This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0650
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on Union guidelines for the development of the Trans-European Transport Network
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende EU-richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet.
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende EU-richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet.
/* COM/2011/0650 definitief - 2011/0294 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende EU-richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet. /* COM/2011/0650 definitief - 2011/0294 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Achtergrond en doelstellingen Sinds het midden van de jaren 1980 vormt het
beleid inzake het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) het beleidskader voor
de ontwikkeling van infrastructuur voor een vlotte werking van de interne markt
en voor de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang en
bereikbaarheid van de hele EU. In 1992 werd in het Verdrag van Maastricht een
specifieke rechtsgrondslag voor trans-Europese netwerken opgenomen en in 1994 is
tijdens de Europese Raad van Essen een lijst van 14 grote projecten aangenomen. In 1996 keurden het Europees Parlement en de
Raad de eerste richtsnoeren met betrekking tot het TEN-T-beleid en de
infrastructuurplanning[1].
In 2004 werden de richtsnoeren ingrijpend gewijzigd, rekening houdend met de
uitbreiding van de Europese Unie en de verwachte ontwikkelingen van de verkeersstromen[2]. Voorts
werd de lijst met 14 prioritaire projecten uitgebreid. Er werden verschillende financiële en
niet-financiële instrumenten gecreëerd om de tenuitvoerlegging van de projecten
te vereenvoudigen. Dit zijn de verordening inzake financiële bijstand voor
TEN-projecten[3],
het Cohesiefonds, het Europees fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en
leningen van de Europese Investeringsbank, in combinatie met
coördinatie-initiatieven van de Commissie. Ter wille van de duidelijkheid hebben het
Europees Parlement en de Raad in 2010 Besluit nr. 661/2010/EU, een herschikking
van de TEN-T-richtsnoeren[4],
aangenomen. Tot op heden is de vervoersinfrastructuur
binnen de Europese Unie goed ontwikkeld. Toch is ze nog steeds zowel
geografisch als tussen en binnen vervoerswijzen erg gefragmenteerd. Het
hoofddoel van deze nieuwe richtsnoeren, die Besluit 661/2010/EU zullen
vervangen, is een uitgebreid en geïntegreerd trans-Europees vervoersnetwerk tot
stand te brengen dat alle lidstaten en regio's bestrijkt en de basis vormt voor
een evenwichtige ontwikkeling van alle vervoerswijzen zodat hun respectieve
voordelen beter worden benut en tegelijkertijd de meerwaarde van het netwerk
voor Europa maximaal wordt vergroot. In het licht van de uitdagingen voor het TEN-T-beleid,
die ook in het Witboek "Stappenplan voor een interne Europese
vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem"[5]
("het Witboek") worden uiteengezet, wordt in deze richtsnoeren een
langetermijnstrategie voor het TEN-T-beleid tot 2030/2050 ontwikkeld. 1.2. Behandelde vraagstukken Op Europees niveau moeten vijf grote problemen
worden aangepakt: Ten eerste vormen
ontbrekende schakels, met name op grensoverschrijdende trajecten, een groot
obstakel voor het vrije verkeer van goederen en personen binnen en tussen
lidstaten en naburige landen. Ten tweede bestaat er nog steeds een
aanzienlijk ongelijkheid wat betreft de kwaliteit en beschikbaarheid van
infrastructuur tussen en binnen de lidstaten (knelpunten). Vooral de
oost-westverbindingen moeten worden verbeterd door nieuwe
vervoersinfrastructuur aan te leggen en/of bestaande infrastructuur te
onderhouden, te herstellen of te verbeteren. Ten derde is de
vervoersinfrastructuur tussen de verschillende vervoerswijzen gefragmenteerd.
Heel wat Europese goederenterminals, stations, binnenhavens, zeehavens,
luchthavens en stedelijke knooppunten zijn immers niet afgestemd op multimodale
verbindingen. Aangezien deze knooppunten onvoldoende op multimodaal vervoer
zijn afgestemd, worden het potentieel van multimodaal vervoer en het potentieel
ervan om knelpunten in de infrastructuur weg te werken en ontbrekende schakels
te overbruggen onvoldoende benut. Ten vierde moeten
investeringen in vervoersinfrastructuur tegen 2050 bijdragen tot een reductie
van de uitstoot van broeikasgassen door vervoer met 60 %. Tot slot hanteren
de lidstaten nog altijd verschillende operationele regels en eisen, in het
bijzonder op het gebied van interoperabiliteit, zodat het aantal hindernissen
en knelpunten in de vervoersinfrastructuur alleen maar toeneemt. 1.3. Werkterreinen Dit voorstel heeft tot doel een volledig TEN-T
tot stand te brengen en te ontwikkelen dat bestaat uit infrastructuur voor
vervoer over spoorwegen, binnenwateren, wegen, vervoer over zee en door de
lucht, dat de vlotte werking van de interne markt bevordert en de economische
en sociale cohesie versterkt. Om deze doelstellingen te bereiken, bestaat
het eerste werkterrein uit "conceptuele plannen". Op basis van de
resultaten van een openbare raadpleging van belanghebbenden, kwam de Commissie
tot het besluit dat het TEN-T het best tot stand wordt gebracht via een aanpak
met twee lagen: een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk. Het uitgebreide netwerk vormt de basislaag van
het TEN-T. Het bestaat uit alle bestaande en geplande infrastructuur die aan de
eisen van de richtsnoeren voldoet. Het uitgebreide netwerk moet uiterlijk op 31
december 2050 operationeel zijn. Het kernnetwerk overlapt met het uitgebreide
netwerk en bestaat uit de strategisch belangrijkste delen. Het vormt de
ruggengraat van het multimodale mobiliteitsnetwerk en beperkt zich tot die
delen van het TEN-T met de grootste toegevoegde waarde voor Europa:
grensoverschrijdende ontbrekende schakels, belangrijke knelpunten en
multimodale knooppunten. Het kernnetwerk moet uiterlijk op 31 december 2030
operationeel zijn. Het tweede werkterrein heeft betrekking op de
uitvoeringsinstrumenten. De Commissie heeft het concept van corridors van het
kernnetwerk ontwikkeld, rekening houdend met de corridors voor goederenvervoer
per spoor[6].
Deze corridors vormen een kaderinstrument voor de gecoördineerde realisatie van
het kernnetwerk. Wat de reikwijdte betreft, moeten de corridors in het
kernnetwerk in principe drie vervoerswijzen omvatten en minstens drie lidstaten
doorkruisen. Zo mogelijk moeten ze ook een verbinding met een zeehaven tot
stand brengen. Wat de activiteiten betreft, zullen de kernnetwerkcorridors een
platform aanreiken voor capaciteitsbeheer, investeringen, de bouw en
coördinatie van multimodale overslaginstallaties, en de invoering van
interoperabele verkeersbeheersystemen. 1.4. Consistentie met andere
beleidsdomeinen en doelstellingen van de EU Het voorstel past
binnen het beleid dat de Commissie in het Witboek aankondigde. Het wordt
uitdrukkelijk vermeld als onderdeel van maatregel 34 betreffende het
kernnetwerk van strategische Europese infrastructuur[7]. Deze richtsnoeren
volgen met name de in het Witboek uiteengezette strategie: grote belemmeringen en
knelpunten op belangrijke infrastructuurverbindingen wegwerken. Het is de
bedoeling om een interne Europese vervoersruimte tot stand te brengen met
betere vervoersdiensten en een volledig geïntegreerd vervoersnetwerk. Op die
manier worden de verschillende vervoerswijzen met elkaar verbonden en wordt een
ingrijpende verschuiving teweeggebracht in de verkeerspatronen voor passagiers
en goederen. Die verschuiving is noodzakelijk om de uitstoot van broeikasgassen
door het vervoer tegen 2050 met 60 % te verlagen. Zonder een
aangepast netwerk en een slimmer gebruik daarvan is een grondige bijsturing van
het vervoerssysteem niet haalbaar. Infrastructuurplanning en -ontwikkeling zijn
essentieel om een duurzaam vervoerssysteem tot stand te brengen. Door de invoering
van intelligente vervoerssystemen te ondersteunen draagt het voorstel ook bij
tot het behalen van de beleidsdoelstellingen die zijn geformuleerd in de
mededeling van de Commissie "Een digitale agenda voor Europa"[8]. Het is
ook een van de maatregelen van de "Single Market Act", dat in april
2011[9] door de
Commissie werd voorgesteld, aangezien de netwerken de ruggengraat van de
interne markt vormen en een belangrijke rol vervullen om het vlotte en
efficiënte verkeer van goederen en diensten te bevorderen. Voorts werd de
bevordering van duurzaam vervoer erkend als een van de manieren om een van de
drie belangrijkste prioriteiten te verwezenlijken van de Europa 2020-strategie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei die op 3 maart 2010[10] door de
Commissie is aangenomen, namelijk duurzame groei, door cruciale knelpunten weg
te werken, met name op grensoverschrijdende trajecten en intermodale
knooppunten (steden, havens, logistieke platforms). Bovendien
versterkt het voorstel niet alleen de economische en sociale cohesie, maar ook
de territoriale cohesie op het Europese grondgebied. Dat is een van de
doelstellingen van de EU. 2. RESULTATEN VAN RAADPLEGING VAN BETROKKEN
PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN 2.1. Raadpleging van betrokken
partijen De Commissie heeft van februari 2009 tot juni
2010 een grootschalige en intensieve openbare raadpleging van belanghebbenden
gehouden. De Commissie
opende de raadplegingsprocedure met de goedkeuring van een Groenboek. Daarmee heeft zij het debat geopend over de
belangrijkste uitdagingen en doelstellingen voor het TEN-T-beleid en mogelijke
manieren om ze te verwezenlijken[11]. Op basis van de
bijdragen van de belanghebbenden stelde de Commissie zes groepen van
deskundigen samen, die tussen november 2009 en april 2010 een aantal
belangrijke aspecten van de toekomstige TEN-T-ontwikkeling[12]
analyseerden. De aanbevelingen van de groepen
van deskundigen zijn in een werkdocument van de Commissie opgenomen dat op 4
mei 2010[13]
voor openbare raadpleging is voorgesteld. De Commissie
ontving meer dan 530 reacties op deze openbare raadplegingen. De grote meerderheid van deelnemers steunde de
optie van een nieuwe TEN-T-planning met twee lagen, met een uitgebreid netwerk
als basislaag en een kernnetwerk dat uit de strategisch gezien belangrijkste
delen van het TEN-T bestaat. In oktober 2009 en
juni 2010 werd in Napels en Zaragoza respectievelijk een ministeriële
conferentie en een conferentie voor belanghebbenden georganiseerd. In februari 2011
stelde de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement een werkdocument van
de diensten van de Commissie[14]
voor waarin de methodologie en de plannings- en tenuitvoerleggingsscenario's
verder werden uitwerkt. 2.2. Bijeenbrengen en benutten van
deskundigheid Naast de openbare raadpleging van
belanghebbenden stond de Commissie voortdurend in contact met de lidstaten via
het bij Beschikking nr. 1692/96/EG ingestelde comité voor de controle op de
richtsnoeren en de uitwisseling van informatie. Via dit comité, dat sinds 2010
maandelijks bijeenkomt, werden de lidstaten op de hoogte gehouden over de
voortgang en inhoud van het herzieningsproces. Verder organiseerden de diensten van de
Commissie verschillende rondes van bilaterale en multilaterale bijeenkomsten
met de lidstaten om de ontwikkeling van het uitgebreide netwerk grondig te
bespreken en de belangrijkste kenmerken van het kernnetwerk voor te stellen. Via aparte bijeenkomsten, tijdens conferenties
en via de EU-coördinatoren tijdens bijeenkomsten over hun respectieve
prioritaire projecten, werden contacten gelegd met afzonderlijke belanghebbende
partijen. 2.3. Effectbeoordeling In de effectbeoordeling worden vier specifieke
doelstellingen geformuleerd om het probleem van een gefragmenteerd netwerk aan
te pakken. Met het oog op een
betere coördinatie in de EU-planning is de eerste specifieke doelstelling: –
een coherente en transparante aanpak ontwikkelen om
de meerwaarde van het TEN‑T voor de EU maximaal te vergroten door
verschillende aspecten van een gefragmenteerd netwerk aan te pakken op het vlak
van ontbrekende schakels, multimodaliteit en passende verbindingen naar
buurlanden en derde landen, en om een correcte geografische dekking te
garanderen. Met het oog op een
gezonde bestuursstructuur voor de realisatie van een optimaal netwerk
zijn de andere drie specifieke doelstellingen: –
de tenuitvoerlegging van Europese normen
voor beheersystemen aanmoedigen en aansturen op de ontwikkeling van
geharmoniseerde gebruiksregels voor TEN-T-projecten van algemeen belang. Het is
niet de bedoeling om nieuwe specifieke normen en regels op te leggen, maar wel
om de efficiënte toepassing en tenuitvoerlegging van reeds bestaande
gemeenschappelijke Europese normen te verzekeren; –
de samenwerking tussen lidstaten bevorderen, zodat
de investeringen, timing, keuze van routes, milieubeoordelingen en
kosten-batenanalyses voor projecten van gemeenschappelijk belang kunnen worden
gecoördineerd; –
ervoor zorgen dat een optimaal netwerk een
doorslaggevend element is bij de toekenning van Europese financiering, zodat de
aandacht kan gaan naar grensoverschrijdende trajecten, ontbrekende schakels en
knelpunten. Daaruit vloeiden
twee beleidsopties voort: –
optie 1: een combinatie van een grotendeels op het
huidige beleid gebaseerde planning, met bepaalde verbeteringen op grond van de
opgedane ervaring, en met een beter gecoördineerde tenuitvoerlegging; –
optie 2: een combinatie van een betere coördinatie
van de planning, door vaststelling van een optimale strategische
"kern" van het TEN-T, met eveneens een beter gecoördineerde tenuitvoerlegging. Elke optie houdt
een aanzienlijke verbetering in ten opzichte van het aanvankelijke beleid,
zowel in termen van efficiënte tenuitvoerlegging als in termen van economische
en sociale gevolgen en milieueffecten. Gezien de betere coördinatie van zowel
de planning als tenuitvoerlegging zou optie 2 over het algemeen een groter
positief effect hebben. 2.4. Methodologie voor de
ontwikkeling van het kernnetwerk Het in dit
voorstel bedoelde kernnetwerk is het resultaat van een gemeenschappelijk
overeengekomen methodologie. Het werd ontwikkeld op basis van de volgende
methodologie in twee stappen[15].
Als eerste stap werden
de primaire knooppunten geselecteerd: –
stedelijke primaire knooppunten, met inbegrip van
de hoofdsteden van alle lidstaten, alle MEGA-steden volgens ESPON en alle
andere grote verstedelijkte gebieden of agglomeraties, met inbegrip van hun
volledige relevante multimodale infrastructuur indien die deel uitmaakt van het
uitgebreide netwerk; in totaal werden 82 stedelijke knooppunten geselecteerd en
in de bijlage bij deze richtsnoeren opgenomen; de havens en luchthavens die
rechtstreeks tot het stedelijke knooppunt behoren, maken deel uit van het
kernnetwerk; –
buiten deze primaire stedelijke knooppunten, havens
die een zekere volumedrempel overschrijden of aan bepaalde geografische
criteria voldoen; in totaal werden 82 havens in de bijlage bij deze
richtsnoeren opgenomen; –
de meest relevante grensovergangen: één per
vervoerswijze tussen elke lidstaat en elk buurland; in totaal werden 46
grensovergangen in de bijlage bij deze richtsnoeren opgenomen. De tweede stap
bestond erin deze primaire knooppunten via multimodale verbindingen (weg,
spoor, binnenwateren) met elkaar te verbinden met oog voor de beschikbaarheid
en haalbaarheid, rekening houdend met de doelmatigheid en efficiëntie en bij
voorkeur via de bestaande infrastructuur. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1. Samenvatting van de
voorgestelde maatregelen Besluit nr. 661/2010/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende uniale richtsnoeren voor de
ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet wordt ingetrokken en vervangen
door dit voorstel voor een verordening. Het voorstel bevat de volgende hoofdelementen: –
het TEN-T wordt stapsgewijs ontwikkeld via een
aanpak met twee lagen, bestaande uit een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk; –
het uitgebreide netwerk moet uiterlijk op 31
december 2050 operationeel zijn, terwijl het kernnetwerk prioritair tegen 31
december 2030 moet worden gerealiseerd; –
de richtsnoeren vormen het kader voor de selectie
van projecten van algemeen belang. Deze projecten dragen bij tot de
ontwikkeling en totstandbrenging van het TEN-T door de bouw, het onderhoud, de
modernisering en verbetering van infrastructuur, door maatregelen om bij het
gebruik van de infrastructuur efficiënt om te springen met hulpbronnen en door
duurzame en efficiënte goederenvervoersdiensten mogelijk te maken; –
met het oog op samenwerking met derde landen en
buurlanden[16]
kan de Europese Unie projecten van gemeenschappelijk belang stimuleren; –
het uitgebreide netwerk wordt bepaald door: –
kaarten, –
infrastructuurcomponenten, –
infrastructuurvereisten; –
prioriteiten bij de ondersteuning van projecten van
gemeenschappelijk belang; –
goederenterminals, stations, binnenhavens,
zeehavens en luchthavens verbinden verschillende vervoerswijzen met het oog op
een multimodaal vervoersnet; –
stedelijke knooppunten vormen sleutelelementen in
het uitgebreide netwerk als verbindingspunten tussen de verschillende
vervoersinfrastructuren; –
de richtsnoeren voorzien in specifieke eisen voor
het kernnetwerk, bovenop de eisen voor het uitgebreide netwerk, bijvoorbeeld de
beschikbaarheid van alternatieve brandstoffen. De Commissie zal de vorderingen
bij de uitvoering van het kernnetwerk volgen en beoordelen; –
corridors van het kernnetwerk zijn een instrument
voor de realisatie van dat kernnetwerk. Zij moeten op intermodale integratie en
interoperabiliteit zijn gestoeld en tot een gecoördineerde ontwikkeling en dito
beheer leiden; –
de Europese coördinatoren zullen de gecoördineerde
uitvoering van de corridors faciliteren in samenwerking met corridorplatforms
die door de betrokken lidstaten moeten worden opgericht; –
elk corridorplatform werkt als beheerstructuur een
meerjarig ontwikkelingsplan uit, met inbegrip van investerings- en
tenuitvoerleggingsplannen. Op basis van deze informatie zal de Commissie voor
elke corridor uitvoeringshandelingen (besluiten) aannemen; –
het voorstel vergt een regelmatige herziening van
de bijlagen door middel van gedelegeerde handelingen om de kaarten van het
uitgebreide netwerk bij te werken. Het voorziet ook in een herziening van het
kernnetwerk tegen 2023. 3.2. Rechtsgrondslag De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel
172 VWEU. 3.3. Subsidiariteitsbeginsel De gecoördineerde
ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnetwerk ter ondersteuning van de
vervoersstromen binnen de interne Europese markt en van de economische, sociale
en territoriale cohesie binnen Europa vergt maatregelen op Europees niveau,
aangezien dergelijke maatregelen niet afzonderlijk door de lidstaten kunnen
worden genomen. Dit is in het bijzonder het geval voor grensoverschrijdende
trajecten. 3.4. Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en valt binnen het actiekader op
het gebied van het trans-Europese vervoersnetwerk, als bepaald in artikel 170
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De door dit
voorstel beoogde actie is expliciet beperkt tot de Europese dimensie van
vervoersinfrastructuurnetwerken. 3.5. Keuze van het
rechtsinstrument De huidige TEN-T-richtsnoeren
werden als een besluit van het Europees Parlement en de Raad voorgesteld en
aangenomen. Dit besluit is in het bijzonder tot de lidstaten gericht, waardoor
de richtsnoeren in hun geheel voor alle lidstaten bindend zijn. Hoewel de
lidstaten vanouds de belangrijkste actoren waren voor de ontwikkeling en het
beheer van vervoersinfrastructuur, lijkt de praktijk uit te wijzen dat deze situatie
geleidelijk verandert. Regionale en lokale autoriteiten,
infrastructuurbeheerders, vervoerders en andere openbare en particuliere
entiteiten spelen tegenwoordig ook een belangrijke rol bij de ontwikkeling van
infrastructuur. Aangezien er naast
de lidstaten steeds meer actoren betrokken worden bij de planning, ontwikkeling
en exploitatie van het TEN-T, is het belangrijk dat de richtsnoeren voor
iedereen bindend zijn. Daarom opteert de Commissie voor een verordening als
rechtsinstrument voor dit voorstel. Bovendien moet
worden opgemerkt dat het voorstel is bedoeld voor de hele periode tot 2050. Het
is bijgevolg moeilijk te voorspellen welke categorieën van actoren in die
periode betrokken zullen worden bij projecten voor de verwezenlijking van het TEN-T. 3.6. Europese
Economische Ruimte De voorgestelde maatregel betreft een
onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet bijgevolg worden
uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTINGS Het voorstel brengt geen bijkomende kosten
voor de EU-begroting met zich mee. 5. CONNECTING EUROPE FACILITY In het kader van
de mededeling over het meerjarig financieel kader 2014-2020 heeft de Commissie
de invoering van een nieuw instrument op Europees niveau aangekondigd, namelijk
de Connecting Europe Facility[17],
waarmee Europa's prioritaire infrastructuur voor vervoer, energie en digitale
breedband zal worden gefinancierd. De faciliteit voorziet in steun voor
infrastructuur met een Europese en internemarktdimensie en is gericht op
prioritaire netwerken die tegen 2020 tot stand gebracht moeten zijn en
infrastructuur waarvoor Europese maatregelen het meest gerechtvaardigd zijn. De
faciliteit zal beschikken over één fonds van 50 miljard euro voor de periode
2014-2020, waarvan 31,7 miljard euro in vervoer wordt geïnvesteerd. Daarvan is
10 miljard euro bestemd voor verwante investeringen in vervoersinfrastructuur
in lidstaten die in aanmerking komen voor bijstand in het kader van het
Cohesiefonds. In de mededeling wordt er tevens op gewezen dat infrastructuurprojecten
van Europees belang die via buurlanden en pretoetredingslanden lopen, in de
toekomst via de nieuwe Connecting Europe Facility[18] moeten
worden gecoördineerd en geconsolideerd. In deze
richtsnoeren zijn, in samenhang met de Connecting Europe Facility, de
prioriteiten voor de Europese financiering van vervoersinfrastructuur
vastgesteld. 6. VEREENVOUDIGING Het voorstel draagt bij tot de vereenvoudiging
van de bestaande regels. Dankzij de nieuwe aanpak op basis van corridors en de oprichting
van corridorplatforms kan de projectvoorbereiding worden gestroomlijnd. 2011/0294 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende EU-richtsnoeren voor de
ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet. (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 172, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling
aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[19],
Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[20], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren
voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet[21] is ter
wille van de duidelijkheid herzien bij Besluit nr. 661/2010/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende uniale richtsnoeren voor de
ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet[22]. (2)
De planning, ontwikkeling en exploitatie van
trans-Europese netwerken dragen bij tot de verwezenlijking van belangrijke
EU-doelstellingen, zoals de goede werking van de interne markt en de
versterking van de economische en sociale samenhang en hebben voorts specifiek
tot doel een vlotte en duurzame mobiliteit van personen en goederen evenals de
bereikbaarheid van alle regio's van de Unie te garanderen. (3)
Deze specifieke doelstellingen moeten worden
verwezenlijkt door met een efficiënt gebruik van de hulpbronnen verbindingen en
interoperabiliteit tussen nationale vervoersnetwerken tot stand te brengen. (4)
De toename van het verkeer heeft geleid tot een
grotere congestie op internationale vervoerscorridors. Voor een optimale
internationale mobiliteit van goederen en reizigers moet niet alleen de
capaciteit van het trans-Europese vervoersnetwerk worden uitgebreid, maar moet
de capaciteit ook beter worden benut. Zo nodig moeten infrastructuurknelpunten
worden weggewerkt en ontbrekende schakels binnen en tussen lidstaten worden
overbrugd. (5)
Zoals vermeld in het Witboek vervoer,
"Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte - werken aan een
concurrerend en zuinig vervoerssysteem"[23], kan het vervoer beduidend efficiënter en
doeltreffender worden gemaakt door een betere intermodale integratie van het
hele netwerk op het gebied van infrastructuur, informatiestromen en procedures. (6)
Het Witboek pleit voor de invoering van een
vervoersgerelateerde informatie- en communicatietechnologie om enerzijds het
verkeersbeheer te verbeteren en te integreren, en anderzijds de administratieve
procedures te vereenvoudigen dankzij een verbeterde goederenlogistiek en
-tracering, alsook door optimale regelingen en verkeersstromen. Wanneer
dergelijke maatregelen een efficiënt beheer en gebruik van de
vervoersinfrastructuur bevorderen, moeten zij ook onder deze verordening
vallen. (7)
Bij het beleid inzake het trans-Europees netwerk moet
rekening worden gehouden met de ontwikkelingen van het vervoersbeleid en inzake
de eigendom van infrastructuur. In het verleden werd vervoersinfrastructuur
hoofdzakelijk aangelegd en onderhouden door de lidstaten. Ook andere
entiteiten, waaronder particuliere, zijn tegenwoordig relevant voor de
realisatie van een multimodaal Europees vervoersnetwerk, waaronder bijvoorbeeld
infrastructuurbeheerders, concessiehouders of haven- en luchthavenautoriteiten.
(8)
Het trans-Europees vervoersnetwerk bestaat in grote
mate uit bestaande infrastructuur. De bestaande infrastructuur wordt beheerd
door verschillende publieke en private entiteiten. Om de doelstellingen van het
nieuwe TEN-T-beleid volledig te verwezenlijken, moeten in een verordening
uniforme eisen inzake infrastructuur worden vastgesteld waaraan elke entiteit
die verantwoordelijk is voor de infrastructuur van het trans-Europees netwerk,
dient te voldoen. (9)
Het trans-Europese vervoersnetwerk wordt het best in
twee lagen ontwikkeld: een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk, die samen het
hoogste infrastructuurplanningsniveau vormen binnen de Unie. (10)
In de geest van het geïntegreerd maritiem beleid[24] moet het
uitgebreide netwerk de hele Unie bestrijken en alle EU-regio's, ook de
afgelegen en perifere regio's, ontsluiten en de cohesie tussen de regio's
versterken. In de richtsnoeren moeten de eisen voor de infrastructuur van het
uitgebreide netwerk worden vastgesteld zodat de hele Unie tegen 2050 over een
hoogwaardig netwerk beschikt. (11)
Het kernnetwerk krijgt prioriteit en moet tegen
2030 worden gerealiseerd als onderdeel van het uitgebreide netwerk. Dit netwerk
moet de ruggengraat vormen voor de ontwikkeling van een multimodaal
vervoersnetwerk en moet de ontwikkeling van het volledige uitgebreide netwerk stimuleren.
Het moet de Unie in staat stellen haar beleid toe te spitsten op de delen van
het trans-Europees vervoersnetwerk met de grootste toegevoegde waarde voor
Europa, in het bijzonder grensoverschrijdende trajecten, ontbrekende schakels,
multimodale knooppunten en grote knelpunten. (12)
Teneinde het kernnetwerk en uitgebreide netwerk op
een gecoördineerde en tijdige manier tot stand te brengen en daarbij de
voordelen van een netwerk ten volle te benutten, moeten de betrokken lidstaten
de projecten van gemeenschappelijk belang tegen respectievelijk 2030 en 2050
voltooien. (13)
Het is noodzakelijk de projecten van
gemeenschappelijk belang aan te wijzen die tot het verwezenlijken van het
trans-Europese vervoersnetwerk zullen bijdragen en beantwoorden aan de in de
richtsnoeren vastgestelde prioriteiten. (14)
Projecten van gemeenschappelijk belang moeten een
duidelijke meerwaarde voor Europa bieden. Grensoverschrijdende projecten hebben
in het algemeen een grote toegevoegde waarde voor Europa, maar vergeleken met
zuiver nationale projecten hebben ze mogelijk kleinere directe economische
effecten. Daarom worden ze meestal niet uitgevoerd zonder steun van de Unie. (15)
Aangezien het trans-Europese vervoersnetwerk niet
uitsluitend door lidstaten wordt ontwikkeld en uitgevoerd, dienen alle initiatiefnemers
van projecten van gemeenschappelijk belang, zoals lokale en regionale
autoriteiten, infrastructuurbeheerders of andere particuliere of openbare
instanties, aan de rechten en plichten van deze Verordening te voldoen alsmede
aan de geldende nationale en EU-wetgeving, wanneer ze dergelijke projecten
uitvoeren. (16)
Samenwerking met buurlanden en derde landen is
noodzakelijk om de verbinding en interoperabiliteit tussen de respectieve
infrastructuurnetwerken te verzekeren. Daarom moet de Unie waar nodig projecten
van wederzijds belang met deze landen aanmoedigen. (17)
Om intermodale integratie in het hele netwerk te
bewerkstelligen, moet het trans-Europese vervoersnetwerk goed worden gepland.
Dat veronderstelt eveneens de toepassing van specifieke eisen voor
infrastructuur, intelligente vervoerssystemen, uitrusting en diensten op het
hele netwerk. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat deze eisen in heel Europa
voor elke vervoerswijze en voor de onderlinge verbinding van vervoerswijzen op
het hele trans-Europese vervoersnetwerk en daarbuiten correct en op een
gecoördineerde manier worden toegepast zodat voordeel kan worden gehaald uit
het netwerkeffect en zodat een efficiënt trans-Europees vervoer over lange
afstand mogelijk wordt. (18)
Er moeten kaarten worden opgesteld om de bestaande
en geplande vervoersinfrastructuur voor het kernnetwerk en het uitgebreide
netwerk af te bakenen. Deze kaarten moeten na verloop van tijd worden aangepast
aan veranderde verkeersstromen. De technische achtergrond voor de kaarten komt uit
het TENtec-systeem van de Commissie, waarin de trans-Europese
vervoersinfrastructuur gedetailleerder is opgenomen. (19)
De richtsnoeren moeten prioriteiten stellen zodat
de doelstellingen binnen het gegeven tijdsbestek worden verwezenlijkt. (20)
Intelligente vervoerssystemen zijn nodig als basis
om het verkeer en vervoer te optimaliseren en bijbehorende diensten te
verbeteren. (21)
De richtsnoeren moeten voorzien in de ontwikkeling
van het uitgebreide netwerk op basis van stedelijke knooppunten, die het
vertrekpunt of de eindbestemming ("last mile") vormen voor het
verkeer van passagiers en goederen over het trans-Europese vervoersnetwerk en
tevens overstappunten resp. overlaadplaatsen zijn binnen of tussen de
verschillende vervoerswijzen. (22)
Dankzij zijn uitgestrektheid kan het trans-Europese
vervoersnetwerk de basis leggen voor de introductie van nieuwe technologieën en
innovatie op grote schaal, die op hun beurt bijvoorbeeld de algemene
efficiëntie van de Europese vervoerssector kunnen helpen bevorderen en de koolstofvoetafdruk
kunnen helpen reduceren. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan de
Europa 2020-strategie en de doelstelling van het Witboek vervoer, namelijk een
daling in de uitstoot van broeikasgassen met 60 % tegen 2050 (ten opzichte
van het niveau in 1990) en wordt tegelijkertijd werk gemaakt van de beoogde
toename van de brandstofzekerheid voor de Unie. (23)
Het trans-Europese vervoersnetwerk moet voldoende
multimodaal zijn zodat een betere keuze tussen vervoerswijzen kan worden
gemaakt en zodat grote volumes kunnen worden gebundeld voor vervoer over lange
afstanden. Hierdoor wordt multimodaliteit economisch aantrekkelijker voor
verladers. (24)
Om een efficiënte en hoogwaardige
vervoersinfrastructuur voor alle vervoerswijzen tot stand te brengen moeten in
de richtsnoeren bepalingen worden opgenomen inzake de beveiliging en veiligheid
van het verkeer van passagiers en goederen, de impact van de klimaatverandering
en van mogelijke door de natuur of mens veroorzaakte rampen op de
infrastructuur, en inzake de toegankelijkheid voor alle gebruikers. (25)
Het kernnetwerk moet een onderdeel zijn van het
overlappende uitgebreide netwerk. Het moet een weergave zijn van de strategisch
belangrijkste knooppunten en verbindingen van het trans-Europese
vervoersnetwerk in termen van vervoersbehoeften. Het netwerk moet bovendien
multimodaal zijn, m.a.w. het moet alle vervoerswijzen en hun verbindingen
omvatten, aangevuld met relevante verkeers- en informatiebeheersystemen. (26)
Om het kernnetwerk binnen de vastgestelde termijn
te realiseren kan een corridoraanpak worden gebruikt voor de transnationale
coördinatie van de verschillende projecten en om de ontwikkeling van de
corridor te stroomlijnen, zodat maximale netwerkeffecten ontstaan. (27)
De kernnetwerkcorridors dienen daarnaast ook een antwoord
te bieden op bredere doelstellingen van het vervoersbeleid en de intermodale
integratie en het multimodale vervoer te vereenvoudigen. Op die manier ontstaan
specifieke corridors met een optimaal energieverbruik en sterk gereduceerde
uitstoot, die bijgevolg een minimale impact op het milieu hebben en die
bovendien aantrekkelijk zijn door hun betrouwbaarheid, beperkte congestie en
lage exploitatie- en administratiekosten. Een eerste lijst van corridors moet
worden opgenomen in Verordening (EU) nr. XXX/2012 [Connecting Europe Facility],
maar moet kunnen worden aangepast in het licht van wijzigingen van de
verkeersstromen. (28)
De oprichting van corridorplatforms voor kernnetwerkcorridors
zal het gemakkelijker maken een passende bestuursstructuur uit te tekenen en
financieringsbronnen voor complexe grensoverschrijdende projecten te vinden.
Europese coördinatoren moeten de gecoördineerde tenuitvoerlegging van de
kernnetwerkcorridors faciliteren. (29)
Bij de ontwikkeling van kernnetwerkcorridors moet
voldoende rekening worden gehouden met de corridors voor goederenvervoer per
spoor die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees
Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor
concurrerend goederenvervoer[25],
alsook met het Europese implementatieplan voor ERTMS dat is vastgesteld bij
Beschikking 2009/561/EG van de Commissie van 22 juli 2009 tot wijziging van
Beschikking 2006/679/EG met betrekking tot de toepassing van de technische
specificatie inzake interoperabiliteit voor het subsysteem besturing en
seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem[26]. (30)
Met het oog op een maximale consistentie tussen de
richtsnoeren en de programmering van de relevante financiële instrumenten op
EU-niveau, moet de financiering van het trans-Europees vervoersnetwerk verleend
worden op basis van deze verordening en putten uit de Connecting Europe
Facility[27].
Dienovereenkomstig moet worden gestreefd naar een stroomlijning en combinatie
van de financiering via interne en externe instrumenten, zoals de
structuurfondsen en het Cohesiefonds, de ENB-investeringsfaciliteit en het
Instrument voor pretoetredingssteun (IPA)[28], met de financiering door de Europese
Investeringsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en andere
financiële instellingen. Bij de ontwikkeling van het trans-Europees
vervoersnetwerk dienen de lidstaten rekening te houden met de ex ante
randvoorwaarden voor vervoer als vastgesteld in bijlage IV bij Verordening (EU)
nr. XXX/2012 [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het
Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het
gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en houdende algemene bepalingen
inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal
Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006][29]. (31)
Om de bijlagen bij te werken en in het bijzonder de
kaarten te kunnen aanpassen aan mogelijke wijzigingen die voortvloeien uit de
toetsing van het werkelijke gebruik van bepaalde delen van de
vervoersinfrastructuur aan de vooraf vastgestelde kwantitatieve drempels voor de
verkeersstromen moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie voor wijzigingen aan de bijlagen, gedelegeerd worden aan de
Commissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de
voorbereiding passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen. De Commissie
moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen
voor gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten
aan het Europees Parlement en de Raad. (32)
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging
van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de
Commissie worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend
overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en
de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en
beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de
uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden[30] door de Commissie controleren. (33)
Aangezien de doelstellingen van de beoogde
maatregelen, in het bijzonder de gecoördineerde verwezenlijking en ontwikkeling
van het trans-Europese vervoersnetwerk, onvoldoende door de lidstaten kunnen
worden verwezenlijkt en dus, gezien de behoefte aan coördinatie van deze
doelstellingen, beter op EU-niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie
maatregelen nemen, in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel.
Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat
deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te
verwezenlijken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I ALGEMENE BEGINSELEN Artikel 1
Doel 1.
Bij deze verordening worden de EU-richtsnoeren
(hierna "de richtsnoeren") voor de ontwikkeling van een
trans-Europees vervoersnet vastgesteld, die de infrastructuur van het
trans-Europees vervoersnet definiëren en waarbinnen projecten van gemeenschappelijk
belang en projecten van wederzijds belang worden aangewezen. 2.
In de richtsnoeren worden de eisen uiteengezet die
moeten worden nageleefd door entiteiten die verantwoordelijk zijn voor het
beheer van de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk. 3.
In de richtsnoeren worden de prioriteiten
vastgesteld voor de ontwikkeling van het trans-Europees netwerk. 4.
De richtsnoeren voorzien in maatregelen voor de
verwezenlijking van het trans-Europese netwerk. Artikel 2
Toepassingsgebied 1.
De richtsnoeren zijn van toepassing op het
trans-Europees vervoersnetwerk, dat bestaat uit: –
de in lid 2 bedoelde bestaande en geplande
vervoersinfrastructuur en –
maatregelen om een efficiënt beheer en gebruik van
die infrastructuur te bevorderen. 2.
De vervoersinfrastructuur van het trans-Europese
vervoersnetwerk bestaat uit: (a)
de spoorweginfrastructuur als omschreven in afdeling
1 van hoofdstuk II; (b)
de binnenvaartinfrastructuur als omschreven in afdeling
2 van hoofdstuk II; (c)
de wegeninfrastructuur als omschreven in afdeling 3
van hoofdstuk II; (d)
de zeevaartinfrastructuur als omschreven in afdeling
4 van hoofdstuk II; (e)
de luchtvaartinfrastructuur als omschreven in afdeling
5 van hoofdstuk II; (f)
infrastructuur voor multimodaal vervoer als
omschreven in afdeling 6 van hoofdstuk II; (g)
de uitrusting en intelligente vervoerssystemen die
gekoppeld zijn aan de onder a) tot f) bedoelde vervoersinfrastructuur. Artikel 3
Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt
verstaan onder: (a)
"project van gemeenschappelijk belang": elk
deel van geplande vervoersinfrastructuur, van bestaande vervoersinfrastructuur
of elke aanpassing van bestaande vervoersinfrastructuur die voldoet aan de
bepalingen van hoofdstuk II en elke maatregel voor een efficiënt beheer en
gebruik van dergelijke infrastructuur; (b)
"project van wederzijds belang": een
project waarbij de Unie en een of meerdere derde landen zijn betrokken en dat
tot doel heeft het trans-Europese vervoersnetwerk te verbinden met de
vervoersnetwerken van die landen om grote vervoersstromen te faciliteren; (c)
"derde land": elk buurland en alle andere
landen waarmee de Unie kan samenwerken om de door deze verordening nagestreefde
doelstellingen te verwezenlijken; (d)
"buurland": een land dat onder het
Europees nabuurschapsbeleid valt, met inbegrip van het strategische
partnerschap[31],
het uitbreidingsbeleid, de Europese Economische Ruimte of de Europese
Vrijhandelsassociatie; (e)
"Europese meerwaarde van een project": de
waarde van een project die voortvloeit uit de betrokkenheid van de Unie en die
bovenop de waarde komt die anders door maatregelen van de lidstaat alleen zou
zijn gecreëerd; (f)
"infrastructuurbeheerder": een instantie
of onderneming die in het bijzonder verantwoordelijk is voor de
totstandbrenging en het onderhoud van vervoersinfrastructuur. Het beheer van de
regelings- en veiligheidssystemen van de infrastructuur kan daaronder zijn
begrepen; (g)
"intelligente vervoerssystemen (ITS)":
systemen die gebruikmaken van informatie-, communicatie-, navigatie- en
plaatsbepalings-/lokalisatietechnologieën om de mobiliteit en het verkeer op
het trans-Europese vervoersnetwerk te beheren en om burgers en exploitanten
diensten met een meerwaarde te verlenen, met inbegrip van een veilig,
betrouwbaar, milieuvriendelijk en efficiënt gebruik van het netwerk. Ze kunnen
eveneens boordapparatuur omvatten, mits die een onlosmakelijke eenheid vormt
met de overeenkomstige infrastructuurcomponenten. Ze omvatten eveneens de onder
h) tot en met l) bedoelde systemen, technologieën en systemen; (h)
"luchtverkeersbeveiligingssysteem": een
systeem als bedoeld in Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement
en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese
netwerk voor luchtverkeersbeveiliging ("de interoperabiliteitsverordening")[32] en in
het Europese masterplan voor luchtverkeersbeveiliging (ATM) als omschreven in
Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de
oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het
Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR)[33]; (i)
"monitoring- en informatiesystemen voor de
zeescheepvaart (VTMIS)": systemen die worden ingezet om het verkeer en
zeevervoer in het oog te houden en te beheren door middel van informatie van
automatische identificatiesystemen op schepen (AIS), systemen om schepen op
lange afstand te volgen en te identificeren (LRIT), kustradarsystemen en
radiocommunicatie als vastgesteld in Richtlijn 2002/59/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een
communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot
intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad[34]; (j)
"rivierinformatiediensten (RIS)":
informatie- en communicatietechnologieën op de binnenwateren als gedefinieerd in
Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005
betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de
binnenwateren in de Gemeenschap[35]; (k)
"elektronische maritieme diensten":
diensten op basis van geavanceerde en interoperabele informatietechnologieën in
de zeevaartsector om de verwerking van vracht op zee en in havengebieden te
vereenvoudigen; (l)
"European Rail Traffic Management System
(ERTMS)": het systeem als omschreven in Beschikking 2006/679/EG van de
Commissie van 28 maart 2006[36]
en Beschikking 2006/860/EG van de Commissie van 7 november 2006[37]
betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het
subsysteem "besturing en seingeving" van het conventionele
trans-Europese spoorwegsysteem en het trans-Europese
hogesnelheidsspoorwegsysteem; (m)
"vervoerswijze": spoorvervoer,
binnenvaart, wegvervoer, zeevaart of luchtvaart; (n)
"multimodaal vervoer": het transport van
goederen en/of passagiers met behulp van twee of meer vervoerswijzen; (o)
"stedelijk knooppunt": een stedelijk
gebied waar de vervoersinfrastructuur van het trans-Europese vervoersnetwerk
verbonden is met andere delen van die infrastructuur en met infrastructuur voor
regionaal en lokaal verkeer; (p)
"logistiek platform": een gebied dat
rechtstreeks aangesloten is op de vervoersinfrastructuur van het trans-Europese
vervoersnetwerk, met inbegrip van minstens één goederenterminal, en dat de
logistieke activiteiten mogelijk maakt; (q)
"goederenterminal": een structuur
uitgerust voor de overslag tussen minstens twee vervoerswijzen en voor de
tijdelijke opslag van goederen, zoals havens, binnenhavens, luchthavens en
terminals voor overslag tussen weg- en spoorvervoer; (r)
"NUTS-regio": een regio als gedefinieerd
in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Artikel 4
Doelstellingen van het trans-Europese vervoersnet 1.
Het trans-Europese vervoersnetwerk bevordert
vervoersdiensten en ‑activiteiten die: (a)
voldoen aan de mobiliteits- en vervoersbehoeften
van de gebruikers binnen de Unie en voor vervoer van en naar derde landen en
aldus bijdragen tot verdere economische groei en concurrentiekracht; (b)
economisch efficiënt zijn, die bijdragen tot de
doelstellingen van een schoon vervoer met een lage CO2-uitstoot,
brandstofzekerheid en milieubescherming, die veilig en betrouwbaar zijn, en die
zowel voor passagiers- als goederenvervoer strenge kwaliteitsnormen hanteren; (c)
de meest geavanceerde technologische en
operationele concepten bevorderen; (d)
alle regio's van de Unie op passende wijze
bereikbaar maken, en daarbij sociale, economische en territoriale cohesie
bevorderen en een inclusieve groei ondersteunen. 2.
Bij de ontwikkeling van de infrastructuur voor het
trans-Europese vervoersnetnetwerk moeten de volgende doelstellingen worden
nagestreefd: (a)
de onderlinge verbinding en interoperabiliteit van
nationale vervoersnetwerken; (b)
knelpunten wegwerken en ontbrekende schakels
realiseren, zowel binnen de vervoersnetwerken als op verbindingspunten
ertussen, zowel binnen de lidstaten als bij grensovergangen tussen lidstaten; (c)
alle vervoerswijzen zo ontwikkelen dat op lange
termijn een duurzaam en economisch efficiënt vervoer wordt verwezenlijkt; (d)
alle vervoerswijzen optimaal integreren en
onderling verbinden; (e)
de infrastructuur optimaal benutten; (f)
het algemeen gebruik van vervoersmiddelen met het
meest CO2-neutrale effect promoten; (g)
infrastructuurverbindingen tussen het
trans-Europese vervoersnetwerk en vervoersnetwerken in buurlanden tot stand
brengen, alsook de interoperabiliteit ervan bevorderen; (h)
infrastructuurvereisten opstellen, met name op het
vlak van interoperabiliteit, veiligheid en betrouwbaarheid, die als maatstaf
fungeren voor de kwaliteit, efficiëntie en duurzaamheid van vervoersdiensten; (i)
vlotte verbindingen voor zowel passagiers- als
goederenvervoer creëren tussen vervoersinfrastructuur voor langeafstandsverkeer
enerzijds en regionaal en lokaal verkeer anderzijds; (j)
vervoersinfrastructuur ontwikkelen die is afgestemd
op de specifieke situaties in verschillende delen van de Unie en die de
Europese regio's, met inbegrip van ultraperifere en andere perifere regio's, op
evenwichtige wijze bestrijkt; (k)
de toegankelijkheid bevorderen voor bejaarden,
personen met beperkte mobiliteit en personen met een handicap. Artikel 5
Een netwerk dat zuinig omspringt met hulpbronnen Lidstaten en, desgevallend, regionale en
lokale autoriteiten, infrastructuurbeheerders, vervoerders en andere openbare
en particuliere entiteiten dienen het trans-Europese vervoersnetwerk te
plannen, te ontwikkelen en te exploiteren met oog voor een zuinig gebruik van
hulpbronnen door: (a)
de integratie van de infrastructuur en onderlinge
verbindingen te optimaliseren; (b)
op grote schaal nieuwe technologieën en ITS in te
voeren; (c)
bestaande vervoersinfrastructuur te verbeteren en
te onderhouden; (d)
rekening te houden met mogelijke synergieën met
andere netwerken, in het bijzonder de trans-Europese energie- en/of
telecommunicatienetwerken; (e)
de beoordeling van de strategische milieueffecten,
met de opstelling van passende plannen en programma's, en van de
klimaateffecten; (f)
maatregelen te nemen om de infrastructuurcapaciteit
te plannen en waar nodig uit te breiden; (g)
voldoende aandacht te schenken aan de kwetsbaarheid
van de vervoersinfrastructuur voor veranderende klimaatomstandigheden en door
de natuur of mens veroorzaakte rampen. Artikel 6
Opbouw van trans-Europees vervoersnet in twee lagen 1.
Het trans-Europese vervoersnet kan geleidelijk
worden ontwikkeld door dit netwerk in het bijzonder in twee lagen op te bouwen,
namelijk een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk. 2.
Het uitgebreide netwerk omvat alle bestaande en
geplande vervoersinfrastructuur van het trans-Europese vervoersnet en
maatregelen om een efficiënt gebruik van die infrastructuur te bevorderen. Het
wordt ontwikkeld overeenkomstig hoofdstuk II. 3.
Het kernnetwerk bestaat uit de delen van het
uitgebreide netwerk met het grootste strategische belang om de doelstellingen
voor de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnet te verwezenlijken. Het
wordt afgebakend overeenkomstig hoofdstuk III. Artikel 7
Projecten van gemeenschappelijk belang 1.
Projecten van gemeenschappelijk belang dragen bij
tot de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk door de
verwezenlijking van nieuwe vervoersinfrastructuur, door het onderhoud, de
modernisering en de verbetering van bestaande vervoersinfrastructuur en door
maatregelen om een efficiënt gebruik van hulpbronnen bij het gebruik van de
infrastructuur te bevorderen. 2.
Een project van gemeenschappelijk belang dient: (a)
bij te dragen tot de in artikel 4 genoemde
doelstellingen; (b)
te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk II en,
indien het betrekking heeft op het kernnetwerk, hoofdstuk III; (c)
onderbouwd te zijn met een positieve
sociaaleconomische kosten-batenanalyse die aantoont dat het project een
positieve netto contante waarde heeft; (d)
een aantoonbare Europese meerwaarde te bieden. 3.
Een project van gemeenschappelijk belang kan de
gehele cyclus beslaan, met inbegrip van haalbaarheidsstudies en
vergunningsprocedures, tenuitvoerlegging en beoordeling. 4.
De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten dienen de nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat de
projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de relevante voorschriften
en procedures van de EU en de lidstaten en met name de EU-wetgeving inzake
milieu, klimaatbescherming, veiligheid, beveiliging, concurrentie, staatssteun,
overheidsaankopen en volksgezondheid. 5.
Projecten van gemeenschappelijk belang komen in
aanmerking voor financiële EU-bijstand via de voor het trans-Europees
vervoersnetwerk beschikbare instrumenten, met name de bij Verordening (EU) nr.
XXX/2012 ingestelde Connecting Europe Facility. Artikel 8
Samenwerking met derde landen 1.
De Unie kan steun verlenen voor projecten van
gemeenschappelijk belang om het trans-Europese vervoersnetwerk te verbinden met
de infrastructuurnet van derde landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid
of het uitbreidingsbeleid vallen of tot de Europese Economische Ruimte of de
Europese Vrijhandelsassociatie behoren, teneinde: (a)
het kernnetwerk met de grensovergangen te
verbinden; (b)
de verbinding te verzekeren tussen het kernnetwerk
en de vervoersnetwerken van derde landen; (c)
de vervoersinfrastructuur in derde landen, die de
verbinding vormt tussen delen van het kernnetwerk in de Unie, te voltooien; (d)
in deze landen verkeersbeheersystemen in te voeren.
Dergelijke projecten van gemeenschappelijk belang
dienen de capaciteit of het nut van de netwerken in één of meerdere lidstaten
te verhogen. 2.
De Unie kan met derde landen samenwerken om
projecten van gemeenschappelijk belang te steunen. Deze projecten moeten tot
doel hebben om: (a)
de interoperabiliteit tussen het trans-Europese
vervoersnetwerk en netwerken van buurlanden te bevorderen; (b)
de uitbreiding van het TEN-T-beleid naar derde
landen te bevorderen; (c)
het luchtvervoer met derde landen te faciliteren,
met name door de Europese luchtvaartruimte en de samenwerking op het vlak van
luchtverkeersbeveiliging uit te breiden; (d)
het zeevervoer te faciliteren en samen met derde
landen de invoering van snelwegen op zee te bevorderen. 3.
De onder a) van lid 2 bedoelde projecten van
wederzijds belang moeten voldoen aan de relevante bepalingen van hoofdstuk II. 4.
In bijlage III zijn indicatieve kaarten opgenomen
van het trans-Europese vervoersnet met uitbreidingen naar specifieke
buurlanden. 5.
De Unie kan bestaande coördinatie- en
financieringsinstrumenten gebruiken of samen met buurlanden nieuwe instrumenten
opzetten, zoals de ENB-investeringsfaciliteit voor buurlanden (NIF), het
Instrument voor pretoetredingssteun (IPA) of de connecting Europe facility
(CEF), om projecten van wederzijds belang te ondersteunen. 6.
De Unie kan met internationale en regionale
organisaties en instanties samenwerken om de door dit artikel beoogde doelstellingen
te verwezenlijken. HOOFDSTUK II HET UITGEBREIDE NETWERK Artikel 9
Algemene bepalingen 1.
Het uitgebreide netwerk vormt de basis voor de
aanwijzing van projecten van gemeenschappelijk belang. 2.
Het uitgebreide netwerk moet: (a)
overeenstemmen met de in bijlage I bij deze
verordening opgenomen kaarten; (b)
nader worden gespecificeerd aan de hand van een
beschrijving van de infrastructuurcomponenten; (c)
voldoen aan de voorschriften voor de in dit
hoofdstuk omschreven vervoersinfrastructuren; (d)
het kader vormen voor prioritaire investeringen in infrastructuur
als bedoeld in de artikelen 10 tot en met 35. 3.
De lidstaten zorgen ervoor dat het uitgebreide
netwerk tegen uiterlijk 31 december 2050 klaar is en volledig aan de
toepasselijke bepalingen van dit hoofdstuk voldoet. Artikel 10
Prioriteiten De Unie, de lidstaten,
infrastructuurbeheerders en andere initiatiefnemers van projecten dienen bij de
ontwikkeling van het uitgebreide netwerk bijzondere aandacht te besteden aan
maatregelen die nodig zijn om: (a)
intelligente vervoerssystemen tot stand te brengen
en in te voeren, met inbegrip van maatregelen die verkeersbeheer, multimodale
reisplanners en informatiediensten, multimodale tracering, capaciteitsplanning,
onlineboekingsystemen en geïntegreerde tariefdiensten mogelijk maken; (b)
ontbrekende schakels te realiseren en knelpunten
weg te werken, met name op grensoverschrijdende trajecten; (c)
administratieve en technische belemmeringen weg te
nemen, met name voor de interoperabiliteit van het netwerk en voor de
concurrentie; (d)
een optimale integratie van de vervoerswijzen te
verzekeren; (e)
te zorgen voor een goede bereikbaarheid van alle regio's
van de Unie; (f)
de kwaliteit van de infrastructuur op het vlak van
efficiëntie, veiligheid, beveiliging, klimaat en, waar nodig, weerbaarheid ten
aanzien van rampen, milieuprestaties, sociale omstandigheden, toegankelijkheid
voor alle gebruikers, kwaliteit van de diensten en continuïteit van de
verkeersstromen, te verbeteren of te handhaven; (g)
een vooruitstrevende technologische ontwikkeling te
bevorderen; (h)
brandstofzekerheid te bewerkstellingen door het
gebruik van alternatieve energiebronnen en in het bijzonder energiebronnen en
aandrijfsystemen zonder of met een lage CO2-uitstoot mogelijk te
maken; (i)
het goederenvervoer per spoor om stedelijke
gebieden heen te leiden. Afdeling 1
Spoorweginfrastructuur Artikel 11
Kaarten De spoorlijnen die deel uitmaken van het
uitgebreide netwerk zijn aangeduid op de kaarten in bijlage I. Artikel 12
Infrastructuurcomponenten 1.
De spoorinfrastructuur omvat in het bijzonder: (a)
hogesnelheidslijnen en conventionele spoorlijnen,
met inbegrip van: i) rangeersporen; ii) tunnels; iii) bruggen; (b)
goederenterminals en logistieke platforms voor de
overslag van goederen tussen treinen onderling of tussen het spoor en een
andere vervoerswijze; (c)
stations op de in bijlage I vermelde lijnen waar
passagiers van de ene trein op een andere of van spoorvervoer op een andere
vervoerswijze kunnen overstappen; (d)
bijbehorende uitrusting; (e)
ITS 2.
Spoorlijnen worden aangelegd in een van de volgende
vormen: (a)
spoorlijnen voor hogesnelheidsvervoer, met name: i) speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen
die uitgerust zijn voor snelheden van ten minste 250 km/u; ii) conventionele lijnen die speciaal
aangepast zijn voor snelheden van ongeveer 200 km/u; (b)
spoorlijnen voor conventioneel vervoer. 3.
De technische uitrusting voor spoorlijnen omvat de
elektrificatiesystemen, de uitrusting voor het in- en uitstappen van passagiers
en voor het laden en lossen van goederen in stations, logistieke platforms en
goederenterminals. Ze bevat alle nodige voorzieningen voor een veilige,
betrouwbare en efficiënte voertuigexploitatie. Artikel 13
Vereisten voor de vervoersinfrastructuur 1.
Exploitanten van goederenterminals zorgen ervoor
dat een goederenterminal toegankelijk is voor alle vervoerders. Exploitanten van logistieke platforms dienen
minstens één terminal open te stellen voor alle vervoerders. Exploitanten van goederenterminals en logistieke
platforms verlenen die toegang op niet-discriminerende wijze en hanteren
transparante gebruiksheffingen. 2.
Exploitanten van reizigersstations zorgen ervoor
dat in passagiersstation informatie, tickets en commerciële activiteiten
beschikbaar zijn voor het spoorverkeer op het uitgebreide netwerk en
desgevallend informatie over aansluitingen op lokaal en regionaal vervoer wordt
geboden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 454/2011 van de Commissie van 5 mei
2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het
subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het
trans-Europees spoorwegsysteem[38].
3.
Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid
zorgen de lidstaten en de infrastructuurbeheerders ervoor dat: (a)
spoorlijnen worden uitgerust met ERTMS; (b)
de spoorinfrastructuur in overeenstemming is met
Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de
interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap[39] en de
uitvoeringsmaatregelen daarvan zodat het uitgebreide netwerk uiteindelijk
interoperabel wordt; (c)
de spoorweginfrastructuur voldoet aan de vereisten
van de technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI) voor nieuwe en
verbeterde lijnen als vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn
2008/57/EG, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, wanneer toegestaan
op grond van de betreffende TSI of op grond van de procedure van artikel 9 van
Richtlijn 2008/57/EG. In elk geval moet de spoorweginfrastructuur aan de
volgende vereisten voldoen: (1)
nominale spoorwijdte voor nieuwe spoorlijnen:
1 435 mm[40]; (2)
geëlektrificeerd; (3)
lijnen die door conventionele goederentreinen[41] worden
gebruikt: geschikt voor een aslast van 22,5 t en treinlengte van 750 m; (4)
maximumhellingen voor nieuwe lijnen die bedoeld
zijn voor conventionele goederentreinen: 12,5 mm/m[42]. Artikel 14
Kader voor prioritaire investeringen in infrastructuur De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten besteden bij de voorbereiding van projecten van algemeen belang en
bovenop de in artikel 10 genoemde prioriteiten bijzondere aandacht aan: (a)
de invoering van ERTMS; (b)
de beperking van door spoorvervoer veroorzaakt
geluid; (c)
de inachtneming van normen die strenger zijn dan de
minimumvereisten volgens de technische specificatie, als beschreven in artikel
13. Afdeling 2
Binnenvaartinfrastructuur Artikel 15
Kaarten De binnenwateren en binnenhavens die deel
uitmaken van het uitgebreide netwerk zijn aangeduid op de kaarten in bijlage I.
Artikel 16
Infrastructuurcomponenten 1.
De binnenvaartinfrastructuur omvat in het
bijzonder: (a)
rivieren; (b)
kanalen; (c)
meren; (d)
bijbehorende infrastructuur zoals sluizen, liften,
bruggen, stuwmeren; (e)
binnenhavens met inbegrip van de infrastructuur die
nodig is voor het vervoer in het havengebied; (f)
bijbehorende uitrusting; (g)
ITS. 2.
Binnenhavens moeten een totale jaarlijkse
goederenoverslag van meer dan 500 000 ton halen. Het totale jaarlijkse
goederenvolume wordt bepaald op basis van het jongste driejaarlijkse
gemiddelde, als gepubliceerd door Eurostat. 3.
De bijbehorende havenuitrusting dient het in het
bijzonder het gebruik van aandrijf- en besturingssystemen mogelijk te maken die
de verontreiniging, het energieverbruik en de koolstofintensiteit verminderen.
Ze bevat onder andere afvalontvangstvoorzieningen. Artikel 17
Vereisten voor de vervoersinfrastructuur 1.
Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid
zorgen de lidstaten, havenexploitanten en infrastructuurbeheerders ervoor dat
binnenhavens aangesloten zijn op de weg- en spoorinfrastructuur van het
uitgebreide netwerk. 2.
Havenexploitanten zorgen ervoor dat elke
binnenhaven over minstens één goederenterminal beschikt die op
niet-discriminerende wijze en tegen transparante tarieven voor alle vervoerders
toegankelijk is. 3.
Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid
zorgen de lidstaten en de infrastructuurbeheerders ervoor dat: (a)
rivieren, kanalen en meren voldoen aan de vereisten
voor waterwegen van klasse IV als bepaald in het Europees Verdrag inzake
hoofdwaterwegen die van internationaal belang zijn (AGN) betreffende de nieuwe
indeling van de waterwegen[43]
en garanderen een continue vrije hoogte onder bruggen; (b)
rivieren, kanalen en meren zijn uitgerust met RIS. Artikel 18
Kader voor prioritaire investeringen in infrastructuur De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten besteden bij de voorbereiding van projecten van algemeen belang en
bovenop de in artikel 10 genoemde prioriteiten bijzondere aandacht aan: (a)
voor bestaande binnenwateren: de nodige maatregelen
om deze waterwegen in overeenstemming te brengen met de normen voor
binnenwateren van klasse IV; (b)
waar nodig, hogere normen bereiken dan de normen
voor binnenwateren van klasse IV om aan de marktbehoeften tegemoet te komen; (c)
ITS invoeren, met inbegrip van RIS; (d)
de binnenhaveninfrastructuur aansluiten op de
spoorinfrastructuur. Afdeling 3
Wegeninfrastructuur Artikel 19
Kaarten De wegen die deel uitmaken van het uitgebreide
netwerk zijn aangeduid op de kaarten in bijlage I. Artikel 20
Infrastructuurcomponenten 1.
De infrastructuur voor het wegvervoer omvat in het
bijzonder: (a)
wegen van hoogstaande kwaliteit, met inbegrip van: i) bruggen; ii) tunnels; iii) aansluitingen; iv) kruisingen; v) knooppunten; (b)
parkeerterreinen; (c)
bijbehorende uitrusting; (d)
ITS; (e)
goederenterminals en logistieke platforms; (f)
busstations. 2.
Het trans-Europese netwerk bestaat wegen van
hoogstaande kwaliteit als bedoeld in lid 1, onder a), die een belangrijke rol
vervullen voor het goederen- en reizigersvervoer over lange afstand, die de
belangrijkste stedelijke en economische centra ontsluiten, die op andere
vervoerswijzen aansluiten en die de niet aan zee grenzende en perifere NUTS
2-regio's met de centrale regio's van de Unie verbinden. 3.
Wegen van hoogstaande kwaliteit worden speciaal
ontworpen en aangelegd als autowegen of autosnelwegen voor verkeer met
motorvoertuigen. (a)
Een autosnelweg is een weg die speciaal is
ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorvoertuigen, zonder toegangen tot
aanliggende percelen, en die: i) behalve op bepaalde plaatsen of
bepaalde tijden is voorzien van gescheiden rijbanen voor beide
verkeersrichtingen, welke rijbanen van elkaar gescheiden zijn hetzij door een
strook die niet voor het verkeer is bestemd, hetzij, bij uitzondering, op een
andere wijze; ii) zonder gelijkvloerse kruisingen met andere
wegen, voetpaden of trein- of tramsporen; en iii) door speciale verkeerborden als
autosnelweg is aangeduid. (b)
Een autoweg is een voor motorvoertuigen bestemde
weg die alleen toegankelijk is via knooppunten of door verkeerslichten
geregelde kruispunten en: i) waarop het verboden is op de rijbaan te
stoppen of te parkeren; en ii) zonder gelijkvloerse kruisingen met
voetpaden of trein- of tramsporen. 4.
De TEN-T-wegen moeten onder meer worden uitgerust
met voorzieningen voor verkeersbeheer, informatie en routegeleiding, apparatuur
voor de heffing van gebruiksrechten, verkeersveiligheidsvoorzieningen,
uitrusting om de negatieve milieueffecten te beperken, tank- en herlaadstations
voor voertuigen op alternatieve brandstoffen, en met veilige parkeerterreinen
voor bedrijfsvoertuigen. Artikel 21
Vereisten voor de vervoersinfrastructuur Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid
zorgen de lidstaten en de infrastructuurbeheerders ervoor dat: (a)
de wegen voldoen aan de bepalingen van artikel 20,
lid 3. (b)
de veiligheid van de infrastructuur voor wegvervoer
wordt verzekerd, gecontroleerd en zo nodig verbeterd overeenkomstig de
procedure in Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19
november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur[44]. (c)
tunnels met een lengte van meer dan 500 m voldoen
aan Richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april
2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet[45]. (d)
de interoperabiliteit van tolheffingsystemen wordt
gewaarborgd overeenkomstig Richtlijn 2004/52/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 29 april 2004 betreffende de interoperabiliteit van elektronische
tolheffingsystemen voor het wegverkeer in de Gemeenschap[46] en
Beschikking 2009/750/EG van de Commissie van 6 oktober 2009 tot definiëring van
de Europese elektronische tolheffingsdienst en de bijbehorende technische
onderdelen[47]. (e)
de wegeninfrastructuur wordt uitgerust met
intelligente vervoerssystemen die voldoen aan de bepalingen van Richtlijn
2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende
het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van
wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen[48]. Artikel 22
Kader voor prioritaire investeringen in infrastructuur De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten besteden bij de ontwikkeling van projecten van algemeen belang en
bovenop de in artikel 10 genoemde prioriteiten bijzondere aandacht aan: (a)
het gebruik van ITS, in het bijzonder multimodale
informatie en multimodaal verkeersbeheer, met het oog op geïntegreerde
communicatie- en betalingssystemen; (b)
de invoering van nieuwe technologieën en innovatie
ter bevordering van vervoer met een lage CO2-uitstoot; (c)
het aanbieden van veilige parkeerplaatsen; (d)
het bevorderen van de verkeersveiligheid. Afdeling 4
Zeevaartinfrastructuur Artikel 23
Kaarten De zeehavens die deel uitmaken van het
uitgebreide netwerk zijn aangeduid op de kaarten in bijlage I. Artikel 24
Infrastructuurcomponenten 1.
De zeevaartinfrastructuur omvat in het bijzonder: (a)
de maritieme ruimte; (b)
de zeekanalen; (c)
de zeehavens, met inbegrip van de nodige
infrastructuur voor het vervoer binnen de haven; (d)
navigatiehulpmiddelen; (e)
toegangsvaarwegen; (f)
snelwegen op zee; (g)
bijbehorende uitrusting; (h)
ITS. 2.
Zeehavens vormen het begin- en eindpunt van de
infrastructuur van het uitgebreide netwerk op het vasteland. Ze dienen aan
minstens één van de volgende criteria te voldoen: (a)
het totale jaarlijkse passagiersverkeer
vertegenwoordigt meer dan 0,1 % van het totale jaarlijkse passagiersverkeer van
alle zeehavens in de Unie. Als referentie voor dit totaalvolume geldt het
jongste driejaarlijkse gemiddelde op basis van de statistieken van Eurostat; (b)
het totale jaarlijkse goederenvolume, voor goederen
in bulk of niet in bulk, bedraagt meer dan 0,1% van het overeenkomstige totale
jaarlijkse volume dat in alle zeehavens van de Unie wordt verwerkt. Als
referentie voor dit totaalvolume geldt het jongste driejaarlijkse gemiddelde op
basis van de statistieken van Eurostat; (c)
de zeehaven bevindt zich op een eiland en vormt het
enige toegangspunt tot een NUTS 3-regio in het uitgebreide netwerk; (d)
de zeehaven bevindt zich in een ultraperifeer of
perifeer gebied, buiten een straal van 200 km rond de dichtstbijzijnde haven
van het uitgebreide netwerk. 3.
De uitrusting voor zeevervoer dient met name
uitrusting te omvatten om ijs te breken, voor hydrologisch onderzoek, en voor
het baggeren en onderhouden van de haven en toegangsvaarwegen. Artikel 25
Snelwegen op zee 1.
Snelwegen op zee vormen het maritieme element van
het trans-Europese vervoersnetwerk. Ze bestaan uit kustvaartroutes, havens,
bijbehorende maritieme infrastructuur en uitrusting, alsook voorzieningen die
kustvaart of zee-rivierdiensten tussen minstens twee havens, met inbegrip van
verbindingen met het achterland, in minstens twee verschillende lidstaten
mogelijk maken. Snelwegen op zee omvatten: (a)
zeeverbindingen tussen zeehavens van het
uitgebreide netwerk; (b)
havenvoorzieningen, informatie- en
communicatietechnologieën (ICT) zoals elektronische systemen voor logistiek
beheer, veiligheid en beveiliging, en administratieve en douaneprocedures in
minstens één lidstaat; (c)
infrastructuur die een directe toegang biedt tot
het vasteland en de zee. 2.
Projecten van gemeenschappelijk belang voor
snelwegen op zee in het kader van het trans-Europese vervoersnetwerk moeten
door ten minste twee lidstaten worden voorgesteld. Zij kunnen de vorm hebben
van: (a)
het maritieme element van een kernnetwerkcorridor
als bepaald in artikel 49 of het maritieme element tussen twee
kernnetwerkcorridors; (b)
een zeeverbinding en de bijbehorende
hinterlandverbindingen binnen het kernnetwerk tussen twee of meer havens van
het kernnetwerk; (c)
een zeeverbinding en de bijbehorende
hinterlandverbindingen tussen een haven van het kernnetwerk en havens van het
uitgebreide netwerk, met bijzondere aandacht voor de verbindingen met het
achterland van de havens in het kern- en uitgebreide netwerk. 3.
Projecten van gemeenschappelijk belang voor
snelwegen op zee in het kader van het trans-Europese vervoersnetwerk kunnen ook
activiteiten van algemeen belang omvatten die niet aan specifieke havens
gebonden zijn, zoals activiteiten om de milieuprestaties te verbeteren,
instrumenten ter beschikking te stellen om ijs te breken, om het hele jaar door
de bevaarbaarheid te waarborgen, baggerwerken en voorzieningen voor
alternatieve brandstoffen, alsook de optimalisering van processen, procedures
en het menselijke aspect, ICT-platforms en informatiesystemen, waaronder
verkeersbeheer en elektronische meldsystemen. Artikel 26
Vereisten voor de vervoersinfrastructuur 1.
Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid
zorgen de lidstaten, de havenexploitanten en de infrastructuurbeheerders ervoor
dat: (a)
zeehavens aansluiten op spoorlijnen, wegen en, waar
mogelijk, binnenwateren van het uitgebreide netwerk, behalve in Malta en Cyprus
zolang er in die lidstaten geen spoorwegen zijn; (b)
elke zeehaven over minstens één terminal beschikt
die op niet-discriminerende wijze en tegen transparante tarieven toegankelijk
is voor alle vervoerders; (c)
zeekanalen, vaargeulen en riviermonden twee zeeën
met elkaar verbinden of van op zee toegang bieden tot zeehavens en minstens
voldoen aan de eisen van binnenwateren van klasse VI. 2.
Havenexploitanten zorgen ervoor dat havens over de
nodige uitrusting beschikken om de milieuprestaties van schepen in havens te
waarborgen, met name ontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en
ladingresiduen, overeenkomstig Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor
scheepsafval en ladingresiduen[49].
3.
De lidstaten voeren VTMIS in overeenkomstig
Richtlijn 2002/59/EG. Artikel 27
Kader voor prioritaire investeringen in infrastructuur De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten besteden bij de ontwikkeling van projecten van algemeen belang en
bovenop de in artikel 10 genoemde prioriteiten bijzondere aandacht aan: (a)
het bevorderen van de kustvaart, met inbegrip van
snelwegen op zee; (b)
de onderlinge verbinding tussen zeehavens en
binnenwateren; (c)
tenuitvoerlegging van VTMIS en elektronische
maritieme diensten. Afdeling 5
Luchtvaartinfrastructuur Artikel 28
Kaarten De luchthavens die deel uitmaken van het
uitgebreide netwerk zijn aangeduid op de kaarten in bijlage I. Artikel 29
Infrastructuurcomponenten 1.
De luchtvaartinfrastructuur omvat in het bijzonder: (a)
het luchtruim, de vliegroutes en luchtcorridors; (b)
luchthavens; (c)
bijbehorende uitrusting; (d)
ITS. 2.
Luchthavens moeten aan één van de volgende criteria
voldoen: (a)
luchthavens voor personenvervoer: i) het totale jaarlijkse passagiersverkeer
vertegenwoordigt minstens 0,1 % van het totale aantal passagiers van alle
luchthavens in de Unie. Het totale aantal passagiers per jaar wordt bepaald op
basis van het jongste driejaarlijkse gemiddelde, als gepubliceerd door
Eurostat; (ii) de volumedrempel van 0,1 % geldt niet
wanneer de luchthaven meer dan 100 km verwijderd ligt van de dichtstbijzijnde
luchthaven van het uitgebreide netwerk, of meer dan 200 km indien de betrokken
regio over een hogesnelheidslijn beschikt; (b)
Voor goederenluchthavens dient het totale
jaarlijkse goederenvolume minstens 0,2 % van het totale jaarlijkse
goederenvolume van alle luchthavens in de Unie te bedragen. Het totale
jaarlijkse goederenvolume wordt bepaald op basis van het jongste driejaarlijkse
gemiddelde, als gepubliceerd door Eurostat. Artikel 30
Vereisten voor de vervoersinfrastructuur 1.
Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid,
dienen de lidstaten en luchthavenexploitanten ervoor te zorgen dat elke
luchthaven over minstens één terminal beschikt die op niet-discriminerende
wijze en tegen transparantie tarieven toegankelijk is voor alle vervoerders. 2.
Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid
dienen de lidstaten, luchthavenexploitanten en luchtvaartmaatschappijen ervoor
te zorgen dan de luchtvaartinfrastructuur van het uitgebreide netwerk in
overeenstemming is met de gemeenschappelijke basisnormen voor de bescherming
van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden, als aangenomen door de
Unie in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het
gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 2320/2002[50]. 3.
Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid
dienen de lidstaten, luchthavenexploitanten en luchtvaartmaatschappijen ervoor
te zorgen dan de infrastructuur voor luchtverkeersbeveiliging de
tenuitvoerlegging mogelijk maakt van het gemeenschappelijke Europese luchtruim
in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement
en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de
totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim[51]
("de kaderverordening"), Verordening (EG) nr. 550/2004 van het
Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van
luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim[52]
("de luchtvaartnavigatiedienstenverordening"), Verordening (EG) nr.
551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de
organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim[53]
("de luchtruimverordening") en Verordening (EG) nr. 552/2004 van het
Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de
interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging[54]
("de interoperabiliteitsverordening"), teneinde de prestaties en
duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem, van de
uitvoeringsvoorschriften en van de EU-specificaties te verbeteren. Artikel 31
Kader voor prioritaire investeringen in infrastructuur De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten besteden bij de ontwikkeling van projecten van algemeen belang en
bovenop de in artikel 10 genoemde prioriteiten bijzondere aandacht aan: (a)
de optimalisering van bestaande infrastructuur; (b)
de uitbreiding van de luchthavencapaciteit; (c)
de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het
gemeenschappelijke Europese luchtruim alsook van
luchtverkeersbeveiligingssystemen, in het bijzonder systemen op basis van
SESAR. Afdeling 6
Infrastructuur voor multimodaal vervoer Artikel 32
Kaarten De goederenterminals en logistieke platforms
die deel uitmaken van het uitgebreide netwerk zijn aangeduid op de kaarten in
bijlage I aangeduid. Artikel 33
Infrastructuurcomponenten Goederenterminals of logistieke platforms
moeten aan minstens één van de volgende criteria voldoen: (a)
de totale overslag van goederen overschrijdt de
kwantitatieve drempel voor zeehavens als bepaald in artikel 24; (b)
wanneer er zich in een NUTS 2-regio geen
goederenterminal of logistiek platform bevindt dat aan punt a) voldoet, wordt
de belangrijkste goederenterminal of het belangrijkste logistieke platform
aangewezen door de betrokken lidstaat en minstens aangesloten op het wegen- en
spoornet van de betrokken NUTS 2-regio. Artikel 34
Vereisten voor de vervoersinfrastructuur 1.
Binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid
zorgen de lidstaten, terminalexploitanten en infrastructuurbeheerders ervoor
dat: (a)
de vervoerswijzen op een van de volgende plaatsen
met elkaar worden verbonden: goederenterminals, passagiersstations,
binnenhavens, luchthavens of zeehavens, om multimodaal goederen- en
passagiersvervoer mogelijk te maken. (b)
Onverminderd de toepasselijke bepalingen van het
EU- en nationale recht, moeten goederenterminals en logistieke platforms,
binnen- en zeehavens, alsook luchthavens voor goederenvervoer uitgerust zijn om
informatiestromen binnen de infrastructuur zelf en tussen de verschillende
vervoerswijzen in de logistieke keten te verwerken. Dergelijke systemen moeten
in het bijzonder geschikt zijn voor realtime-informatie over de beschikbare
infrastructuurcapaciteit, verkeersstromen, plaatsbepaling en tracering.
Bovendien moeten ze de veiligheid en beveiliging op het hele multimodale
traject verzekeren. (c)
Onverminderd de toepasselijke bepalingen van het
EU- en nationale recht, moet de continuïteit van het personenverkeer op het
hele uitgebreide netwerk worden bevorderd door een passende uitrusting en de
beschikbaarheid van ITS in treinstations, busstations, luchthavens en indien
nuttig in zee- en binnenhavens. 2.
Exploitanten van goederenterminals zorgen ervoor
dat goederenterminals uitgerust zijn met kranen, transportbanden en andere
apparatuur om goederen tussen verschillende vervoerswijzen te vervoeren, en om
de goederen te schikken en op te slaan. Artikel 35
Kader voor prioritaire investeringen in infrastructuur De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten besteden bij de ontwikkeling van projecten van algemeen belang en bovenop
de in artikel 10 genoemde prioriteiten bijzondere aandacht aan: (a)
het creëren van een effectieve onderlinge
verbinding en integratie van de infrastructuur van het uitgebreide netwerk,
o.a. door toegangsinfrastructuur, waar nodig, en door goederenterminals en
logistieke platforms; (b)
het wegwerken van de voornaamste technische en
administratieve belemmeringen voor multimodaal vervoer; (c)
de ontwikkeling van een vlotte informatiestroom
tussen de vervoerswijzen en het aanbieden van multimodale diensten en diensten
via één enkele vervoerswijze op het hele trans-Europese vervoerssysteem
mogelijk maken, met inbegrip van de ondersteunende communicatie-, betalings-,
ticket- en commerciële diensten. Afdeling 7
Gemeenschappelijke bepalingen Artikel 36
Stedelijke knooppunten De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten streven bij de ontwikkeling van stedelijke knooppunten op het
uitgebreide netwerk naar: (a)
voor personenvervoer: een onderlinge verbinding
tussen de spoor- en luchtvaartinfrastructuur en, waar nodig, de binnenvaart-,
wegen- en zeevaartinfrastructuur van het uitgebreide netwerk; (b)
voor goederenvervoer: een onderlinge verbinding
tussen de spoorinfrastructuur en, waar nodig, de binnenvaart-, luchtvaart,
zeevaart- en wegeninfrastructuur van het uitgebreide netwerk; (c)
een passende verbinding tussen verschillende
spoorwegstations of luchthavens van het uitgebreide netwerk binnen een
stedelijk knooppunt; (d)
een vlotte verbinding tussen de infrastructuur van
het uitgebreide netwerk en de infrastructuur voor regionaal en lokaal verkeer,
met inbegrip van logistieke consolidatie- en distributiecentra; (e)
de omleiding van wegvervoer rond stedelijke centra
om het langeafstandsverkeer op het uitgebreide netwerk te faciliteren; (f)
de omleiding van het goederenvervoer per spoor rond
stedelijke centra; (g)
bevorderen van efficiënt stedelijk goederenvervoer
met een laag geluidsniveau en een lage koolstofuitstoot. Artikel 37
ITS 1.
Intelligente vervoerssystemen (ITS) bevorderen de
verkeersdoorstroming en de informatie-uitwisseling binnen en tussen
vervoerswijzen voor multimodaal vervoer en hoogwaardige vervoersgerelateerde
diensten, waardoor de veiligheid, betrouwbaarheid en milieuprestaties worden
verbeterd. 2.
ITS faciliteren een naadloze verbinding tussen de
infrastructuur van het uitgebreide netwerk en de infrastructuur voor regionaal
en lokaal vervoer. 3.
ITS voor de verschillende vervoerswijzen omvatten
met name: –
voor het spoorvervoer: ERTMS; –
voor de binnenvaart: rivierinformatie- en
elektronische maritieme diensten; –
voor het wegvervoer: ITS overeenkomstig Richtlijn
2010/40/EU; –
voor de zeevaart: VTMIS en elektronische maritieme
diensten; –
voor de luchtvaart:
luchtverkeersbeveiligingssystemen, met name de uit SESAR voortvloeiende
systemen. Artikel 38
Goederenvervoerdiensten De Unie, de lidstaten en andere
initiatiefnemers van projecten dienen bijzondere aandacht te besteden aan
projecten van gemeenschappelijk belang voor efficiënte goederenvervoerdiensten
die gebruikmaken van de infrastructuur van het uitgebreide netwerk en die
bijdragen tot een lagere CO2-uitstoot. Deze projecten zijn er
hoofdzakelijk op gericht: (a)
het duurzaam gebruik van de vervoersinfrastructuur
te verbeteren, onder meer dankzij een efficiënt beheer; (b)
de invoering van innovatieve vervoersdiensten of
van nieuwe combinaties van beproefde bestaande vervoersdiensten te bevorderen,
o.a. door ITS te gebruiken en relevante bestuursstructuren op te zetten; (c)
multimodale vervoersdiensten te faciliteren en de
samenwerking tussen vervoerders te verbeteren; (d)
een efficiënt gebruik van hulpbronnen en een lage
CO2-uitstoot aan te moedigen, met name op het vlak van tractie,
drijfkracht/stoomkracht, planning van systemen en operaties, delen van
hulpbronnen en samenwerking; (e)
informatie over markten, kenmerken en prestaties
van het voertuigenpark, administratieve vereisten en menselijke middelen te
analyseren, te verstrekken en te controleren. Artikel 39
Nieuwe technologieën en innovatie Het uitgebreide netwerk houdt gelijke tred met
vooruitstrevende technologische ontwikkelingen en de introductie daarvan. Die
zijn er in het bijzonder op gericht: (a)
het vervoer volledig koolstofvrij te maken door op
innovatieve vervoerstechnologieën over te schakelen; (b)
alle vervoerswijzen volledig koolstofvrij te maken
door energie-efficiëntie te stimuleren, alternatieve aandrijfsystemen in te
voeren en in de daartoe vereiste infrastructuur te voorzien. Dergelijke
infrastructuur bestaat eventueel uit elektriciteitsnetten en andere
noodzakelijke uitrusting voor de energievoorziening, houdt rekening met de
infrastructuur-voertuiginterface en omvat intelligente vervoerssystemen; (c)
het verkeer van personen en goederen veiliger en
duurzamer te maken; (d)
de werking, toegankelijkheid, interoperabiliteit,
multimodaliteit en efficiëntie van het netwerk, met inbegrip van multimodale
vervoerbewijzen, te verbeteren; (e)
maatregelen te bevorderen om de externe kosten voor
onder andere allerhande verontreiniging, zoals lawaai, congestie en schade aan
de gezondheid, te drukken; (f)
beveiligingstechnologieën en compatibele
identificatienormen op de netwerken in te voeren; (g)
de weerstand tegen de klimaatverandering te
vergroten; (h)
de ontwikkeling en invoering van intelligente
vervoerssystemen binnen en tussen vervoerswijzen voort te zetten. Artikel 40
Veilige en betrouwbare infrastructuur De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten dienen met name te verzekeren dat het verkeer van personen en
goederen op de vervoersinfrastructuur zeer veilig en betrouwbaar verloopt. Artikel 41
Infrastructuur bestand tegen klimaatverandering en weerbaarheid ten aanzien
van rampen Bij de planning dienen de lidstaten en andere
initiatiefnemers van infrastructuur projecten voldoende aandacht te besteden
aan de risicobeoordelingen en maatregelen om de infrastructuur voldoende
bestand te maken tegen de klimaatverandering, in het bijzonder met betrekking
tot neerslag, overstromingen, stormen, hoge temperaturen en hittegolven,
droogtes, stijging van de zeespiegel en vloedgolven, overeenkomstig alle in de
toepasselijke EU-regelgeving vastgestelde voorschriften. Zo nodig moet voldoende aandacht worden
besteed aan de bestendigheid van infrastructuur tegen door de natuur of mens
veroorzaakte rampen overeenkomstig alle in relevante EU-regelgeving bepaalde
voorschriften. Artikel 42
Milieubescherming De lidstaten en andere initiatiefnemers van
projecten onderwerpen plannen en projecten aan een milieubeoordeling
overeenkomstig Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de
milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten[55] en 92/43/EEG
van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke
habitats en de wilde flora en fauna[56]
de volgende richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad: 2000/60/EG van
23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen
betreffende het waterbeleid[57],
Richtlijn 2001/42/EG van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de
gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's[58] en
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november
2009 inzake het behoud van de vogelstand[59], teneinde negatieve milieueffecten, zoals
landschapsfragmentatie, bodemverdichting, lucht- en waterverontreiniging, en
geluidshinder te voorkomen of minstens te beperken, en aan de reële bescherming
van de biodiversiteit. Artikel 43
Toegankelijkheid voor alle gebruikers De vervoersinfrastructuur moet een vlotte
mobiliteit en de toegankelijkheid voor alle gebruikers, in het bijzonder
bejaarden, personen met beperkte mobiliteit en personen met een handicap,
mogelijk maken. HOOFDSTUK III HET KERNNETWERK Artikel 44
Afbakening van het kernnetwerk 1.
Het kernnetwerk bestaat uit de delen van het
uitgebreide netwerk met het grootste strategische belang voor de
verwezenlijking van de TEN-T-beleidsdoelstellingen. Het kernnetwerk zorgt er in
het bijzonder mee voor dat de groeiende mobiliteit wordt opgevangen en dat een
vervoerssysteem met een geringe CO2-uitstoot tot stand komt. 2.
De elementen van het kernnetwerk sluiten op elkaar
aan in de knooppunten en bieden een verbinding met de vervoersnetwerken van de
buurlanden. 3.
De vervoersinfrastructuur dit het kernnetwerk
vormt, is aangeduid op de kaarten van het uitgebreide netwerk, in bijlagen I. Artikel 45
Eisen 1.
Het kernnetwerk is een weerspiegeling van de
evoluerende verkeersbehoefte en de behoefte aan multimodaal vervoer. Om bij het
gebruik van de vervoersinfrastructuur efficiënt om te springen met hulpbronnen
en in voldoende capaciteit te voorzien, wordt rekening gehouden met
vooruitstrevende technologieën en regelgevende en bestuurlijke maatregelen voor
het beheer van het infrastructuurgebruik. 2.
Alle infrastructuur van het kernnetwerk dient te
voldoen aan de in hoofdstuk II uiteengezette eisen. Daarnaast moet de
infrastructuur van het kernnetwerk aan de volgende eisen voldoen: (a)
voor spoorinfrastructuur: –
volledige elektrificatie van de spoorlijnen; –
lijnen met regelmatig goederenvervoer: geschikt
voor een minimale aslast van 22,5 t, een lijnsnelheid van 100 km/u en aangepast
voor treinen met een lengte van 750 m; (b)
voor binnenvaart- en zeevaartinfrastructuur: –
beschikbaarheid van alternatieve schone
brandstoffen; (c)
voor wegeninfrastructuur: –
de aanleg van rustplaatsen op afstanden van
ongeveer 50 km van elkaar langs autosnelwegen om onder meer in voldoende
veilige en beveiligde parkeerterreinen voor het commercieel wegvervoer te voorzien; –
beschikbaarheid van alternatieve schone
brandstoffen; (d)
voor luchtvaartinfrastructuur: –
de mogelijkheid om alternatieve schone brandstoffen
ter beschikking te stellen. Artikel 46
Ontwikkeling van het kernnetwerk 1.
De vervoersinfrastructuur van het kernnetwerk wordt
ontwikkeld in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk II.
2.
Projecten van gemeenschappelijk belang die
bijdragen tot de verwezenlijking van het kernnetwerk, krijgen prioriteit. 3.
Onverminderd artikel 47, leden 2 en 3, dienen de
lidstaten ervoor te zorgen dat het kernnetwerk uiterlijk 31 december 2030 klaar
is en aan de bepalingen van dit hoofdstuk voldoet. Artikel 47
Knooppunten van het kernnetwerk 1.
De knooppunten van het kernnetwerk zijn in bijlage
II opgenomen en omvatten: –
stedelijke knooppunten, met inbegrip van hun havens
en luchthavens; –
zeehavens; –
grensovergangen naar buurlanden. 2.
De in deel 2 van bijlage II genoemde zeehavens
worden tegen uiterlijk 31 december 2030 aangesloten op de spoor- en
wegeninfrastructuur van het trans-Europese vervoersnetwerk, behalve in naar
behoren gemotiveerde gevallen. 3.
De in deel 1b van bijlage II genoemde belangrijkste
luchthavens worden tegen uiterlijk 31 december 2050 aangesloten op de spoor- en
wegeninfrastructuur van het trans-Europese vervoersnetwerk. Rekening houdend
met de potentiële verkeersbehoefte worden dergelijke luchthavens, waar
mogelijk, in het hogesnelheidsspoornet opgenomen. HOOFDSTUK IV UITVOERING VAN HET KERNNETWERK AAN DE HAND VAN
KERNNETWERKCORRIDORS Artikel 48
Algemene doelstelling van de kernnetwerkcorridors 1.
Kernnetwerkcorridors zijn een instrument om de
gecoördineerde verwezenlijking van het kernnetwerk te faciliteren.
Kernnetwerkcorridors berusten op intermodale integratie, interoperabiliteit en
een gecoördineerde infrastructuurontwikkeling en ‑beheer, teneinde een
multimodaal vervoer tot stand te brengen dat efficiënt met hulpbronnen
omspringt. 2.
Kernnetwerkcorridors zorgen voor een gecoördineerde
aanpak van het infrastructuurgebruik en de investeringen, zodat de capaciteit
optimaal wordt beheerd. Bij de bouw en coördinatie van multimodale
infrastructuur van het kernnetwerk wordt er, waar nodig, voor gezorgd dat elke
vervoerswijze optimaal wordt benut en dat de verschillende vervoerswijzen
onderling samenwerken. De kernnetwerkcorridors ondersteunen de algemene
invoering van interoperabele verkeersbeheersystemen. Artikel 49
Definitie van kernnetwerkcorridors 1.
De kernnetwerkcorridors bestaan uit delen van het
kernnetwerk. Ze omvatten minstens drie vervoerswijzen en doorkruisen minstens
drie lidstaten. Ze bestrijken de belangrijkste grensoverschrijdende
verkeersstromen over lange afstand van het kernnetwerk. 2.
In naar behoren gemotiveerde gevallen mag een
kernnetwerkcorridor slechts twee vervoerswijzen omvatten. 3.
Kernnetwerkcorridors omvatten zeehavens en hun
toegangswegen, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen. Artikel 50
Lijst van kernnetwerkcorridors 1.
Elke lidstaat werkt mee aan minstens één
kernnetwerkcorridor. 2.
De lijst van de kernnetwerkcorridors is opgenomen
in bijlage I bij Verordening (EU) nr. XXX/2012 van… [Connecting Europe
Facility]. Artikel 51
Coördinatie van kernnetwerkcorridors 1.
Om de gecoördineerde uitvoering van
kernnetwerkcorridors te faciliteren, wijst de Commissie na raadpleging van de
betrokken lidstaten en het Europees Parlement "Europese
coördinatoren" aan. 2.
De Europese coördinatoren worden met name geselecteerd
op basis van hun ervaring met de Europese instellingen en hun kennis op het
vlak van de financiering en de sociaaleconomische en milieueffectbeoordeling
van grote projecten. 3.
Het besluit van de Commissie tot aanwijzing van de
Europese coördinatoren bevat nadere bepalingen betreffende de uitoefening van
de in lid 5 bedoelde taken. 4.
De Europese coördinatoren treden op namens en voor
rekening van de Commissie. Hun opdracht heeft in de regel betrekking op één
kernnetwerkcorridor. De Europese coördinatoren stellen samen met de betrokken
lidstaten een werkschema op voor de uit te voeren activiteiten. 5.
Elke Europese coördinator: (a)
leidt de gecoördineerde uitvoering van de
kernnetwerkcorridor zodat de in het specifieke besluit tot realisatie van de
kernnetwerkcorridor vastgestelde termijnen worden nageleefd; (b)
rapporteert aan de lidstaten, de Commissie en alle
andere entiteiten die rechtstreeks bij de ontwikkeling van de
kernnetwerkcorridor betrokken zijn, over eventuele moeilijkheden en helpt om
passende oplossingen te vinden; (c)
stelt ieder jaar een rapport op ten behoeve van het
Europees Parlement, de Commissie en de betrokken lidstaten over de voortgang bij
de realisering van de kernnetwerkcorridor; (d)
raadpleegt in samenwerking met de betrokken
lidstaten, regionale en lokale autoriteiten, infrastructuurbeheerders,
vervoerders, gebruikers van het vervoer en eventuele andere publieke en
particuliere entiteiten, teneinde een beter inzicht te verwerven in de vraag
naar vervoer, de financierings- en investeringsmogelijkheden, de stappen die
moeten worden genomen en de voorwaarden die moeten worden vervuld om de toegang
tot die financiering te vereenvoudigen. 6.
De betrokken lidstaten werken samen met de Europese
coördinator en verschaffen de coördinator de informatie die nodig is om de in
lid 5 bedoelde taken uit te voeren. 7.
Onverminderd de toepasselijke procedures in het EU-
en nationale recht, kan de Commissie het advies van de Europese coördinatoren
inwinnen bij het onderzoek van de aanvragen om EU-financiering voor
kernnetwerkcorridors die onder hun opdracht vallen. Artikel 52
Bestuur van de kernnetwerkcorridors 1.
Per kernnetwerkcorridor richten de betrokken
lidstaten een corridorplatform op dat verantwoordelijk is voor de vaststelling
van de algemene doelstellingen van de kernnetwerkcorridor en de voorbereiding
en controle van de in artikel 53, lid 1, bedoelde maatregelen. 2.
Het corridorplatform bestaat uit de vertegenwoordigers
van de betrokken lidstaten en, waar nodig, andere openbare en particuliere
entiteiten. In ieder geval dienen de verantwoordelijke infrastructuurbeheerders
als gedefinieerd in Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit
en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede
inzake veiligheidscertificering[60],
deel uit te maken van het corridorplatform. 3.
De Europese coördinator zit het corridorplatform
voor. 4.
Het corridorplatform kan worden ingesteld als een
permanente juridische entiteit, zoals een Europees economisch
samenwerkingsverband. 5.
Corridorplatforms worden opgericht onverminderd het
principe dat de begunstigde van de financiële bijstand van de Unie de
eindverantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de projecten. Artikel 53
Corridorontwikkelingsplan 1.
Binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van
deze verordening stellen de betrokken lidstaten in samenwerking met het corridorplatform
voor elke kernnetwerkcorridor een corridorontwikkelingsplan op en stellen zij
de Commissie daarvan in kennis. Dit plan omvat met name: (a)
een beschrijving van de kenmerken van de
kernnetwerkcorridor, met inbegrip van de knelpunten; (b)
de doelstellingen van de kernnetwerkcorridor, in
het bijzonder wat betreft de prestaties in termen van
dienstverleningskwaliteit, capaciteit van de corridor en de overeenstemming met
de in hoofdstuk II vermelde eisen; (c)
het programma van noodzakelijke maatregelen om de kernnetwerkcorridor
te ontwikkelen; (d)
een studie van de multimodale vervoersmarkt; (e)
een uitvoeringsplan met inbegrip van: –
een implementatieplan voor de interoperabele
verkeersbeheersystemen op multimodale goederencorridors, onverminderd de
toepasselijke EU-regelgeving; –
een plan om de fysieke, technische, operationele en
administratieve belemmeringen tussen en binnen vervoerswijzen weg te werken en
een efficiënt multimodaal vervoer en efficiënte multimodale diensten te
bevorderen; –
maatregelen om de administratieve en technische
capaciteit te verbeteren, zodat projecten van gemeenschappelijk belang kunnen
worden ontwikkeld, gepland, ontworpen, aanbesteed, uitgevoerd en gecontroleerd; –
een risicobeoordeling, met inbegrip van de
mogelijke effecten van de klimaatverandering op de infrastructuur en, waar
nodig, voorgestelde maatregelen om de klimaatbestendigheid te verbeteren; –
de maatregelen die moeten worden genomen om de
uitstoot van broeikasgassen te verminderen; (f)
een investeringsplan, dat regelmatig moet worden
bijgewerkt, met inbegrip van: –
de lijst van projecten voor de uitbreiding,
vernieuwing of aanpassing van vervoersinfrastructuur als bedoeld in artikel 2,
lid 2, voor elke vervoerswijze op de kernnetwerkcorridor; –
het financiële plan voor de corridor, met de verschillende
beoogde financieringsbronnen op internationaal, nationaal, regionaal, lokaal en
EU- niveau, en, waar mogelijk, met inbegrip van daartoe bestemde systemen voor
kruisfinanciering, alsook privékapitaal, samen met het bedrag van de eerdere
toezeggingen en, waar nodig, een verwijzing naar de beoogde EU-bijdrage in het
kader van de financiële programma's van de Unie. 2.
Op basis van het door de betrokken lidstaten
ingediend corridorontwikkelingsplan brengt de Commissie advies uit. 3.
Om de verwezenlijking van kernnetwerkcorridors te
ondersteunen kan de Commissie uitvoeringsbesluiten vaststellen voor de kernnetwerkcorridors.
Deze besluiten kunnen: (a)
de investeringsplanning bevatten alsmede een raming
van de kosten en uitvoeringstermijnen om de kernnetwerkcorridors in
overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening uit te voeren; (b)
in alle maatregelen voorzien om de externe kosten
te beperken, in het bijzonder voor de uitstoot van broeikasgassen en
geluidshinder, en om de invoering van nieuwe technologieën voor verkeers- en
capaciteitsbeheer te bevorderen; (c)
in de nodige maatregelen voorzien voor de
uitvoering van het corridorontwikkelingsplan en voor het efficiënt gebruik van
de infrastructuur van de netwerkcorridor. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
volgens de in artikel 55, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. HOOFDSTUK V GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN Artikel 54
Bijwerken en rapporteren 1.
Via het interactieve geografische en technische
informatiesysteem voor het trans-Europese vervoersnetwerk (TENtec) houden de
lidstaten de Commissie voortdurend op de hoogte van de voortgang bij de
uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang en de daartoe gedane
investeringen). De lidstaten bezorgen de Commissie samenvattingen
van nationale plannen en programma's die zij met het oog op de ontwikkeling van
het trans-Europese vervoersnetwerk opstellen, met name wat betreft het
kernnetwerk. Zodra de nationale plannen en programma's aangenomen zijn, sturen
de lidstaten ze ter informatie naar de Commissie. 2.
Vanaf de inwerkingtreding van deze verordening
publiceert de Commissie om de twee jaar na raadpleging van het in artikel 54
bedoelde comité een voortgangsrapport over de tenuitvoerlegging van deze
richtsnoeren, dat aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's wordt voorgelegd. 3.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel
56 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II
en III om deze aan te passen aan eventuele veranderingen die voorvloeien uit de
in artikelen 16, 24, 29 en 33 vastgestelde kwantitatieve drempels. Wanneer de
Commissie de bijlagen wijzigt: (a)
voegt zij de logistieke platforms,
goederenterminals, binnenhavens, zeehavens en luchthavens waarvan is aangetoond
dat het jongste tweejaarlijkse gemiddelde van hun verkeersvolume de relevante
drempel overschrijdt toe aan het uitgebreide netwerk; (b)
schrapt zij de logistieke platforms,
goederenterminals, binnenhavens, zeehavens en luchthavens waarvan is aangetoond
dat het gemiddelde van hun verkeersvolume voor de voorbije zes jaar onder de
relevante drempel ligt; uit het uitgebreide netwerk; (c)
past zij de kaarten met de wegeninfrastructuur,
spoorwegeninfrastructuur en de binnenwateren aan zodat ze de voortgang inzake
de voltooiing van het netwerk weergeven. Bij de aanpassing van de kaarten houdt
de Commissie geen rekening met tracéwijzigingen die verder gaan dan de in de
vergunningsprocedure voor het project toegestane aanpassingen. De wijzigingen onder de punten a) en b) zijn
gebaseerd op de jongste statistieken van Eurostat. 4.
Infrastructuurprojecten van algemeen belang die
recent aan het trans-Europees netwerk zijn toegevoegd, zijn subsidiabel
overeenkomstig artikel 7, lid 5, met ingang van de datum van inwerkingtreding
van de overeenkomstig lid 3 vastgestelde gedelegeerde handelingen. Infrastructuurprojecten van algemeen belang die
recent uit het trans-Europees netwerk zijn geschrapt, zijn niet meer
subsidiabel vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomstig lid 3
vastgestelde gedelegeerde handelingen. Dat infrastructuur niet langer
subsidiabel is, laat eerdere door de Commissie genomen beslissingen over
financiering en subsidies onverlet. Artikel 55
Comité 1.
De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat
comité is een comité als bedoeld in Verordening (EU) nr. 182/2011. 2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4
van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 56
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1.
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te
stellen, wordt volgens de voorwaarden van dit artikel aan de Commissie
toegekend. 2.
De bevoegdheid om de in artikel 54,
lid 3, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de
Commissie met ingang van de [datum van inwerkingtreding van deze verordening]
voor onbepaalde tijd verleend. 3.
De in artikel 54, lid 3, bedoelde
bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad
worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie
van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het laat de
geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft
vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig
in kennis. 5.
Een gedelegeerde handeling uit hoofde van artikel
54, lid 3, treedt uitsluitend in werking wanneer geen bezwaar is geuit door het
Europees Parlement of door de Raad binnen een periode van twee maanden na de
mededeling van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad of wanneer
het Europees Parlement en de Raad de Commissie, vóór het verstrijken van die
periode, ervan in kennis hebben gesteld dat zij geen bezwaar zullen uiten. Die
termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee
maanden worden verlengd. Artikel 57
Evaluatie Tegen uiterlijk 31 december 2023 maakt de
Commissie een evaluatie van de verwezenlijking van het kernnetwerk en evalueert
zij de overeenstemming met de bepalingen van deze verordening en de voortgang
van de uitvoering. Artikel 58
Eén enkele contractautoriteit De lidstaten kunnen een enkele
contactautoriteit aanwijzen om het vergunningsproces voor projecten van
gemeenschappelijk belang, in het bijzonder grensoverschrijdende projecten, in
overeenstemming met het relevante acquis van de Unie af te handelen en te
coördineren. Artikel 59
Vertraging bij de verwezenlijking van het kernnetwerk 1.
Indien de aanvang of voltooiing van de
werkzaamheden aan het kernnetwerk een aanzienlijke vertraging oploopt, vraagt
de Commissie de betrokken lidstaten om haar binnen de drie maanden de redenen
voor deze vertraging te mee te delen. Op basis van hun antwoord raadpleegt de
Commissie de betrokken lidstaten om de oorzaak van de vertraging weg te nemen. 2.
De Commissie kan als onderdeel van haar actieve
toezicht op de verwezenlijking van het kernnetwerk en rekening houdend met het
evenredigheids- en subsidiariteitsbeginsel beslissen passende maatregelen te
nemen. 3.
Het Europees Parlement en de lidstaten worden
onmiddellijk op de hoogte gebracht van alle genomen maatregelen. Artikel 60
Verenigbaarheid met de wetgeving en het beleid van de Unie De uit hoofde van deze verordening
richtsnoeren genomen maatregelen moeten verenigbaar zijn met het EU-beleid en
met name het beleid inzake concurrentie, markttoegang, milieubescherming,
gezondheid, duurzame ontwikkeling en overheidsopdrachten. Artikel 61
Bevordering en evaluatie De Commissie bevordert en evalueert de
voortgang van het TEN-T-beleid en de algemene tenuitvoerlegging ervan. Artikel 62
Intrekking Besluit nr. 661/2010/EU wordt ingetrokken. Voor alle op grond van Verordening (EG) nr.
680/2007[61]
genomen financieringsbesluiten blijft Besluit nr. 611/2010/EU van toepassing. Artikel 63
Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te , Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De Voorzitter De
Voorzitter [1] Beschikking
nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996
betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een
trans-Europees vervoersnet, PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1. [2] Beschikking
nr. 884/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
houdende wijziging van Beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire
richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet, PB L 201
van 7.6.2004, blz. 1. [3] Verordening
(EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot
vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand
van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer
en energie, PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1. [4] Besluit
nr. 661/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010
betreffende uniale richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees
vervoersnet (herschikking); PB L 204 van 5.8.2010, blz. 1. [5] COM(2011) 144. [6] Verordening
(EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010
inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer, PB L 276 van
20.10.2010, blz. 22. [7] Zie
hoofdstuk 3.1: "Vervoersinfrastructuur: territoriale cohesie en
economische groei" van bijlage 1 van het Witboek. [8] COM(2010)
245 definitief/2. [9] COM(2011)
206 definitief. [10] COM(2010)
2020 definitief. [11] "TEN-T:
een beleidsevaluatie. Op weg naar een beter geïntegreerd trans-Europees
vervoersnetwerk ten dienste van het gemeenschappelijke vervoersbeleid",
COM(2009) 44 definitief. [12] Door de
groepen van deskundigen behandelde gebieden: de structuur van een uitgebreid en
kernnetwerk en de methodologie voor TEN-T-planning, integratie van het
vervoersbeleid in de TEN-T-planning, intelligente vervoerssystemen en nieuwe
technologieën in het kader van het TEN-T, TEN-T en verbindingen buiten de EU,
TEN-T-financiering, wettelijke en niet-financiële aspecten van het TEN-T. [13] "Raadpleging
met het oog op de herziening van het beleid inzake de trans-Europese vervoersnetwerken",
COM(2010) 212 definitief. [14] "The
New Trans-European Transport Network Policy. Planning and implementation
issues", SEC(2011) 101. [15] De
gedetailleerde methodologie werd in januari 2011 gepubliceerd in het
werkdocument van de diensten van de Commissie "The New Trans-European
Transport Network Policy – Planning and Implementation Issues". Ze werd
enigszins gewijzigd na opmerkingen tijdens de bijeenkomst van de ministers van
Vervoer op 7 en 8 februari 2011 en tijdens bijeenkomsten met vertegenwoordigers
op hoog niveau van alle EU-lidstaten. [16] In bijlage
III zijn de regionale vervoersnetwerken van deze landen weergegeven voor zover
die reeds gedefinieerd zijn. Voor buurlanden van het Oostelijk Partnerschap,
wordt het regionaal netwerk gedefinieerd op basis van de werkzaamheden van het
vervoerspanel van het Oostelijk Partnerschap en voortbouwend op de in het kader
van TRACECA uitgevoerde werkzaamheden. Voor de buurlanden in het zuiden zal het
regionaal netwerk worden gedefinieerd op basis van de in het kader van het
euro-mediterraan vervoersforum uitgevoerde werkzaamheden. [17] COM(2011)
500 definitief. [18] Voor
dergelijke coördinatie moet onder meer een beroep worden gedaan op financiering
uit de investeringsfaciliteit voor het nabuurschapsbeleid (NIF) of het
Instrument voor pretoetredingssteun (IPA). [19] PB C van ,
blz. . [20] PB C van ,
blz. . [21] PB L 228
van 9.9.1996, blz. 1. [22] PB L 204
van 5.8.2010. blz. 1. [23] COM(2011)
144 definitief. [24] COM(2007) 575 definitief. [25] PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22. [26] PB L 194
van 25.7.2009, blz. 60. [27] Verordening
(EU) nr. XXX/2012 van … [Connecting Europe Facility] [28] Verordening
(EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een
instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82). [29] COM(211)
615 definitief. [30] PB L 55
van 28.2.2011, blz. 13. [31] COM(2004)
106 definitief. [32] PB L 96
van 31.3.2004, blz. 26. [33] PB L 64
van 2.3.2007, blz. 1. [34] PB L 208
van 5.8.2002, blz. 10. [35] PB L 255
van 30.9.2005, blz. 152. [36] PB L 284
van 16.10.2006, blz. 1. [37] PB L 342
van 7.12.2006, blz. 1. [38] PB L 123
van 12.5.2011, blz. 11. [39] PB L 191
van 18.7.2008, blz. 1. [40] De
Europese nominale standaardspoorwijdte als bedoeld in de technische
specificatie voor interoperabiliteit van de infrastructuur, punt 4.2.5.1 voor de
conventionele lijnen (hierna: TSI CR) van Besluit 2011/275/EU van de Commissie
van 26 april 2011 betreffende de technische specificatie inzake
interoperabiliteit van het subsysteem "infrastructuur" van het
conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, PB L 126 van 14.5.2011, blz. 53,
en punt 4.2.2 voor de hogesnelheidslijnen (hierna: TSI HS) van Beschikking
2008/217/EG van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de technische
specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem "infrastructuur"
van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem, PB L 77 van 19.3.2008,
blz. 1. [41] Zie de
vereisten voor lijncategorie V-F in punt 4.2.2 van de TSI CR. [42] Vereisten
voor lijncategorieën IV-F, IV-M, VI-F en VI-M in punt 4.2.4.3 van de TSI CR. [43] Europese
Conferentie van de ministers van Vervoer (ECMT), ECMT/CM(92)6/Definitief. [44] PB L 319
van 29.11.2008, blz. 59. [45] PB L 167 van 30.4.2004, blz. 39. [46] PB L 166
van 30.4.2004, blz. 124. [47] PB L 268
van 13.10.2009, blz. 11. [48] PB L 207 van 6.8.2010, blz. 1. [49] PB L 332
van 28.11.2000, blz. 81. [50] PB L 97
van 9.4.2008, blz. 72. [51] PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1. [52] PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10. [53] PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20. [54] PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26. [55] PB L 175
van 5.7.1985, blz. 40 [56] PB
L 206 van 22.7.1992, blz. 7. [57] PB L 327
van 22.12.2000, blz. 1. [58] PB L 197
van 21.7.2001, blz. 30. [59] PB L 20
van 26.1.2010, blz. 7. [60] PB L 75
van 15.3.2001, blz. 29. [61] Verordening
(EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot
vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand
van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer
en energie, PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1.