geconcludeerd: “Het is van vitaal belang dat de EU-instrumenten voor het stimuleren van O&O&I worden vereenvoudigd zodat zij gemakkelijker kunnen worden gebruikt door de beste wetenschappers en de meest innoverende ondernemingen; dit kan met name gebeuren door tussen de betrokken instellingen afspraken te maken over een nieuw evenwicht tussen vertrouwen en controle en tussen risico's nemen en risico’s mijden.” (zie EUCO 2/1/11 REV1, Brussel, 8 maart 2011) In zijn resolutie van 11 november 2010 (P7_TA(2010)0401) inzake het vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma’s voor onderzoek ondersteunt het Europees Parlement expliciet een groter risico op fouten bij onderzoeksfinancieringen en is het “bezorgd over het feit dat het huidige systeem en de huidige praktijk van het beheer van KP7 in excessieve mate op controle zijn gericht, en daardoor leiden tot verspilling van middelen, een lagere participatiegraad en minder aantrekkelijke onderzoeklandschappen”. Daarnaast merkt het Parlement “met bezorgdheid op dat het huidige beheersysteem van ‘zero risk tolerance’ eerder lijkt te leiden tot het vermijden van risico's dan tot het beheer van risico's.” De grote stijging van het aantal audits en de daarop volgende extrapolatie van gegevens heeft ook tot een golf aan klachten uit de onderzoekswereld geleid (bijvoorbeeld via het initiatief van de ‘Trust Researchers’[44] met tot nu toe 13 800 handtekeningen). Er bestaat derhalve overeenstemming tussen de belanghebbenden en de instellingen dat de huidige aanpak herzien moet worden. Bovendien zijn er ook nog andere doelstellingen en belangen die in overweging genomen moeten worden, met name het succes van het onderzoeksbeleid, het internationale concurrentievermogen en wetenschappelijk onderzoek van topkwaliteit. Tegelijkertijd bestaat er een duidelijk behoefte aan een efficiënt en effectief beheer van de begroting waarbij fraude en verspilling voorkomen moeten worden. Dit zijn gemeenschappelijke uitdagingen voor het ‘Horizon 2020’-programma. Het blijft de uiteindelijke doelstelling van de Commissie om tot een resterend foutenpercentage van minder dan 2% te komen van de totale kosten die gedurende de looptijd van een programma worden gemaakt. Daartoe heeft zij een aantal vereenvoudigingsmaatregelen ingevoerd. Doelstellingen als de attractiviteit en het succes van het Europese onderzoeksbeleid, het internationaal concurrentievermogen, en het excelleren in wetenschappelijk onderzoek en met name de kosten van de controles (zie punt 2.2.2), moeten echter ook in overweging worden genomen. Deze elementen tegen elkaar afwegend wordt voorgesteld dat de directoraten-generaal van de Commissie die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de onderzoeks- en innovatiebegroting een kosteneffectief intern controlesysteem opzetten dat redelijke zekerheid geeft dat het foutenrisico zich in de loop van de meerjarige uitgavenperiode op jaarbasis tussen de 2 en 5% beweegt, met als einddoel tot een resterend foutenpercentage te komen dat zo dicht mogelijk bij 2% blijft bij de sluiting van de meerjarige programma’s, wanneer rekening is gehouden met het financiële effect van alle audits en corrigerende en herstelmaatregelen. 2.2.1. Interne controlekader Het interne controlekader voor subsidies is gebaseerd op : - de tenuitvoerlegging van de interne controlenormen
van de Commissie; - procedures voor het selecteren van de beste
projecten en het omzetten ervan in juridische instrumenten; - project- en contractbeheer gedurende de gehele
projectcyclus; - ex-antecontroles van alle declaraties (met inbegrip
van het opvragen van auditcertificaten) en op een ex-antecertificering van
methoden voor de kostenberekening; - ex-postaudits van een steekproef van declaraties; en
- een wetenschappelijke evaluatie. Wat de eigen acties betreft, worden er financiële
procedures gebruikt met ex-antecontroles voor de inkoop en met ex-postcontroles
na afloop van projecten. De risico’s
worden jaarlijks beoordeeld en de voortgang bij de uitvoering van de
werkzaamheden en het aanwenden van de verstrekte middelen worden periodiek
gecontroleerd op basis van vooraf gedefinieerde doelstellingen en indicatoren. 2.2.2. Kosten en baten van de controles
De
kosten van het interne controlesysteem voor de directoraten-generaal belast met
de tenuitvoerlegging van de begroting voor onderzoek en innovatie worden
geschat op 267 miljoen euro per jaar (gebaseerd op de exercitie van 2009 over
het toegestane foutenrisico). Daarnaast legt het een
aanzienlijke belasting op de begunstigden en de diensten van de Commissie. 43% van de totale kosten die de diensten van de Commissie
voor controles maken (exclusief de kosten van de begunstigden) hebben
betrekking op de fase van het projectbeheer, 18% op de selectie van voorstellen
en 16% op de contractonderhandelingen.
De kosten voor ex-postaudits en de daaruit voortvloeiende tenuitvoerlegging
bedragen 23% (61 miljoen euro) van het totaal. Ondanks deze aanzienlijke controle-inspanningen is de
gestelde doelstelling niet helemaal gerealiseerd. Het geraamde ‘resterende ’ foutenpercentage voor KP6
bedraagt nog steeds meer dan 2% (rekening houdend met alle invorderingen en
correcties die doorgevoerd zijn of nog doorgevoerd moeten worden). Het huidige
foutenpercentage van de door het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie
uitgevoerde audits in het kader van KP7 is circa 5%. Hoewel dit percentage zal
afnemen als gevolg van het effect van de audits en het enigszins vertekend is
vanwege de nadruk bij de audits op begunstigden die nog niet eerder zijn
gecontroleerd, is het onwaarschijnlijk dat het resterende foutenpercentage van 2%
gehaald zal worden. Het foutenpercentage zoals dat door de Europese Rekenkamer
is vastgesteld, is van een vergelijkbare omvang. 2.2.3. Verwachte niveau van
niet-overeenstemming Het uitgangspunt wordt gevormd door de status quo gebaseerd
op de tot nu toe uitgevoerde audits in het kader van KP7. Het voorlopige representatieve foutenpercentage bedraagt
bijna 5% (voor het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie). Het merendeel
van de geconstateerde fouten is een gevolg van het feit dat het huidige
financieringssysteem voor onderzoeken gebaseerd is op de vergoeding van de
feitelijke kosten van het onderzoeksproject zoals die door de deelnemers worden
gedeclareerd. Dit leidt tot een behoorlijk complexe situatie met betrekking tot
het beoordelen van de subsidiabele kosten. Uit een analyse van de foutenpercentages van de tot nu toe
door het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie uitgevoerde audits in
verband met KP7 blijkt dat: - circa 27% (qua aantal) en 35% (qua bedrag) verband houdt
met fouten in het declareren van personeelskosten. Regelmatig terugkerende problemen zijn het in rekening
brengen van gemiddelde of gebudgetteerde kosten (in plaats van feitelijke
kosten), het niet bijhouden van een adequate registratie van de tijd die aan
het programma is besteed en het declareren van niet-subsidiabele items; - circa 40% (qua aantal) en 37% (qua bedrag) verband houdt
met andere directe kosten (niet personeelsgerelateerd). Regelmatig terugkerende problemen zijn het in rekening
brengen van de btw, het ontbreken van een duidelijke koppeling met het project,
het niet overleggen van facturen of andere betalingsbewijzen, een foutieve
berekening van afschrijvingen (door bijvoorbeeld de volledige kosten van
apparatuur in rekening te brengen en niet het bedrag aan afschrijvingen) en het
uitbesteden van werkzaamheden zonder voorafgaande toestemming of zonder de eerbiediging
van de ‘waar voor je geld’-regeling; - circa 33% (qua aantal) en 28% (qua bedrag) verband houdt
met indirecte kosten. Hierbij gelden
dezelfde risico’s als voor de personeelskosten, met een extra risico van een
onnauwkeurige of oneerlijke toewijzing van overheadkosten aan EU‑projecten. In een aantal gevallen worden de indirecte kosten als een
vast percentage van de directe kosten vastgesteld, hetgeen betekent dat de
fouten bij de indirecte kosten evenredig zijn aan de fouten bij de directe
kosten. In ‘Horizon 2020’ wordt een aanzienlijk aantal belangrijke
vereenvoudigingsmaatregelen doorgevoerd (zie hierboven onder punt 2) die tot
een lager foutenpercentage in alle categorieën zullen leiden. Uit de raadpleging van de belanghebbenden en de
instellingen over een verdere vereenvoudiging en uit de effectbeoordeling van
Horizon 2020, blijkt echter duidelijk dat de voortzetting van een
vergoedingsmodel op basis van de feitelijke kosten als voorkeursoptie wordt
aangemerkt. Door een systematisch gebruik van financiering op basis van
outputs, vaste tarieven of forfaitaire betalingen zou de interesse en deelname
van begunstigden namelijk in gevaar kunnen komen. Het vasthouden aan een
systeem dat gebaseerd is op de vergoeding van feitelijke kosten betekent echter
wel dat er zich fouten zullen blijven voordoen. Uit een analyse van de geconstateerde fouten tijdens KP7-audits
blijkt dat 25-35% ervan met de voorgestelde vereenvoudigingsmaatregelen
voorkomen had kunnen worden. De
verwachting is dan ook dat het foutenpercentage met 1,5% zal dalen, van bijna 5%
tot circa 3,5%, een waarde die door de Commissie in haar mededeling wordt
aangemerkt als een goed evenwicht tussen de administratieve kosten van de
controles en het risico op fouten. Met betrekking tot de onderzoekskosten in het kader van
Horizon 2020, is de Commissie dan ook van mening dat een foutenrisico op
jaarbasis tussen de 2 en 5% een realistische doelstelling is, gelet op de
kosten van controles, de voorgestelde vereenvoudigingsmaatregelen om de
complexiteit van de regels te verminderen en het inherente risico dat verbonden
is aan de terugbetalingskosten van het onderzoekproject. Het uiteindelijk
beoogde resterende foutenpercentage bij de sluiting van de programma’s, nadat
rekening is gehouden met het financiële effect van alle audits en corrigerende
en herstelmaatregelen, is te komen tot een niveau dat zo dicht mogelijk bij 2%
blijft. Bij de ex-postauditstrategie voor uitgaven uit hoofde van
Horizon 2020 wordt rekening gehouden met dit streefcijfer. De uiteindelijke raming wordt gebaseerd op de financiële
audit van één representatieve uitgavensteekproef voor het gehele programma
aangevuld met een steekproef die is samengesteld op basis van
risico-overwegingen. Het totale aantal ex-postaudits wordt beperkt tot het
maximum dat strikt noodzakelijk is om dit streefcijfer en de strategie te
realiseren. Het
bestuur van de werkzaamheden ten behoeve van ex-postaudits zorgt ervoor dat de
controlelast voor de deelnemers minimaal is. Als
leidraad gaat de Commissie ervan uit dat maximaal 7% van de deelnemers aan
Horizon 2020 over de gehele programmaperiode aan een controle onderworpen
zullen worden. Uit ervaringen in het verleden
blijkt dat de uitgaven die aan een controle worden onderworpen aanzienlijk
hoger zouden zijn. De ex-postauditstrategie met betrekking tot de
rechtmatigheid en regelmatigheid wordt aangevuld met een uitgebreidere
wetenschappelijke evaluatie en met de anti-fraudestrategie (zie hierna onder
punt 2.3). Dit scenario is gebaseerd op de veronderstelling dat de
vereenvoudigingsmaatregelen tijdens het besluitvormingsproces niet ingrijpend
gewijzigd zullen worden. NB: dit gedeelte
heeft uitsluitend betrekking op de procedure voor subsidiebeheer; voor
administratieve en operationele uitgaven die verband houden met activiteiten in
het kader van overheidsopdrachten, wordt als aanvaardbaar foutenpercentage een
maximum van 2% gehanteerd. 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden De directoraten-generaal die verantwoordelijk zijn voor het
uitvoeren van onderzoeksprogramma's zijn vastbesloten om fraude in alle fasen
van het subsidiebeheerproces te bestrijden. Zij hebben anti-fraudestrategieën ontwikkeld en zij
brengen deze inmiddels in praktijk, met inbegrip van een groter gebruik van
inlichtingen (met name via geavanceerde IT-instrumenten) en opleidingen en
voorlichting voor medewerkers. Er zijn daarnaast sancties vastgesteld als
afschrikmiddel tegen fraude in combinatie met adequate strafmaatregelen indien
er niettemin fraude wordt geconstateerd. De betreffende activiteiten worden in
de toekomst voortgezet. De voorstellen voor Horizon 2020 zijn onderworpen aan
fraudegevoeligheidstests en aan een beoordeling van de effecten ervan. In het
algemeen zouden de voorgestelde maatregelen een positief effect op de
fraudebestrijding moeten hebben, met name door de grote nadruk op
risicogerelateerde audits en een uitgebreidere wetenschappelijke evaluatie en
controle. In dit verband moet benadrukt worden dat de omvang van de
geconstateerde fraude bijzonder laag is ten opzichte van de totale uitgaven. Niettemin blijven de directoraten-generaal van de
Commissie die belast zijn met de uitvoering van de onderzoeksbegroting
onverminderd veel waarde hechten aan de fraudebestrijding. De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen
dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties,
de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve
maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden
beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden
worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde
bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende,
evenredige en afschrikkende sancties. De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer
hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te
voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde
van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan
overeenkomstig de procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96
controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de
financiering betrokken economische subjecten uitvoeren om vast te stellen of er
sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met
een subsidieovereenkomst of –besluit of een contract betreffende financiering
door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Onverminderd de eerste en de tweede alinea verlenen de uit
deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en
internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en –besluiten en contracten
de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke
audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het meerjarig
financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven (Niet van toepassing) In volgorde van de
rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving ……………………...……….] || GK/NGK ([45]) || van EVA-landen[46] || van kandidaat-lidstaten[47] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || [XX.YY.YY.YY] || GK/ NGK || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel
kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving 1 - Slimme en inclusieve groei] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || Administratieve uitgaven Onderzoek onder contract XX 01 05 01 Uitgaven voor onderzoekspersoneel XX 01 05 02 Extern personeel voor onderzoek XX 01 05 03 Andere beheersuitgaven voor onderzoek Eigen onderzoek 10 01 05 01 Uitgaven voor onderzoekspersoneel 10 01 05 02 Extern personeel voor onderzoek 10 01 05 03 Andere beheersuitgaven voor onderzoek 10 01 05 04 Andere uitgaven voor onderzoeksinfrastructuren[48] || NGK || JA || JA || JA || JA || Huishoudelijke uitgaven XX 02 01 01 Horizontale acties Wetenschap op topniveau 08 02 02 01 Europese Onderzoeksraad 15 02 02 00 Marie Curie‑acties inzake vaardigheden, opleiding en loopbaanontwikkeling 08 02 02 02 Europese onderzoeksinfrastructuur (inclusief e‑infrastructuren) 09 02 02 01 Europese onderzoeksinfrastructuur (inclusief e‑infrastructuren) 08 02 02 03 Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën 09 02 02 02 Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën Industrieel leiderschap 08 02 03 01 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën 09 02 03 00 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën 02 02 02 01 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën 08 02 03 02 Toegang tot risicokapitaal 02 02 02 02 Toegang tot risicokapitaal 08 02 03 03 Innovatie in het mkb 02 02 02 03 Innovatie in het mkb Maatschappelijke uitdagingen 08 02 04 01 Gezondheidszorg, demografische veranderingen en welzijn 08 02 04 02 Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie 05 02 01 00 Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie 08 02 04 03 Veilige, schone en efficiënte energie 32 02 02 00 Veilige, schone en efficiënte energie 08 02 04 04 Slim, groen en geïntegreerd vervoer 06 02 02 00 Slim, groen en geïntegreerd vervoer 08 02 04 05 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiënti en grondstoffen 07 02 02 00 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiënti en grondstoffen 02 02 03 01 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiënti en grondstoffen 08 02 04 06 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen 02 02 03 02 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen 09 02 04 00 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen 15 02 03 00 Europees Instituut voor innovatie en technologie 10 02 01 00 Niet-nucleaire acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) || GK || JA || JA || JA || JA 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarig financieel kader: || Nummer || [Omschrijving 1 - Slimme en inclusieve groei] DG's: Onderzoek en inovatie/ Informatiemaatschappij en media/Onderwijs en cultuur/Ondernemingen en industrie/Energie/Mobiliteit en vervoer/Landbouw en plattelandsontwikkeling/JRC eigen onderzoek/Milieu || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || ≥2021 || TOTAAL Beleidskredieten || Horizontale acties XX 02 01 01 || Vastleggingen || (1a) || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || Betalingen || (2a) || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || 08 02 02 01 Europese Onderzoeksraad || Vastleggingen || (1b) || 1640,417 || 1753,575 || 1879,819 || 2009,349 || 2144,525 || 2284,826 || 2427,130 || || 14139,641 Betalingen || (2b) || 204,154 || 1055,485 || 1335,717 || 1661,563 || 1868,955 || 2063,161 || 2199,449 || 3751,158 || 14139,641 08 02 02 02 Europese onderzoeksinfrastructuur (inclusief e‑infrastructuren) || Vastleggingen || (1c) || 199,794 || 211,723 || 225,177 || 238,964 || 253,364 || 268,311 || 283,451 || || 1680,784 Betalingen || (2c) || 24,865 || 128,015 || 161,107 || 199,448 || 223,066 || 244,699 || 259,212 || 440,372 || 1680,784 08 02 02 03 Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën** 09 02 02 02 Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën** || Vastleggingen || (1d) || 283,318 || 300,310 || 320,217 || 469,448 || 606,917 || 642,722 || 678,989 || || 3301,921 Betalingen || (2d) || 48,847 || 251,487 || 316,496 || 391,819 || 438,217 || 480,715 || 509,225 || 865,115 || 3301,921 08 02 03 01 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën || Vastleggingen || (1e) || 545,193 || 577,744 || 614,457 || 652,078 || 691,372 || 732,159 || 773,472 || || 4586,474 Betalingen || (2e) || 67,851 || 349,323 || 439,624 || 544,249 || 608,697 || 667,728 || 707,329 || 1201,673 || 4586,474 08 02 03 02 Toegang tot risicokapitaal** 02 02 02 02 Toegang tot risicokapitaal** || Vastleggingen || (1f) || 447,955 || 474,700 || 504,865 || 535,776 || 568,062 || 601,574 || 635,520 || || 3768,450 Betalingen || (2f) || 447,955 || 474,700 || 504,865 || 535,776 || 568,062 || 601,574 || 635,520 || 0 || 3768,450 08 02 03 03 Innovatie in mkb** 02 02 02 03 Innovatie in mkb** || Vastleggingen || (1g) || 78,373 || 83,053 || 88,330 || 93,738 || 99,387 || 105,250 || 111,189 || || 659,320 Betalingen || (2g) || 9,754 || 50,216 || 63,197 || 78,238 || 87,502 || 95,988 || 101,681 || 172,744 || 659,320 08 02 04 01 Gezondheidszorg, demografische veranderingen en welzijn || Vastleggingen || (1h) || 1030,952 || 1051,848 || 1073,128 || 950,146 || 1398,959 || 1481,491 || 1565,088 || || 8551,612 Betalingen || (2h) || 126,578 || 651,675 || 820,134 || 1015,317 || 1135,546 || 1245,671 || 1319,549 || 2237,142 || 8551,612 08 02 04 02 Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie** 05 02 01 00 Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie** || Vastleggingen || (1i) || 525,695 || 557,082 || 592,481 || 628,757 || 666,645 || 705,974 || 745,810 || || 4422,444 Betalingen || (2i) || 65,424 || 336,830 || 423,901 || 524,785 || 586,927 || 643,848 || 682,032 || 1158,697 || 4422,444 08 02 04 03 Veilige, schone en efficiënte energie** 32 02 02 00 Veilige, schone en efficiënte energie** || Vastleggingen || (1j) || 732,073 || 775,781 || 825,079 || 875,596 || 928,359 || 983,126 || 1038,601 || || 6158,614 Betalingen || (2j) || 91,108 || 469,063 || 590,317 || 730,805 || 817,344 || 896,610 || 949,786 || 1613,580 || 6158,614 08 02 04 04 Slim, groen en geïntegreerd vervoer** 06 02 02 00 Slim, groen en geïntegreerd vervoer** || Vastleggingen || (1k) || 861,218 || 912,637 || 970,631 || 1030,059 || 1092,129 || 1156,559 || 1221,820 || || 7245,052 Betalingen || (2k) || 107,180 || 551,811 || 694,454 || 859,727 || 961,532 || 1054,781 || 1117,337 || 1898,231 || 7245,052 08 02 04 05 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen** 02 02 03 01 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen** 07 02 02 00 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen** || Vastleggingen || (1l) || 400,096 || 423,983 || 450,925 || 478,534 || 507,370 || 537,302 || 567,620 || || 3365,830 Betalingen || (2l) || 49,793 || 256,354 || 322,622 || 399,403 || 446,698 || 490,019 || 519,081 || 881,860 || 3365,830 08 02 04 06 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen** 09 02 04 00 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen** 02 02 03 02 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen** || Vastleggingen || (1m) || 483,533 || 512,402 || 544,963 || 578,329 || 613,179 || 649,353 || 685,994 || || 4067,754 Betalingen || (2m) || 60,177 || 309,815 || 389,903 || 482,696 || 539,855 || 592,210 || 627,332 || 1065,767 || 4067,754 09 02 02 01 Europese onderzoeksinfrastructuur (inclusief e‑infrastructuren) || Vastleggingen || (1n) || 113,951 || 120,755 || 128,428 || 136,291 || 144,504 || 153,029 || 161,664 || || 958,622 Betalingen || (2n) || 14,181 || 73,012 || 91,886 || 113,754 || 127,224 || 139,562 || 147,839 || 251,163 || 958,622 09 02 03 00 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën || Vastleggingen || (1o) || 1005,176 || 1065,189 || 1132,878 || 1202,241 || 1274,686 || 1349,886 || 1426,056 || || 8456,112 Betalingen || (2o) || 125,096 || 644,049 || 810,537 || 1003,436 || 1122,258 || 1231,095 || 1304,108 || 2215,533 || 8456,112 02 02 02 01 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën || Vastleggingen || (1p) || 194,477 || 206,088 || 219,184 || 232,604 || 246,620 || 261,169 || 275,907 || || 1636,048 Betalingen || (2p) || 24,203 || 124,608 || 156,819 || 194,140 || 217,129 || 238,186 || 252,313 || 428,651 || 1636,048 15 02 02 00 Marie Curie‑acties inzake vaardigheden, opleiding en loopbaanontwikkeling || Vastleggingen || (1q) || 728,274 || 771,756 || 820,798 || 871,052 || 923,542 || 978,025 || 1033,212 || || 6126,659 Betalingen || (2q) || 90,635 || 466,629 || 587,254 || 727,013 || 813,103 || 891,958 || 944,858 || 1605,208 || 6126,659 15 02 03 00 Europees Instituut voor innovatie en technologie* || Vastleggingen || (1r) || 267,498 || 324,047 || 389,375 || 472,279 || [497,465]* || [554,83]* || [599,78]* || || 1453,199 Betalingen || (2r) || 232,723 || 281,921 || 338,756 || 410,883 || 188,916 + [243,863]* || [482,704]* || [521,806]* || [403,684]* || 1453,199 10 02 01 00 Niet-nucleaire acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) || Vastleggingen || (1s) || 32,459 || 33,108 || 33,771 || 34,445 || 35,134 || 35,838 || 36,554 || || 241,311 Betalingen || (2s) || 12,325 || 27,672 || 31,582 || 33,891 || 34,568 || 35,261 || 35,965 || 30,048 || 241,311 * Een aanvullend bedrag van 1652,07 miljoen
euro wordt voor de jaren 2018-2020 prorata verstrekt uit de middelen voor
‘Maatschappelijke uitdagingen’ en ‘Leiderschap op het gebied van ontsluitende
en industriële technologieën’, op indicatieve basis en na de in artikel 26, lid
1, bedoelde evaluatie. ** De verdeling tussen DG’s is in dit stadium
nog niet bepaald. || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || ≥2021 || TOTAAL TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 9570,455 || 10155,782 || 10814,513 || 11489,691 || 12194,753 || 12926,590 || 13668,077 || || 80819,860 Betalingen || (5) || 1802,849 || 6502,665 || 8079,171 || 9906,943 || 10785,6 || 11613,07 || 12312,62 || 19816,94 || 80819,860 TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || XX 01 05 01 Uitgaven voor onderzoekspersoneel* || (6a) || 226,187 || 230,711 || 235,325 || 240,031 || 244,832 || 249,729 || 254,723 || || 1681,538 XX 01 05 02 Extern personeel voor onderzoek* || (6b) || 169,252 || 232,572 || 258,456 || 289,571 || 316,454 || 341,909 || 376,531 || || 1984,745 XX 01 05 03 Andere beheersuitgaven voor onderzoek* || (6c) || 138,404 || 162,149 || 172,823 || 185,361 || 196,450 || 207,073 || 220,939 || || 1283,199 10 01 05 01 Uitgaven voor onderzoekspersoneel || (6d) || 151,686 || 156,996 || 162,490 || 168,178 || 174,064 || 180,156 || 186,461 || || 1180,031 10 01 05 02 Extern personeel voor onderzoek || (6e) || 34,280 || 35,052 || 35,840 || 36,647 || 37,471 || 38,314 || 39,176 || || 256,781 10 01 05 03 Andere beheersuitgaven voor onderzoek || (6f) || 65,312 || 66,618 || 67,950 || 69,309 || 70,695 || 72,109 || 73,551 || || 485,545 10 01 05 04 Andere uitgaven voor onderzoeksinfrastructuren || (6g) || 6,551 || 6,682 || 6,816 || 6,952 || 7,091 || 7,233 || 7,378 || || 48,703 TOTAAL administratieve kredieten || 6 || 791,672 || 890,780 || 939,700 || 996,049 || 1047,057 || 1096,523 || 1158,759 || || 6920,542 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 1 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 10362,127 || 11046,561 || 11754,214 || 12485,739 || 13241,811 || 14023,113 || 14826,837 || || 87740,402 Betalingen || =5+ 6 || 2383,229 || 7221,855 || 8818,966 || 10664,002 || 11835,992 || 12920,485 || 13694,775 || 20201,100 || 87740,402 * Deze cijfers zijn gebaseerd op een nagenoeg volledig
gebruik van de in de rechtsgrondslag toegestane maximale administratieve
uitgaven. Zij worden hier ter illustratie gegeven als aantal personeelsleden
die met deze bedragen in dienst kunnen worden genomen. Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor
meerdere rubrieken: TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Betalingen || (5) || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarig financieel kader (Referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Betalingen || =5+ 6 || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 5 || "Administratieve uitgaven" in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL DG: <…….> || Personele middelen || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Overige administratieve uitgaven || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt TOTAAL DG <….> || Kredieten || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Jaar ≥ 2021 || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 10362,127 || 11046,561 || 11754,214 || 12485,739 || 13241,811 || 14023,113 || 14826,837 || || 87740,402 Betalingen || 2383,229 || 7221,855 || 8818,966 || 10664,002 || 11835,992 || 12920,485 || 13694,775 || 20201,100 || 87740,402 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op 3
decimalen) Geef doelstellingen en outputs aan ò || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL || AANTAL Type output[49] || Gemiddelde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[50] Wetenschap op topniveau || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 Wetenschap op topniveau || || 2965,755 || || 3158,119 || || 3374,440 || || 3725,105 || || 4072,852 || || 4326,913 || || 4584,446 || || 26207,628 || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 Industrieel leiderschap || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 Industrieel leiderschap || || 2271,175 || || 2406,774 || || 2559,714 || || 2716,437 || || 2880,127 || || 3050,036 || || 3222,143 || || 19106,407 || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3 Maatschappelijke uitdagingen || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 Maatschappelijke uitdagingen || || 4033,565 || || 4233,731 || || 4457,207 || || 4541,423 || || 5206,640 || || 5513,803 || || 5824,934 || || 33811,304 || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 4 Niet-nucleaire acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 Niet-nucleaire acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) || || 32,459 || || 33,108 || || 33,771 || || 34,445 || || 35,134 || || 35,838 || || 36,554 || || 241,311 || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 5 "Integratie van de kennisdriehoek" (Europees Instituut voor innovatie en technologie) || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 5 "Integratie van de kennisdriehoek" (Europees Instituut voor innovatie en technologie) || || 267,5 || || 324,050 || || 389,380 || || 472,280 || || [497,46] || || [554,832] || || [599,777] || || 1453,199 || || || || || || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN || || 9570,455 || || 10155,782 || || 10814,513 || || 11489,691 || || 12194,753 || || 12926,590 || || 13668,077 || || 80819,860 || 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: in miljoenen euro's
(tot op 3 decimalen) || Jaar 2014 [51] || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Personele middelen || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Overige administratieve uitgaven || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Buiten RUBRIEK 5[52] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen* || 581,406 || 655,330 || 692,112 || 734,426 || 772,821 || 810,108 || 856,892 || 5103,095 Andere administratieve uitgaven* || 210,266 || 235,449 || 247,589 || 261,622 || 274,237 || 286,415 || 301,868 || 1817,447 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 791,672 || 890,779 || 939,701 || 996,048 || 1047,058 || 1096,523 || 1158,760 || 6920,545 TOTAAL** || 791,672 || 890,779 || 939,701 || 996,048 || 1047,058 || 1096,523 || 1158,760 || 6920,545 * Deze cijfers zijn gebaseerd op een nagenoeg
volledig gebruik van de in de rechtsgrondslag toegestane maximale
administratieve uitgaven. Zij worden hier ter illustratie gegeven als aantal
personeelsleden die met deze bedragen in dienst kunnen worden genomen. ** Deze cijfers kunnen aangepast worden ten gevolge
van de beoogde externalisatieprocedure. 3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || || XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 100 || 100 || 100 || 100 || 100 || 100 || 100 || XX 01 01 02 (Delegaties) || || || || || || || || XX 01 05 01 (Onderzoek onder contract)** || 1681 || 1681 || 1681 || 1681 || 1681 || 1681 || 1681 || 10 01 05 01 (Eigen onderzoek) || 1390 || 1390 || 1390 || 1390 || 1390 || 1390 || 1390 || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[53] || || XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || || || XX 01 02 02 (AC, INT, JED, LA en GND in de delegaties) || || || || || || || || XX 01 04 jj[54] || - in hoofdkwartier[55] || || || || || || || || - delegaties || || || || || || || || XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek onder contract)* || 867 || 867 || 867 || 867 || 867 || 867 || 867 || 10 01 05 02 (AC, INT, GND – Eigen onderzoek) || 593 || 593 || 593 || 593 || 593 || 593 || 593 || Andere begrotingsonderdelen (specificeer) || || || || || || || || TOTAAL || 4631 || 4631 || 4631 || 4631 || 4631 || 4631 || 4631 * Deze cijfers
kunnen aangepast worden ten gevolge van de beoogde externalisatieprocedure. ** De werkbelasting
die overeenstemt met de tenuitvoerlegging van EIT en Innovatie wordt geraamd op
ongeveer 100 posten in het formatieplan voor de Commissie. XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Het totale aantal ambtenaren en tijdelijke functionarissen zal worden gebruikt om bij te dragen aan de doelstellingen van Horizon 2020 tijdens het hele proces, van het opstellen van het werkprogramma tot de uiteindelijke verspreiding van de resultaten in de periode 2014-2020. Daarmee wordt voorzien in alle behoeften van de diverse beheersmethoden als aangegeven in punt 1.7 van LFS. Extern personeel || Het totale aantal externe medewerkers zal worden gebruikt om ambtenaren en tijdelijke functionarissen bij te staan om bij te dragen aan de doelstellingen van Horizon 2020 tijdens het hele proces, van het opstellen van het werkprogramma tot de uiteindelijke verspreiding van de resultaten in de periode 2014-2020. Daarmee wordt voorzien in alle behoeften van de diverse beheersmethoden als aangegeven in punt 1.7 van LFS. 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarig financieel kader –
þ Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarig
financieel kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarig financieel kader Niet
van toepassing. . –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument
of herziening van het meerjarig financieel kader[56]. Niet van toepassing. . 3.2.5. Bijdragen van derden aan de
financiering –
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal Medefinancieringsbron || Met het programma geassocieerde derde landen || TOTAAL medegefinancierde kredieten* || pm * Bilaterale associatieovereenkomsten zijn nog
niet vastgesteld en daarom zullen zij in een later stadium worden toegevoegd. 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten –
þ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: –
¨ voor de eigen middelen –
þ voor de diverse ontvangsten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[57]* Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 Post 6011 Post 6012 Post 6013 Post 6031 || || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm * Bilaterale associatieovereenkomsten zijn nog
niet vastgesteld en daarom zullen zij in een later stadium worden toegevoegd. Voor de diverse
ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. 02 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 05 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 06 03 01 Kredieten afkomstig
van de bijdragen van derden 07 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 08 04 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 09 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 10 02 02 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 15 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 32 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. Bepaalde
geassocieerde staten dragen mogelijk bij in extra financiering van het
kaderprogramma via associatieovereenkomsten. De
berekeningsmethode wordt overeengekomen in deze associatieovereenkomsten en is
niet noodzakelijkerwijs dezelfde in alle overeenkomsten. De berekeningen zijn
doorgaans gebaseerd op het bbp van de geassocieerde staat vergeleken met het
bbp van de lidstaten waarbij dit percentage op de algehele goedgekeurde
begroting is toegepast. [1] COM(2011) 500 definitief. [2] PB C , , blz. . [3] PB C , , blz. . [4] COM(2010) 2020. [5] P7 TA(2011)0401. [6] P7 TA(2011)0236. [7] P7 TA(2011)0256. [8] P7 TA(2011)0401. [9] CEOR 1210/11. [10] CvdR 67/2011. [11] EESC 1163/2011. [12] COM(2011) 48. [13] COM(2011) 500. [14] C(2005) 576 definitief van 11.3.2005. [15] PB L 124 van 30.5.2003, blz. 36. [16] COM(2008) 394. [17] PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1. [18] PB L 97 van 9.4.2008, blz. 1. [19] PB L [] van [], blz. [] [20] PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2. [21] ESFRI Strategy Report on Research Infrastructure — Roadmap
2010. [22] COM(2009) 512. [23] COM(2010) 245. [24] COM(2011) 112 definitief. [25] COM(2011) 152. [26] COM(2011) 0112. [27] COM(2011) 112. [28] COM(2009) 519. [29] Het vierde evaluatieverslag van de IPCC, 2007, (www.ipcc.ch). [30] COM(2011) 112. [31] COM(2009) 147. [32] COM(2011) 25. [33] COM(2009) 400. [34] COM(2007) 575 definitief. [35] RICHTLIJN 2008/56/EG. [36] COM(2010) 245. [37] COM(2010) 491 definitief. [38] Innovatie-Unie Scorebord 2010. [39] COM(2011) 274 definitief. [40] ABM: activiteitsgestuurd
beheer (Activity-Based Management) – ABB: activiteitsgestuurde begroting
(Activity-Based Budgeting). [41] In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het
Financieel Reglement. [42] Nadere gegevens over de
beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op
BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [43] In de zin van artikel 185 van het Financieel
Reglement. [44] http://www.trust-researchers.eu/ [45] GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste
kredieten. [46] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [47] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [48] Het JRC vraagt om een nieuw
begrotingsonderdeel voor investeringen in infrastructuur. De meeste
faciliteiten van het JRC dateren uit de jaren zestig en zeventig zijn en
beantwoorden niet meer aan de huidige stand van de techniek. Bijgevolg zijn nieuwe voorzieningen en een
verbetering van de bestaande infrastructuur nodig om het meerjarig
werkprogramma van het JRC met inachtneming van de veiligheids- en beveiligingsnormen
van de EU en van de EU/20/20/20-milieudoelstellingen. Het
JRC heeft zijn “infrastructuurontwikkelingsplan 2014 – 2020" opgesteld, waarin de investeringsbehoeften tot 2020 zijn
aangegeven voor alle vestigingen van het JRC die tot uitdrukking komen in het
nieuwe begrotingsonderdeel. [49] Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten
(bijvoorbeeld aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km
aangelegde wegen, enz.). [50] Zoals beschreven in punt 1.4.2 "Specifieke
doelstelling(en)…". [51] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [52] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen
onderzoek. [53] AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); INT=
Intérimaire (uitzendkracht); JED= "Jeune Expert en Délégation" (jonge
deskundige in delegatie); LA = plaatselijk functionaris; END= gedetacheerd
nationaal deskundige. [54] Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten
(vroegere "BA"-onderdelen). [55] Vooral voor Structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF). [56] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel
Akkoord. [57] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en
suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 %
aan inningskosten.