EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011PC0627

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

/* COM/2011/0627 definitief - 2011/0282 (COD) */

52011PC0627

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) /* COM/2011/0627 definitief - 2011/0282 (COD) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

In haar voorstel inzake het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020[1] zet de Commissie het begrotingskader en de voornaamste leidraden voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) uiteen. Op basis daarvan komt zij met een reeks verordeningen tot vaststelling van het wetgevingskader voor het GLB voor de periode 2014‑2020, en met een beoordeling van de effecten van alternatieve scenario's voor de ontwikkeling van het beleid.

De huidige hervormingsvoorstellen zijn gebaseerd op de mededeling over het GLB tot 2020[2]. Daarin geeft Commissie aan welke globale beleidsopties een antwoord moeten bieden op de uitdagingen waarmee de landbouw en de plattelandsgebieden zullen worden geconfronteerd, en moeten leiden tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GLB, namelijk 1) een rendabele voedselproductie, 2) een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, en 3) een evenwichtige territoriale ontwikkeling. Zowel tijdens de interinstitutionele besprekingen[3] als gedurende het overleg met de belanghebbende partijen in het kader van de effectbeoordeling bleek een breed draagvlak te bestaan voor de leidraden in de mededeling die richting moeten geven aan de hervorming.

Gedurende het proces bleken alle partijen het erover eens te zijn dat het efficiënte gebruik van de hulpbronnen moet worden bevorderd om, overeenkomstig de Europa 2020‑strategie, te komen tot een slimme, duurzame en inclusieve groei van de landbouw en de plattelandsgebieden in de EU, en bleken zij tevens de mening te delen dat hiervoor moet worden uitgegaan van de bestaande structurering van het GLB rond twee pijlers die aan de hand van op elkaar aansluitende instrumenten dezelfde doelstellingen nastreven. De eerste pijler omvat enerzijds de rechtstreekse betalingen en de marktmaatregelen die de landbouwers in de EU moeten verzekeren van een jaarlijks basisbedrag ter ondersteuning van hun inkomen, en anderzijds de steun bij specifieke marktverstoringen. De tweede pijler heeft betrekking op maatregelen voor plattelandsontwikkeling in het kader waarvan de lidstaten met inachtneming van een gemeenschappelijk kader meerjarenprogramma's opstellen en cofinancieren[4].

De opeenvolgende hervormingen van het GLB hebben ertoe geleid dat de producenten van inkomenssteun worden voorzien en de landbouw tegelijkertijd marktgerichter is geworden, dat de milieuvereisten beter in het beleid zijn geïntegreerd en dat meer steun wordt verleend voor plattelandsontwikkeling als geïntegreerd beleidsinstrument voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden in de hele EU. Naar aanleiding van hetzelfde hervormingsproces gaan echter steeds meer stemmen op voor een betere verdeling van de steun over en binnen de lidstaten en voor doelgerichtere maatregelen om milieuproblemen aan te pakken en om beter op te treden tegen de toegenomen marktvolatiliteit.

De hervormingen uit het verleden hadden vooral tot doel te reageren op endogene problemen gaande van enorme overschotten tot voedselveiligheidscrises, en hebben hun nut voor de EU, zowel op intern als op internationaal niveau, zeker bewezen. Dit neemt echter niet weg dat het merendeel van de uitdagingen die zich nu voordoen, wordt veroorzaakt door factoren die buiten de landbouw liggen en dus een breder opgezette beleidsaanpak vergen.

Het inkomen van landbouwers zal naar verwachting onder druk blijven staan in verband met het toenemende aantal risico's, de afnemende productiviteit en de krappere marges als gevolg van de duurder wordende productiemiddelen. Daarom is het noodzakelijk de inkomenssteun te handhaven en de instrumenten te verbeteren om de risico's beter te kunnen beheren en het hoofd te kunnen bieden aan crisissituaties. Het is voor de levensmiddelensector en de mondiale voedselzekerheid van vitaal belang dat de landbouwsector stevig op zijn poten staat.

Tegelijkertijd wordt van de landbouwsector en van de plattelandsgebieden verwacht dat zij zich harder inspannen om de in de Europa 2020‑agenda ingebedde ambitieuze klimaat‑ en energiedoelstellingen en biodiversiteitstrategie waar te maken. De landbouwers – samen met de bosbouwers de voornaamste grondbeheerders – zullen steun nodig hebben bij het invoeren en in stand houden van landbouwsystemen en ‑praktijken die met name bijdragen tot de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat. Marktprijzen alleen volstaan namelijk niet om hen ertoe aan te zetten dergelijke collectieve goederen te leveren. Om de inclusieve groei en cohesie te bevorderen, is het tevens van essentieel belang de diverse mogelijkheden die inherent zijn aan de plattelandsgebieden, optimaal te benutten.

Het toekomstige GLB wordt dus geen beleid dat uitsluitend is afgestemd op een klein, weliswaar wezenlijk, segment van de economie van de Unie, maar wél een beleid van strategisch belang voor de voedselzekerheid en het ecologische en territoriale evenwicht. Precies hierin ligt de toegevoegde waarde van een echt gemeenschappelijk EU‑beleid. Met een dergelijk beleid worden de beperkte begrotingsmiddelen immers zo efficiënt mogelijk gebruikt wanneer het erop aankomt in de hele EU een duurzame landbouw te handhaven, grensoverschrijdende problemen zoals de klimaatverandering aan te pakken, de solidariteit tussen de lidstaten te verstevigen en tegelijkertijd voldoende flexibiliteit bij de beleidstenuitvoerlegging in te bouwen om tegemoet te komen aan lokale behoeften.

Overeenkomstig het raamwerk in het voorstel voor een meerjarig financieel kader moet het GLB zijn tweepijlerstructuur behouden, met dien verstande dat de nominale begroting voor elke pijler op het niveau van 2013 blijft en duidelijk de nadruk wordt gelegd op de verwezenlijking van de essentiële EU‑prioriteiten. De toewijzing van 30 % van de rechtstreekse betalingen voor verplichte maatregelen ten bate van klimaat en milieu, moet de duurzame productie stimuleren. De betalingsniveaus moeten geleidelijk naar elkaar toegroeien en de betalingen aan grote begunstigden moeten progressief worden afgetopt. Plattelandsontwikkeling moet samen met andere EU‑fondsen die gedeeld worden beheerd, worden opgenomen in een gemeenschappelijk strategisch kader dat sterker op resultaten is gericht en slechts in werking treedt wanneer vooraf aan duidelijkere en verbeterde voorwaarden is voldaan. Tot slot moet de GLB‑financiering voor marktmaatregelen worden versterkt met twee instrumenten die buiten het meerjarig financieel kader vallen: 1) een noodreserve voor crisissituaties, en 2) een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering met een ruimere werkingssfeer.

De voornaamste componenten van het wetgevingskader van het GLB voor de periode 2014‑2020 zijn vastgesteld in de volgende verordeningen:

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (verordening rechtstreekse betalingen);

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten ("Integrale‑GMO‑verordening");

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (verordening plattelandsontwikkeling);

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (horizontale verordening);

– Voorstel voor een verordening van de Raad houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten;

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad, wat de toepassing van de rechtstreekse betalingen aan landbouwers voor 2013 betreft;

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007, wat de bedrijfstoeslagregeling en de steun voor wijnbouwers betreft.

De verordening plattelandsontwikkeling is gebaseerd op het op 6 oktober 2011 door de Commissie ingediende voorstel tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor alle fondsen die onder een gemeenschappelijk strategisch kader vallen[5]. Bovendien zal een verordening inzake de verstrekking van levensmiddelen aan de meest hulpbehoevenden in de Unie worden voorgesteld; de financiering voor deze regeling wordt van nu af aan onder een andere post van het meerjarig financieel kader ondergebracht.

Voorts wordt momenteel in het licht van de bezwaren van het Hof van Justitie van de Europese Unie gewerkt aan nieuwe voorschriften voor het bekendmaken van informatie over begunstigden. Met name wordt nagegaan hoe het recht van de begunstigden op bescherming van hun persoonsgegevens het best kan worden verzoend met het beginsel van de transparantie.

2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Op basis van een evaluatie van het huidige beleidskader en een analyse van de toekomstige uitdagingen en behoeften, wordt in de effectbeoordeling de impact van drie alternatieve scenario's beoordeeld en vergeleken. Dit is het resultaat van een lang proces dat in april 2010 van start is gegaan onder leiding van een uit vertegenwoordigers van verschillende diensten samengestelde groep die uitvoerige kwantitatieve en kwalitatieve analyses heeft onderzocht en onder meer een basissituatie heeft samengesteld in de vorm van middellangetermijnprojecties voor de landbouwmarkten en de landbouwinkomens tot 2020, en een modellering heeft opgesteld van de impact van de verschillende beleidsscenario's op de economische variabelen van de sector.

De drie scenario's die in de effectbeoordeling zijn uitgewerkt, worden hieronder toegelicht. 1) Een aanpassingsscenario: het huidige beleidskader wordt voortgezet, met weliswaar een aantal correcties van de voornaamste tekortkomingen, zoals de verdeling van de rechtstreekse betalingen. 2) Een integratiescenario: het beleid wordt ingrijpend gewijzigd door de rechtstreekse betalingen doelgerichter en "groener" te maken, door het plattelandsontwikkelingsbeleid strategischer toe te passen en beter te coördineren met andere beleidsgebieden van de EU en door de rechtsgrondslag te verruimen met het oog op meer samenwerking tussen de producenten. 3) Een heroriënteringsscenario: het beleid wordt uitsluitend op het milieu gericht en de rechtstreekse betalingen worden geleidelijk uitgefaseerd aangezien ervan wordt uitgegaan dat de productiecapaciteit ook zonder steun op peil blijft en dat de sociaaleconomische behoeften van de plattelandsgebieden in het kader van andere beleidsgebieden kunnen worden ingevuld.

De drie scenario's zijn opgesteld tegen de achtergrond van de economische crisis en de druk op de overheidsfinanciën (waarop de EU heeft gereageerd met de Europa 2020‑strategie en het voorstel voor het meerjarig financieel kader) en kennen elk een ander gewicht toe aan de drie beleidsdoelstellingen van het toekomstige GLB, dat tot doel heeft een concurrerende en duurzame landbouw in vitale plattelandsgebieden tot stand te brengen. Met het oog op een betere afstemming op de Europa 2020‑strategie, met name wat het efficiënte gebruik van hulpbronnen betreft, wordt het van steeds essentiëler belang de productiviteit van de landbouw te verbeteren via onderzoek, kennisoverdracht en het stimuleren van samenwerking en innovatie (onder meer in het kader van het Europees Partnerschap voor innovatie voor de productiviteit en duurzaamheid van de landbouw). Hoewel het GLB het handelsverstorende beleidskader inmiddels achter zich heeft gelaten, wordt verwacht dat de landbouwsector in de EU verder onder druk zal komen staan van de liberalisering, met name in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha en de vrijhandelsovereenkomst met de Mercosur.

Bij het opstellen van de drie beleidsscenario's is rekening gehouden met de voorkeuren die naar voren zijn gekomen tijdens het overleg in het kader van de effectbeoordeling. De belanghebbende partijen konden van 23.11.2010 tot 25.1.2011 hun bijdragen indienen en op 12.1.2011 is een bijeenkomst van een adviescomité gehouden. De voornaamste punten worden hieronder samengevat[6].

– De belanghebbende partijen zijn het er grotendeels over eens dat een sterk, op twee pijlers gebaseerd GLB nodig is om de uitdagingen (voedselzekerheid, duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en territoriale ontwikkeling) aan te gaan.

– De meeste respondenten vinden dat het GLB een rol moet spelen bij het stabiliseren van markten en prijzen.

– De belanghebbende partijen hebben uiteenlopende meningen over de gerichtheid van de steun (met name de herverdeling van de rechtstreekse betalingen en de plafonnering van de betalingen).

– Men is het erover eens dat beide pijlers in belangrijke mate kunnen bijdragen tot het intensiveren van klimaatgerelateerde maatregelen en van de milieuprestatie ten bate van de samenleving in de EU. Het brede publiek pleit ervoor dat de betalingen in het kader van de eerste pijler doelgerichter worden gebruikt; veel landbouwers vinden dat dat nu al gebeurt.

– De respondenten willen dat alle delen van de EU, ook de probleemgebieden, delen in de toekomstige groei en ontwikkeling.

– Een groot aantal respondenten legt de nadruk op de integratie van het GLB en andere beleidsgebieden, zoals milieu, gezondheid, handel en ontwikkeling.

– Het GLB kan in overeenstemming met de Europa 2020‑strategie worden gebracht aan de hand van innovatie, ontwikkeling van concurrerende ondernemingen en de levering van collectieve goederen aan de EU‑burger.

De vergelijking van de drie alternatieve beleidsscenario's in het kader van de effectbeoordeling heeft de volgende resultaten opgeleverd.

Het heroriënteringsscenario zou leiden tot een versnelde structurele aanpassing in de landbouwsector dankzij een verschuiving van de productie naar de meest kostenefficiënte gebieden en rendabele sectoren. Met dit scenario zouden aanzienlijk meer financiële middelen naar milieu gaan, maar zou de sector aan de andere kant worden blootgesteld aan grotere risico's omdat er maar beperkte ruimte bestaat voor interventie op de markt. Bovendien zou zowel de samenleving als het milieu zware klappen krijgen, aangezien de minst concurrerende gebieden hun inkomens en natuurlijke omgeving danig achteruit zouden zien gaan omdat het hefboomeffect van de combinatie rechtstreekse betalingen ‑ randvoorwaarden verloren zou gaan.

Aan de andere kant van het spectrum zou het aanpassingsscenario de beste kansen op continuïteit van het beleid bieden, plus de mogelijkheid om weliswaar beperkte, maar tastbare verbeteringen in te voeren op het gebied van concurrentievermogen en milieuprestatie. Er bestaan echter ernstige twijfels over de vraag of dit scenario een adequaat antwoord kan bieden op de belangrijke klimaat‑ en milieuproblemen van de toekomst die mee zullen bepalen of de duurzaamheid van de landbouw op lange termijn kan worden gewaarborgd.

Met het integratiescenario – en de daarmee gepaard gaande doelgerichtere en "groenere" rechtstreekse betalingen – worden nieuwe paden ingeslagen. Volgens de analyse is "vergroening" tegen een redelijke kostprijs voor de landbouwers een haalbare kaart. Nadeel is evenwel dat dit onvermijdelijk een grotere administratieve belasting met zich zal brengen. Ook is het mogelijk de plattelandsontwikkeling een nieuw elan te geven op voorwaarde dat de lidstaten en de regio's de nieuwe mogelijkheden efficiënt benutten en het gemeenschappelijk strategisch kader (met daarin ook de andere EU‑fondsen) de synergie met de eerste pijler niet tenietdoet en de kenmerkende sterke punten van de plattelandsontwikkeling niet verzwakt. Als men erin slaagt het juiste evenwicht te bereiken, zou langetermijnduurzaamheid van de landbouw en de plattelandsgebieden het meest gebaat zijn bij dit scenario.

Op basis van het voorgaande wordt in de effectbeoordeling geconcludeerd dat het integratiescenario er op de meest evenwichtige manier in slaagt het GLB geleidelijk af te stemmen op de strategische doelstellingen van de EU. Hetzelfde evenwicht is trouwens terug te vinden bij de tenuitvoerlegging van de verschillende componenten in de wetgevingsvoorstellen. Eveneens van essentieel belang is dat een evaluatiekader wordt ontwikkeld om de prestatie van het GLB te meten aan de hand van een gemeenschappelijke reeks aan beleidsdoelstellingen gekoppelde indicatoren.

Vereenvoudiging was een belangrijke bekommernis in het hele proces en moet op diverse manieren haar beslag krijgen, bijvoorbeeld bij het stroomlijnen van de randvoorwaarden en van de marktinstrumenten en bij het ontwerpen van de regeling voor kleine landbouwers. Bovendien moet het "vergroenen" van de rechtstreekse betalingen zo worden vormgegeven dat de administratieve belasting, onder meer op het gebied van controlekosten, tot een minimum wordt beperkt.

3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

Voorgesteld wordt de bestaande tweepijlerstructuur van het GLB te handhaven, met verplichte algemeen toepasselijke jaarlijkse maatregelen onder de eerste pijler, aangevuld met optionele, beter op de specifieke nationale en de regionale kenmerken toegesneden maatregelen in het kader van de meerjarige programmeringsaanpak onder de tweede pijler. Met de nieuwe vormgeving van de rechtstreekse betalingen wordt beoogd de synergieën met de tweede pijler beter te benutten en de tweede pijler onder te brengen in een gemeenschappelijk strategisch kader dat een betere coördinatie mogelijk maakt met andere EU‑fondsen die gedeeld worden beheerd.

Op deze basis wordt de bestaande structuur van de vier basisrechtsinstrumenten behouden, weliswaar met dien verstande dat de werkingssfeer van de financieringsverordening wordt uitgebreid om de gemeenschappelijke bepalingen te bundelen in wat nu de horizontale verordening wordt genoemd.

De voorstellen zijn in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het GLB is een echt gemeenschappelijk beleid. De bevoegdheid ervoor wordt gedeeld tussen de EU en de lidstaten. Het beleid wordt op EU‑niveau aangestuurd met als doel een duurzame en diverse landbouw in de hele EU te handhaven en in het kader daarvan belangrijke grensoverschrijdende problemen zoals de klimaatverandering aan te pakken en de solidariteit tussen de lidstaten te verstevigen. Gezien het belang van de toekomstige uitdagingen (voedselzekerheid, milieu en territoriaal evenwicht) blijft het GLB een beleid dat van strategisch belang is, wil men ervoor zorgen dat de beleidsuitdagingen op de meest doeltreffende manier worden benaderd en de begrotingsmiddelen op de meest efficiënte manier worden gebruikt. Bovendien wordt voorgesteld de bestaande onderverdeling van de instrumenten in twee pijlers te behouden. Dit biedt de lidstaten meer ruimte voor het vinden van op hun specifieke lokale omstandigheden toegesneden oplossingen en voor het cofinancieren van de tweede pijler. Het nieuwe Europees Partnerschap voor innovatie en de toolkit voor risicobeheer worden eveneens onder de tweede pijler ondergebracht. Tegelijkertijd wordt het beleid beter afgestemd op de Europa 2020‑strategie (inclusief een gemeenschappelijk kader waaronder ook de andere EU‑fondsen zullen vallen) en wordt een aantal verbeteringen en vereenvoudigingen ingevoerd. Tot slot blijkt uit de in het kader van de effectbeoordeling verrichte analyse duidelijk dat niet‑optreden kosten met zich zou brengen in de vorm van negatieve economische, ecologische en sociale gevolgen.

De Verordening plattelandsontwikkeling is gebaseerd op de strategische benadering die in de lopende periode is ingevoerd en die een positief effect heeft gesorteerd in de zin dat de lidstaten op grond van een SWOT‑analyse strategieën en programma's ontwikkelen om de interventie optimaal toe te snijden op de specifieke nationale en regionale situatie. Het nieuwe uitvoeringsmechanisme moet de strategische benadering versterken – onder meer door op EU‑niveau duidelijk omschreven gemeenschappelijke prioriteiten voor plattelandsontwikkeling vast te stellen (met de respectieve gemeenschappelijke doelindicatoren) en door de opgedane ervaring te gebruiken om de nodige aanpassingen aan te brengen.

Voorts omvat de Verordening plattelandsontwikkeling het Europese innovatiepartnerschap "Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw" dat erop gericht is het efficiënte gebruik van hulpbronnen te stimuleren, bruggen te slaan tussen onderzoek en de praktische toepassing ervan en innovatie in het algemeen aan te moedigen. Het partnerschap wordt ten uitvoer gelegd door operationele groepen die verantwoordelijk zijn voor innovatieve projecten, en wordt ondersteund door een netwerk.

Op grond van het door de Commissie op 6 oktober 2011 ingediende voorstel waarin gemeenschappelijke regels worden vastgesteld voor alle fondsen die opereren in het kader van het gemeenschappelijke strategische kader moet de tweede pijler van het GLB op gecoördineerde wijze aansluiten op de eerste pijler en op andere Europese fondsen (met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij). De fondsen worden op EU‑niveau ondergebracht in een gemeenschappelijk strategisch kader dat op nationaal niveau ten uitvoer wordt gelegd aan de hand van partnerschapscontracten, met inbegrip van gemeenschappelijke doelstellingen en regels voor hun werking. Het vaststellen van gemeenschappelijke regels voor alle fondsen die opereren in het kader van een gemeenschappelijk strategisch kader maakt het voor zowel begunstigden als nationale autoriteiten eenvoudiger om de projecten te beheren en vergemakkelijkt ook de uitvoering van geïntegreerde projecten.

Tegen deze achtergrond blijven de strategische langetermijndoelstellingen van het plattelandontwikkelingsbeleid dezelfde (bijdragen tot het concurrentievermogen van de landbouw, tot het duurzame beheer van de natuurlijke hulpbronnen en tot klimaatactie en tot de evenwichtige territoriale ontwikkeling van de plattelandsgebieden). In overeenstemming met de Europa 2020‑strategie worden deze algemene doelstellingen van de steun voor plattelandsontwikkeling in de periode 2014 – 2020 ingevuld aan de hand van de volgende zes EU‑wijde prioriteiten:

– bevordering van de overdracht van kennis en innovatie in landbouw‑, bosbouw- en plattelandsgebieden;

– versterking van het concurrentievermogen van alle vormen van landbouw en versteviging van de rendabiliteit van de landbouwbedrijven;

– verbetering van de organisatie van de voedselketen en van het risicobeheer in de landbouwsector;

– herstel, instandhouding en versterking van de ecosystemen die afhankelijk zijn van de landbouw en de bosbouw;

– bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en ondersteuning van de omslag naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector;

– bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden.

Deze prioriteiten moeten als basis voor de programmering worden gebruikt en voor elk prioriteit moeten streefindicatoren worden vastgesteld. De Verordening plattelandontwikkeling bevat tevens voorschriften voor de voorbereiding, de goedkeuring en de herziening van programma's die grotendeels overeenkomen met de momenteel bestaande voorschriften, en biedt bovendien de mogelijkheid om subprogramma's op te stellen (bijv. voor jonge landbouwers, kleine landbouwbedrijven, berggebieden en korte voorzieningsketens)

De lijst van individuele maatregelen is gestroomlijnd en naar aanleiding van een herziening van de individuele maatregelen is een en ander aangepast om rekening te houden met opmerkingen die in de lopende periode zijn gemaakt op het gebied van de werkingssfeer, de uitvoering en de benutting van programma's. Aangezien de meeste maatregelen potentieel onder meer dan één doelstelling of prioriteit vallen, wordt afgezien van de indeling in assen. Programmering op basis van prioriteiten moet voor goed gebalanceerde programma's zorgen. Voorts wordt een nieuwe maatregelen voor biologische landbouw ingevoerd, alsmede een nieuwe afbakening van gebieden met specifieke natuurlijke beperkingen. De mogelijkheid tot steunverlening ten bate van gezamenlijke milieuacties wordt verbeterd.

De bestaande samenwerkingsmaatregel wordt aanzienlijk versterkt en uitgebreid met als doel een brede waaier aan vormen van samenwerking (op economisch, ecologisch en sociaal gebied) tussen tal van potentiële begunstigden te steunen. Proefprojecten en samenwerking over regionale en nationale grenzen heen worden nu expliciet afgedekt. Initiatieven in het kader van LEADER en met het oog op netwerkvorming blijven een essentiële rol spelen, met name voor de ontwikkeling van de plattelandsgebieden en de verspreiding van innovatie. Steun in het kader van LEADER moet stroken met en afgestemd zijn op de steun voor plaatselijke ontwikkeling uit andere fondsen die gedeeld worden beheerd. Transnationale initiatieven ten gunste van innovatie worden gesteund door een prijs voor plaatselijke innovatieve samenwerkingsprojecten.

Een toolkit voor risicobeheer, waarin onder meer steun voor onderlinge fondsen en een nieuw instrument voor inkomensstabilisering zijn opgenomen, moet het mogelijk maken het hoofd te bieden aan de ernstige volatiliteit die naar verwachting ook op middellange termijn de landbouwmarkten zal blijven bepalen.

De afschaffing van de assen zal eveneens tot een grotere stroomlijning van de programmering door de lidstaten leiden.

Tot slot wordt voorgesteld voort te bouwen op het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiekader (voortaan "monitoring‑ en evaluatiekader") dat in de lopende periode is ingevoerd. Dit kader zal wel worden vereenvoudigd en verbeterd op basis van de opgedane ervaring. Met het oog op de monitoring en de evaluatie zal een gemeenschappelijke lijst van indicatoren aan de beleidsprioriteiten worden gekoppeld.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Krachtens het voorstel inzake het meerjarig financieel kader zou landbouw – per slot van rekening een gemeenschappelijk beleid van strategisch belang – zoals voorheen een aanzienlijk deel van de EU‑begroting toegewezen krijgen. Dit komt erop neer dat voor de verwezenlijking van de kerndoelstellingen van het landbouwbeleid in de periode 2014‑2020 317,2 miljard euro wordt uitgetrokken voor de eerste pijler en 101,2 miljard euro voor de tweede pijler (cijfers uitgedrukt in lopende prijzen).

Bovenop de hierboven genoemde financiële middelen voor de eerste en de tweede pijler wordt nog een extra bedrag van 17,1 miljard euro geoormerkt voor onderzoek en innovatie (5,1 miljard euro), voedselveiligheid (2,5 miljard euro), voedselverstrekking voor de meest hulpbehoevenden in het kader van andere posten van het meerjarig financieel kader (2,8 miljard euro), een nieuwe reserve voor crises in de landbouwsector (3,9 miljard euro) en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (maximaal 2,8 miljard euro). Dit alles samen brengt de totale begroting voor het GLB in de periode 2014‑2020 op 435,6 miljard euro.

Wat de verdeling van de steun over de lidstaten betreft, wordt voorgesteld dat indien lidstaten op het gebied van rechtstreekse betalingen minder dan 90 % van het EU‑gemiddelde ontvangen, het verschil tusen het niveau van hun rechtstreekse betalingen en dat niveau van 90 % met een derde wordt verkleind. De nationale maxima in de verordening over de rechtstreekse betalingen worden op die grondslag berekend.

De steun voor plattelandsontwikkeling wordt met inachtneming van de huidige verdeling verdeeld aan de hand van objectieve criteria die gekoppeld zijn aan de beleidsdoelstellingen. Minder ontwikkelde regio's moeten, zoals nu ook het geval is, kunnen profiteren van hogere cofinancieringsniveaus die tevens zullen worden toegepast op maatregelen inzake, onder meer, kennisoverdracht, producentengroeperingen, samenwerking en Leader.

Er is een mogelijkheid tot flexibiliteit ingevoerd wat de overdracht tussen de pijlers betreft (tot 5 % van de rechtstreekse betalingen). Dit houdt in dat lidstaten die hun plattelandsontwikkelingsbeleid willen versterken, overdrachten van de eerste naar de tweede pijler kunnen doen en dat lidstaten met een percentage rechtstreekse betalingen onder 90 % van het EU‑gemiddelde overdrachten kunnen doen van de tweede naar de eerste pijler.

In het financieel memorandum dat bij de voorstellen is gevoegd, wordt nader ingegaan op de financiële gevolgen van de voorstellen inzake de hervorming van het GLB.

2011/0282 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 42 en 43,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie[7],

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[8],

Gezien het advies van het Comité van de Regio′s[9],

Na raadpleging van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure[10],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, getiteld "Het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten"[11] (hierna "de mededeling "Het GLB tot 2020"" genoemd), worden de potentiële uitdagingen, doelstellingen en oriëntaties voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna "het GLB" genoemd) voor de periode na 2013 uiteengezet. Het GLB moet, met inachtneming van de besprekingen over deze mededeling, met ingang van 1 januari 2014 worden hervormd. Deze hervorming moet betrekking hebben op de belangrijkste instrumenten van het GLB, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)[12]. Gezien de reikwijdte van de hervorming dient Verordening (EG) nr. 1698/2005 te worden ingetrokken en te worden vervangen door een nieuwe verordening.

(2) Het beleid inzake plattelandsontwikkeling moet de regeling inzake de rechtstreekse betalingen en de marktmaatregelen in het kader van het GLB flankeren en aanvullen en aldus bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dat beleid zoals omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "het Verdrag" genoemd). Het beleid inzake plattelandsontwikkeling moet worden opgesteld met inachtneming van de belangrijke beleidsprioriteiten uit de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, getiteld "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei"[13] (hierna "de Europa 2020‑strategie" genoemd) en in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het beleid inzake economische en sociale samenhang zoals omschreven in het Verdrag.

(3) Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten plattelandsontwikkeling, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt wegens de samenhang ervan met de overige instrumenten van het GLB, de omvang van de verschillen tussen de verschillende plattelandsgebieden en de beperkte financiële middelen van de lidstaten in een uitgebreide Unie, aangezien deze doelstelling derhalve beter op EU‑niveau kan worden verwezenlijkt, dankzij de meerjarige garantie van EU‑financiering en de concentratie van die financiering op de EU-prioriteiten, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, van dat Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(4) Ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de onderhavige verordening moet de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen voor gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten aan het Europees Parlement en de Raad.

(5) Om de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden te garanderen, moet het beleid worden afgestemd op een beperkt aantal kernprioriteiten die betrekking hebben op de overdracht van kennis en innovatie in de landbouwsector, de bosbouwsector en plattelandsgebieden, op het concurrentievermogen van alle soorten landbouw en de rendabiliteit van landbouwbedrijven, op de organisatie van de voedselketen en van het risicobeheer in de landbouw, op de instandhouding en versterking van de ecosystemen die afhankelijk zijn van de landbouw en de bosbouw, op de bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en van de overstap naar een koolstofarme economie in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector en op de bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en de economische ontwikkeling van de plattelandsgebieden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de uiteenlopende kenmerken en categorieën van potentiële begunstigden die in de verschillende plattelandsgebieden kunnen bestaan, en met de horizontale doelstellingen inzake milieu, innovatie en de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Matigingsmaatregelen moet zowel betrekking hebben op de beperking van emissies in de landbouw en bosbouw van belangrijke activiteiten zoals dierlijke productie, het gebruik van meststoffen als op het behoud van koolstofputten en de verbetering van koolstofvastlegging met betrekking tot grondgebruik, veranderingen van het grondgebruik en de bosbouwsector. De prioriteit van de Unie met betrekking tot kennisoverdracht en innovatie in de landbouw‑ en de bosbouwsector moet horizontaal worden toegepast in aansluiting op de andere EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling.

(6) De prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling moeten, rekening houdend met het beginsel dat de vervuiler betaalt, worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en de bevordering door de Unie van de doelstelling om het milieu te beschermen en te verbeteren zoals omschreven in de artikelen 11 en 19 van het Verdrag. Overeenkomstig de ambitie om ten minste 20 % van de begroting van de Unie aan klimaatveranderingsdoelstellingen te besteden, moeten de lidstaten aan de hand van een door de Commissie goedgekeurde methodologie informatie verstrekken over de steun voor zulke doelstellingen.

(7) De activiteiten van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (hierna "het ELFPO" genoemd) en de concrete acties waaraan dit Fonds bijdraagt, moeten coherent en verenigbaar zijn met de steun van andere instrumenten van het GLB. Om ervoor te zorgen dat de middelen van de Unie optimaal worden toegewezen en efficiënt worden aangewend, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag aan de Commissie worden gedelegeerd wat betreft het vaststellen van uitzonderingen op de regel dat er geen steun uit hoofde van de onderhavige verordening mag worden verleend aan acties die worden gesteund in het kader van gemeenschappelijke marktordeningen.

(8) Om ervoor te zorgen dat de programma's voor plattelandsontwikkeling onverwijld van start gaan en efficiënt worden uitgevoerd, moet de steun uit het ELFPO berusten op het bestaan van een solide administratief kader. De lidstaten moeten daarom de naleving van bepaalde vooraf te vervullen voorwaarden beoordelen. Overeenkomstig het Verdrag moet de EU door middel van haar optreden ten gunste van de plattelandsontwikkeling bijdragen tot de opheffing van ongelijkheden tussen en de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en tot non-discriminatie. Een lidstaat moet hetzij een enkel nationaal plattelandsontwikkelingsprogramma voor zijn gehele grondgebied, hetzij een reeks regionale programma's voorbereiden. Elk programma moet, naast een selectie van maatregelen, ook een strategie omvatten aan de hand waarvan de streefdoelen die ten aanzien van de EU‑prioriteiten zijn vastgesteld, moeten worden gehaald. De programmering dient in overeenstemming te zijn met de EU‑prioriteiten, aangepast te zijn aan de nationale context en een aanvulling te vormen op de andere EU‑beleidsgebieden, waaronder het landbouwbeleid, het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid. Lidstaten die opteren voor een reeks regionale programma's, moeten tevens in staat zijn een nationaal kader, zonder afzonderlijke begrotingstoewijzing, voor te bereiden teneinde een gecoördineerde aanpak van natiewijde uitdagingen door de regio's te faciliteren.

(9) De lidstaten moeten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's thematische subprogramma's kunnen opnemen om tegemoet te komen aan specifieke behoeften op gebieden die voor hen van bijzonder belang zijn. Dergelijke thematische subprogramma's dienen betrekking te hebben op, onder meer, jonge landbouwers, kleine landbouwbedrijven, berggebieden en de instelling van een korte voorzieningsketen. De thematische subprogramma's moeten tevens de mogelijkheid bieden de herstructurering van landbouwsectoren met een grote impact op de ontwikkeling van plattelandsgebieden aan te pakken. Met het oog op een efficiëntere toepassing van dergelijke thematische subprogramma's moet de lidstaten worden toegestaan het steunpercentage voor bepaalde concrete acties in het kader van dergelijke programma's te verhogen.

(10) In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten de behoeften van het betrokken gebied worden omschreven, alsmede een samenhangende strategie voor de invulling van die behoeften overeenkomstig de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling. Deze strategie moet worden gebaseerd op de vaststelling van streefdoelen. Voorts moet worden verduidelijkt welke verbanden er bestaan tussen enerzijds de omschreven behoeften en de vastgestelde streefdoelen en anderzijds de maatregelen die zijn geselecteerd om aan deze behoeften tegemoet te komen en deze streefdoelen te halen. Bovendien moeten de plattelandsontwikkelingprogramma's alle gegevens bevatten die nodig zijn om de overeenstemming van deze programma's met de onderhavige verordening te toetsen.

(11) In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten streefdoelen worden vastgesteld ten aanzien van een voor alle lidstaten gemeenschappelijke reeks van doelindicatoren. Om deze exercitie te vergemakkelijken, moeten de gebieden waarop deze indicatoren van toepassing zijn, worden vastgesteld in overeenstemming met de EU‑prioriteiten. Gezien de horizontale toepassing van de prioriteit kennisoverdracht in de landbouw‑ en de bosbouwsector moeten maatregelen in het kader van die prioriteit worden beschouwd als maatregelen die van wezenlijk belang zijn in het licht van de voor de resterende EU‑prioriteiten vastgestelde streefindicatoren.

(12) Er moeten bepaalde voorschriften voor de programmering en de herziening van plattelandsontwikkelingsprogramma's worden vastgesteld. Voor herzieningen die de strategie van de programma's of de respectieve financiële bijdragen van de Unie onverlet laten, moet een minder zware procedure worden vastgesteld.

(13) Om de rechtszekerheid en de duidelijkheid van de procedure voor wijziging van programma's te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de criteria op basis waarvan voorgestelde wijzigingen van de gekwantificeerde streefdoelen van de programma's als ingrijpend worden beschouwd, in welk geval het betrokken programma moet worden gewijzigd op grond van een uitvoeringshandeling die overeenkomstig artikel 91 van de onderhavige verordening wordt vastgesteld.

(14) Als gevolg van de evolutie en de mate van specialisatie in de landbouw‑ en de bosbouwsector en als gevolg van de specifieke problemen van de micro‑, kleine en middelgrote ondernemingen (hierna "kmo's" genoemd) in plattelandsgebieden is een adequaat niveau van technische en economische opleiding vereist, plus een grotere capaciteit om kennis en informatie te vergaren en uit te wisselen, onder meer via de verspreiding van de beste landbouw‑ en bosbouwproductiemethoden. De acties voor kennisoverdracht en voorlichting mogen de vorm van traditionele opleidingscursussen aannemen, maar moeten toegesneden zijn op de behoeften van de plattelandsactoren. Daarom dient tevens steun te worden verleend voor workshops, coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties, maar ook voor regelingen voor korte uitwisselingen of bezoeken op landbouwbedrijfsniveau. De aldus verworden kennis en informatie moet landbouwers, bosbezitters, actoren in de voedingssector en rurale kmo's in staat stellen om met name concurrerender te werken, efficiënter gebruik te maken van de hulpbronnen, hun milieuprestatie te verbeteren en tegelijkertijd bij te dragen tot de duurzaamheid van de plattelandseconomie. Om ervoor te zorgen dat de acties op het gebied van kennisoverdracht en voorlichting ook daadwerkelijk deze resultaten opleveren, moet van de aanbieders van kennisoverdrachtsdiensten worden geëist dat zij over alle hiertoe vereiste capaciteiten beschikken.

(15) Om ervoor te zorgen dat de kennisoverdrachtsdiensten die organisaties aanbieden, op het gebied van kwaliteit en aard in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid, dat de financiële middelen doelgerichter worden gebruikt en dat de regelingen voor uitwisselingen en bezoeken op landbouwbedrijfsniveau duidelijk worden onderscheiden van soortgelijke acties in het kader van andere EU‑regelingen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag aan te nemen met betrekking tot de minimumkwalificaties van organen die kennisoverdrachtdiensten aanbieden en met betrekking tot de subsidiabele kosten, de duur en de inhoud van regelingen voor uitwisselingen en bezoeken op landbouwbedrijfsniveau.

(16) Bedrijfsadviesdiensten kunnen landbouwers, bosbezitters en kmo's in plattelandsgebieden helpen het duurzame beheer en de globale prestatie van hun landbouwbedrijf of onderneming te verbeteren. Daarom moet zowel de oprichting van dergelijke diensten als het gebruik van het door hen verstrekte advies door landbouwers, bosbezitters en kmo's worden gestimuleerd. Om de kwaliteit en de doeltreffendheid van het verstrekte advies te versterken, moet worden bepaald dat de adviseurs op zijn minst over minimumkwalificaties moeten beschikken en geregeld opleiding moeten volgen. Bedrijfsadviesdiensten, zoals omschreven in Verordening (EU) nr. HV/2012 van het Europees Parlement en de Raad van [...][14] moeten de landbouwers helpen de prestatie van hun landbouwbedrijf te beoordelen en na te gaan waar verbeteringen moeten worden aangebracht op het gebied van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, de goede landbouw- en milieucondities, de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken zoals omschreven in Verordening (EU) nr. RB/2012 van het Europees Parlement en de Raad van […][15], de voorschriften of acties betreffende matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering, de biodiversiteit, waterbescherming, melding van dierziekten en innovatie op zijn minst zoals bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. HV/2012. Waar relevant dient het advies tevens betrekking te hebben op arbeidsveiligheidsnormen. In het advies mogen ook onderwerpen worden behandeld die te maken hebben met de prestatie van het landbouwbedrijf of de onderneming op economisch, agrarisch of ecologisch vlak. Bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten moeten de landbouwers helpen hun bedrijf beter en gemakkelijker te beheren.

(17) Om ervoor te zorgen dat de door organisaties en autoriteiten aangeboden adviesdiensten op het gebied van kwaliteit en aard in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de nadere omschrijving van de minimumkwalificaties van de adviesverstrekkende autoriteiten en organisaties.

(18) De deelname van landbouwers aan uniale of nationale kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen biedt de consumenten garanties inzake de kwaliteit en de kenmerken van het betrokken product of het betrokken productieproces, voegt waarde toe aan de betrokken producten en verstevigt de marktkansen van de betrokken producten. Daarom moeten landbouwers ertoe worden aangemoedigd aan dergelijke regelingen deel te nemen. Aangezien de landbouwers met name bij hun instap in dergelijke regelingen en vervolgens gedurende de eerste jaren van hun deelname aan dergelijke regelingen met extra kosten en verplichtingen worden geconfronteerd die niet volledig door de markt worden gecompenseerd, mag slechts steun worden verleend voor nieuwe deelnames en mag de steunverlening niet langer duren dan vijf jaar. Gezien de specifieke kenmerken van katoen als landbouwproduct, moet het voorgaande tevens van toepassing zijn op kwaliteitsregelingen voor katoen. Om te zorgen voor een efficiënt en doeltreffend gebruik van de begrotingsmiddelen uit het ELFPO, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot EU‑kwaliteitsregelingen die onder deze maatregelen mogen vallen.

(19) Om de economische en de milieuprestatie van landbouwbedrijven en rurale ondernemingen te verbeteren, om de efficiënte werking van de sector verwerking en afzet van landbouwproducten te intensiveren, om de voor de ontwikkeling van de landbouw vereiste infrastructuur ter beschikking te stellen en om de voor de verwezenlijking van de milieudoelstellingen vereiste niet‑productieve investeringen te ondersteunen, moet steun worden verleend voor fysieke investeringen die tot deze doelstellingen bijdragen. Gedurende de programmeringsperiode 2007 – 2013 zijn op verschillende gebieden diverse maatregelen ingezet. Om een en ander te vereenvoudigen, maar ook om de begunstigden de kans te geven geïntegreerde projecten met een grotere toegevoegde waarde te ontwerpen en uit te voeren, moeten alle fysieke investeringen in één maatregel worden ondergebracht. De lidstaten moeten bepalen vanaf welke drempel landbouwbedrijven in aanmerking komen voor investeringen ter steun van de rendabiliteit van hun bedrijf en moeten hiertoe gebruik maken van een "SWOT"‑analyse (strengths, weaknesses, opportunities and threats – sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen) die moet helpen de steun doelgerichter te maken.

(20) De landbouwsector is meer dan andere sectoren vatbaar voor schade aan zijn productiepotentieel als gevolg van natuurrampen. Om de rendabiliteit en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven die met dergelijke rampen te maken krijgen, te bevorderen, moet steun worden verleend om de betrokken landbouwers te helpen het beschadigde productiepotentieel te herstellen. De landbouwers moeten er tevens voor zorgen dat de kosten van de schade niet worden overgecompenseerd doordat verschillende compensatieregelingen – van de Unie (met name de risicobeheersmaatregel), van de lidstaat en van de particuliere sector – worden gecombineerd. Om te zorgen voor een efficiënt en doeltreffend gebruik van de begrotingsmiddelen uit het ELFPO, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de kosten die op grond van deze maatregel voor steun in aanmerking komen.

(21) Het creëren en ontwikkelen van nieuwe economische bedrijvigheid in de vorm van nieuwe landbouwbedrijven, nieuwe ondernemingen of nieuwe investeringen in andere dan landbouwactiviteiten is van essentieel belang voor de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de plattelandsgebieden. Een maatregel voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen moet jonge landbouwers helpen zich voor het eerst te vestigen en hun landbouwbedrijf na deze eerste vestiging structureel aan te passen, moet landbouwers helpen om met het oog op diversifiëring andere dan landbouwactiviteiten te ontplooien en moet bijdragen tot de oprichting en de ontwikkeling van niet‑agrarische kmo's in landbouwgebieden. Tevens moet de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven die economisch rendabel kunnen zijn, worden aangemoedigd. Om de rendabiliteit van nieuwe activiteiten waarvoor op grond van deze maatregel steun wordt verleend, te garanderen, moet worden bepaald dat de steun slechts mag worden verleend indien een bedrijfsplan wordt ingediend. Steun voor het opstarten van een onderneming mag slechts voor de eerste fase van het bestaan van de onderneming worden verleend en mag niet de vorm van bedrijfssteun aannemen. Lidstaten die ervoor kiezen deze steun in tranches te betalen, krijgen daarom maximaal vijf jaar de tijd om deze tranches uit te betalen. Naast de steun ter aanmoediging van de herstructurering van de landbouwsector, moet steun in de vorm van jaarlijkse betalingen worden verleend aan landbouwers die deelnemen aan de bij titel V van Verordening (EU) nr. DP/2012 ingestelde regeling voor kleine landbouwers die zich ertoe verbinden hun volledige bedrijf en de corresponderende betalingsrechten over te dragen aan een andere landbouwer die niet aan die regeling deelneemt.

(22) De kmo's zijn de ruggengraat van de plattelandseconomie in de Unie. De ontwikkeling van landbouw‑ en andere bedrijven moet tot doel hebben de werkgelegenheid en het creëren van degelijke banen in plattelandsgebieden te bevorderen, de reeds bestaande banen te behouden, de seizoensgebonden schommelingen in de werkgelegenheid te verminderen, andere sectoren dan de landbouwsector, de agro-industrie en de voedingsmiddelenindustrie te ontwikkelen en tegelijkertijd de integratie van ondernemingen en de banden tussen de plaatselijke sectoren te stimuleren. Projecten waarin zowel landbouw, agrarisch toerisme door de bevordering van duurzaam en verantwoord toerisme in plattelandsgebieden, als natuurlijk en cultureel erfgoed zijn geïntegreerd, moeten worden aangemoedigd, net als investeringen in hernieuwbare energie.

(23) Om ervoor te zorgen dat de begrotingsmiddelen uit het ELFPO efficiënt en doeltreffend worden gebruikt en om de bescherming van de rechten van de begunstigden te waarborgen en discriminatie tussen hen te voorkomen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de voorwaarden op grond waarvan rechtspersonen als jonge landbouwers kunnen worden aangemerkt, met betrekking tot de vaststelling van een gratieperiode voor de verwerving van vakbekwaamheid, met betrekking tot de vaststelling van de minimuminhoud van bedrijfsplannen, met betrekking tot de vaststelling van de criteria voor het definiëren van kleine landbouwbedrijven door de lidstaten en met betrekking tot de boven- en onderdrempels voor het vaststellen van de subsidiabiliteit van een concrete actie in het kader van de steun voor respectievelijk jonge landbouwers of de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven.

(24) Om het even welke inspanning om het groeipotentieel te ontsluiten en de duurzaamheid van de plattelandsgebieden te bevorderen, zal pas zoden aan de dijk zetten wanneer de plaatselijke infrastructuur en de plaatselijke basisdiensten in de plattelandsgebieden, met inbegrip van vrije tijd en cultuur, worden ontwikkeld, de dorpen worden vernieuwd en het culturele en natuurlijke erfgoed van de dorpen en de plattelandslandschappen wordt opgewaardeerd. Daarom moet steun worden verleend aan hierop gerichte concrete acties, onder meer op het gebied van toegang tot informatie‑ en communicatietechnologieën en de ontwikkeling van snelle en ultrasnelle breedband. In de lijn van deze doelstellingen moeten stimulerende maatregelen worden genomen ten bate van de ontwikkeling van diensten en infrastructuur die leiden tot sociale inclusie en tot een omkering van de tendens van sociale en economische achteruitgang en ontvolking in de plattelandsgebieden. Met het oog op een optimale doeltreffendheid van dit soort steun, moeten de betrokken concrete acties, indien zulke plannen voorhanden zijn, worden uitgevoerd overeenkomstig de plannen die één of meer plattelandsgemeenten uitwerken met als doel de betrokken gemeenten en gemeentelijke basisdiensten te ontwikkelen. Om voor samenhang met de klimaatdoelstellingen van de Unie te zorgen moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag worden gedelegeerd aan de Commissie wat de vaststelling betreft van nieuwe soorten infrastructuur voor energie uit hernieuwbare bronnen die voor steun in aanmerking komt.

(25) De bosbouw maakt een integrerend deel uit van de plattelandsontwikkeling en de steunverlening voor een duurzaam en klimaatvriendelijk grondgebruik dient zich ook uit te strekken tot de ontwikkeling van het bosareaal en duurzaam bosbeheer. Tijdens de programmeringsperiode 2007‑2013 zijn op grond van diverse maatregelen verschillende soorten steun verleend voor investeringen in de bosbouw en voor bosbouwbeheer. Om een en ander te vereenvoudigen en om de begunstigden in staat te stellen geïntegreerde projecten met een grotere toegevoegde waarde te ontwerpen en uit te voeren, moeten alle soorten steun voor investeringen in de bosbouw en voor bosbouwbeheer in één maatregel worden ondergebracht. Deze maatregel moet betrekking hebben op de uitbreiding en de verbetering van de bossen aan de hand van de bebossing van grond enerzijds en de invoering van boslandbouwsystemen waarin extensieve landbouw wordt gecombineerd met bosbouwsystemen anderzijds, op het herstel van door brand of andere natuurrampen beschadigde bossen en preventiemaatregelen in dit verband, op investeringen in nieuwe bosbouwtechnologieën en in de verwerking en de afzet van bosproducten met als doel de economische en de milieuprestatie van bosbezitters te verbeteren, en op niet‑productieve investeringen ter verbetering van de veerkracht, de klimaatbestendigheid en de milieuwaarde van bosecosystemen. De betrokken steun mag de mededinging niet verstoren en dient marktneutraal te zijn. Daarom moeten beperkingen worden opgelegd op het gebied van de omvang en de juridische status van de begunstigden. Preventieve maatregelen tegen brand dienen betrekking te hebben op gebieden die de lidstaten als middelmatig of zeer brandgevaarlijk aanmerken. Alle preventieve maatregelen moeten worden opgenomen in een bosbeschermingsplan. Voordat acties voor het herstel van beschadigd bospotentieel worden genomen, moet een wetenschappelijke overheidsorganisatie formeel erkennen dat een natuurramp heeft plaatsgevonden. Bosbouwmaatregelen moeten worden vastgesteld in het licht van de toezeggingen die de Unie en de lidstaten op internationaal niveau hebben gedaan, en op basis van de nationale of subnationale bosprogramma's of gelijkwaardige instrumenten van de lidstaten, waarin rekening dient te worden gehouden met de verbintenissen die zijn aangegaan op de ministeriële conferenties inzake de bescherming van de bossen in Europa. Bosbouwmaatregelen dienen bij te dragen tot de uitvoering van de bosbouwstrategie van de Unie[16]. Om ervoor te zorgen dat de bebossing van landbouwgrond in overeenstemming is met de doelstellingen van het milieubeleid moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van bepaalde minimale milieuvereisten.

(26) Om te zorgen voor een efficiënt en doeltreffend gebruik van de begrotingsmiddelen uit het ELFPO, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de voorwaarden waaronder de lidstaten erkennen dat een natuurramp, een plaag of een ziekte heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de vaststelling van de soorten preventieve acties die voor ELFPO‑steun in aanmerking komen.

(27) Producentengroeperingen helpen de landbouwers om wat de afzet van hun producten betreft, ook op plaatselijke markten, gezamenlijk de problemen aan te pakken die samenhangen met een toename van de concurrentie en een grotere consolidatie van de stroomafwaartse markten. Daarom dient de oprichting van producentengroeperingen te worden gestimuleerd. Om een optimaal gebruik van de beperkte financiële middelen te garanderen, mag slechts steun worden verleend aan producentengroeperingen die als kmo's worden beschouwd. Om ervoor te zorgen dat een producentengroepering een rendabele entiteit wordt, moet met het oog op de erkenning van deze producentengroepering door de betrokken lidstaat onder meer worden geëist dat deze groepering een bedrijfsplan overlegt. Om de verlening van bedrijfssteun te voorkomen en het stimulerende aspect van de steun te behouden, mag de looptijd van de steunverlening niet langer zijn dan vijf jaar.

(28) Agromilieubetalingen moeten een belangrijke rol blijven spelen in de steun voor de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden en in het voldoen aan de toenemende vraag van de samenleving naar milieudienstverlening. Deze betalingen moeten landbouwers en andere grondbeheerders ertoe blijven stimuleren de gehele maatschappij van dienst te zijn door de invoering of verdere toepassing van landbouwproductiemethoden die bijdragen aan het matigen van en de aanpassing aan de klimaatverandering en die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit. In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de instandhouding van de genetische hulpbronnen in de landbouw en aan de extra behoeften van landbouwsystemen met een hoge natuurwaarde. De betalingen moeten blijven fungeren als een bijdrage in de extra kosten en in de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen, en mogen slechts betrekking hebben op verbintenissen die verder gaan dan de relevante dwingende normen en eisen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt. In tal van situaties hebben synergieën die voortvloeien uit verbintenissen die een groep landbouwers gezamenlijk aangaat, een multiplicatoreffect op de milieu- en klimaatvoordelen. Aan een gezamenlijke actie zijn echter ook aanvullende transactiekosten verbonden die op adequate wijze moeten worden vergoed. Om ervoor te zorgen dat landbouwers en andere grondbeheerders door hen aangegane verbintenissen correct ten uitvoer kunnen leggen, moeten de lidstaten ernaar streven deze actoren van de vereiste vaardigheden en kennis te voorzien. De lidstaten moeten trachten de inspanningen die in de programmeringsperiode 2007-2013 zijn gemaakt op hetzelfde niveau te houden en moeten, via de agromilieu- en klimaatmaatregelen en de maatregelen inzake biologische landbouw en betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, minimaal 25 % van de totale bijdrage uit het ELFPO aan elk plattelandsontwikkelingsprogramma voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering en voor landbeheer besteden.

(29) Om ervoor te zorgen dat de agromilieu- en klimaatverbintenissen overeenkomstig de globale milieudoelstellingen van de Unie worden gedefinieerd, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de voorwaarden voor de jaarlijkse verlenging van de verbintenissen na de eerste periode, de verbintenissen op het gebied van de extensivering of het alternatieve beheer van de veehouderij, op het gebied van de beperking van het gebruik van meststoffen, gewasbeschermingsproducten of andere productiemiddelen, op het gebied van het fokken van plaatselijke rassen die voor de landbouw verloren dreigen te gaan, op het gebied van de instandhouding van de plantaardige genetische hulpbronnen, en op het gebied van de subsidiabele concrete acties inzake de instandhouding van de genetische hulpbronnen in de landbouw.

(30) Betalingen voor de omschakeling naar of het behoud van de biologische landbouw moeten de landbouwers ertoe aanmoedigen aan dergelijke regelingen deel te nemen en op die manier tegemoet te komen aan de stijgende vraag van de samenleving naar milieuvriendelijke landbouwpraktijken en hogere dierenwelzijnsnormen. Om de synergie op het gebied van de biodiversiteitsvoordelen die voortvloeien uit de maatregel te vergroten, moeten landbouwers ertoe worden gestimuleerd collectieve contracten te sluiten of samen te werken zodat grotere aan elkaar grenzende gebieden worden afgedekt. Om te voorkomen dat landbouwers op grote schaal weer omschakelen naar de conventionele landbouw, moeten maatregelen voor de omschakeling naar of het behoud van de biologische landbouw worden gesteund. De betalingen moeten fungeren als een bijdrage in de extra kosten en in de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen, en mogen slechts betrekking hebben op verbintenissen die verder gaan dan de relevante dwingende normen en eisen.

(31) Als bijdrage aan een doeltreffend beheer van de Natura 2000-gebieden dient steun aan landbouwers en bosbezitters te blijven worden verleend om de specifieke nadelen te helpen compenseren die in de betrokken zones voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand[17] en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna[18], terwijl ook steun voor landbouwers beschikbaar dient te worden gesteld om de nadelen te helpen compenseren die in stroomgebieden van rivieren voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid[19]. De steun moet worden gekoppeld aan specifieke voorwaarden die in het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma worden beschreven en verder gaan dan de dwingende normen en eisen. Voorts moeten de landbouwers bij het algemene ontwerp van hun plattelandsontwikkelingsprogramma's rekening houden met de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden.

(32) De betalingen aan landbouwers in berggebieden of in andere gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen dienen bij te dragen tot voortzetting van het gebruik van landbouwgrond en zo tot de instandhouding van landelijke gebieden, alsook tot de instandhouding en de bevordering van duurzame landbouwsystemen. Om de doeltreffende werking van deze steun te garanderen, moeten de betrokken betalingen de landbouwers compenseren voor de gederfde inkomsten en de extra kosten die verband houden met de beperkingen van het desbetreffende gebied.

(33) Om het doelmatige gebruik van de financiële EU‑middelen en de gelijke behandeling van landbouwers in de hele Unie te garanderen, moet overeenkomstig objectieve criteria worden gedefinieerd wat wordt verstaan onder berggebieden en onder gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen. In het geval van gebieden met natuurlijke beperkingen moeten deze criteria van biofysieke aard zijn en berusten op degelijk wetenschappelijk bewijsmateriaal. Om de geleidelijke afschaffing van deze betalingen in gebieden die ten gevolge van de toepassing van deze criteria niet langer als gebieden met natuurlijke beperkingen worden beschouwd, te vergemakkelijken, moeten overgangsregelingen worden vastgesteld.

(34) Door steun te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden om bij de veehouderij dierenwelzijnsnormen toe te passen die verder gaan dan de relevante dwingende normen, moeten landbouwers verder worden aangemoedigd strenge normen op dit gebied toe te passen. Om ervoor te zorgen dat de dierenwelzijnsverbintenissen in overeenstemming zijn met het globale EU‑beleid op dit gebied, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van gebieden waar in het kader van dergelijke verbintenissen strengere normen voor productiemethoden moeten worden vastgesteld.

(35) Zoals voorheen moeten betalingen worden verleend aan bosbezitters die milieudiensten of klimaatvriendelijke bosinstandhoudingsdiensten verlenen door verbintenissen aan te gaan die tot doel hebben de biodiversiteit te vergroten, zeer waardevolle bosecosystemen in stand te houden, het mitigatie- en aanpassingspotentieel ervan te verhogen en de beschermende waarde van bossen te versterken waar het gaat om bodemerosie, het behoud van waterreserves en natuurrisico's. In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de instandhouding en bevordering van genetische hulpbronnen in de bosbouw. De betalingen moeten worden verleend voor bosmilieuverbintenissen die verder gaan dan de betrokken dwingende normen die bij de nationale wetgeving zijn vastgesteld. Om te zorgen voor een efficiënt en doeltreffend gebruik van de begrotingsmiddelen uit het ELFPO, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de soorten concrete acties die voor steun op grond van deze maatregel in aanmerking komen.

(36) Tijdens de programmeringsperiode 2007‑2013 is slechts één soort samenwerking expliciet aangemerkt voor steun in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid, nl. samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés en technologieën in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector. Steun voor deze soort samenwerking is weliswaar nog steeds noodzakelijk, maar moet beter worden afgestemd op de vereisten van de kenniseconomie. In dit verband moet de mogelijkheid worden geboden om op grond van deze maatregel projecten die door één marktdeelnemer worden uitgevoerd, te financieren, op voorwaarde dat de resultaten, en dus ook nieuwe praktijken, procedés en producten, worden verspreid. Bovendien is gebleken dat steunverlening ten bate van veel meer soorten samenwerking en meer types van begunstigden, van kleine tot grotere marktdeelnemers, kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid omdat de marktdeelnemers in de plattelandsgebieden geholpen worden de economische, ecologische en andere nadelen van versnippering te overwinnen. Daarom moet het toepassingsgebied van deze maatregel worden uitgebreid. Steun voor het organiseren van gezamenlijke werkprocedés en het delen van voorzieningen en hulpbronnen moet kleine marktdeelnemers helpen om ondanks hun kleinschaligheid toch economisch rendabel te werken. Steun voor horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen en voor afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijk kader moet fungeren als katalysator voor de economisch rationele ontwikkeling van korte voorzieningsketens, plaatselijke markten en lokale voedselketens. Steun voor de collectieve aanpak van milieuprojecten en –praktijken moet leiden tot grotere en coherentere milieu- en klimaatvoordelen dan die welke kunnen worden bereikt door individuele marktdeelnemers die los van anderen handelen (bijv. via de toepassing van praktijken op grote niet‑opgesplitste grondoppervlakten). De steun in het kader van deze verschillende gebieden moet in diverse vormen worden verleend. Clusters en netwerken zijn van bijzonder belang voor de uitwisseling van deskundigheid en voor de ontwikkeling van nieuwe en gespecialiseerde deskundigheid en nieuwe en gespecialiseerde diensten en producten. Proefprojecten zijn belangrijke instrumenten om te testen of technologieën, technieken en praktijken in verschillende contexten commercieel kunnen worden toegepast en om deze waar nodig aan te passen. Operationele groepen spelen een essentiële rol in het Europees Partnerschap voor innovatie (European Innovation Partnership, hierna "EIP" genoemd) voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Een ander belangrijk instrument zijn de strategieën voor plaatselijke ontwikkeling buiten het kader van de plaatselijke ontwikkeling in het raamwerk van LEADER – tussen openbare en particuliere actoren uit plattelandsgebieden en stedelijke gebieden. In tegenstelling tot de aanpak in het kader van LEADER zouden dergelijke partnerschappen en strategieën kunnen worden beperkt tot één sector en/of relatief specifieke ontwikkelingsdoelstellingen, inclusief de hierboven vermelde. Brancheorganisaties dienen tevens in aanmerking te komen voor steun op grond van deze maatregel. De looptijd van de steun mag niet meer dan zeven jaar bedragen, behalve wanneer sprake is van collectieve milieu- en klimaatacties, en dan nog alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen.

(37) Als gevolg van de klimaatverandering en de toenemende volatiliteit van de prijzen worden landbouwers momenteel blootgesteld aan steeds grotere economische en ecologische risico's. Een doeltreffend risicobeheer is dan ook steeds belangrijker geworden voor de landbouwers. Daarom moet een risicobeheersmaatregel worden ingevoerd om landbouwers te helpen de meest gebruikelijke risico's waarmee zij te kampen hebben, aan te pakken. Daarom moet op grond van een dergelijke maatregel steun aan landbouwers worden verleend als bijdrage in de premies om de oogst, de dieren en de planten te verzekeren, in de oprichting van onderlinge fondsen en in de vergoeding die uit dergelijke fondsen wordt betaald voor verliezen als gevolg van de uitbraak van dier- en plantenziekten en milieuongevallen. De maatregel dient tevens een inkomensstabiliseringsinstrument te omvatten in de vorm van een onderling fonds voor steunverlening aan landbouwers wier inkomen ernstig is gedaald. Om ervoor te zorgen dat de landbouwers in de hele Unie gelijk worden behandeld, dat de concurrentie niet wordt verstoord en dat de internationale verbintenissen van de Unie worden nageleefd, moeten specifieke voorwaarden voor de steunverlening op grond van deze maatregelen worden vastgesteld. Om te zorgen voor een efficiënt gebruik van de begrotingsmiddelen uit het ELFPO, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de minimale en de maximale looptijd van commerciële leningen aan onderlinge fondsen.

(38) De aanpak van de plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER - waarbij van onderop ten volle rekening wordt gehouden met de multisectorale behoeften voor endogene plattelandsontwikkeling - heeft al een aantal jaren bewezen vruchten af te werpen op het gebied van de bevordering van de ontwikkeling van plattelandsgebieden. Het LEADER‑initiatief moet daarom worden voortgezet en verplicht worden toegepast op alle plattelandsontwikkelingsprogramma's.

(39) Om ervoor te zorgen dat de strategieën voor plaatselijke ontwikkeling worden toegepast op het territoriale niveau waarop zij effectief bijdragen tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling en tot innovatie, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van populatiecriteria voor het door een dergelijke strategie bestreken gebied en de vaststelling van precieze voorbereidings‑ en dynamiseringskosten die mogen worden gefinancierd.

(40) De ELFPO‑steun voor plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER moet worden verleend voor alle aspecten van de voorbereiding en de uitvoering van strategieën voor plaatselijke ontwikkeling, voor de werking van plaatselijke groepen en voor de samenwerking tussen gebieden en groepen die de plaatselijke ontwikkeling van onderop aanpakken en door de plaatselijke gemeenschap laten aansturen. Om de partners in plattelandsgebieden die LEADER nog niet toepassen, de kans te geven zich op het ontwerpen en het toepassen van een strategie voor plaatselijke ontwikkeling voor te bereiden en in dit verband een en ander te testen, moet financiering ter beschikking worden gesteld voor een "LEADER‑opstartkit". Om te zorgen voor een efficiënt en doeltreffend gebruik van de begrotingsmiddelen uit het ELFPO, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de precieze subsidiabele werkings‑ en dynamiseringskosten van de plaatselijke LEADER‑groepen.

(41) Tal van plattelandsontwikkelingsmaatregelen die onder deze verordening vallen, hebben onder meer betrekking op investeringen voor concrete acties van zeer uiteenlopende aard. Om ervoor te zorgen dat de uitvoering van deze concrete acties duidelijk verloopt, moet een aantal gemeenschappelijke voorschriften worden vastgesteld waaraan alle investeringen moeten voldoen. Deze gemeenschappelijke voorschriften moeten verduidelijken welke soorten uitgaven als investeringsuitgaven mogen worden beschouwd en moeten er borg voor staan dat alleen steun wordt verleend voor investeringen die een nieuwe waarde aan de landbouw toevoegen. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van bepaalde soorten investeringen, zoals investeringen voor de aankoop van tweedehands materieel en gewone vervangingsinvesteringen, en om tegelijkertijd het efficiënte gebruik van de financiële middelen uit het ELFPO te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde soorten investeringen als subsidiabele uitgaven mogen worden aangemerkt. Om de uitvoering van investeringsprojecten te vergemakkelijken, moeten de lidstaten in de gelegenheid worden gesteld voorschotten te betalen. Om de doeltreffendheid, de billijkheid en de duurzame impact van de ELFPO‑steun te garanderen, moeten voorschriften worden vastgesteld om te garanderen dat investeringen in concrete acties duurzaam zijn en dat de ELFPO‑steun niet wordt gebruikt om de concurrentie te verstoren.

(42) Op grond van bepaalde areaalgerelateerde maatregelen in het kader van deze verordening moeten de begunstigden verbintenissen aangaan met een looptijd van ten minste vijf jaar. Tijdens deze periode kan de situatie van zowel het bedrijf als de begunstigde veranderen. Daarom moeten voorschriften worden vastgesteld om te bepalen hoe in dergelijke gevallen te werk moet worden gegaan. Om ervoor te zorgen dat de areaalgerelateerde maatregelen efficiënt worden uitgevoerd en de financiële belangen van de Unie worden gevrijwaard, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van voorwaarden die van toepassing zijn in het geval van een gedeeltelijke overdracht van een bedrijf en de vaststelling van andere situaties waarin terugbetaling van de steun niet vereist is.

(43) Op grond van bepaalde maatregelen in het kader van deze verordening wordt de steun slechts verleend indien de begunstigden verbintenissen aangaan die verder gaan dan een bepaalde uitgangssituatie op het gebied van dwingende normen of eisen. Indien tijdens de looptijd van de verbintenissen veranderingen aan de wetgeving worden aangebracht die resulteren in een wijziging van de uitgangssituatie, moet het mogelijk zijn de betrokken contracten te herzien, teneinde te garanderen dat deze voorwaarde in acht blijft worden genomen.

(44) Om ervoor te zorgen dat de financiële middelen voor plattelandsontwikkeling optimaal worden gebruikt en om de in plattelandsontwikkelingsprogramma's opgenomen maatregelen doelgericht en overeenkomstig de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling in te zetten, maar tegelijkertijd de gelijke behandeling van de aanvragers te garanderen, moeten de lidstaten criteria voor de selectie van projecten vaststellen. Er dient echter een uitzondering op deze regel te worden gemaakt voor maatregelen waarvoor de steun bestaat uit betalingen voor de levering van agromilieu- of dierenwelzijnsdiensten. Bij de toepassing van de selectiecriteria moet, wat kleine subsidies betreft, rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel.

(45) Uit het ELFPO moet in de vorm van technische ondersteuning steun worden verleend voor acties betreffende de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma's, onder meer voor kosten in verband met de bescherming van symbolen en afkortingen in het kader van EU‑kwaliteitsregelingen met betrekking waartoe op grond van deze verordening steun voor deelname aan die regelingen mag worden verleend, en voor kosten die de lidstaten maken voor het afbakenen van gebieden met natuurlijke beperkingen. Om te zorgen voor een efficiënt gebruik van de begrotingsmiddelen uit het ELFPO, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de controleactiviteiten die in het kader van de technische ondersteuning mogen worden gefinancierd.

(46) In het kader van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling is een netwerk gevormd van nationale netwerken, organisaties en instanties die actief zijn in de verschillende fasen van de uitvoering van de programma's; gebleken is dat een dergelijk overkoepelend netwerk een zeer belangrijke rol kan spelen bij de verbetering van de kwaliteit van de plattelandsontwikkelingsprogramma's door de betrokkenheid van de belanghebbende partijen bij het bestuur van de plattelandsontwikkeling te vergroten en het brede publiek beter te informeren over de baten van de plattelandsontwikkeling. Dit netwerk dient derhalve te worden gefinancierd in het kader van de technische ondersteuning op EU‑niveau.

(47) Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw moet een EIP‑netwerk worden opgezet voor het vormen van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers die betrokken zijn bij de uitvoering van acties die gericht zijn op innovatie in de landbouw. Dit netwerk dient te worden gefinancierd in het kader van de technische ondersteuning op EU‑niveau.

(48) Tijdens de programmeringsperiode 2007‑2013 is een deskundigencomité evaluatie actief geweest in het kader van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling. Om rekening te houden met de specifieke behoeften op het gebied van evaluatie moet voor de programmeringsperiode 2014‑2020 een Europees evaluatienetwerk voor plattelandsontwikkeling worden gevormd waarin alle actoren die bij evaluatieactiviteiten betrokken zijn, worden samengebracht met als doel de uitwisseling van deskundigheid op dit gebied te vergemakkelijken. Dit netwerk dient te worden gefinancierd in het kader van de technische ondersteuning.

(49) De lidstaten moeten een deel van het totale bedrag dat in het kader van elk plattelandsontwikkelingsprogramma voor technische ondersteuning is uitgetrokken, oormerken voor de financiering van de oprichting en de werking van een nationaal netwerk voor het platteland waarin organisaties en instanties die onder meer in het kader van het "partnerschap" actief zijn op het gebied van plattelandsontwikkeling, worden samengebracht om hun betrokkenheid bij de uitvoering van het programma te intensiveren en de kwaliteit van de plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren. De nationale netwerken voor het platteland moeten een actieplan voorbereiden en uitvoeren.

(50) In het kader van het ELFPO moet erop worden gewezen dat de wijze waarop de plaatselijke ontwikkeling wordt aangepakt enerzijds en een transnationale dimensie anderzijds elkaar volgens de Unie kunnen versterken, met name wanneer een en ander in een geest van innovatie wordt benaderd. De Unie moet hiertoe bijdragen door prijzen uit te reiken voor een beperkt aantal projecten die op exemplarische wijze aan deze kenmerken voldoen. Deze prijzen moeten een aanvulling vormen op andere financieringsbronnen die in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid beschikbaar zijn, in die zin dat bijzondere erkenning wordt verleend aan een geschikt toonaangevend project, ongeacht of dat project tevens via een plattelandsontwikkelingsprogramma is gefinancierd.

(51) In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten met steun van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw innovatieve acties worden opgenomen ter bevordering van een landbouwsector die efficiënt gebruik maakt van hulpbronnen, productief is en weinig emissies uitstoot. Het EIP moet tot doel hebben een snellere en meer grootschalige toepassing van innovatieve oplossingen te stimuleren. Het EIP moet toegevoegde waarde creëren door het gebruik en de doeltreffendheid van innovatiegerelateerde instrumenten te verbeteren en de synergieën tussen deze instrumenten te versterken. Het EIP moet lacunes dichten door het onderzoek en de praktische uitoefening van de landbouw beter op elkaar te laten uitsluiten.

(52) De innovatieve projecten in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw moeten worden uitgevoerd door operationele groepen waarin landbouwers, onderzoekers, adviseurs, ondernemingen en andere actoren die betrokken zijn bij de innovatie in de landbouwsector, worden samengebracht. De resultaten van dergelijke projecten moeten worden verspreid om ervoor te zorgen dat de hele sector ervan kan profiteren.

(53) Er dient te worden voorzien in de vaststelling van het totale EU‑steunbedrag voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020, de jaarlijkse verdeling ervan en het minimumbedrag dat moet worden geconcentreerd in minder ontwikkelde regio's overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de periode 2014‑2020 en overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure[20] voor dezelfde periode. De beschikbare kredieten dienen met het oog op de programmering op forfaitaire basis te worden geïndexeerd.

(54) Om het beheer van de financiële middelen uit het ELFPO te vergemakkelijken, moet voor de plattelandsontwikkelingsprogrammering een enkele procentuele bijdrage uit het ELFPO worden vastgesteld ten opzichte van de overheidsuitgaven in de lidstaten. Om rekening te houden met het bijzondere belang of de bijzondere aard van bepaalde soorten concrete acties, moeten voor dergelijke acties specifieke procentuele bijdragen worden vastgesteld. Om de specifieke beperkingen waarmee verafgelegen gebieden en eilanden vanwege hun ontwikkelingsgraad, ligging en aard te maken krijgen, te matigen, moeten voor de minder ontwikkelde gebieden, de in het Verdrag vermelde ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee een adequate procentuele bijdrage uit het ELFPO worden vastgesteld.

(55) De financiële middelen die in de lidstaten vrijkomen als gevolg van de toepassing van het plafond op de rechtstreekse betalingen die grote individuele landbouwbedrijven in het kader van de eerste pijler van het GLB ontvangen, moeten worden geoormerkt om in elke lidstaat projecten te financieren die betrekking hebben op innovatie om landbouwbedrijven, met inbegrip van grote landbouwbedrijven, te helpen hun concurrentievermogen te verhogen in het kader van de doelstellingen van het GLB. Deze projecten moeten worden geïnitieerd door landbouwers, ongeacht de omvang van hun landbouwbedrijven, operationele groepen in het kader van het EIP of plaatselijke groepen of groepen van partners die betrokken zijn bij de landbouwsector.

(56) De lidstaten moeten alle nodige stappen zetten en adequate voorzieningen treffen om ervoor te zorgen dat hun maatregelen voor plattelandsontwikkeling verifieerbaar en controleerbaar zijn. Met het oog daarop moeten de beheersautoriteit en het betaalorgaan vooraf een beoordeling indienen en zich ertoe verbinden de maatregelen gedurende de hele fase van uitvoering van het programma te beoordelen. Maatregelen die niet aan deze voorwaarde voldoen, moeten worden aangepast.

(57) De Commissie en de lidstaten moeten alle nodige stappen zetten om een goed beheer van de plattelandsontwikkelingsprogramma's te garanderen. De Commissie moet in dit verband adequate controles verrichten en de lidstaten moeten maatregelen nemen om de goede werking van hun beheerssysteem te garanderen.

(58) Per plattelandontwikkelingsprogramma moet één beheersautoriteit verantwoordelijk zijn voor het beheer en de uitvoering. De taken van deze autoriteit moeten in deze verordening worden gespecificeerd. De beheersautoriteit moet haar taken deels kunnen delegeren, met dien verstande dat zij verantwoordelijk blijft voor de doeltreffendheid en correctheid van het beheer. Wanneer een plattelandsontwikkelingsprogramma thematische subprogramma's omvat, moet de beheersautoriteit een andere organisatie kunnen aanwijzen die de betrokken subprogramma's en met name de financiële toewijzingen die in het programma voor die subprogramma's zijn toegewezen, volledig beheert en ten uitvoer legt en er tegelijkertijd voor zorgt dat deze subprogramma's financieel goed worden beheerd.

(59) Met het oog op een geregelde follow‑up van de uitvoering van het programma en de mate waarin de vastgestelde doelen van het programma worden verwezenlijkt, moet elk plattelandsontwikkelingsprogramma worden gemonitord. Het aantonen en verbeteren van de doeltreffendheid en de impact van de ELFPO‑acties hangt ook af van passende evaluatie tijdens de voorbereiding, uitvoering en afronding van een programma. Hiertoe moeten de Commissie en de lidstaten gezamenlijk een monitoring‑ en evaluatiesysteem opzetten aan de hand waarvan de voortgang kan worden aangetoond en kan worden beoordeeld in hoeverre het plattelandsontwikkelingsbeleid effect sorteert en doeltreffend is.

(60) Om ervoor te zorgen dat gegevens op het niveau van de Unie kunnen worden samengevoegd, moet een reeks gemeenschappelijke indicatoren deel uitmaken van het systeem. Essentiële gegevens over de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten worden geregistreerd en elektronisch worden bijgehouden teneinde de aggregatie van gegevens te vergemakkelijken. Daarom moeten de begunstigden ertoe worden verplicht de minimaal noodzakelijke gegevens te verstrekken die nodig zijn voor monitoring‑ en evaluatiedoeleinden.

(61) De verantwoordelijkheid voor de programmamonitoring moet worden gedeeld door de beheersautoriteit en een hiertoe opgericht monitoringcomité. De taak van het monitoringcomité moet erin bestaan te monitoren of het programma doeltreffend ten uitvoer wordt gelegd. Hiertoe moeten de verantwoordelijkheden van dit comité worden gespecificeerd.

(62) In het kader van de programmamonitoring moet een jaarlijks uitvoeringsverslag worden opgesteld en aan de Commissie toegestuurd.

(63) Elk plattelandsontwikkelingsprogramma moet worden geëvalueerd teneinde de kwaliteit ervan te verbeteren en de resultaten ervan aan te tonen.

(64) De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag moeten van toepassing zijn op de steun voor de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in het kader van deze verordening. Niettemin moet worden vastgesteld dat, gezien de specifieke kenmerken van de landbouwsector, de plattelandsontwikkelingsmaatregelen betreffende concrete acties die onder artikel 42 van het Verdrag vallen en in het kader van en in overeenstemming met deze verordening worden uitgevoerd, alsook betalingen door de lidstaten die zijn bedoeld om aanvullende nationale financiering voor concrete acties voor plattelandsontwikkeling te verlenen en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag vallen, worden uitgesloten van de toepassing van de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag.

(65) Met het oog op de samenhang met de voor EU‑steun in aanmerking komende plattelandsontwikkelingsmaatregelen en met het oog op de vereenvoudiging van de procedures, moet het de lidstaten in het kader van de programmering worden toegestaan aanvullende betalingen te verrichten ter financiering van concrete acties op het gebied van plattelandsontwikkeling waarvoor EU‑steun wordt verleend en die onder artikel 42 van het Verdrag vallen, indien deze betalingen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening volgens een bepaalde procedure worden gemeld. Om een adequate monitoring van deze betalingen te garanderen, moet de Commissie bij de beoordeling van deze betalingen de criteria toepassen die zijn vastgesteld voor de toepassing van artikel 107 van het Verdrag. Om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van aanvullende nationale financiering die niet door de Commissie is toegestaan, mag de betrokken lidstaat de door hem voorgestelde aanvullende financiering voor plattelandsontwikkeling pas van kracht laten worden nadat deze is goedgekeurd. Betalingen door de lidstaten die zijn bedoeld om aanvullende nationale financiering voor concrete acties voor platttelandsontwikkeling te verstrekken waarvoor steun van de Unie is verleend en die buiten de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag vallen, moeten worden aangemeld bij de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag, tenzij zij onder een krachtens Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad[21] vastgestelde verordening vallen, en mogen niet ten uitvoer worden gebracht voordat deze procedure tot een definitieve goedkeuring door de Commissie heeft geleid.

(66) Met het oog op een efficiënte en beveiligde uitwisseling van gegevens moet een elektronisch informatiesysteem worden ingevoerd.

(67) De wetgeving van de Unie inzake de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonlijke gegevens en het vrije verkeer van die gegevens, met name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, is van toepassing.

(68) De Commissie dient uitvoeringsbevoegdheden te krijgen teneinde ervoor te zorgen dat deze verordening overal onder gelijke voorwaarden ten uitvoer kan worden gelegd wanneer het gaat om de indiening van de plattelandsontwikkelingsprogramma's, de goedkeuring van programma's en de wijzigingen ervan, de procedures en termijnen voor de goedkeuring van de programma's, de procedures en termijnen voor de goedkeuring van programmawijzigingen, inclusief inwerkingtreding en frequentie van indiening, specifieke voorwaarden voor de uitvoering van plattelandsontwikkelingsmaatregelen, de structuur en de werking van op grond van deze verordening opgezette netwerken, de vaststelling van het monitoring‑ en evaluatiesysteem, de voorschriften voor de werking van het informatiesysteem. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[22].

(69) De nieuwe steunregeling die bij deze verordening wordt ingesteld komt in de plaats van de bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 ingestelde steunregeling. Daarom moet Verordening (EG) nr. 1698/2005 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

(70) Om een vlotte overgang van de bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 ingestelde regeling naar de bij de onderhavige verordening ingestelde regeling mogelijk te maken, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van overgangsbepalingen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSOPGAVE

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)......................................... 11

TITEL I Doelstellingen en strategie.............................................................................................. 34

Hoofdstuk I Toepassingsgebied en definities................................................................................ 34

Hoofdstuk II Opdracht, doelstellingen, prioriteiten en coherentie.................................................. 37

TITEL II Programmering............................................................................................................. 40

Hoofdstuk I Inhoud van de programmering.................................................................................. 40

Hoofdstuk II Voorbereiding, goedkeuring en wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's.. 45

TITEL III Steun voor plattelandsontwikkeling.............................................................................. 47

Hoofdstuk I Maatregelen............................................................................................................ 47

Sectie 1 Individuele maatregelen.................................................................................................. 47

Sectie 2 LEADER...................................................................................................................... 74

Hoofdstuk II Voor verscheidene maatregelen geldende gemeenschappelijke bepalingen................ 76

Hoofdstuk III Technische ondersteuning en netwerkvorming........................................................ 79

Hoofdstuk IV Prijs voor innovatieve plaatselijke samenwerking.................................................... 83

TITEL IV EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw......................................... 86

TITEL V Financiële bepalingen................................................................................................... 88

TITEL VI Beheer, controle en publiciteit..................................................................................... 93

TITEL VII Monitoring en evaluatie.............................................................................................. 96

Hoofdstuk I Algemene bepalingen............................................................................................... 96

Sectie 1 Invoering en doelstellingen van een monitoring- en evaluatiesysteem................................ 96

Sectie 2 Technische bepalingen................................................................................................... 97

Hoofdstuk II Monitoring............................................................................................................. 98

Hoofdstuk III Evaluatie............................................................................................................. 100

TITEL VIII Bepalingen inzake concurrentie............................................................................... 102

TITEL IX Bevoegdheden van de Commissie, gemeenschappelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen   103

Hoofdstuk I Bevoegdheden van de Commissie.......................................................................... 103

Hoofdstuk II Gemeenschappelijke bepalingen............................................................................ 104

Hoofdstuk III Overgangs- en slotbepalingen.............................................................................. 105

BIJLAGE I Bedragen en steunpercentages................................................................................ 107

BIJLAGE II Biofysische criteria voor de afbakening van gebieden met natuurlijke beperkingen... 111

BIJLAGE III Indicatieve lijst van maatregelen en concrete acties die van bijzonder belang zijn voor in artikel 8 bedoelde thematische subcategorieën....................................................................................................... 113

BIJLAGE IV Vooraf te vervullen voorwaarden voor plattelandsontwikkeling............................. 115

BIJLAGE V Indicatieve lijst van maatregelen die van belang zijn voor een of meer van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling............................................................................................................. 122

FINANCIEEL MEMORANDUM........................................................................................... 124

TITEL I Doelstellingen en strategie

Hoofdstuk I Toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Toepassingsgebied

1. Bij deze verordening:

(a) worden de algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot de EU‑steun voor plattelandsontwikkeling die wordt gefinancierd uit het bij Verordening (EU) nr. HV/2012 opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (hierna het "ELFPO" genoemd);

(b) worden de doelstellingen aan de verwezenlijking waarvan het plattelandsontwikkelingsbeleid moet bijdragen vastgesteld, alsmede de relevante EU‑prioriteiten op het gebied van de plattelandsontwikkeling;

(c) wordt het strategische kader voor het plattelandsontwikkelingsbeleid uiteengezet;

(d) worden de maatregelen van het plattelandsontwikkelingsbeleid omschreven;

(e) worden de bepalingen betreffende de programmering, de netwerkvorming, het beheer, de monitoring en de evaluatie vastgesteld op basis van een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie;

(f) worden de voorschriften om te zorgen voor coördinatie van het ELFPO met andere instrumenten van de Unie vastgesteld.

2. Deze verordening vormt een aanvulling op de bepalingen van deel twee van Verordening (EU) nr. [GSK/2012].

Artikel 2

Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de onderstaande definities:

(a) "programmering": het proces van organisatie, besluitvorming en toewijzing van financiële middelen dat in verscheidene stadia plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten ter verwezenlijking van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling;

(b) "regio": territoriale eenheid van niveau 1 of 2 van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS-niveaus 1 en 2) in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad[23];

(c) "maatregel": een samenstel van concrete acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling;

(d) "concrete actie": een project, groep van projecten, contract of regeling, of een andere actie die volgens de voor het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma vastgestelde criteria is gekozen en door een of meer begunstigden wordt uitgevoerd ter verwezenlijking van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling;

(e) "begunstigde": een natuurlijke of rechtspersoon of een andere organisatie uit de overheids- of de particuliere sector die verantwoordelijk is voor de uitvoering van concrete acties of die steun ontvangt;

(f) "monitoring‑ en evaluatiesysteem": een door de Commissie en de lidstaten ontwikkelde algemene aanpak die een beperkt aantal gemeenschappelijke indicatoren betreffende de uitgangssituatie en de financiële uitvoering, de output, de resultaten en de impact van de programma's omvat;

(g) "plaatselijke ontwikkelingsstrategie": een coherent samenstel van op de plaatselijke doelstellingen en behoeften afgestemde concrete acties dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling en in partnerschap op het passende niveau wordt uitgevoerd;

(h) "steunpercentage": de totale, in procent uitgedrukte overheidsbijdrage aan een concrete actie;

(i) "overheidsuitgaven": elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat, van een regionale of plaatselijke overheid of van de Unie, en elke soortgelijke uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen in de zin van Richtlijn 2004/18/EG[24], wordt beschouwd als een overheidsbijdrage;

(j) "minder ontwikkelde regio's": regio's waarvan het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking minder dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU‑27 bedraagt;

(k) "kleine, middelgrote en micro-ondernemingen" (hierna "kmo's" genoemd): kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie[25];

(l) "transactiekosten": kosten die verband houden met een verbintenis maar niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan de uitvoering van die verbintenis;

(m) "oppervlakte cultuurgrond (hierna "OCG" genoemd)": oppervlakte cultuurgrond in de zin van Beschikking 2000/115/EG van de Commissie van 24 november 1999[26];

(n) "economische verliezen": extra kosten die een landbouwer maakt als gevolg van door hem genomen uitzonderlijke maatregelen om het aanbod op de betrokken markt of substantieel productieverlies te verminderen;

(o) "ongunstige weersomstandigheden": weersomstandigheden, zoals vorst, stormen, hagel, ijs, hevige regen of ernstige droogte, die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld;

(p) dierziekten": ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 90/424/EEG van de Raad[27];

(q) "milieuongeval": een specifiek voorval van verontreiniging, besmetting of degradatie van de kwaliteit van het milieu als gevolg van een specifieke gebeurtenis, met een beperkte geografische uitwerking. Hieronder vallen niet algemene milieurisico's die niet het gevolg zijn van een specifieke gebeurtenis, zoals klimaatverandering of atmosferische verontreiniging;

(r) "natuurramp": een van nature voorkomende gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen van de landbouwproductiesystemen en bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de landbouw- en bosbouwsector de veroorzaakt;.

(s) "rampzalige gebeurtenis": een door menselijke activiteit veroorzaakte onvoorziene gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen van de landbouwproductiesystemen en bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de landbouw- en de bosbouwsector veroorzaakt;

(t) "korte voorzieningsketen": een voorzieningsketen bestaande uit een beperkt aantal marktdeelnemers die zich hebben verbonden tot samenwerking, plaatselijke economische ontwikkeling en nauwe geografische en sociale betrekkingen tussen producenten en consumenten;

(u) "jonge landbouwer": landbouwer die bij het indienen van de aanvraag jonger is dan 40 jaar, beschikt over adequate vakbekwaamheid en deskundigheid en zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigt;

(v) "voltooide concrete actie": een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig is uitgevoerd en ten aanzien waarvan alle betrokken betalingen door de begunstigden zijn gedaan en de corresponderende overheidsbijdrage is betaald aan de begunstigden;

(w) "thematische doelstellingen": de in artikel 9 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde thematische doelstellingen[28];

(x) "gemeenschappelijk strategisch kader" (hierna "GSK" genoemd): het in artikel 10 van Verordening (EU) nr. [GSK/2010] bedoelde gemeenschappelijk strategisch kader.

2. Met betrekking tot de in lid 1, onder u), vastgestelde definitie van een jonge landbouwer wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen inzake de voorwaarden onder welke een rechtspersoon als "jonge landbouwer" kan worden aangemerkt, met inbegrip van de vaststelling van een gratieperiode voor de verwerving van vakbekwaamheid.

Hoofdstuk II Opdracht, doelstellingen, prioriteiten en coherentie

Artikel 3

Opdracht

Het ELFPO draagt bij tot de Europa 2020-strategie door de duurzame ontwikkeling van het platteland in de hele Unie te bevorderen via instrumenten die complementair zijn aan de andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna het "GLB" genoemd), het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het ELFPO maakt de landbouwsector in de EU territoriaal en ecologisch evenwichtiger, klimaatvriendelijker en -bestendiger en innovatiever.

Artikel 4

Doelstellingen

In het algemene raamwerk van het GLB draagt de steun voor plattelandsontwikkeling bij tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

(1) een concurrerende landbouw;

(2) een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie;

(3) een evenwichtige territoriale ontwikkeling van de plattelandsgebieden.

Artikel 5

EU‑prioriteiten voor plattelandsontwikkeling

De verwezenlijking van de prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid en van de doelstellingen van de Europa 2020‑strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, wordt nagestreefd aan de hand van de volgende zes EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling, die de desbetreffende thematische doelstellingen van het GSK weerspiegelen:

(1) bevordering van de kennisoverdracht en innovatie in de landbouw‑ en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor:

(a) het stimuleren van innovatie en van de kennisbasis in plattelandsgebieden;

(b) het verstevigen van de banden tussen de landbouw‑ en de bosbouwsector en onderzoek en innovatie;

(c) het stimuleren van een leven lang leren en beroepsopleiding in de landbouw- en de bosbouwsector;

(2) versterking van het concurrentievermogen van alle landbouwtypen en verbetering van de rendabiliteit van de landbouwbedrijven, met bijzondere aandacht voor:

(a) het faciliteren van de herstructurering van landbouwbedrijven met ernstige structurele problemen, met name landbouwbedrijven met een geringe marktdeelname, marktgerichte landbouwbedrijven in bepaalde sectoren en landbouwbedrijven die hun landbouwactiviteiten moeten diversifiëren;

(b) het faciliteren van de verjonging in de landbouwsector;

(3) bevordering van de organisatie van de voedselketen en van het risicobeheer in de landbouw, met bijzondere aandacht voor:

(a) het beter integreren van de primaire producenten in de voedselketen aan de hand van kwaliteitsregelingen, afzetbevordering op plaatselijke markten en korte voorzieningsketens, producentengroeperingen en brancheorganisaties;

(b) het steunen van risicobeheer op landbouwbedrijfsniveau;

(4) herstel, instandhouding en verbetering van ecosystemen die aangewezen zijn op de landbouw en de bosbouw, met bijzondere aandacht voor:

(a) het herstellen en in stand houden van de biodiversiteit, met inbegrip van Natura 2000-gebieden en landbouw met een hoge natuurwaarde, en van de toestand van de Europese landschappen;

(b) het verbeteren van het waterbeheer;

(c) het verbeteren van het bodembeheer;

(5) bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en steun voor de omslag naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw‑, de voedsel‑ en de bosbouwsector, met bijzondere aandacht voor:

(a) het bevorderen van een efficiënter watergebruik in de landbouwsector;

(b) het bevorderen van een efficiënter energiegebruik in de landbouw‑ en de voedingssector;

(c) het faciliteren van de levering en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, van bijproducten, afvalmateriaal, residuen en andere non-foodgrondstoffen ten bate van de bio‑economie;

(d) het reduceren van de stikstofoxide‑ en de methaanuitstoot door de landbouw;

(e) het bevorderen van koolstofopslag in de landbouw- en de bosbouwsector;

(6) bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor:

(a) het faciliteren van diversifiëring, de creatie van nieuwe kleine ondernemingen en van extra werkgelegenheid;

(b) het stimuleren van de plaatselijke ontwikkeling in plattelandsgebieden;

(c) het verbeteren van de toegankelijkheid, het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) in plattelandsgebieden.

Alle prioriteiten dragen bij aan de horizontale doelstellingen inzake innovatie, milieu en het matigen van en de aanpassing aan de klimaatverandering. 

Artikel 6

Coherentie

1. Er wordt gezorgd voor coherentie tussen steun uit het ELFPO en de maatregelen die worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds.

2. Concrete acties waarvoor steun wordt verleend in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen, komen niet in aanmerking voor steun op grond van deze verordening. De Commissie wordt ertoe gemachtigd om overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van uitzonderingen op deze regel.

TITEL II Programmering

Hoofdstuk I  Inhoud van de programmering

Artikel 7

Plattelandsontwikkelingsprogramma's

1. Het ELFPO treedt in de lidstaten op door middel van de programma's voor plattelandsontwikkeling. Aan de hand van deze programma's wordt uitvoering gegeven aan een strategie die moet leiden tot de verwezenlijking van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling met behulp van een samenstel van maatregelen die worden omschreven in titel III en voor de verwezenlijking waarvan om steun uit het ELFPO wordt verzocht.

2. Een lidstaat kan hetzij een enkel programma voor zijn gehele grondgebied, hetzij een reeks regionale programma's indienen.

3. Lidstaten met regionale programma's kunnen ook een nationaal kader met gemeenschappelijke elementen voor deze programma's en zonder afzonderlijke begrotingstoewijzing ter goedkeuring voorleggen.

Artikel 8

Thematische subprogramma's

1. De lidstaten kunnen in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's thematische subprogramma's opnemen die bijdragen tot de verwezenlijking van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling en gericht zijn op specifieke behoeften, met name in verband met:

(a) jonge landbouwers;

(b) kleine landbouwbedrijven zoals bedoeld in artikel 20, lid 2, derde alinea;

(c) berggebieden zoals bedoeld in artikel 33, lid 2;

(d) korte voorzieningsketens.

Een indicatieve lijst van maatregelen en soorten concrete acties die bijzonder relevant zijn voor elk thematisch subprogramma, is opgenomen in bijlage III.

2. In de thematische subprogramma's kan tevens worden ingespeeld op specifieke behoeften in verband met de herstructurering van landbouwsectoren met een aanzienlijke impact op de ontwikkeling van een specifiek plattelandsgebied.

3. De in bijlage I vastgestelde steunpercentages mogen met 10 procentpunten worden verhoogd wanneer sprake is van concrete acties waarvoor steun wordt verleend in het kader van thematische subprogramma's betreffende kleine landbouwbedrijven en korte voorzieningsketens. De maximale steunpercentages betreffende jonge landbouwers en berggebieden mogen overeenkomstig bijlage I worden verhoogd. De som van beide steunpercentages mag echter niet meer dan 90 % bedragen.

Artikel 9

Inhoud van de plattelandsontwikkelingsprogramma's

1. Naast de in artikel 24 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde elementen bevat elk plattelandsontwikkelingsprogramma ook:

(a) de in artikel 48 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde voorafgaande evaluatie;

(b) een analyse van de situatie aan de hand van sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen (hierna "SWOT‑analyse" genoemd - strengths, weaknesses, opportunities and threats) en een omschrijving van de behoeften in het geografische gebied dat wordt bestreken door het programma en, in voorkomend geval, door de in artikel 8 bedoelde thematische subprogramma's.

De analyse wordt opgebouwd rond de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling. Op het gebied van het milieu, op het gebied van de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en op het gebied van innovatie wordt voor elke EU-prioriteit voor plattelandsontwikkeling beoordeeld hoe het best aan de specifieke behoeften kan worden voldaan;

(c) een omschrijving van de strategie, met inbegrip van de vaststelling van streefdoelen voor elk van de concentratiegebieden van de in het programma opgenomen EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling op basis van in artikel 76 bedoelde gemeenschappelijke indicatoren die moeten worden bepaald in het kader van het in artikel 74 bedoelde monitoring- en evaluatiesysteem, alsmede een op basis van een nauwkeurige beschrijving van de interventieaanpak van het programma gemaakte selectie van maatregelen, met inbegrip van een beoordeling van de mate waarin de geselecteerde maatregelen verwacht worden bij te dragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen.

          Uit het plattelandsontwikkelingsprogramma moet blijken:

i)        dat voor in het programma opgenomen EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling adequate combinaties van maatregelen in het programma zijn opgenomen die op logische wijze voortvloeien uit de onder a) bedoelde voorafgaande evaluatie en de onder b) bedoelde analyse;

ii)       dat de toewijzing van financiële middelen aan de maatregelen van het programma evenwichtig is en voldoende om de gestelde streefdoelen te halen;

iii)      dat specifieke behoeften in verband met specifieke regionale of subregionale omstandigheden in aanmerking zijn genomen en concreet worden aangepakt via adequaat ontworpen combinaties van maatregelen of thematische subprogramma's;

iv)      dat een steekhoudende benadering ten opzichte van innovatie, het milieu, met inbegrip van de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden, en de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering in het programma is geïntegreerd;

v)       dat adequate maatregelen worden gepland om de uitvoering van het programma te vereenvoudigen;

vi)      dat maatregelen zijn genomen om te zorgen voor voldoende capaciteit voor het verstrekken van advies over de regelgevingsvoorschriften en alle aspecten die verbonden zijn met duurzaam beheer in de landbouw en de bosbouw, alsook klimaatactie;

vii)     dat initiatieven worden gepland om de bewustmaking te bevorderen, innovatieve acties te stimuleren en operationele groepen in het kader van het EIP voor de duurzaamheid en productiviteit in de landbouw op te richten;

viii)    dat, rekening houdend met ter zake relevante streefdoelen, een adequate benadering is vastgesteld met de beginselen die moeten worden toegepast bij de vaststelling van de criteria voor de selectie van de projecten en bij de plaatselijke ontwikkelingsstrategieën. De lidstaten kunnen in dit verband bepalen dat concrete acties die groepen van landbouwers collectief uitvoeren, voorrang krijgen of in aanmerking komen voor een hoger steunpercentage;

(d) de beoordeling van de vooraf te vervullen voorwaarden en, in voorkomend geval, de in artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde acties en de voor de toepassing van artikel 19 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] vastgestelde mijlpalen;

(e) een beschrijving van elke geselecteerde maatregel;

(f) met betrekking tot plaatselijke ontwikkeling, een specifieke beschrijving van de mechanismen voor coördinatie tussen de strategiëën voor plaatselijke ontwikkeling, van de in artikel 36 bedoelde maatregel inzake samenwerking, van de in artikel 21 bedoelde maatregel inzake basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden en van de steun voor niet‑agrarische activiteiten in plattelandsgebieden in het kader van de in artikel 20 bedoelde maatregelen inzake de ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen in plattelandsgebieden;

(g) een beschrijving van de aanpak van innovatie met het oog op een hogere productiviteit en een duurzaam beheer van de hulpbronnen, en de bijdrage tot de verwezenlijking van de in artikel 61 bedoelde doelstellingen van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw;

(h) een analyse van de behoeften in verband met de monitoring‑ en evaluatievoorschriften en het in artikel 49 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde evaluatieplan. De lidstaten voorzien in voldoende middelen en in de nodige activiteiten voor de opbouw van de betrokken capaciteit om aan de vastgestelde behoeften tegemoet te komen;

(i) een financieringsplan, met inbegrip van:

i)        een tabel waarin, met inachtneming van artikel 64, lid 4, de totale, voor elk jaar geplande ELFPO‑steun wordt opgenomen. In voorkomend geval wordt het totale ELFPO‑steunbedrag uitgesplitst naar kredieten voor de minder ontwikkelde regio's en de financiële middelen die worden overgedragen op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. RB/2012. De geplande jaarlijkse ELFPO‑steun moet verenigbaar zijn met het meerjarig financieel kader;

ii)       een tabel met voor elke maatregel de soort concrete actie, met daarbij het specifieke ELFPO‑steunpercentage en de betrokken technische ondersteuning, alsmede de totale geplande EU‑bijdrage en het geldende ELFPO‑steunpercentage. In voorkomend geval wordt de bijdrage voor minder ontwikkelde regio's en de bijdrage voor andere regio's afzonderlijk aangegeven in deze tabel;

(j) een indicatorenplan, met voor elk van de in het programma opgenomen EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling, de indicatoren en de geselecteerde maatregelen met de geplande resultaten en de geplande uitgaven, uitgesplitst naar openbare en particuliere uitgaven;

(k) in voorkomend geval, een overzicht van de aanvullende nationale financiering per maatregel overeenkomstig artikel 89;

(l) de elementen die nodig zijn voor de toetsing in het kader van artikel 89 en, in voorkomend geval, de lijst van onder artikel 88, lid 1, vallende steunregelingen die voor de uitvoering van de programma's zullen worden gebruikt;

(m) informatie over de complementariteit met maatregelen die worden gefinancierd op grond van andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, op grond van het cohesiebeleid of op grond van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;

(n) de voorzieningen voor de uitvoering van het programma, onder meer betreffende:

i)        de aanwijzing door de lidstaat van alle in artikel 72, lid 2, bedoelde autoriteiten en, ter informatie, een beknopte beschrijving van de beheers- en controlestructuur;

ii)       een beschrijving van de monitoring- en evaluatieprocedures en de samenstelling van het monitoringcomité;

iii)      de maatregelen om bekendheid aan het programma te geven, onder meer via het in artikel 55 bedoelde nationale netwerk voor het platteland;

(o) de aanwijzing van de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde partners en de resultaten van het overleg met de partners;

(p) in voorkomend geval, de voornaamste elementen van het in artikel 55, lid 3, bedoelde actieplan en de tevens aldaar bedoelde structuur van het nationale netwerk voor het platteland, alsmede bepalingen voor het beheer ervan die de basis zouden vormen voor de jaarlijkse actieplannen van dit netwerk.

2. Indien een plattelandsontwikkelingprogramma thematische subprogramma's bevat, dient elk subprogramma het volgende te bevatten:

(a) een specifieke SWOT‑analyse van de situatie en een omschrijving van de behoeften waaraan het subprogramma tegemoet moet komen;

(b) specifieke streefdoelen voor het subprogramma en een op basis van een nauwkeurige beschrijving van de interventieaanpak van het subprogramma gemaakte selectie van maatregelen, met inbegrip van een beoordeling van de mate waarin de geselecteerde maatregelen naar verwachting zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen;

(c) een afzonderlijk, specifiek indicatorenplan, met de geplande resultaten en de geplande uitgaven, uitgesplitst naar openbare en particuliere uitgaven.

3. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen voorschriften vast voor de wijze waarop in de leden 1 en 2 beschreven elementen in de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten worden weergegeven. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk II Voorbereiding, goedkeuring en wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's

Artikel 10

Vooraf te vervullen voorwaarden

Naast de in bijlage IV bedoelde vooraf te vervullen voorwaarden, zijn de algemene vooraf te vervullen voorwaarden die zijn vastgesteld in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. [GSK/2012] van toepassing voor het ELFPO.          

Artikel 11

Goedkeuring van plattelandsontwikkelingsprogramma's

1. Voor elk plattelandsontwikkelingsprogramma dient de lidstaat bij de Commissie een voorstel in dat de in artikel 9 bedoelde gegevens bevat.

2. De Commissie keurt elk plattelandsontwikkelingsprogramma goed middels een uitvoeringshandeling die wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 12

Wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's

1. Verzoeken tot wijziging van programma's door lidstaten worden overeenkomstig de volgende procedures goedgekeurd:

a)      de Commissie neemt middels uitvoeringshandelingen een besluit over wijzigingsverzoeken die betrekking hebben op:

i)        een verandering van de programmastrategie middels een ingrijpende wijziging van gekwantificeerde streefdoelen;

ii)       een verandering van het ELFPO‑steunpercentage voor één of meer maatregelen;

iii)      een verandering van het volledige ELFPO‑steunbedrag of de jaarlijkse verdeling ervan op programmaniveau;

iv)      een overheveling van financiële middelen tussen maatregelen die met toepassing van verschillende ELFPO‑steunpercentages worden uitgevoerd.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure;

b)      de Commissie neemt middels uitvoeringshandelingen een besluit over wijzigingsverzoeken die betrekking hebben op alle andere gevallen. Deze gevallen betreffen met name:

i)        de invoering of de intrekking van maatregelen of soorten concrete acties;

ii)       veranderingen in de beschrijving van maatregelen, met inbegrip van verandering van de subsidiabiliteitsvoorwaarden.

2. De Commissie wordt ertoe gemachtigd om overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria aan de hand waarvan moet worden bepaald of er sprake is van een in lid 1, onder a) i), van dit artikel bedoelde ingrijpende verandering van gekwantificeerde streefdoelen.

Artikel 13

Voorschriften inzake procedures en tijdschema's

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen voorschriften vast inzake de procedures en de tijdschema's voor:

(a) de goedkeuring van plattelandsontwikkelingsprogramma's;

(b) de indiening en de goedkeuring van voorstellen tot wijziging van plattelandsontwikkelingsprogramma's, onder meer inzake de inwerkingtreding en de frequentie van indiening ervan tijdens de programmeringsperiode.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

TITEL III Steun voor plattelandsontwikkeling

Hoofdstuk I Maatregelen

Artikel 14

Maatregelen

Elk plattelandsontwikkelingsprogramma wordt zo geprogrammeerd dat het specifiek bijdraagt tot de verwezenlijking van één of meer EU‑prioriteiten voor plattelandsontwikkeling. Een lijst van maatregelen die van bijzonder belang zijn voor de EU-prioriteiten is opgenomen in bijlage V.

Sectie 1

Individuele maatregelen

Artikel 15

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor acties op het gebied van beroepsopleiding en verwerving van deskundigheid, voor demonstratieactiviteiten en voor voorlichtingsacties. Acties op het gebied van beroepsopleiding en verwerving van deskundigheid kunnen opleidingscursussen, workshops en coaching omvatten.

Er kan tevens steun worden verleend voor korte uitwisselingen op bedrijfsbeheersniveau korte bedrijfsbezoeken.

2. De in het kader van deze maatregel verleende steun komt ten gunste van personen die actief zijn in de landbouw-, de voedingsmiddelen- en de bosbouwsector, aan grondbeheerders en aan andere marktdeelnemers, met name kmo's die actief zijn in plattelandsgebieden.

De verlener van de diensten op het gebied van opleiding, andere vormen van kennisoverdracht of voorlichting is de begunstigde van de steun.

3. In het kader van deze maatregel wordt geen steun verleend voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het middelbaar of hoger onderwijs.

De organisaties die kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel.

4. In het kader van deze maatregel worden de kosten voor het organiseren en uitvoeren van de kennisoverdrachtsacties en de voorlichtingsacties gesubsidieerd. In het geval van demonstratieprojecten mag tevens steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten. De kosten in verband met de reis‑, verblijfs‑ en dagvergoedingen van de deelnemers, alsmede de kosten voor de vervanging van de landbouwers worden eveneens gesubsidieerd.

5. De Commissie wordt ertoe gemachtigd om overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de nadere omschrijving van de subsidiabele kosten, de minimumkwalificaties van de organisaties die kennisoverdrachtsdiensten aanbieden, en de looptijd en inhoud van de regelingen voor uitwisselingen op bedrijfsbeheersniveau en bezoeken.

Artikel 16

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend om:

(a) landbouwers, bosbezitters en kmo's in plattelandsgebieden te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestatie alsook de klimaatvriendelijkheid en –bestendigheid van hun bedrijf, onderneming en/of investering te verbeteren;

(b) de oprichting van bedrijfsbeheersdiensten, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en van bedrijfsadviesdiensten voor de bosbouw te stimuleren, met inbegrip van het in de artikelen 12, 13 en 14 van Verordening (EU) nr. HV/2012 bedoelde bedrijfsadviseringssysteem;

(c) de opleiding van de adviseurs te bevorderen.

2. De verlener van de advies‑ of opleidingsdiensten is de begunstigde van de in lid 1, onder a) en c), bedoelde steun. De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt verleend aan de autoriteit of de organisatie die wordt geselecteerd om de bedrijfsbeheersdiensten, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en de bedrijfsadviesdiensten voor de bosbouw op te richten.

3. De autoriteiten of de organisaties die worden geselecteerd om advies te verstrekken, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken. De begunstigden worden geselecteerd aan de hand van een uitnodiging tot het indienen van voorstellen. De selectieprocedure is objectief en staat open voor zowel openbare als particuliere organisaties.

Bij het verstrekken van advies nemen de adviesdiensten de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. HV/2012 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht.

4. Het aan landbouwers te verstrekken advies staat in verband met ten minste één EU-prioriteit voor plattelandsontwikkeling en heeft betrekking op ten minste één van de volgende elementen:

(a) een of meer uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en/of normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. HV/2012;

(b) in voorkomend geval, de klimaat‑ en milieuvriendelijke praktijken zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) RB/2012 en het onderhoud van het landbouwgebied zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. RB/2012;

(c) de voorschriften en acties betreffende matiging van en aanpassing van de klimaatverandering, biodiversiteit, bescherming van water en bodem, melding van dierziekten en innovatie zoals bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. HV/2012;

(d) de duurzame ontwikkeling van de economische activiteit van de kleine landbouwbedrijven zoals vastgesteld door de lidstaten en ten minste van de landbouwbedrijven die deelnemen aan de in titel V van Verordening (EU) nr. RB/2012 bedoelde regeling voor kleine landbouwers; of

(e) in voorkomend geval, op EU‑wetgeving gebaseerde arbeidsveiligheidsnormen.

Het advies kan ook betrekking hebben op andere thema's die verband houden met de economische, agrarische en ecologische prestatie van het landbouwbedrijf.

5. Het advies voor bosbezitters heeft op zijn minst betrekking op de ter zake relevante vereisten in het kader van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG. Het advies kan ook betrekking hebben op thema's die verband houden met de economische en ecologische prestatie van het bosbouwbedrijf.

6. Het advies voor kmo's kan betrekking hebben op thema's die verband houden met de economische en ecologische prestatie van de onderneming.

7. Wanneer dat gerechtvaardigd en steekhoudend is, kan het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden van de individuele gebruiker van de adviesdiensten.

8. De in het kader van lid 1, onder a) en c), verleende steun mag de in bijlage I vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden. De in het kader van lid 1, onder b), verleende steun dient over een periode van vijf jaar na de oprichting geleidelijk te worden verlaagd.

9. De Commissie wordt ertoe gemachtigd om overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de nadere omschrijving van de minimumkwalificaties van de adviesverstrekkende autoriteiten of organisaties.

Artikel 17

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend aan landbouwers die toetreden tot:

(a) een bij de EU‑wetgeving ingestelde kwaliteitsregeling voor landbouwproducten, katoen of levensmiddelen;

(b) een door de lidstaten erkende kwaliteitsregeling voor landbouwproducten die aan de volgende criteria voldoet:

i)        de specificiteit van het eindproduct in het kader van dergelijke regelingen vloeit voort uit duidelijke verplichtingen die het volgende garanderen:

- specifieke productkenmerken, of

- specifieke landbouw‑ of productiemethoden, of

- een kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming veel verder gaat dan de voor het handelsproduct geldende normen;

ii)       de regeling staat open voor alle producenten;

iii)      de regeling behelst het opstellen van een bindend productdossier en de naleving daarvan wordt geverifieerd door de openbare autoriteiten of door een onafhankelijk inspectieorganisatie;

iv)      de regeling is doorzichtig en staat borg voor de integrale traceerbaarheid van de producten;

of

(c) een door de lidstaten erkende vrijwillige certificeringsregeling voor landbouwproducten die voldoet aan de EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken[29] voor de toepassing vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen.

2. De steun wordt gedurende maximaal vijf jaar verleend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die zijn gemoeid met deelneming aan de regelingen waarvoor de steun wordt verleend.

Met het oog op de toepassing van dit lid wordt onder "vaste kosten" verstaan de kosten die worden gemaakt om tot een kwaliteitsregeling waarvoor steun wordt verleend, toe te treden, en de jaarlijkse bijdrage voor deelneming aan die regeling, inclusief, in voorkomend geval, de kosten voor verificatie van de naleving van het productdossier.

3. De steun mag het in bijlage I vastgestelde maximumbedrag niet overschrijden.

4. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de specifieke EU‑kwaliteitsregelingen die onder lid 1, onder a), vallen.

Artikel 18

Investeringen in materiële activa

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor roerende en/of onroerende investeringen die:

(a) leiden tot een verbetering van de algehele prestatie van het landbouwbedrijf;

(b) betrekking hebben op de verwerking, de afzet en/of de ontwikkeling van in bijlage I bij het Verdrag vermelde landbouwproducten of katoen. Het productieproces mag een product opleveren dat niet in die bijlage wordt vermeld;

(c) betrekking hebben op infrastructuur voor de ontwikkeling en aanpassing van de landbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouw- en bosgrond, landinrichting en verbetering van land, energievoorziening en waterbeheer; of

(d) worden beschouwd als niet-productieve investeringen met het oog op de nakoming van de agro‑ en de bosmilieuverbintenissen, de staat van instandhouding van de biodiversiteit op het gebied van soorten en habitats alsook met het oog op de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000‑gebied of van een ander in het programma te omschrijven gebied met een hoge natuurwaarde.

2. De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt verleend aan landbouwbedrijven. Investeringssteun van de herstructurering van landbouwbedrijven mag slechts worden verleend aan landbouwbedrijven van een omvang die niet groter is dan de specifieke omvang die de lidstaten in het programma moeten vaststellen op basis van de SWOT‑analyse betreffende de EU-prioriteit voor plattelandsontwikkeling "versterking van het concurrentievermogen van alle soorten landbouw en verbetering van de rendabiliteit van de landbouwbedrijven".

3. De in het kader van deze maatregel verleende steun mag de in bijlage I vastgestelde maximale steunpercentages niet overschrijden. Deze maximale steunpercentages mogen overeenkomstig de in bijlage I vastgestelde steunpercentages worden verhoogd wanneer het gaat om jonge landbouwers, collectieve investeringen en geïntegreerde projecten in het kader waarvan uit hoofde van meer dan één maatregel steun wordt verleend, investeringen in gebieden met natuurlijke beperkingen zoals bedoeld in artikel 33, lid 3, en concrete acties die worden gesteund in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. De som van beide steunpercentages mag echter niet meer dan 90 % bedragen.

4. Lid 3 is niet van toepassing op in lid 1, onder d), bedoelde niet‑productieve investeringen.

Artikel 19

Herstel van door natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en invoering van passende preventieve acties

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

(a) investeringen in preventieve acties om de impact van natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen die zich waarschijnlijk zullen voordoen, te reduceren;

(b) investeringen voor het herstel van door natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen beschadigde landbouwgrond en door natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen beschadigd landbouwproductiepotentieel.

2. De steun wordt verleend aan landbouwers en groepen van landbouwers. Er kan tevens steun worden verleend aan openbare entiteiten indien een verband tussen de door die entiteiten gedane investeringen en het agrarische productiepotentieel wordt vastgesteld.

3. In het kader van lid 1, onder b), mag slechts steun worden verleend indien de bevoegde openbare autoriteiten van de lidstaten officieel bevestigen dat een natuurramp heeft plaatsgevonden en dat die ramp of de overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde maatregelen om een plantenziekte of plaag uit te roeien of in te dammen, hebben geleid tot vernieling van ten minste 30 % van het betrokken agrarische productiepotentieel.

4. In het kader van deze maatregel wordt geen steun verleend voor inkomensverlies ten gevolge van een natuurramp of een rampzalige gebeurtenis.

De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van deze maatregel verleende steun geen andere steun op grond van andere nationale of uniale steuninstrumenten of op grond van particuliere verzekeringsregelingen ontvangen.

5. De in het kader van lid 1, onder a), verleende steun mag het in bijlage I vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden. Dit maximale steunpercentage is niet van toepassing op collectieve projecten die door meer dan één begunstigde worden uitgevoerd.

6. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de omschrijving van de kosten die in het kader van deze maatregel als subsidiabel worden beschouwd.

Artikel 20

Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen

1. Deze maatregel heeft betrekking op:

(a) aanloopsteun ten bate van:

i)        jonge landbouwers;

ii)       niet‑agrarische activiteiten in plattelandsgebieden;

iii)      de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven;

(b) investeringen in niet-agrarische activiteiten;

(c) jaarlijkse betalingen voor landbouwers die deelnemen aan de bij titel V van Verordening (EU) nr. DP/2012 ingestelde regeling voor kleine landbouwers (hierna "regeling voor kleine landbouwers" genoemd) die hun bedrijf definitief aan een andere landbouwer overdragen.

2. De in lid 1, onder a) i), bedoelde steun wordt verleend aan jonge landbouwers.

De in lid 1, onder a) ii), bedoelde steun wordt verleend aan landbouwers of leden van het landbouwershuishouden die diversifiëren naar niet‑agrarische activiteiten en naar niet‑agrarische kleine en micro-ondernemingen in plattelandsgebieden.

De in lid 1, onder a) iii), bedoelde steun wordt verleend aan kleine landbouwbedrijven zoals omschreven door de lidstaten.

De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt verleend aan niet‑agrarische kleine en micro-ondernemingen in plattelandsgebieden en aan landbouwers of leden van het landbouwershuishouden.

De in lid 1, onder c), bedoelde steun wordt verleend aan landbouwers die op het ogenblik van de indiening van hun aanvraag ten minste een jaar deelnemen aan de regeling voor kleine landbouwers en die zich ertoe verbinden hun volledige bedrijf en de corresponderende betalingsrechten definitief aan een andere landbouwer over te dragen. De steun wordt betaald vanaf de datum van de overdracht tot en met 31 december 2020.

3. Onder "lid van het landbouwhuishouden" wordt verstaan een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, uitgezonderd werknemers in de landbouw. Wanneer een rechtspersoon dan wel een groep van rechtspersonen als een lid van het landbouwhuishouden wordt beschouwd, moet dit lid ten tijde van het aanvragen van de steun een landbouwactiviteit op het landbouwbedrijf uitoefenen.

4. De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt slechts verleend wanneer een bedrijfsplan wordt overgelegd. Uiterlijk zes maanden na de datum van het besluit tot verlening van de steun moet de uitvoering van het bedrijfsplan van start gaan.

De lidstaten stellen boven‑ en benedengrenzen vast voor de toegang van landbouwbedrijven tot de respectievelijk in lid 1, onder a) i), en in lid 1, onder a) iii), bedoelde steun. De benedengrens voor steunverlening in het kader van lid 1, onder a) i), dient aanzienlijk hoger te liggen dan de bovengrens voor steunverlening in het kader van lid 1, onder a) iii). De steun mag uitsluitend worden verleend aan kleine en micro-ondernemingen.

5. De in lid 1, onder a) bedoelde steun wordt verleend in de vorm van een forfaitaire betaling die gedurende een periode van maximaal vijf jaar kan worden betaald in ten minste twee tranches. De tranches kunnen degressief zijn. De laatste tranche van de in lid 1, onder a i) en ii), bedoelde steun mag slechts worden betaald indien het bedrijfsplan correct wordt uitgevoerd.

6. Het maximale steunbedrag voor lid 1, onder a), is vastgesteld in bijlage I. De lidstaten stellen het bedrag van de in lid 1, onder a) i) en ii), bedoelde steun vast en houden daarbij onder meer rekening met de sociaaleconomische toestand in het programmagebied.

7. De in lid 1, onder c), bedoelde steun bedraagt 120 % van de jaarlijkse betaling die de begunstigde heeft ontvangen in het kader van de regeling voor kleine landbouwers.

8. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de minimuminhoud van bedrijfsplannen, en met betrekking tot de criteria die de lidstaten moeten gebruiken voor de vaststelling van de in lid 4 bedoelde grenzen.

Artikel 21

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

(a) het opstellen en bijwerken van plannen voor de ontwikkeling van gemeenten in plattelandsgebieden en hun gemeentelijke basisdiensten, alsmede van beschermings‑ en beheersplannen betreffende Natura 2000‑gebieden en andere gebieden met een hoge natuurwaarde;

(b) investeringen in het opzetten, verbeteren en uitbreiden van alle soorten kleinschalige infrastructuur, inclusief investeringen in hernieuwbare energie;

(c) breedbandinfrastructuur, inclusief het opzetten, verbeteren en uitbreiden ervan, passieve breedbandinfrastructuur en de verlening van toegang tot breedband en openbare e‑overheidsoplossingen;

(d) investeringen in het opzetten, verbeteren en uitbreiden van plaatselijke basisdiensten voor de plattelandsbevolking, met inbegrip van vrije tijd en cultuur, en de desbetreffende infrastructuur;

(e) investeringen door openbare instanties in recreatie-infrastructuur, toeristische informatie en de bewegwijzering voor toeristische bestemmingen;

(f) studies en investeringen met betrekking tot het onderhoud, het herstel en de opwaardering van het natuurlijke en culturele erfgoed van dorpen en rurale landschappen, met inachtneming van daarmee verbonden sociaaleconomische aspecten;

(g) investeringen voor het verplaatsen van activiteiten en het verbouwen van gebouwen of andere voorzieningen die dichtbij rurale woongebieden gelegen zijn, met als doel de levenskwaliteit te verbeteren of de milieuprestatie van deze woongebieden te verbeteren.

2. In het kader van deze maatregel wordt slechts steun verleend voor kleinschalige infrastructuur zoals door elke lidstaat in het programma wordt omschreven. In de plattelandsontwikkelingsprogramma's mogen echter specifieke afwijkingen van dit voorschrift worden opgenomen wanneer sprake is van investeringen in breedband en hernieuwbare energie. In dat geval moeten duidelijke criteria worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de hier bedoelde steun complementair is aan de steun die in het kader van andere EU­‑instrumenten wordt verstrekt.

3. In lid 1 bedoelde investeringen komen voor steun in aanmerking wanneer de betrokken concrete acties overeenkomstig de plannen voor de ontwikkeling van de gemeenten in plattelandsgebieden en de gemeentelijke basisdiensten worden uitgevoerd, voor zover dergelijke plannen voorhanden zijn en consistent zijn met de eventueel voorhanden zijne plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

4. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de omschrijving van de types infrastructuur voor hernieuwbare energie die voor steun op grond van deze maategel in aanmerking komen.

Artikel 22

Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en verbetering van de rendabiliteit van de bossen

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

(a) bebossing en de aanleg van beboste gebieden;

(b) de invoering van boslandbouwsystemen;

(c) de preventie en het herstel van schade die aan bossen wordt toegebracht door bosbranden en natuurrampen, met inbegrip van uitbraken van plagen en ziekten, rampzalige gebeurtenissen en klimaatgerelateerde bedreigingen;

(d) investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde alsook van het mitigatiepotentieel van bosecosystemen;

(e) investeringen in nieuwe bosbouwtechnologieën en in de verwerking en de afzet van bosproducten.

2. Beperkingen op de eigendom van bossen zoals bedoeld in de artikelen 36 tot en met 40, zijn niet van toepassing op de tropische en subtropische bossen en op de beboste gebieden op de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93[30], en in de Franse overzeese departementen.

Voor landbouwbedrijven vanaf een bepaalde door de lidstaten in het programma vast te stellen omvang, is steun afhankelijk van de indiening van een bosbeheersplan of een gelijkwaardig instrument in overeenstemming met duurzaam bosbeheer zoals vastgesteld in de ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993[31] (hierna: "duurzaam bosbeheer").

3. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de voorwaarden op grond waarvan wordt bepaald of een natuurramp of een uitbraak van een plaag of een ziekte heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de omschrijving van de soorten preventieve acties die voor steun in aanmerking komen.

Artikel 23

Bebossing en de aanleg van beboste gebieden

1. In het kader van artikel 22, lid 1, onder a), wordt aan particuliere en in een vereniging georganiseerde grondeigenaren, pachters en gemeenten gedurende maximaal 10 jaar steun ter dekking van de aanlegkosten verleend, alsmede een jaarlijkse premie voor de kosten van onderhoudsactiviteiten zoals zuivering en dunning.

2. Zowel landbouwgrond als andere dan landbouwgrond komt voor steun in aanmerking. De aangeplante soorten zijn aangepast aan de plaatselijke milieu‑ en klimaatomstandigheden en beantwoorden aan de minimale milieuvereisten. Er wordt geen steun verleend voor de aanplant van hakhout met korte omlooptijd, kerstbomen en snelgroeiende soorten die bestemd zijn voor de energieproductie. In gebieden waar de bebossing bemoeilijkt wordt door moeilijke bodem‑ en klimaatomstandigheden, kan steun worden verleend voor de aanplant van andere meerjarige houtachtige planten, zoals struiken die bestand zijn tegen de plaatselijke omstandigheden.

3. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de in lid 2 bedoelde de minimale milieuvereisten.

Artikel 24

De invoering van boslandbouwsystemen

1. In het kader van artikel 22, lid 1, onder b), wordt aan individuele of in een vereniging georganiseerde particuliere grondeigenaren, pachters en gemeenten gedurende maximaal drie jaar steun ter dekking van de invoeringskosten verleend, alsmede een jaarlijkse premie per hectare voor de kosten van onderhoudsactiviteiten.

2. "Boslandbouwsystemen" zijn systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met extensieve landbouw op dezelfde grond. Het maximale aantal per hectare aan te planten bomen wordt door de lidstaten bepaald met inachtneming van de plaatselijke bodem‑ en klimaatgesteldheid, de bosbouwgewassoorten en de noodzaak het gebruik van de grond voor landbouwdoeleinden te waarborgen.

3. De steun mag het in bijlage I vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden.

Artikel 25

Preventie en herstel van schade aan bossen ten gevolge van bosbranden en natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen

1. In het kader van artikel 22, lid 1, onder c), wordt aan individuele en in een vereniging georganiseerde particuliere, semiopenbare en openbare bosbezitters en gemeenten, alsmede voor staatsbossen steun verleend voor:

(a) de aanleg van beschermingsinfrastructuur. De steun voor brandstroken kan tevens steun voor de betrokken onderhoudskosten omvatten. Er wordt geen steun verleend voor landbouwgerelateerde activiteiten in gebieden waarop agromilieuverbintenissen van toepassing zijn;

(b) plaatselijke, kleinschalige activiteiten ter preventie van brand of andere natuurrisico's;

(c) de aanleg en de verbetering van voorzieningen voor het monitoren van bosbranden, plagen en ziekten, en de installatie en verbetering van de betrokken communicatieapparatuur;

(d) het herstel van het bosbouwpotentieel dat is beschadigd ten gevolge van brand of andere natuurrampen zoals plagen, ziekten alsook rampzalige gebeurtenissen en aan de klimaatverandering gerelateerde gebeurtenissen.

2. Wat preventieve acties tegen plagen en ziekten betreft, moet het risico dat zich een ramp in dit verband voordoet, worden aangetoond aan de hand van wetenschappelijk bewijs en worden bevestigd door wetenschappelijke overheidsorganisaties. In voorkomend geval moet de lijst van soorten organismen die schadelijk zijn voor planten en een ramp kunnen veroorzaken, in het programma worden opgenomen.

De gesubsidieerde concrete acties moeten consistent zijn met het door de betrokken lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan. Bedrijven met een omvang die groter is dan een bepaalde, door de lidstaat in het programma vast te stellen omvang, krijgen slechts steun indien zij een bosbeheersplan overleggen waarin de preventiedoelstellingen zijn opgenomen.

Bosgebieden die overeenkomstig het door de lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan als middelmatig tot zeer brandgevaarlijk worden aangemerkt, komen in aanmerking voor steun in verband met de bosbrandpreventie.

3. In het kader van lid 1, onder d), mag slechts steun worden verleend indien de bevoegde openbare autoriteiten van de lidstaten officieel bevestigen dat een natuurramp heeft plaatsgevonden en dat die natuurramp of de overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde maatregelen om een plantenziekte of plaag uit te roeien of in te dammen heeft geleid tot de vernieling van ten minste 30 % van het betrokken bosbouwpotentieel. Het betrokken percentage wordt bepaald hetzij op basis van het gemiddelde bosbouwpotentieel in de laatste drie jaar vóór de ramp, hetzij op basis van het gemiddelde bosbouwpotentieel in de laatste vijf jaar vóór de ramp, het hoogste en het laagste cijfer niet meegerekend.

4. In het kader van deze maatregel wordt geen steun verleend voor inkomensverlies ten gevolge van de natuurramp.

De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van deze maatregel verleende steun geen andere steun op grond van andere nationale of uniale steuninstrumenten of op grond van particuliere verzekeringsregelingen ontvangen.

Artikel 26

Investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

1. In het kader van artikel 22, lid 1, onder d), wordt steun verleend aan individuele of in een vereniging georganiseerde natuurlijke personen, particuliere bosbezitters, privaatrechtelijke en semiopenbare organisaties en gemeenten. Wat staatsbossen betreft, kan tevens steun worden verleend aan organisaties die deze bossen beheren en niet afhankelijk zijn van de overheidsbegroting.

2. De investeringen hebben betrekking op met het oog op milieudoelstellingen of de verlening van ecosysteemdiensten aangegane verbintenissen en/of verbintenissen die de maatschappelijke belevingswaarde van bossen en beboste gebieden in het betrokken gebied verhogen of het klimaatveranderingsmitigatiepotentieel van ecosystemen verbeteren, zonder daarbij economische baten op lange termijn uit te sluiten.

Artikel 27

Investeringen in nieuwe bosbouwtechnologieën en in de verwerking en de afzet van bosproducten

1. In het kader van artikel 22, lid 1, onder e), wordt aan individuele of in een vereniging georganiseerde particuliere bosbezitters en gemeenten, alsmede aan kmo's steun verleend voor investeringen die betrekking hebben op het verbetering van het bosbouwpotentieel of op waarde toevoegende verwerking en afzet van bosproducten. Wat de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93, en de Franse overzeese departementen betreft, kan ook steun worden verleend aan andere bedrijven dan kmo's.

2. Investeringen om de economische waarde van bossen te vergroten, moeten op het niveau van het bosbedrijf worden gedaan en kunnen betrekking hebben op bodemvriendelijke, zuinige oogstmachines en praktijken.

3. Voor investeringen met betrekking tot het gebruik van hout als grondstof of energiebron geldt een beperking tot alle handelingen die aan industriële verwerking voorafgaan.

4. De steun mag de in bijlage I vastgestelde maximale steunpercentages niet overschrijden.

Artikel 28

Oprichting van producentengroeperingen

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend ter bevordering van de oprichting van producentengroeperingen in de landbouw‑ en de bosbouwsector, met als doel:

(a) de productie van de aangesloten producenten aan te passen aan de markteisen;

(b) goederen gezamenlijk op de markt te brengen, met inbegrip van de voorbereiding voor de verkoop, de centralisatie van de verkoop en de levering aan bulkkopers;

(c) gemeenschappelijke regels vast te stellen voor de verstrekking van informatie over de productie, en vooral over de oogst en de beschikbaarheid van producten; en

(d) eventueel andere activiteiten te verrichten, onder meer op het gebied van de ontwikkeling van bedrijfsvoerings‑ en marketingvaardigheden en de organisatie en bevordering van innovatieprocessen.

2. De steun wordt verleend aan producentengroeperingen die op basis van een bedrijfsplan officieel door de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn erkend. De steun mag uitsluitend worden verleend aan producentengroeperingen die onder de definitie van kmo's vallen.

De lidstaten verifiëren of de doelstellingen van het bedrijfsplan uiterlijk vijf jaar na de erkenning van de producentengroepering zijn bereikt.

3. De steun wordt op forfaitaire basis in jaartranches verleend voor de eerste vijf jaren na de datum waarop de producentengroepering op basis van zijn bedrijfsplan is erkend. Het steunbedrag wordt berekend op basis van de jaarlijkse door de groepering afgezette productie. De lidstaten betalen de laatste tranche pas wanneer zij hebben geverifieerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd.

Gedurende het eerste jaar kunnen de lidstaten steun aan de producentengroeperingen betalen die wordt berekend op basis van de gemiddelde jaarlijkse waarde van de productie die de aangesloten leden gedurende een periode van drie jaar vóór hun toetreding tot de groepering hebben afgezet. Wat producentengroeperingen in de bosbouwsector betreft, wordt de steun berekend op basis van de gemiddelde productie die de aangesloten leden gedurende een periode van vijf jaar vóór de erkenning hebben afgezet, de hoogste en de laagste waarde niet meegerekend.

4. De steun mag de in bijlage I vastgestelde maximumpercentages en -bedragen niet overschrijden.

Artikel 29

Agromilieu- en klimaatsteun

1. De lidstaten stellen de in het kader van deze maatregel verleende steun overeenkomstig hun specifieke nationale, regionale of plaatselijke behoeften en prioriteiten ter beschikking op hun hele grondgebied. Opname van deze maatregel in de plattelandsontwikkelingsprogramma's is verplicht.

2. De agromilieu- en klimaatbetalingen worden verleend aan landbouwers, groepen van landbouwers of groepen van landbouwers en andere grondbeheerders die zich er op vrijwillige basis toe verbinden concrete acties uit te voeren die bestaan uit een of meer agromilieu- en klimaatverbintenissen voor landbouwgrond. Agromilieu- en klimaatbetalingen kunnen aan andere grondbeheerders of groepen van andere grondbeheerders worden verleend wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd is om milieudoelstellingen te bereiken.

3. De agromilieu- en klimaatbetalingen mogen slechts worden verricht indien de betrokken verbintenissen verder gaan dan de ter zake relevante dwingende normen zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. HV/2012, andere ter zake relevante verplichtingen zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. RB/2012, ter zake relevante minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en andere ter zake relevante dwingende voorschriften die bij de nationale wetgeving zijn vastgesteld. Al deze dwingende voorschriften worden in het programma omschreven.

4. De lidstaten spannen zich in om personen die zich ertoe verbinden concrete acties in het kader van deze maatregel uit te voeren, te voorzien van de voor de uitvoering ervan vereiste kennis en informatie, onder meer door voor de verbintenis relevant deskundigenadvies beschikbaar te stellen en/of door de steunverlening in het kader van deze maatregel te koppelen aan de eis voor relevante opleiding te zorgen.

5. De onder deze maatregel vallende verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar Wanneer dat nodig is om de nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's echter een langere periode vaststellen voor bepaalde soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging ervan na afloop van de eerste periode.

6. De betalingen worden jaarlijks verricht en vergoeden de begunstigden geheel of gedeeltelijk voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen. In voorkomend geval kunnen de betalingen ook worden gebruikt ter dekking van transactiekosten ter waarde van maximaal 20 % van de premie die voor de agromilieu- en klimaatverbintenissen wordt betaald. Indien de verbintenissen worden aangegaan door groepen van landbouwers, bedraagt dit maximum 30 %.

7. Indien dat vereist is om de doeltreffende toepassing van de maatregel te waarborgen, kunnen de lidstaten voor de selectie van de begunstigden gebruik maken van de in artikel 49, lid 3, bedoelde procedure.

8. De steun mag de in bijlage I vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden.

In het kader van deze maatregel mag geen steun worden verleend voor verbintenissen die onder de maatregel biologische landbouw vallen.

9. Er kan steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw worden verleend voor niet onder de leden 1 tot en met 8 vallende concrete acties.

10. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de jaarlijkse verlenging van de verbintenissen na de eerste periode van de concrete acties, de voorwaarden voor verbintenissen op het gebied van de extensivering of het alternatieve beheer van de veehouderij, op het gebied van de beperking van het gebruik van meststoffen, plantbeschermingsmiddelen of andere productiemiddelen, op het gebied van het fokken van plaatselijke rassen die voor de landbouw verloren dreigen te gaan en op het gebied van de instandhouding van de plantaardige genetische hulpbronnen, alsmede gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van de concrete acties die op grond van lid 9 voor steun in aanmerking komen.

Artikel 30

Biologische landbouw

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend, per hectare OCG, aan landbouwers of groepen van landbouwers die zich op vrijwillige basis verbinden tot de omschakeling naar of het behoud van biologische landbouwpraktijken en ‑methoden zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad[32].

2. De steun wordt slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de ter zake relevante dwingende normen zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. HV/2012, de ter zake relevante minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en andere ter zake relevante voorschriften die bij de nationale wetgeving zijn vastgesteld. Al deze voorschriften worden in het programma omschreven.

3. De onder deze maatregel vallende verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien steun wordt verleend voor het behoud van de biologische landbouw, kunnen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode.

4. De betalingen worden jaarlijks verleend en vergoeden de begunstigden geheel of gedeeltelijk voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien de aangegane verbintenissen. In voorkomend geval kunnen de betalingen ook worden gebruikt ter dekking van transactiekosten ter waarde van maximaal 20 % van de premie die voor de verbintenis wordt betaald. Indien de verbintenissen worden aangegaan door groepen van landbouwers, bedraagt dit maximum 30 %.

5. De steun mag de in bijlage I vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden.

Artikel 31

Betalingen in het kader van de Natura 2000‑richtlijn en de kaderrichtlijn water

1. In het kader van deze maatregel wordt jaarlijks steun per hectare OCG of per hectare bos verleend om de begunstigden te vergoeden voor de gemaakte kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden door de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG.

2. De steun wordt respectievelijk verleend aan landbouwers en aan particuliere bosbezitters en verenigingen van bosbezitters. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de steun tevens worden verleend aan andere grondbeheerders.

3. In de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG bedoelde steun wordt slechts aan landbouwers verleend indien zij nadelen ondervinden als gevolg van voorschriften die verder gaan dan de in artikel 94 en bijlage II van Verordening (EU) nr. HV/2012 bedoelde goede landbouw‑ en milieuconditie.

4. In Richtlijn 2000/60/EG bedoelde steun wordt slechts verleend in verband met specifieke voorschriften die:

(a) zijn ingevoerd bij Richtlijn 2000/60/EG, in overeenstemming zijn met de maatregelenprogramma's van het stroomgebiedsbeheersplan om de milieudoelstellingen van die richtlijn te verwezenlijken, en verder gaan dan de maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van andere EU-waterbeschermingswetgeving;

(b) verder gaan dan de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieuconditie zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk 1 van Verordening (EU) nr. HV/2012 en de verplichtingen die zijn vastgesteld in titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. RB/2012;

(c) overeenkomstig artikel 4, lid 9, van Richtlijn 2000/60/EG verder gaan dan het beschermingsniveau dat werd geboden in de ten tijde van de vaststelling van Richtlijn 2000/60/EG al bestaande EU-wetgeving; en

(d) ingrijpende wijzigingen in het bodemgebruik voorschrijven en/of ingrijpende beperkingen opleggen aan de landbouw die resulteren in een aanzienlijk verlies van inkomsten.

5. De in de leden 3 en 4 bedoelde voorschriften worden in het programma omschreven.

6. De volgende gebieden komen in aanmerking voor de betalingen:

(a) overeenkomstig de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en Natura 2000-bosbouwgebieden;

(b) andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bossen, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG. De oppervlakte van deze gebieden mag per plattelandsontwikkelingsprogramma niet groter zijn dan 5 % van de oppervlakte van de aangewezen Natura 2000‑gebieden die onder de territoriale reikwijdte van het betrokken programma vallen;

(c) landbouwgebieden die zijn opgenomen in stroomgebiedsbeheersplannnen overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG.

7. De steun mag de in bijlage I vastgestelde maximumbedragen niet overschrijden.

Artikel 32

Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen.

1. Aan landbouwers in berggebieden en andere gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen worden jaarlijks betalingen per hectare OCG toegekend om hen te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de beperkingen waarmee de landbouwproductie in het betrokken gebied wordt geconfronteerd.

Voor de berekening van de extra kosten en de gederfde inkomsten wordt een vergelijking gemaakt met gebieden die niet met natuurlijke of andere specifieke beperkingen worden geconfronteerd en hierbij wordt tevens rekening gehouden met de betalingen op grond van titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. RB/2012.

2. De betalingen worden toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun landbouwactiviteit in de overeenkomstig artikel 33 aangewezen gebieden voort te zetten.

3. De betalingen worden vastgesteld op een niveau tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag die in bijlage I worden vermeld.

4. Betalingen die een in het programma vast te stellen drempelniveau van de oppervlakte per bedrijf overschrijden, worden door de lidstaten geleidelijk verlaagd.

5. De lidstaten kunnen in het kader van deze maatregel in de periode 2014‑2017 betalingen toekennen aan landbouwers in gebieden die tijdens de programmeringsperiode 2007‑2013 in aanmerking kwamen voor steun op grond van artikel 36, onder a) ii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005, maar niet langer voor steun in aanmerking komen na de nieuwe in artikel 46, lid 3, bedoelde afbakening. Deze betalingen zijn degressief, met een eerste verlaging in 2014 en een laatste verlaging in 2017, tot respectievelijk 80 % en 20 % van de in 2013 ontvangen betaling.

6. In lidstaten die de in artikel 33, lid 3, bedoelde afbakening vóór 1 januari 2014 niet hebben voltooid, is lid 5 van toepassing op betalingen ontvangende landbouwers in gebieden die tijdens de programmeringsperiode 2007‑2013 in aanmerking kwamen voor steun. Na de afbakening ontvangen landbouwers in gebieden die voor steun in aanmerking blijven komen, volledige betalingen in het kader van deze maatregel. Landbouwers in gebieden die niet langer voor steun in aanmerking komen, blijven betalingen ontvangen overeenkomstig lid 5.

Artikel 33

Aanwijzing van gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen

1. De lidstaten wijzen op basis van de leden 2, 3 en 4 de gebieden aan die in aanmerking komen voor in artikel 32 bedoelde betalingen en delen deze in in de volgende categorieën:

(a) berggebieden;

(b) andere dan berggebieden die worden geconfronteerd met ernstige natuurlijke beperkingen; en

(c) andere gebieden met specifieke beperkingen;

2. Om voor in artikel 32 bedoelde betalingen in aanmerking te komen, moeten de berggebieden worden gekenmerkt door in aanzienlijke mate beperkte mogelijkheden voor grondgebruik en merkbaar hogere productiekosten als gevolg van:

(a) hetzij zeer ongunstige klimatologische omstandigheden ten gevolge van de hoogteligging waardoor de groeiperiode er aanzienlijk korter is;

(b) hetzij, op geringere hoogte, het voorkomen van steile hellingen over het grootste deel van de betrokken oppervlakte waardoor geen machines kunnen worden gebruikt of het gebruik van zeer duur speciaal materieel vereist is, dan wel een combinatie van de vorige twee factoren als elke factor afzonderlijk een minder grote beperking tot gevolg heeft, maar de combinatie van de twee tot een beperking van vergelijkbare omvang leidt.

Gebieden ten noorden van 62° NB en sommige aangrenzende gebieden worden als berggebieden beschouwd.

3. Om voor in artikel 32 bedoelde betalingen in aanmerking te komen, worden andere dan berggebieden beschouwd als gebieden die met ernstige natuurlijke beperkingen worden geconfronteerd, indien ten minste 66 % van de OCG voldoet aan ten minste één van de in bijlage II opgenomen criteria en de daar aangegeven bijbehorende drempelwaarde. De naleving van deze voorwaarde wordt gegarandeerd op het passende niveau van de lokale bestuurlijke eenheden ("LBE-2"-niveau).

Bij de afbakening van de onder dit lid vallende gebieden passen de lidstaten een extra, op objectieve criteria gebaseerde selectie toe om gebieden uit te sluiten die aantoonbaar met ernstige natuurlijke beperkingen zoals bedoeld in de eerste alinea zijn geconfronteerd maar die deze dankzij investeringen of economische bedrijvigheid te boven zijn gekomen.

4. Andere dan in de leden 2 en 3 bedoelde gebieden komen in aanmerking voor in artikel 32 bedoelde betalingen indien zij worden geconfronteerd met specifieke beperkingen en de voortzetting van landbeheer er noodzakelijk is voor milieubehoud of -verbetering, instandhouding van het platteland, handhaving van de toeristische mogelijkheden of kustbescherming.

Deze gebieden met specifieke beperkingen omvatten landbouwgebieden die homogeen zijn uit het oogpunt van de natuurlijke productieomstandigheden en hun totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10% van de oppervlakte van de betrokken lidstaat.

5. De lidstaten hechten het volgende aan hun plattelandsontwikkelingsprogramma's:

(a) de bestaande of gewijzigde afbakening zoals bedoeld in de leden 2 en 4;

(b) de nieuwe afbakening van de gebieden zoals bedoeld in lid 3.

Artikel 34

Dierenwelzijn

1. In het kader van deze maatregel worden dierenwelzijnsbetalingen toegekend aan landbouwers die zich er op vrijwillige basis toe verbinden concrete acties uit te voeren die bestaan uit een of meer dierenwelzijnsverbintenissen.

2. Dierenwelzijnsbetalingen worden slechts toegekend voor verbintenissen die verder gaan dan de ter zake relevante dwingende normen zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. HV/2012 en andere ter zake relevante voorschriften die bij de nationale wetgeving zijn vastgesteld. Deze ter zake relevante voorschriften worden in het programma omschreven.

Deze verbintenissen worden aangegegaan voor een verlengbare periode van één jaar.

3. De op oppervlakte of op kosten per eenheid gebaseerde betalingen worden jaarlijks toegekend om de landbouwers geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen. In voorkomend geval kunnen de betalingen ook worden gebruikt ter dekking van transactiekosten ter waarde van maximaal 20 % van de premie die voor de dierenwelzijnsverbintenissen wordt betaald.

De steun mag het in bijlage I vastgestelde maximumbedrag niet overschrijden.

4. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de omschrijving van gebieden waar in het kader van de dierenwelzijnsverbintenissen strengere normen moeten worden vastgesteld.

Artikel 35

Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding

1. In het kader van deze maatregel wordt per hectare bos steun verleend aan individuele of in een vereniging georganiseerde bosbezitters en gemeenten die zich er op vrijwillige basis toe verbinden concrete acties uit te voeren die bestaan uit een of meer bosmilieuverbintenissen. Er kan tevens steun worden verleend aan organisaties die bossen die in overheidsbezit zijn, beheren, op voorwaarde dat deze organisaties niet afhankelijk zijn van de overheidsbegroting.

Bosbedrijven boven een bepaalde, door de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's vast te stellen drempel, krijgen de in lid 1 bedoelde steun slechts indien zij een bosbeheersplan of een gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met duurzaam bosbeheer, indienen.

2. De betalingen worden slechts toegekend voor verbintenissen die verder gaan dan de ter zake relevante dwingende voorschriften die zijn vastgesteld in de nationale bosbouwwetgeving of in andere ter zake relevante nationale wetgeving. Al deze voorschriften worden in het programma omschreven.

De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien dat nodig is en naar behoren wordt gemotiveerd, kunnen de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen.

3. De betalingen vergoeden de begunstigden geheel of gedeeltelijk voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de aangegane verbintenissen. Indien nodig kunnen zij ook transactiekosten tot een waarde van 20 % van de voor de bosmilieuverbintenissen betaalde premie dekken. De steun mag het in bijlage I vastgestelde maximumbedrag niet overschrijden.

4. De steun kan aan individuele of in een vereniging georganiseerde particuliere organisaties en gemeenten worden toegekend voor de instandhouding en de bevordering van genetische hulpbronnen op het gebied van bosbouw in het kader van niet onder de leden 1, 2 en 3 vallende concrete acties.

5. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de soorten concrete acties die in aanmerking komen voor steun in het kader van lid 4.

Artikel 36

Samenwerking

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend ter bevordering van vormen van samenwerking waarbij ten minste twee organisaties betrokken zijn, met name:

(a) wijzen van samenwerking tussen verschillende actoren in de landbouwsector, de voedselketen en de bosbouwsector, en tussen andere actoren die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid, waaronder brancheorganisaties;

(b) de oprichting van clusters en netwerken;

(c) de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, zoals bedoeld in artikel 62.

2. De in lid 1 bedoelde samenwerking heeft met name betrekking op:

(a) proefprojecten;

(b) de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen en technologieën in de landbouw‑, de voedingsmiddelen‑ en de bosbouwsector;

(c) samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés te organiseren en voorzieningen en hulpbronnen te delen;

(d) horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen met het oog op de oprichting van logistieke platforms om korte voorzieningsketens en plaatselijke markten te stimuleren;

(e) afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijke context met betrekking tot de ontwikkeling van korte voorzieningsketens en plaatselijke markten;

(f) gezamenlijke actie ter matiging van of ter aanpassing aan de klimaatverandering;

(g) collectieve benaderingen van milieuprojecten en geldende milieupraktijken;

(h) horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen in de duurzame productie van biomassa voor gebruik in voeding, energieproductie en industriële processen;

(i) de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 28, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] omschreven publiekprivate partnerschappen, van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën waarin één of meer EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling aan bod komen;

(j) het opstellen van bosbeheersplannen of gelijkwaardige instrumenten.

3. Steun in het kader van lid 1, onder b), mag slechts worden verleend voor pas opgerichte clusters en netwerken en voor netwerken en clusters die een activiteit beginnen die nieuw is voor hen.

Steun voor concrete acties in het kader van lid 2, onder b), mag tevens aan individuele actoren worden verleend indien het plattelandsontwikkelingsprogramma in deze mogelijkheid voorziet.

4. De resultaten van proefprojecten en concrete acties die in het kader van lid 2, onder b), door individuele actoren worden uitgevoerd, worden verspreid.           

5. De volgende kosten, die verband houden met de in lid 1 bedoelde vormen van samenwerking, komen in aanmerking voor steun in het kader van deze maatregel:

(a) kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten voor het opstellen van een bedrijfsplan of een bosbeheersplan of een gelijkwaardig instrument of van een andere dan de in artikel 29 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde plaatselijke ontwikkelingsstrategie;

(b) dynamisering van het betrokken gebied met als doel een collectief territoriaal project haalbaar te maken. In het geval van clusters kan dynamisering tevens betrekking hebben op de organisatie van opleidingen, netwerkvorming tussen de leden en de werving van nieuwe leden;

(c) de beheerskosten die met de samenwerking gepaard gaan;

(d) de rechtstreekse kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bedrijfsplan, een andere dan de in artikel 29 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde plaatselijke ontwikkelingsstrategie of een innovatiegerichte actie;

(e) de kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

6. Wanneer een bedrijfsplan, een bosbeheersplan of een gelijkwaardig instrument, of een ontwikkelingsstrategie wordt uitgevoerd, kunnen de lidstaten de steun verlenen in de vorm van een forfaitair bedrag dat de kosten van de samenwerking en de kosten van de uitvoering van de projecten dekt, of kunnen zij steun verlenen die slechts de kosten van de samenwerking dekt en dan voor de uitvoering van de projecten gebruik maken van financiële middelen die beschikbaar zijn in het kader van andere maatregelen of andere fondsen.

7. Samenwerking tussen actoren die in verschillende regio's of lidstaten zijn gevestigd, komt eveneens in aanmerking voor steun.

8. De looptijd van de steun mag niet meer dan zeven jaar bedragen, behalve wanneer er sprake is van collectieve milieuacties, en dan nog alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen.

9. De samenwerking in het kader van deze maatregel kan worden gecombineerd met projecten in hetzelfde gebied die worden gesteund uit andere EU‑fondsen dan het ELFPO. De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van deze maatregel verleende steun geen andere steun op grond van andere nationale of uniale steuninstrumenten ontvangen.

10. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de verdere specificatie van de kenmerken van proefprojecten, clusters, netwerken, korte voorzieningsketens en plaatselijke markten die in aanmerking komen voor steun, alsook met betrekking tot de voorwaarden voor de verlening van steun voor de in lid 2 genoemde soorten concrete acties.

Artikel 37

Risicobeheer

1. In het kader van deze maatregel wordt steun verleend voor:

(a) rechtstreeks aan de landbouwers betaalde bijdragen in premies om de oogst, de dieren en de planten te verzekeren tegen economische verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden en van dier- of plantenziekten of plagen;

(b) financiële bijdragen in onderlinge fondsen waaruit landbouwers financieel worden vergoed voor economische verliezen als gevolg van uitbraken van dier‑ of plantenziekten of milieuongevallen;

(c) financiële bijdragen in onderlinge fondsen die fungeren als inkomensstabiliseringsinstrument en waaruit landbouwers wier inkomen ernstig is gedaald, worden vergoed.

2. Voor de toepassing van lid 1, onder b) en c), wordt onder "onderling fonds" verstaan een door de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en compensatiebetalingen te doen aan aangesloten landbouwers die als gevolg van de uitbraak van een dier- of plantenziekte of een milieuongeval economische verliezen of hebben geleden of wier inkomen ernstig is gedaald.

3. De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van deze maatregel verleende steun geen andere steun op grond van andere nationale of uniale steuninstrumenten of op grond van particuliere verzekeringsregelingen ontvangen. Bij de raming van het inkomensniveau van landbouwers wordt ook rekening gehouden met in het kader van het Europees Fonds voor mondialisering[33] (hierna "EFM") ontvangen rechtstreekse inkomenssteun.

4. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de minimale en de maximale looptijd van in artikel 39, lid 3, onder b), en in artikel 40, lid 4, bedoelde commerciële leningen aan onderlinge fondsen.

Artikel 38

Oogst-, dier- en plantenverzekering

1. In het kader van artikel 37, lid 1, onder a), wordt slechts steun verleend voor verzekeringscontracten ter dekking van door ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of plagen of overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde maatregelen om een plantenziekte of plaag uit te roeien of in te dammen veroorzaakte verliezen die overeenstemmen met meer dan 30 % van de gemiddelde jaarproductie van de betrokken landbouwer in de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend.

2. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat moet officieel erkennen dat ongunstige weersomstandigheden hebben geheerst of dat een dier‑ of plantenziekte of een plaag is uitgebroken.

De lidstaten stellen in voorkomend geval vooraf criteria vast op grond waarvan formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

3. De verzekeringsbetalingen zijn bestemd ter vergoeding van niet meer dan de totale kosten van de vervanging van de in lid 37, lid 1, onder a), bedoelde verliezen en zijn niet gekoppeld aan eisen inzake wat of hoeveel in de toekomst moet worden geproduceerd.

De lidstaten kunnen het bedrag van de voor steun in aanmerking komende premie koppelen aan een adequaat maximum.

4. De steun mag het in bijlage I vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden.

Artikel 39

Onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen

1. Om voor steun in aanmerking te komen, moet het onderlinge fonds:

(a) door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving zijn geaccrediteerd;

(b) betalingen aan en afboekingen van het betrokken fonds transparant behandelen;

(c) beschikken over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden.

2. De lidstaten stellen de voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen aan landbouwers in crisissituaties en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van deze voorschriften.

3. De in artikel 37, lid 1, onder b), bedoelde financiële bijdragen hebben slechts betrekking op:

(a) de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen, met dien verstande dat zij over maximaal drie jaar worden gespreid en geleidelijk worden verlaagd;

(b) de bedragen die de onderlinge fondsen in de vorm van vergoedingen aan de landbouwers betalen. De financiële bijdragen mogen tevens betrekking hebben op rente voor commerciële leningen die het onderlinge fonds heeft afgesloten om de vergoeding voor landbouwers die zich in een crisissituatie bevinden, te betalen.

Initieel kapitaal wordt niet gefinancierd met openbare middelen.

4. Wat dierziekten betreft, wordt alleen financiële compensatie op grond van artikel 37, lid 1, onder b), toegekend voor de ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en/of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 90/424/EEG.

5. De steun mag het in bijlage I vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden.

De lidstaten kunnen de voor steun in aanmerking komende kosten beperken aan de hand van:

(a) maxima per fonds;

(b) adequate maxima per eenheid.

Artikel 40

Inkomensstabiliseringsinstrument

1. In artikel 37, lid 1, onder c), bedoelde steun wordt slechts verleend indien het inkomen van een individuele landbouwer is gedaald met meer dan 30 % van het gemiddelde jaarinkomen van die landbouwer in de laatste drie jaar of het gemiddelde inkomen van drie jaren van de laatste vijf jaren, het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Voor de toepassing van artikel 37, lid 1, onder c), wordt onder inkomen verstaan de som van de inkomsten die de landbouwer van de markt ontvangt, inclusief overheidssteun en exclusief de kosten van de productiemiddelen. Niet meer dan 70 % van het inkomensverlies van de landbouwer mag met betalingen uit het onderlinge fonds worden vergoed.

2. Om voor steun in aanmerking te komen, moet het onderlinge fonds:

(a) door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving zijn geaccrediteerd;

(b) betalingen aan en afboekingen van het betrokken fonds transparant behandelen;

(c) beschikken over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden.

3. De lidstaten stellen de voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen aan landbouwers in crisissituaties en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van deze voorschriften.

4. De in artikel 37, lid 1, onder c), bedoelde financiële bijdragen mogen slechts betrekking hebben op de bedragen die de onderlinge fondsen als vergoeding aan landbouwers betalen. De financiële bijdragen mogen tevens betrekking hebben op rente voor commerciële leningen die het onderlinge fonds heeft afgesloten om de vergoeding voor landbouwers die zich in een crisissituatie bevinden, te betalen.

Initieel kapitaal wordt niet gefinancierd met openbare middelen.

5. De steun mag het in bijlage I vastgestelde maximale steunpercentage niet overschrijden.

Artikel 41

Regels inzake de uitvoering van de maatregelen

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen regels vast inzake de uitvoering van de in deze sectie opgenomen maatregelen op het gebied van:

(a) procedures voor de selectie van de autoriteiten of de organisaties die bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en de bosbouw, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten aanbieden, en op het gebied van de geleidelijke verlaging van de steun in het kader van de in artikel 16 bedoelde maatregel inzake adviesdiensten;

(b) de beoordeling van de voortgang van het bedrijfsplan door de lidstaten, betalingsopties en voorzieningen voor toegang tot andere maatregelen voor jonge landbouwers in het kader van de in artikel 20 bedoelde maatregel voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen;

(c) de afbakening ten opzichte van andere maatregelen, de omschakeling naar andere dan de in bijlage I gebruikte eenheden, de berekening van transactiekosten en de omzetting of aanpassing van verbintenissen in het kader van de in artikel 29 bedoelde maatregel inzake agromilieu- en klimaatsteun, de in artikel 30 bedoelde maatregel inzake biologische landbouw en de in artikel 35 bedoelde maatregel inzake bosmilieudiensten en bosinstandhouding;

(d) de mogelijkheid gebruik te maken van standaardveronderstellingen over inkomensverlies in het kader van de in de artikelen 29 tot en met 32 en de artikelen 34 en 35 bedoelde maatregelen, en op het gebied van de criteria voor de berekening in dit verband;

(e) de berekening van het steunbedrag voor concrete acties die in aanmerking komen voor steun op grond van meer dan één maatregel.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Sectie 2

LEADER

Artikel 42

Plaatselijke groepen LEADER

1. Plaatselijke groepen mogen, naast de in artikel 30 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde taken, ook extra taken uitvoeren die door de beheersautoriteit en/of het betaalorgaan aan hen zijn gedelegeerd.

2. Plaatselijke groepen kunnen het bevoegde betaalorgaan verzoeken om betaling van een voorschot wanneer het plattelandsontwikkelingsprogramma in deze mogelijkheid voorziet. Het bedrag van de voorschotten mag niet meer bedragen dan 50 % van de overheidssteun voor de werkings- en dynamiseringskosten.

Artikel 43

Voorbereidende steun

1. In het kader van artikel 31, onder a), van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] wordt steun verleend voor:

(a) een "LEADER‑opstartkit", bestaande uit capaciteitsopbouwacties voor groepen die LEADER in de programmeringsperiode 2007‑2013 niet ten uitvoer hebben gelegd, en uit steun voor kleine proefprojecten;

(b) capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

2. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de subsidiabele kosten van de in lid 1 bedoelde concrete acties.

Artikel 44

Concrete samenwerkingsacties in het kader van LEADER

1. In het kader van artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] wordt steun verleend voor:

(a) interterritoriale en transnationale samenwerkingsprojecten;

Onder “interterritoriale samenwerking” wordt verstaan samenwerking binnen een lidstaat. Onder "transnationale samenwerking" wordt verstaan samenwerking tussen gebieden in verscheidene lidstaten en met gebieden in derde landen.

(b) voorbereidende technische ondersteuning voor interterritoriale en transnationale samenwerkingsprojecten, op voorwaarde dat de plaatselijke groepen kunnen aantonen van plan te zijn een concreet project uit te voeren.

2. Afgezien van andere plaatselijke groepen kunnen de partners van een plaatselijke groep in het kader van het ELFPO bestaan uit:

(a) een plaatselijk publiekprivaat partnerschap dat actief is in een ruraal gebied en dat binnen of buiten de Unie een plaatselijke ontwikkelingsstrategie uitvoert;

(b) een plaatselijk publiekprivaat partnerschap dat actief is in een niet‑ruraal gebied en dat een plaatselijke ontwikkelingsstrategie uitvoert.

3. Wanneer de samenwerkingsprojecten niet door de plaatselijke groepen worden geselecteerd, stellen de lidstaten een regeling inzake doorlopende aanvragen voor samenwerkingsprojecten vast.

Zij maken uiterlijk twee jaar na de datum van de goedkeuring van hun plattelandsontwikkelingsprogramma's de nationale of regionale administratieve procedures voor de selectie van transnationale samenwerkingsprojecten bekend, alsmede een lijst van subsidiabele kosten.

De samenwerkingsprojecten worden uiterlijk vier maanden na de datum van de indiening ervan goedgekeurd.

4. De lidstaten delen de goedgekeurde transnationale samenwerkingsprojecten mee aan de Commissie.

Artikel 45

Werkings‑ en dynamiseringskosten

1. De in artikel 31, onder d), van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde werkingskosten zijn de kosten die verband houden met het beheer van de uitvoering van de plaatselijke ontwikkelingsstrategie door de plaatselijke groep.

2. De in artikel 31, onder d), van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde kosten van de dynamisering van het gebied zijn kosten van acties betreffende voorlichting over de plaatselijke ontwikkelingsstrategie en kosten die samenhangen met projectontwikkelingstaken.

3. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de subsidiabele kosten van de in lid 2 bedoelde acties.

Hoofdstuk II Voor verscheidene maatregelen geldende gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 46

Investeringen

1. Om voor ELFPO‑steun in aanmerking te komen, moeten de concrete investeringsacties worden voorafgegaan door een beoordeling van de verwachte milieueffecten overeenkomstig wetgeving die specifiek is voor deze soort investering, in gevallen waarin de investering waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu.

2. Uitsluitend de volgende uitgaven worden als subsidiabel beschouwd:

(a) uitgaven voor de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen;

(b) uitgaven voor de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

(c) algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, het uitvoeren van haalbaarheidsstudies en het verkrijgen van octrooien en licenties.

3. In het geval van irrigatie worden alleen uitgaven die leiden tot een reductie van het vorige waterverbruik met ten minste 25 %, als subsidiabel beschouwd. Bij wijze van afwijking kunnen investeringen in nieuwe irrigatie-installaties in de lidstaten die met ingang van 2004 tot de Unie zijn toegetreden, als subsidiabele uitgaven worden beschouwd wanneer uit een milieuanalyse blijkt dat de betrokken investeringen duurzaam zijn en geen nadelige milieueffecten hebben.

4. In het geval van investeringen in de landbouw komen de aankoop van landbouwproductierechten, betalingsrechten, dieren en zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsook het planten daarvan niet in aanmerking voor investeringssteun. In geval van het herstel van door een natuurramp beschadigd landbouwproductiepotentieel zoals bedoeld in artikel 19, onder 1, onder b), kunnen de uitgaven voor aankoop van dieren als subsidiabele uitgaven worden beschouwd.

5. De begunstigden van investeringsgerelateerde steun kunnen de bevoegde betaalorganen verzoeken om betaling van een voorschot ten bedrage van maximaal 50% van de investeringsgerelateerde overheidssteun, indien die optie in het plattelandsontwikkelingsprogramma is opgenomen.

6. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de voorwaarden waaronder andere kosten in verband met leasingcontracten, tweedehands materieel en gewone vervangingsinvesteringen als subsidiabele uitgaven kunnen worden beschouwd.

Artikel 47

Voorschriften inzake areaalgerelateerde betalingen

1. Het aantal hectaren waarop een op grond van artikel 29, 30 of 35 bedoelde aangegane verbintenis van toepassing is, kan van jaar tot jaar verschillen op voorwaarde dat:

(a) deze mogelijkheid in het plattelandsontwikkelingsprogramma is opgenomen;

(b) de betrokken verbintenis niet van toepassing is op vaste percelen; en

(c) de verwezenlijking van de met de verbintenis verbonden doelstelling niet in gevaar komt.

2. Wanneer hetzij het onder een verbintenis vallende volledige areaal, of een deel ervan, hetzij het hele bedrijf aan een andere persoon wordt overgedragen gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de verlening van steun, kan de verbintenis voor de resterende looptijd door die andere persoon worden overgenomen of kan zij vervallen.

3. Wanneer een begunstigde een aangegane verbintenis niet kan blijven nakomen omdat zijn bedrijf wordt herverkaveld of binnen een ruilverkaveling van overheidswege of een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde ruilverkaveling valt, neemt de lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbintenis aan de nieuwe bedrijfssituatie worden aangepast. Indien deze aanpassing onmogelijk is, loopt de verbintenis af.

4. In gevallen van overmacht hoeft de ontvangen steun niet te worden terugbetaald.

5. De bepaling in lid 2 inzake de overdracht van het hele bedrijf en de bepaling in lid 4 zijn tevens van toepassing op op grond van artikel 34 aangegane verbintenissen.

6. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de voorwaarden voor de gedeeltelijke overdracht van een bedrijf, en met betrekking tot de vaststelling van andere situaties waarin de steun niet hoeft te worden terugbetaald.

Artikel 48

Herzieningsclausule

Er wordt een herzieningsclausule vastgesteld die ervoor moet zorgen dat op grond van de artikelen 29, 30, 34 en 35 ondernomen concrete acties, in het kader waarvan verbintenissen zijn aangegaan die verder gaan dan de in die artikelen bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer de betrokken dwingende normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd. In op grond van de artikelen 29, 30 en 35 ondernomen concrete acties die zich over een periode uitstrekken die de lopende programmeringsperiode overschrijdt, wordt een herzieningsclausule opgenomen die ervoor moet zorgen dat deze verbintenissen kunnen worden aangepast aan het voor de volgende programmeringsperiode geldende rechtskader.

Indien de begunstigde deze aanpassing niet aanvaardt, loopt de verbintenis af.

Artikel 49

Selectie van de projecten

1. De voor het plattelandsontwikkelingsprogramma bevoegde beheersautoriteit stelt na overleg met het monitoringcomité criteria vast voor de selectie van concrete acties in het kader van alle maatregelen. De selectiecriteria staan borg voor de gelijke behandeling van de aanvragers, voor een beter gebruik van de financiële middelen en voor het afstemmen van de maatregelen overeenkomstig de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling. Bij de vaststelling van de selectiecriteria wordt het evenredigheidsbeginsel toegepast wanneer er sprake is van kleine subsidies.

2. De voor de selectie van de projecten bevoegde autoriteit van de lidstaat ziet erop toe dat de projecten worden geselecteerd overeenkomstig de in lid 1 bedoelde selectiecriteria en overeenkomstig een transparante en goed gedocumenteerde procedure. Op in de artikelen 29 tot en met 32 en de artikelen 34 en 35 bedoelde maatregelen hoeven geen selectiecriteria te worden toegepast, behalve wanneer onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om aan de aanvragen van alle subsidiabele aanvragers tegemoet te komen.

3. Wanneer dat dienstig is, kunnen de begunstigden worden geselecteerd op basis van een uitnodiging tot het indienen van voorstellen, waarbij criteria van economische doelmatigheid en milieuefficiëntie worden gehanteerd.

Artikel 50

Definitie van plattelandsgebied

Met het oog op de toepassing van deze verordening stelt de beheersautoriteit op programmaniveau een definitie van "plattelandsgebied" vast.

Hoofdstuk III Technische ondersteuning en netwerkvorming

Artikel 51

Financiering van de technische ondersteuning

1. Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. HV/2012, kan het ELFPO tot 0,25 % van zijn jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief en/of namens de Commissie de in artikel 51 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012], bedoelde taken inclusief de kosten voor de oprichting en de werking van het in artikel 52 bedoelde Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling, het in artikel 53 bedoelde EIP-netwerk en het in artikel 54 bedoelde Europees evaluatienetwerk voor plattelandsontwikkeling.

Ook de in artikel 41, lid 2, van Verordening (EU) nr. XXXX/XXXX [kwaliteitsverordening] bedoelde acties in verband met de vermeldingen en symbolen in het kader van de EU‑kwaliteitsregeling mogen uit het ELFPO worden gefinancierd.

Deze acties worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en andere bepalingen van die verordening en van de uitvoeringsbepalingen daarvan die gelden voor de betrokken vorm van uitvoering van de begroting.

2. Op de in lid 1 bedoelde toewijzing wordt een som van 30 miljoen euro uitgetrokken voor de financiering van de in artikel 56 bedoelde prijs voor innovatieve plaatselijke samenwerking.

3. Op initiatief van de lidstaten kan tot 4 % van het per plattelandsontwikkelingsprogramma beschikbare totaalbedrag worden besteed aan de in artikel 52 van Verordening (EG) nr. [GSK/2012] bedoelde taken en aan kosten van de werkzaamheden ter voorbereiding van de in artikel 33, lid 3, bedoelde afbakening van gebieden met natuurlijke beperkingen.

Kosten in verband met de in artikel 9 van Verordening (EU) nr. HV/2012 bedoelde certificerende instantie komen niet in aanmerking voor steun op grond van dit lid.

Binnen het maximum van 4 % moet een bedrag worden geoormerkt voor de oprichting en de werking van het in artikel 55 bedoelde nationale netwerk voor het platteland.

4. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 90 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de nadere omschrijving van de controleacties die in aanmerking komen voor steun op grond van lid 3.

Artikel 52

Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling

1. Overeenkomstig artikel 51, lid 1, wordt een Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling opgericht om op EU‑niveau een netwerk te vormen van de op het gebied van plattelandsontwikkeling werkzame nationale netwerken, organisaties en overheidsdiensten.

2. De netwerkvorming via het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling heeft tot doel:

(a) de betrokkenheid van belanghebbende partijen bij de tenuitvoerlegging van de plattelandsontwikkeling te vergroten;

(b) de kwaliteit van de plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren;

(c) een rol te spelen in de voorlichting van het grote publiek over de baten van een plattelandsontwikkelingsbeleid.

3. Het netwerk heeft tot taak:

(a) informatie over acties op het gebied van plattelandsontwikkeling te verzamelen, te analyseren en te verspreiden;

(b) goede praktijken op het gebied van plattelandsontwikkeling op EU‑niveau te verzamelen, te consolideren en te verspreiden;

(c) thematische groepen en/of workshops op te zetten en te beheren met als doel de uitwisseling van deskundigheid te vergemakkelijken en de uitvoering, monitoring en verdere ontwikkeling van het plattelandsontwikkelingsbeleid te ondersteunen;

(d) informatie te verstrekken over de ontwikkelingen in de plattelandsgebieden in de Unie en in derde landen;

(e) bijeenkomsten en seminars op EU‑niveau te organiseren voor degenen die actief betrokken zijn bij de plattelandsontwikkeling;

(f) de nationale netwerken en de initiatieven voor transnationale samenwerking te ondersteunen;

(g) specifiek voor plaatselijke groepen:

i)        synergieën te creëren met activiteiten die de respectieve netwerken op nationaal en/of regionaal niveau uitvoeren op het gebied van capaciteitsopbouwacties en uitwisseling van ervaring; en

ii)       samen te werken met in het kader van het EFRO, het ESF en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij opgezette organisaties voor plaatselijke ontwikkeling die actief zijn op het gebied van netwerkvorming en technische ondersteuning, met name op het gebied van de activiteiten van deze organisaties met het oog op plaatselijke ontwikkeling en transnationale samenwerking.

4. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen de organisatiestructuur en de werking van het Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 53

EIP‑netwerk

1. Het EIP‑netwerk wordt overeenkomstig artikel 51, lid 1, ingevoerd ter ondersteuning van het in artikel 61 bedoelde EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

2. Het EIP-netwerk heeft tot taak:

(a) een helpdeskfunctie ter beschikking te stellen en belangrijke actoren informatie over het EIP te verstrekken;

(b) discussies op gang te brengen op het niveau van het programma teneinde de oprichting van operationele groepen aan te moedigen;

(c) onderzoeksresultaten en kennis die betrekking hebben op het EIP, te screenen en er verslag over uit te brengen;

(d) goede praktijken met betrekking tot innovatie te verzamelen, consolideren en verspreiden;

(e) conferenties en workshops te organiseren en informatie over het EIP te verspreiden.

3. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen de organisatiestructuur en de werking van het EIP-netwerk vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 54

Europees evaluatienetwerk voor plattelandsontwikkeling

1. Er wordt een Europees evaluatienetwerk voor plattelandsontwikkeling opgericht ter ondersteuning van de evaluatie van plattelandsontwikkelingsprogramma's overeenkomstig artikel 51, lid 1. Het maakt de vorming mogelijk van een netwerk van degenen die betrokken zijn bij de evaluatie van plattelandsontwikkelingsprogramma's.

2. Het doel van het Europees evaluatienetwerk voor plattelandsontwikkeling bestaat erin de uitwisseling van deskundigheid en goede praktijken op het gebied van evaluatiemethoden te vergemakkelijken, evaluatiemethoden en -instrumenten te ontwikkelen, steun te verlenen inzake evaluatieprocessen en op het gebied van gegevensverzameling- en beheer.

3. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen de organisatiestructuur en de werking van het Europees evaluatienetwerk voor plattelandsontwikkeling vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 55

Nationaal netwerk voor het platteland

1. Elke lidstaat richt een nationaal netwerk voor het platteland op dat de bij de plattelandsontwikkeling betrokken organisaties en overheidsdiensten samenbrengt. Het in artikel 4 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde partnerschap maakt ook deel uit van het nationaal netwerk voor het platteland.

Lidstaten met regionale programma's mogen een specifiek programma voor het opzetten en het functioneren van hun nationale netwerk voor het platteland ter goedkeuring voorleggen.

2. De netwerkvorming door het nationale netwerk voor het platteland heeft tot doel:

(a) de betrokkenheid van belanghebbende partijen bij de tenuitvoerlegging van het plattelandsontwikkelingsbeleid te vergroten;

(b) de kwaliteit van de plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren;

(c) het grote publiek en potentiële begunstigden voor te lichten over het plattelandsontwikkelingsbeleid;

(d) innovatie in de landbouw te bevorderen.

3. De in artikel 51, lid 3, bedoelde ELFPO-steun wordt gebruikt:

(a) voor de structuren die nodig zijn om het netwerk te beheren;

(b) voor het opstellen en uitvoeren van een actieplan waarin ten minste de volgende zaken aan bod komen:

i)        netwerkbeheer;

ii)       betrokkenheid van belanghebbende partijen ter ondersteuning van het ontwerp van de programma's;

iii)      steun voor monitoring, met name door het verzamelen en delen van relevante feedback, aanbevelingen en analyse, met name van de in artikel 41 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde monitoringcomités. Plaatselijke groepen worden bij de monitoring en evaluatie van de plaatselijke ontwikkelingsstrategieën ook ondersteund door het nationale netwerk voor het platteland;

iv)      voorzien van opleidingsactiviteiten ten behoeve van organen die de programma's uitvoeren en van plaatselijke groepen in oprichting;

v)       verzameling van voorbeelden van projecten die alle prioriteiten van de programma's voor plattelandsontwikkeling beslaan;

vi)      lopende onderzoeken en analysen;

vii)     netwerkvormingsactiviteiten voor plaatselijke groepen en met name technische ondersteuning voor interterritoriale en transnationale samenwerking, het faciliteren van samenwerking tussen plaatselijke groepen en het zoeken naar partners voor de in artikel 36 bedoelde maatregel;

viii)    facilitering van uitwisselingen van praktijken en ervaring tussen adviseurs en/of adviesdiensten;

ix)      netwerkvormingsactiviteiten ten behoeve van innovatie;

x)       een communicatieplan voor onder meer publiciteit en voorlichting over het plattelandsontwikkelingsprogramma in overleg met de beheersautoriteiten, en op een breed publiek gerichte voorlichtings- en communicatieactiviteiten;

xi)      bepalingen om deel te nemen en bij te dragen aan de activiteiten van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling;

(c) voor de oprichting van een preselectiecommissie van onafhankelijke deskundigen en voor het preselectieproces van aanvragen voor de in artikel 58, lid 2, bedoelde prijs voor innovatieve, plaatselijke samenwerking.

4. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen regels vast voor het opzetten en het functioneren van de nationale netwerken voor het platteland. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk IV Prijs voor innovatieve plaatselijke samenwerking

Artikel 56

Prijs voor innovatieve plaatselijke samenwerking in plattelandsgebieden

De in artikel 51, lid 2, bedoelde middelen worden gebruikt ter financiering van de toekenning van een prijs aan samenwerkingsprojecten waarbij ten minste twee in verschillende lidstaten gevestigde entiteiten zijn betrokken die een innovatief plaatselijk concept verwezenlijken.

Artikel 57

Oproep tot het indienen van voorstellen

1. Ten laatste vanaf 2015 en elk jaar daarna doet de Commissie een oproep tot het indienen van voorstellen met het oog op de toekenning van de in artikel 56 bedoelde prijs. De laatste oproep tot het indienen van voorstellen wordt uiterlijk in 2019 gedaan.

2. In de oproep tot het indienen van voorstellen wordt een thema voor de voorstellen aangegeven dat samenhangt met een van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling. Het thema is ook geschikt voor uitvoering via samenwerking op transnationaal niveau.

3. De oproep tot het indienen van voorstellen staat open voor zowel plaatselijke groepen als voor afzonderlijke entiteiten die samenwerken ten behoeve van het specifieke project.

Artikel 58

Selectieprocedure

1. Aanvragen voor de prijs worden door aanvragers in alle lidstaten ingediend bij het respectieve nationale netwerk voor het platteland, dat belast is met de preselectie van de inschrijvingen.

2. Nationale netwerken voor het platteland stellen uit hun leden een preselectiecommissie van onafhankelijke deskundigen samen om aanvragen te preselecteren. De preselectie van aanvragen geschiedt op basis van de in de oproep tot het indienen van voorstellen vastgestelde uitsluitings-, selectie- en gunningscriteria. Elk nationaal netwerk voor het platteland preselecteert niet meer dan 10 aanvragen en zendt deze door aan de Commissie.

3. De Commissie is verantwoordelijk voor de selectie van vijftig winnende projecten uit de in alle lidstaten gepreselecteerde aanvragen. De Commissie richt een uit onafhankelijke deskundigen samengestelde ad-hocstuurgroep op. Deze stuurgroep bereidt de selectie van de winnende aanvragen voor op basis van de in de oproep tot het indienen van voorstellen vastgestelde uitsluitings-, selectie- en gunningscriteria.

4. De Commissie besluit over de lijst van projecten waaraan de prijs wordt toegekend.

Artikel 59

Financiële prijs – voorwaarden en betaling

1. Projecten komen enkel in aanmerking voor de prijs indien zij kunnen worden voltooid binnen twee jaar na de datum van de vaststelling van de uitvoeringshandeling waarbij de prijs wordt toegekend. Het tijdskader voor de verwezenlijking van het project wordt beschreven in de aanvraag.

2. De prijs wordt toegekend in de vorm van een forfaitair bedrag. Het bedrag van de betaling wordt door de Commissie bepaald middels uitvoeringshandelingen, overeenkomstig de in de oproep tot het indienen van voorstellen vastgestelde criteria en rekening houdend met de in de aanvraag aangegeven geraamde kosten van de verwezenlijking van het project. De maximumprijs per project bedraagt 100 000 euro.

3. De lidstaten betalen de prijs aan de winnende aanvragers nadat zij hebben geverifieerd dat het project is voltooid. De desbetreffende uitgaven worden door de Unie terugbetaald aan de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van titel IV, hoofdstuk II, sectie 4, van Verordening (EU) nr. HV/2012. De lidstaten mogen besluiten om het bedrag van de prijs geheel of gedeeltelijk aan de winnende aanvragers te betalen vóór zij hebben geverifieerd dat het project is voltooid, maar zij dragen in dit geval de verantwoordelijkheid voor de uitgaven tot de voltooiing van het project is geverifieerd.

Artikel 60

Voorschriften inzake de procedure, tijdschema's en de oprichting van de stuurgroep

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vast inzake de procedure en de tijdschema's voor de selectie van projecten en regels inzake de oprichting van de in artikel 58, lid 3, bedoelde stuurgroep van onafhankelijke deskundigen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

TITEL IV EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw

Artikel 61

Doel

1. Het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw

(a) bevordert een hulpbronnenefficiënte, productieve, emissiearme en klimaatvriendelijke en -bestendige landbouwsector, die harmonieus gebruik maakt van de essentiële natuurlijke hulpbronnen waarvan de landbouw afhankelijk is;

(b) helpt te zorgen voor een constante voorziening met zowel bestaande als nieuwe levensmiddelen, voeders en biomaterialen;

(c) verbetert processen ter behoud van het milieu en ter aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering;

(d) slaat bruggen tussen kennis en technologie met betrekking tot het meest geavanceerde onderzoek enerzijds en landbouwers, bedrijven en adviesdiensten anderzijds.

2. Het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw tracht zijn doelstellingen te halen door

(a) toegevoegde waarde te creëren door het onderzoek en de landbouwpraktijk beter op elkaar af te stemmen en het op bredere schaal gebruiken van beschikbare innovatiemaatregelen aan te moedigen;

(b) het sneller en ruimer in praktijk brengen van innovatieve oplossingen te bevorderen; en

(c) de wetenschappelijke gemeenschap te informeren over de onderzoeksbehoeften van de landbouwpraktijk.

3. Het ELFPO draagt bij aan de doelen van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw via steun, overeenkomstig artikel 36, aan de in artikel 62 bedoelde operationele groepen van het EIP en het in artikel 53 bedoelde EIP-netwerk.

Artikel 62

Operationele groepen

1. De operationele groepen van het EIP maken deel uit van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Zij worden opgericht door belanghebbende actoren zoals landbouwers, onderzoekers, adviseurs en bedrijven die betrokken zijn bij de landbouw- en voedingssector.

2. De operationele groepen van het EIP stellen interne procedures vast die hun transparante werking garanderen en belangenconflicten voorkomen.

Artikel 63

Taken van de operationele groepen

1. De operationele groepen van het EIP stellen een plan op dat het volgende omvat:

(a) een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, aan te passen of uit te voeren innovatieve project;

(b) een beschrijving van de verwachte resultaten en de bijdrage aan de EIP-doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren.

2. Bij het uitvoeren van hun innovatieve projecten:

(a) nemen de operationele groepen besluiten over de uitwerking en de uitvoering van innovatieve acties; en

(b) voeren zij innovatieve acties uit via door de programma's voor plattelandsontwikkeling gefinancierde maatregelen.

3. De operationele groepen verspreiden de resultaten van hun project, met name via het EIP-netwerk.

TITEL V Financiële bepalingen

Artikel 64

Middelen en de verdeling ervan

1. Het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling in het kader van deze verordening voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020, de jaarlijkse verdeling ervan en het op minder ontwikkelde regio's te concentreren minimumbedrag worden vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014 tot en met 2020 en het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer[34] voor dezelfde periode.

2. Van de in lid 1 genoemde middelen wordt 0,25 % bestemd voor de technische ondersteuning voor de Commissie als bedoeld in artikel 51, lid 1.

3. Voor de programmering van de in lid 1 genoemde bedragen en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Unie worden die bedragen met 2% per jaar geïndexeerd.

4. Door de Commissie wordt middels een uitvoeringshandeling een verdeling per lidstaat en per jaar verricht van de in lid 1 genoemde bedragen, na aftrek van het in lid 2 genoemde bedrag en rekening houdend met de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) nr. RB/2012 bedoelde overdracht van middelen. Bij het maken van de jaarlijkse verdeling houdt de Commissie rekening met:

(a) objectieve criteria die gekoppeld zijn aan de in artikel 4 bedoelde doelstellingen; en

(b) in het verleden behaalde resultaten.

5. Naast de in lid 4 bedoelde bedragen omvat de in dat lid bedoelde uitvoeringshandeling ook de op grond van artikel 7, lid 2, en artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. RB/2012 naar het ELFPO overgedragen middelen.

6. Voor de toepassing van de toewijzing van de in artikel 20, lid 2, van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde prestatiereserve worden de beschikbare bestemmingsontvangsten die overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) nr. HR/2012 voor het ELFPO zijn geïnd, toegevoegd aan de in artikel 18 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde bedragen. De prestatiereserve wordt aan de lidstaten toegewezen in verhouding tot hun aandeel in het totale steunbedrag uit het ELFPO.

Artikel 65

Bijdrage uit het fonds

1. In het besluit tot goedkeuring van een plattelandsontwikkelingsprogramma wordt de maximumbijdrage uit het ELFPO aan het programma vastgesteld. In voorkomend geval worden de kredieten die worden toegewezen aan minder ontwikkelde regio's, in de beschikking duidelijk als zodanig vermeld.

2. De bijdrage uit het ELFPO wordt berekend op basis van het bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven.

3. De plattelandsontwikkelingsprogramma's stellen één procentuele ELFPO-bijdrage vast die op alle maatregelen van toepassing is. Waar van toepassing wordt een afzonderlijke procentuele ELFPO-bijdrage vastgesteld voor de minder ontwikkelde regio's en voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93. De maximale procentuele ELFPO-bijdrage bedraagt:

(a) 85 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de minder ontwikkelde regio's en in de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93;

(b) 50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven in de overige regio’s.

De minimale procentuele ELFPO-bijdrage bedraagt 20%.

4. In afwijking van lid 3 bedraagt de maximale procentuele ELFPO-bijdrage:

(a) 80 % voor de in de artikelen 15, 28 en 36 bedoelde maatregelen, voor de in artikel 28 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER en voor acties overeenkomstig artikel 20, lid 1, onder a), punt i). Ze kan worden verhoogd tot 90 % voor de programma's van de minder ontwikkelde regio's, de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93;

(b) 100 % voor concrete acties die middelen ontvangen overeenkomstig artikel 66.

5. Ten minste 5 % van de totale ELFPO-bijdrage aan het plattelandsontwikkelingsprogramma wordt voorbehouden voor LEADER.

6. Voor uitgaven die worden meegefinancierd uit het ELFPO, vindt geen medefinanciering plaats in de vorm van bijdragen uit de Structuurfondsen, het Cohesiefonds of enig ander financieringsinstrument van de Unie.

7. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, blijven overheidsuitgaven voor steun aan ondernemingen binnen de steunmaxima die voor staatssteun zijn vastgesteld.

Artikel 66

Financiering voor concrete acties met een significante bijdrage aan innovatie

De overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. RB/2012 aan het ELFPO overgedragen middelen worden voorbehouden voor concrete acties die een significante bijdrage leveren aan innovatie met betrekking tot de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, met inbegrip van de matiging van of de aanpassing aan de klimaatverandering.

Artikel 67

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1. In afwijking van artikel 55, lid 7, van Verordening (EG) nr. [GSK/2012]] kan er in de programma's voor plattelandsontwikkeling in het geval van noodmaatregelen wegens natuurrampen in worden voorzien dat wijzigingen in het programma subsidiabel zijn vanaf de datum waarop de natuurramp zich heeft voorgedaan.

2. Uitgaven komen slechts voor een bijdrage uit het ELFPO in aanmerking indien zij worden gedaan voor concrete acties waartoe door of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit van het betrokken programma is besloten, overeenkomstig de in artikel 49 bedoelde selectiecriteria.

Met uitzondering van algemene kosten zoals omschreven in artikel 46, lid 2, onder c), worden met betrekking tot concrete investeringsacties in het kader van maatregelen die binnen het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen, enkel uitgaven die zijn gedaan nadat bij de bevoegde autoriteit een aanvraag is ingediend, als subsidiabel beschouwd.

De lidstaten kunnen in hun programma's bepalen dat enkel uitgaven die zijn gedaan nadat de steunaanvraag door de bevoegde autoriteit is goedgekeurd, subsidiabel zijn.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op artikel 51, leden 1 en 2.

4. Betalingen door begunstigden worden gestaafd door facturen en bewijsstukken van betaling. Waar dit niet mogelijk is, worden de betalingen gestaafd door documenten met vergelijkbare bewijskracht, behalve voor vormen van steun op grond van artikel 57, lid 1, onder b), c), en d), van Verordening (EU) nr. [GSK/2012].

Artikel 68

Subsidiabele uitgaven

1. Indien werkingskosten onder de steun in het kader van deze verordening vallen, zijn de volgende soorten kosten subsidiabel:

(a) exploitatiekosten,

(b) personeelskosten,

(c) opleidingskosten,

(d) kosten met betrekking tot public relations,

(e) financiële kosten,

(f) netwerkkosten.

2. Uitgaven voor studies zijn enkel subsidiabel indien de studies verband houden met een specifieke concrete actie in het kader van het programma of met de specifieke doelstellingen en streefdoelen van het programma.

3. Bijdragen in natura in de vorm van de verstrekking van werken, goederen, diensten, land en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met vergelijkbare bewijskracht gestaafde contante betaling is gedaan, kunnen voor steun in aanmerking komen voor zover aan de voorwaarden van artikel 59 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] is voldaan.

4. Indirecte kosten komen in aanmerking voor steun in het kader van de in de artikelen 15, 16, 19, 21, 25 en 36 bedoelde maatregelen.

Artikel 69

Verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de maatregelen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle maatregelen voor plattelandsontwikkeling die zij voornemens zijn uit te voeren, verifieerbaar en controleerbaar zijn. Met het oog daarop dienen de beheersautoriteit en het betaalorgaan van elk plattelandsontwikkelingsprogramma een beoordeling vooraf in van de verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de in het plattelandsontwikkelingsprogramma op te nemen maatregelen. De beheersautoriteit en het betaalorgaan voeren ook de beoordeling van de controleerbaarheid en verifieerbaarheid van maatregelen tijdens de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma uit. Bij de beoordeling vooraf en de beoordeling tijdens de uitvoeringsperiode wordt rekening gehouden met de resultaten van controles in de vorige en huidige programmeringsperiode. Wanneer bij de beoordeling blijkt dat de vereisten inzake verifieerbaarheid en controleerbaarheid niet zijn nageleefd, worden de betrokken maatregelen dienovereenkomstig aangepast.

2. Wanneer steun wordt verleend op basis van standaardkosten of extra kosten en gederfde inkomsten zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokken berekeningen deugdelijk en nauwkeurig zijn en op voorhand zijn vastgesteld op basis van een eerlijke, evenwichtige en verifieerbare berekening. Hiertoe verstrekt een orgaan dat onafhankelijk is van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de berekeningen en over de nodige deskundigheid beschikt, een certificaat waarin de deugdelijkheid en de nauwkeurigheid van de berekeningen wordt bevestigd. Het certificaat wordt opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Artikel 70

Voorschotten

1. Voorschotten worden pas betaald wanneer een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie ten belope van 100 % van het voor te schieten bedrag is gesteld. Van de publiekrechtelijke begunstigden mogen gemeenten, regionale instanties en verenigingen daarvan en publiekrechtelijke lichamen voorschotten ontvangen.

Een door een overheidsinstantie ter beschikking gestelde garantiefaciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de in de eerste alinea bedoelde garantie indien de instantie zich ertoe verbindt het door die garantie gedekte bedrag te betalen wanneer geen recht op betaling van het voorschot wordt vastgesteld.

2. De garantie kan worden vrijgegeven zodra het bevoegde betaalorgaan vaststelt dat de werkelijke uitgaven in verband met de overheidsbijdrage voor de concrete actie hoger zijn dan het voorschot.

TITEL VI Beheer, controle en publiciteit

Artikel 71

Verantwoordelijkheden van de Commissie

Om in het kader van het gedeelde beheer voor een goed financieel beheer zoals bedoeld in artikel 317 van het Verdrag te zorgen, voert de Commissie de in Verordening (EU) nr. HV/2012 genoemde maatregelen en controles uit.

Artikel 72

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 60, lid 1, van Verordening (EU) nr. HV/2012 alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen.

2. De lidstaten wijzen voor elk programma voor plattelandsontwikkeling de volgende autoriteiten aan:

(a) de beheersautoriteit, die een op nationaal of regionaal niveau werkende overheids- of particuliere instantie kan zijn, of de lidstaat zelf wanneer die taak door hem wordt verricht, die wordt belast met het beheer van het betrokken programma;

(b) het erkende betaalorgaan in de zin van artikel 7 van Verordening (EU) nr. HV/2012;

(c) de certificerende instantie in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. HV/2012.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat voor elk programma voor plattelandsontwikkeling de nodige beheers- en controlesystemen zijn opgezet die een duidelijke toedeling en scheiding van de taken van de beheersautoriteit en de andere instanties waarborgen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de systemen gedurende de gehele programmeringsperiode doeltreffend functioneren.

4. De lidstaten omschrijven duidelijk de taken van de beheersautoriteit, het betaalorgaan en de plaatselijke groepen in het kader van LEADER, wat betreft de toepassing van de subsidiabiliteits- en selectiecriteria en de selectieprocedure voor projecten.

Artikel 73

Beheersautoriteit

1. De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het programma op doelmatige, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en ten uitvoer wordt gelegd, en ziet er met name op toe dat:

(a) er een geschikt elektronisch systeem is voor het registreren, bijhouden, beheren en rapporteren van statistische informatie over het programma en de uitvoering ervan met het oog op monitoring en evaluatie, en met name informatie die nodig is om de voortgang naar de vastgestelde doelstellingen en prioriteiten te monitoren;

(b) de Commissie op kwartaalbasis relevante indicatorgegevens ontvangt over de voor financiering geselecteerde concrete acties, met inbegrip van de belangrijke kenmerken van de begunstigde en het project;

(c) de begunstigden en de andere bij de tenuitvoerlegging van concrete acties betrokken instanties:

i)        worden geïnformeerd over hun verplichtingen die uit de toegekende steun voortvloeien, en voor alle transacties betreffende de concrete actie hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken;

ii)       op de hoogte zijn van de eisen inzake de verstrekking van gegevens aan de beheersautoriteit en inzake de registratie van de output en de resultaten;

(d) de in artikel 48 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde voorafgaande evaluatie strookt met het evaluatie- en monitoringsysteem en dat deze wordt aanvaard en ingediend bij de Commissie;

(e) het in artikel 49 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde evaluatieplan voorhanden is, dat de in artikel 50 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde programma-evaluatie achteraf wordt uitgevoerd binnen de in die verordening vastgestelde termijnen, dat die evaluaties in overeenstemming zijn met het monitoring- en evaluatiesysteem en dat deze worden ingediend bij het monitoringcomité en de Commissie;

(f) het monitoringcomité de nodige informatie en documenten ontvangt om toezicht op de uitvoering van het programma te kunnen uitoefenen in het licht van de specifieke doelstellingen en prioriteiten ervan;

(g) het jaarverslag over de uitvoering wordt opgesteld, met inbegrip van geaggregeerde monitoringtabellen, en dat dit verslag, na goedkeuring ervan door het monitoringcomité, wordt ingediend bij de Commissie;

(h) het betaalorgaan, in het bijzonder met betrekking tot de voor financiering geselecteerde concrete acties, alle nodige gegevens over de toegepaste procedures en de verrichte controles ontvangt, voordat de betalingsopdrachten worden gegeven;

(i) bekendheid wordt gegeven aan het programma, onder meer via het nationale netwerk voor het platteland, door potentiële begunstigden, beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, organisaties voor de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties te informeren over de door het programma geboden mogelijkheden en over de wijze waarop gebruik kan worden gemaakt van de financiering in het kader van het programma, alsook door de begunstigden van de bijdrage van de Unie en het brede publiek te informeren over de rol van de Unie in het programma.

2. De lidstaat of de beheersautoriteit mag een of meer intermediaire organen aanwijzen, met inbegrip van plaatselijke autoriteiten, organen voor regionale ontwikkeling of niet-gouvernementele organisaties, voor het beheer en de uitvoering van de concrete acties voor plattelandsontwikkeling.

Indien een deel van de taken van de beheersautoriteit wordt gedelegeerd aan een andere instantie, blijft de beheersautoriteit volledig verantwoordelijk voor de doelmatigheid en de correctheid van het beheer en de uitvoering van die taken. De beheersautoriteit zorgt ervoor dat er passende bepalingen zijn om de andere instantie in staat te stellen alle nodige gegevens en informatie voor de uitvoering van deze taken te verkrijgen.

3. Wanneer een thematisch subprogramma als bedoeld in artikel 8 is opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma, mag de beheersautoriteit een of meer intermediaire organen, waaronder plaatselijke autoriteiten, plaatselijke groepen of niet-gouvernementele organisaties, aanwijzen voor het beheer en de uitvoering van de strategie. Lid 2 is in dit geval van toepassing.

De beheersautoriteit zorgt ervoor dat acties en outputs van dit thematische subprogramma afzonderlijk worden geïdentificeerd voor de toepassing van het in artikel 74 bedoelde monitoring- en evaluatiesysteem.

TITEL VII Monitoring en evaluatie

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Sectie 1 Invoering en doelstellingen van een monitoring- en evaluatiesysteem

Artikel 74

Monitoring‑ en evaluatiesysteem

Overeenkomstig deze titel wordt in samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem ingevoerd en door de Commissie vastgesteld middels overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure vastgestelde uitvoeringshandelingen.

Artikel 75

Doelstellingen

Het monitoring- en evaluatiesysteem heeft tot doel:

(a) de vorderingen en resultaten van het plattelandsontwikkelingsbeleid aan te tonen en de effecten, de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het belang van interventies in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid te beoordelen;

(b) bij te dragen aan beter gerichte steun voor plattelandsontwikkeling;

(c) een gemeenschappelijk leerproces met betrekking tot monitoring en evaluatie te steunen.

Sectie 2 Technische bepalingen

Artikel 76

Gemeenschappelijke indicatoren

1. Om aggregatie van gegevens op het niveau van de Unie mogelijk te maken wordt in het in artikel 74 bedoelde monitoring- en evaluatiesysteem een lijst vastgesteld van gemeenschappelijke indicatoren die betrekking hebben op zowel de uitgangssituatie als de financiële uitvoering, de outputs, de resultaten en de effecten van het programma en die op elk programma toepasbaar zijn.

2. De gemeenschappelijke indicatoren zijn gekoppeld aan de structuur en de doelstellingen van het beleidskader voor plattelandsontwikkeling en maken het mogelijk de vorderingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering van het beleid te beoordelen in het licht van de doelstellingen en streefdoelen op het niveau van de Unie, de lidstaat en het programma.

Artikel 77

Elektronisch informatiesysteem

1. Belangrijke informatie over de uitvoering van het programma, over elke voor financiering geselecteerde concrete actie alsook over voltooide concrete acties, die nodig is voor monitoring en evaluatie, met inbegrip van belangrijke kenmerken van de begunstigde en het project, wordt elektronisch geregistreerd en bijgehouden.

2. De Commissie zorgt ervoor dat er een passend, veilig elektronisch systeem voor het registreren, bijhouden en beheren van belangrijke informatie is en brengt verslag uit over monitoring en evaluatie.

Artikel 78

Informatieverstrekking

Begunstigden van steun in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen en plaatselijke groepen verbinden zich ertoe de beheersautoriteit en/of de aangewezen evaluatoren of andere instanties die zijn aangewezen om namens haar functies uit te oefenen, alle nodige informatie te verstrekken om monitoring- en evaluatie van het programma mogelijk te maken, met name met betrekking tot het halen van gestelde doelen en prioriteiten.

Hoofdstuk II Monitoring

Artikel 79

Monitoringprocedures

1. De beheersautoriteit en het in artikel 41 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde monitoringcomité zien toe op de kwaliteit van de tenuitvoerlegging van het programma.

2. De beheersautoriteit en het monitoringcomité verrichten de monitoring van elk programma voor plattelandsontwikkeling met behulp van financiële, output- en doelindicatoren.

Artikel 80

Monitoringcomité

Lidstaten met regionale programma's kunnen een nationaal monitoringcomité oprichten om de uitvoering van deze programma's te coördineren in het licht van het nationale kader en het gebruik van financiële middelen.

Artikel 81

Verantwoordelijkheden van het monitoringcomité

1. Het monitoringcomité vergewist zich van de prestaties en de doeltreffende uitvoering van het programma voor plattelandsontwikkeling. Naast de in artikel 43 van Verordening (EU) nr. [GSK] bedoelde functies, vervult het monitoringcomité daartoe de volgende functies:

(a) binnen vier maanden na het besluit tot goedkeuring van het programma wordt het geraadpleegd en brengt het advies uit over de criteria voor de selectie van de gefinancierde concrete acties. De selectiecriteria worden herzien naargelang van de behoeften in het kader van de programmering;

(b) het onderzoekt de activiteiten en outputs met betrekking tot het evaluatieplan van het programma

(c) het onderzoekt acties in het programma met betrekking tot de naleving van de vooraf te vervullen voorwaarden;

(d) het neemt deel aan het nationale plattelandsnetwerk om informatie over de uitvoering van het programma uit te wisselen;

(e) het bestudeert de jaarlijkse uitvoeringsverslagen en keurt deze goed voordat ze aan de Commissie worden toegezonden.

Artikel 82

Jaarlijks uitvoeringsverslag

1. Uiterlijk op 31 mei 2016 en 31 mei van elk daaropvolgend jaar tot en met 2023 dient de lidstaat bij de Commissie een jaarlijks uitvoeringsverslag in over de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma in het vorige kalenderjaar. Het in 2016 ingediende verslag heeft betrekking op de kalenderjaren 2014 en 2015.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 44 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bevatten de jaarlijkse uitvoeringsverslagen gegevens over onder meer financiële verbintenissen en uitgaven per maatregel en een samenvatting van de met betrekking tot het evaluatieplan ondernomen activiteiten.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 44 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012], bevat het in 2017 ingediende jaarlijkse uitvoeringsverslag ook een beschrijving van de uitvoering van alle in het programma opgenomen subprogramma's, een beoordeling van de vorderingen die zijn gemaakt wat betreft het zorgen voor een geïntegreerde aanpak voor het gebruik van het ELFPO en andere financiële instrumenten van de EU om de territoriale ontwikkeling van plattelandsgebieden te steunen, onder meer door plaatselijke ontwikkelingsstrategieën, en de bevindingen met betrekking tot het halen van de streefdoelen voor elke in het plattelandsprogramma opgenomen prioriteit.

4. Onverminderd het bepaald in artikel 44 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bevat het in 2019 ingediende jaarlijkse uitvoeringsverslag ook een beschrijving van de uitvoering van alle in het programma opgenomen subprogramma's en een beoordeling van de vorderingen die zijn gemaakt wat betreft het zorgen voor een geïntegreerde aanpak voor het gebruik van het ELFPO en andere financiële instrumenten van de EU om de territoriale ontwikkeling van plattelandsgebieden te steunen, onder meer door plaatselijke ontwikkelingsstrategieën.

5. De Commissie stelt, middels uitvoeringshandelingen, voorschriften vast met betrekking tot de presentatie van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk III Evaluatie

Artikel 83

Algemene bepalingen

1. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen de elementen vast die moeten worden opgenomen in de verslagen van de in de artikelen 48 en 50 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde voorafgaande evaluaties en evaluaties achteraf en stelt de minimumeisen voor het in artikel 49 van Verordening (EU) nr. [GSK/2012] bedoelde evaluatieplan vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de evaluaties in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 74 overeengekomen gemeenschappelijke evaluatieaanpak, organiseren de productie en vergaring van de nodige gegevens en verstrekken de verschillende gegevens die het monitoringsysteem oplevert aan de evaluatoren.

3. De evaluatieverslagen worden door de lidstaten ter beschikking gesteld op internet en door de Commissie op de website van de Unie.

Artikel 84

Voorafgaande evaluatie

De lidstaten zorgen ervoor dat de evaluator die de voorafgaande evaluatie uitvoert, vanaf een vroeg stadium bij het ontwikkelingsproces van het plattelandsontwikkelingsprogramma is betrokken, met inbegrip van de ontwikkeling van de in artikel 9, lid 1, onder b), bedoelde analyse, het ontwerp van de interventieaanpak van het programma en de vaststelling van de streefdoelen van het programma.

Artikel 85

Evaluatie achteraf

In 2023 stellen de lidstaten voor elk van hun plattelandsontwikkelingsprogramma's een verslag over de evaluatie achteraf op. Dat verslag wordt uiterlijk op 31 december 2023 bij de Commissie ingediend.

Artikel 86

Samenvattingen van evaluaties

Onder verantwoordelijkheid van de Commissie worden op het niveau van de Unie samenvattingen van de voorafgaande evaluaties en de evaluaties achteraf opgesteld.

De samenvattingen van de evaluatieverslagen worden uiterlijk op 31 december van het jaar na de indiening van de desbetreffende evaluaties voltooid.

TITEL VIII Bepalingen inzake concurrentie

Artikel 87

Voorschriften voor ondernemingen

Steun in het kader van deze verordening die aan vormen van samenwerking tussen ondernemingen wordt verleend, wordt enkel verleend aan die vormen van samenwerking tussen ondernemingen welke voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 143 tot en met 145 van Verordening (EU) nr. sCMO/2012 van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 88

Staatssteun

1. Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag van toepassing op steun voor plattelandsontwikkeling door de lidstaten.

2. De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag zijn niet van toepassing op betalingen die door de lidstaten worden gedaan op grond van en in overeenstemming met deze verordening, of op in artikel 89 bedoelde aanvullende nationale financiering, aangezien die binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Artikel 89

Aanvullende nationale financiering

Betalingen die door de lidstaten worden gedaan met betrekking tot binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag vallende concrete acties die tot doel hebben te voorzien in aanvullende financiering voor plattelandsontwikkeling waarvoor steun van de Unie wordt verleend, worden overeenkomstig deze verordening door de lidstaten gemeld en door de Commissie goedgekeurd als onderdeel van de in artikel 7 bedoelde programmering. Bij de beoordeling van deze betalingen past de Commissie mutatis mutandis de voor de toepassing van artikel 107 van het Verdrag vastgestelde criteria toe. De betrokken lidstaat laat de voorgestelde aanvullende financiering voor plattelandsontwikkeling niet van kracht worden voordat deze is goedgekeurd.

TITEL IX Bevoegdheden van de Commissie, gemeenschappelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk I Bevoegdheden van de Commissie

Artikel 90

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen als bedoeld in deze verordening wordt voor onbepaalde duur aan de Commissie overgedragen vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze verordening.

3. De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk moment door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5. Een krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

Artikel 91

Procedure van het comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité genaamd "Comité voor plattelandsontwikkeling". Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Hoofdstuk II

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 92

Uitwisseling van informatie en documenten

In samenwerking met de lidstaten zet de Commissie een informatiesysteem op om de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en elke lidstaat mogelijk te maken. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen voorschriften vast voor de werking van dat systeem. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 93

Algemene GLB-bepalingen

Verordening (EU) nr. HV/2012 en de op grond ervan vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de in deze verordening vastgestelde maatregelen.

Hoofdstuk III

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 94

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1698/2005 wordt ingetrokken.

Verordening (EG) nr. 1698/2005 blijft van toepassing voor de concrete acties die worden uitgevoerd krachtens programma's die de Commissie vóór 1 januari 2014 op grond van die verordening heeft goedgekeurd.

Artikel 95

Overgangsbepalingen

Om de overgang van het bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 opgezette systeem naar het bij deze verordening opgezette systeem te vergemakkelijken, wordt aan de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 90 met betrekking tot de voorwaarden onder welke door de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 goedgekeurde steun, met inbegrip van technische ondersteuning en steun voor evaluaties achteraf, mag worden geïntegreerd in steun in het kader van deze verordening.

Artikel 96

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

BIJLAGE I Bedragen en steunpercentages

Artikel || Aard van de steun || Maximum­bedrag in euro of percentage ||

16, lid 8 || Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten || 1 500 200 000 || Per advies Per drie jaar voor de opleiding van adviseurs

17, lid 3 || Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen || 3 000 || Per bedrijf en per jaar

|| || ||

18, lid 3 || Investering in materiële activa || 50 %             75 % 65 % 40 % 50 % 75 %                         65 %                         40 % || Landbouwsector Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de minder ontwikkelde regio's Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio's Op voorwaarde dat de som van de steunpercentages niet meer dan 90 % bedraagt mogen de bovenstaande percentages met 20 % worden verhoogd voor: - De vestiging van jonge landbouwers - Collectieve investeringen en geïntegreerde projecten - Gebieden met natuurlijke beperkingen als bedoeld in artikel 33. - In het kader van het EIP gesteunde concrete acties De verwerking en de afzet van bijlage I-producten Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de minder ontwikkelde gebieden Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio's Op voorwaarde dat de som van de steunpercentages niet meer dan 90 % bedraagt mogen de bovenstaande percentages met 20 % worden verhoogd voor in het kader van het EIP gesteunde concrete acties

19, lid 5 || Herstel van door een natuurramp beschadigd agrarisch productiepotentieel en passende preventieve acties || 80 % || Van het bedrag aan subsidiabele investeringskosten voor door individuele landbouwers uitgevoerde preventieve concrete acties.

20, lid 6 || Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen || 70 000             70 000             15 000 || Per jonge landbouwer overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder a), punt i) Per onderneming overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder a), punt ii) Per klein landbouwbedrijf overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder a), punt iii)

24, lid 3 || De invoering van boslandbouwsystemen || 80 % || Van het bedrag aan subsidiabele investeringen voor de invoering van boslandbouwsystemen

27, lid 5 || Investeringen in nieuwe bosbouwtechnologieën en in de verwerking en de afzet van bosproducten || 50 % 75 %                         65 % 40 % || Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de minder ontwikkelde regio's Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee Van het bedrag aan subsidiabele investeringen in andere regio's

28, lid 4 || Oprichting van producentengroeperingen || 10 %, 10 %, 8 %, 6 %, 4 %             5 % 5 % 4 % 3 % 2 %             100 000 || Voor afgezette productie tot 1 000 000 EUR Als percentage van de in de eerste vijf jaar na de erkenning afgezette productie voor respectievelijk het 1e, 2e, 3e, 4e en 5e jaar. Voor het deel van de waarde van de afgezette productie dat hoger is dan 1 000 000 EUR. Als percentage van de in de eerste vijf jaar na de erkenning afgezette productie voor respectievelijk het 1e, 2e, 3e, 4e en 5e jaar. Maximumbedrag per jaar in alle gevallen.

29, lid 8 || Agromilieusteun || 600(*) 900(*) 450(*)             200(*) || Per ha per jaar voor eenjarige teelten Per ha per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten Per ha per jaar voor andere vormen van grondgebruik Per grootvee-eenheid ("GVE") per jaar voor plaatselijke rassen die voor landbouwers verloren dreigen te gaan

30, lid 5 || Biologische landbouw || 600(*) 900(*) 450(*) || Per ha per jaar voor eenjarige teelten Per ha per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten Per ha per jaar voor andere vormen van grondgebruik

31, lid 7 || Betalingen in het kader van de Natura 2000‑richtlijn en de waterrichtlijn || 500 200 50 || Maximum per ha per jaar in de eerste periode van ten hoogste vijf jaar Maximum per ha per jaar Minimum per ha per jaar voor betalingen in het kader van de waterrichtlijn

32, lid 3 || Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen. || 25 250(*)                         300(*) || Minimum per ha per jaar Maximum per ha per jaar Maximum per ha per jaar in berggebieden zoals gedefinieerd in artikel 46, lid 2

34, lid 3 || Dierenwelzijn || 500 || Per GVE

35, lid 3 || Bosmilieudiensten en bosinstandhouding || 200(*) || Per ha per jaar

38, lid 5 || Oogst-, dier- en plantverzekering || 65% || Van de verschuldigde verzekeringspremie

39, lid 5 || Onderling fonds voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen || 65% || Van de subsidiabele kosten

40, lid 5 || Inkomensstabiliserings­instrument || 65% || Van de subsidiabele kosten

|| || ||

|| || ||

|| || ||

* In uitzonderingsgevallen mogen deze bedragen worden verhoogd op grond van specifieke omstandigheden die in de programma’s voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond.

BIJLAGE II Biofysische criteria voor de afbakening van gebieden met natuurlijke beperkingen

CRITERIUM || DEFINITIE || DREMPEL

KLIMAAT || ||

Lage temperaturen || Lengte van de groeiperiode (aantal dagen) gedefinieerd als aantal dagen met een gemiddelde dagtemperatuur  van > 5°C (LGPt5) OF || ≤ 180 dagen

Temperatuursom (graaddagen) voor de groeiperiode gedefinieerd als geaccumuleerde gemiddelde dagtemperatuur > 5°C. || ≤ 1500 graaddagen

Droogte || Ratio tussen de jaarlijkse neerslag (N) en de jaarlijkse potentiële evapotranspiratie (PET) || N/PET £ 0,5

KLIMAAT EN BODEM

Extreme vochtigheid || Aantal dagen bij veldcapaciteit of hoger || ≥ 230 dagen

BODEM

Beperkte bodemdrai­nage || Gebieden die een aanzienlijk deel van het jaar onder water staan || Meer dan 6 maanden nat binnen 80 cm van het oppervlak of meer dan 11 maanden nat binnen 40 cm OF Slecht of zeer slecht gedraineerde bodem OF Gleyig kleurenpatroon binnen 40 cm van het oppervlak

Ongunstige textuur en steenachtig­heid || De relatieve abondantie van fracties klei, slib, zand en organisch materiaal (gewichtsprocenten) en ruwe materialen (volumeprocenten) || ³ 15 % van het toplaagvolume bestaat uit ruw materiaal, met inbegrip van dagzomende aardlaag, keien OF

Textuurklasse van de toplaag van zand, lemig zand gedefinieerd als: slib% + (2 x klei%) £ 30)% OF

Textuurklasse van de toplaag is zware klei (³ 60% klei) OF

Organische bodem (organisch materiaal ³30%) van ten minste 40 cm OF

Textuurklasse van de toplaag van klei, slibachtige klei, zandige klei en vertische eigenschappen binnen 100 cm van het bodemoppervlak

Ondiepe worteldiepte || Diepte (cm) vanaf het bodemoppervlak tot coherent hard gesteente of coherente harde ondergrond. || £ 30 cm

Slechte chemische eigenschappen || Aanwezigheid in de toplaag van zouten, verwisselbaar natrium in de bodemlaag, verzuring || Zoutgehalte: ³ 4 deci-Siemens per meter (dS/m) OF

Natriumgehalte: ³ 6 verwissel­baar‑natriumpercentage (VNP) OF

Bodemzuurheid:  pH £ 5 (in water)

RELIËF

Steile helling || Hoogteverschil ten opzichte van planimetrische afstand (%). || ³ 15%

BIJLAGE III Indicatieve lijst van maatregelen en concrete acties die van bijzonder belang zijn voor in artikel 8 bedoelde thematische subcategorieën

Jonge landbouwers:

Aanloopsteun voor jonge landbouwers die zich voor het eerst op een landbouwbedrijf vestigen

Investeringen in materiële activa

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Samenwerking

Investeringen in niet-agrarische activiteiten

Kleine landbouwbedrijven:

Aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven

Investeringen in materiële activa

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Samenwerking

Investeringen in niet-agrarische activiteiten

Oprichting van producentengroeperingen

LEADER

Berggebieden:

- Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

- Agromilieuacties

- Samenwerking

- Investeringen in materiële activa

- (Landbouw)bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden

- Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

- Invoering van boslandbouwsystemen

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Oprichting van producentengroeperingen

LEADER

Korte voorzieningsketens:

Samenwerking

Oprichting van producentengroeperingen

LEADER

Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

Investeringen in materiële activa

Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

BIJLAGE IV Vooraf te vervullen voorwaarden voor plattelandsontwikkeling

1. PRIORITEITENGERELATEERDE VOORWAARDEN

EU-prioriteit voor PO/GSK Thematische doelstelling (TD) || Vooraf te vervullen voorwaarde || Criteria voor vervulling

Topprioriteit 1: bevorderen van kennisoverdracht en innovatie in de landbouwsector, de bosbouwsector en plattelandsgebieden TD 1: versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie || 1.1. Onderzoek en innovatie: Het bestaan van een nationale en/of regionale innovatiestrategie voor intelligente specialisatie overeenkomstig het nationale hervormingsprogramma, om particuliere O&EG-uitgaven los te maken, die beantwoordt aan de kenmerken van goed functionerende nationale of regionale onderzoek- en innovatiesystemen[35]. 1.2. Adviescapaciteit: Voldoende adviescapaciteit om advies over de regelgevingsvoorschriften en alle aspecten die zijn verbonden met duurzaam beheer en klimaatactie in de landbouw en de bosbouw te verstrekken || – Er is een nationale en/of regionale innovatiestrategie voor intelligente specialisatie voorhanden die – is gebaseerd op een SWOT-analyse om de middelen op een beperkte reeks O&O-prioriteiten te concentreren; – maatregelen schetst om particuliere OTO-investeringen te stimuleren; – een monitoring- en toetsingssysteem omvat. – Een lidstaat heeft een kader vastgesteld waarin de beschikbare begrotingsmiddelen voor O&O worden geschetst; – Een lidstaat heeft een meerjarenplan voor het begroten en prioriteren van met EU-prioriteiten verbonden investeringen vastgesteld (ESFRI). – Een beschrijving van de structuur van verlenings/adviessystemen op de relevante geografische schaal (nationaal/regionaal) – met inbegrip van hun beoogde rol in het toepassingsgebied van de PO-prioriteit – die aantoont dat de vervulling van vooraf te vervullen voorwaarde 1.2 in het programma is opgenomen,

PO-prioriteit 2: verbeteren van het concurrentievermogen van alle soorten landbouw en verhogen van de rendabiliteit van landbouwbedrijven TD 3: verbetering van het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen || 2-3.1. Het opzetten van ondernemingen: Er zijn specifieke acties uitgevoerd voor de doeltreffende uitvoering van de "Small Business Act" (SBA) en de toetsing ervan van 23 februari 2011[36], met inbegrip van het beginsel "denk eerst klein" || – De specifieke activiteiten zijn onder meer: – maatregelen om de tijd om een onderneming op te zetten te verminderen tot 3 werkdagen en de kosten tot 100 euro; – maatregelen om de benodigde tijd om licenties en vergunningen om de specifieke activiteit van een onderneming aan te vatten en te verrichten tot 3 maanden te verminderen; – een mechanisme voor de systematische beoordeling van de effecten van wetgeving inzake kmo's door een "kmo-test" te gebruiken en daarbij rekening houden met de omvang van bedrijven, indien relevant

PO-prioriteit 3: bevorderen van de organisatie van de voedselketen en van het risicobeheer in de landbouw TD 3: verbetering van het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen

PO-prioriteit 4: herstellen, instandhouden en verbeteren van ecosystemen die afhankelijk zijn van de landbouw en de bosbouw TD 5: bevordering van de aanpassing aan klimaatverandering en risicopreventie en  risicobeheer TD 6: bescherming van het milieu en bevordering hulpbronnen­efficiëntie || 4.1 Goede landbouw- en milieuconditie (GLMC): op nationaal niveau zijn in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. HR/xxxx bedoelde normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie vastgesteld  4.2 Minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen: in titel III, hoofdstuk I, artikel 29, van deze verordening bedoelde minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen zijn vastgesteld op nationaal niveau 4.3 Andere desbetreffende nationale normen: er zijn desbetreffende verplichte nationale normen vastgesteld voor de toepassing van artikel 29 van titel III, hoofdstuk I, van deze verordening 4.4. Risicopreventie: het bestaan van nationale risicobeoordelingen voor rampenbeheer waarin rekening wordt gehouden met de aanpassing aan de klimaatverandering[37] || –  Er zijn GLMC-normen vastgesteld in de nationale wetgeving en vermeld in de programma's; – in de programma's zijn in titel III, hoofdstuk I, van deze verordening bedoelde minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen vermeld;        – in de programma's zijn desbetreffende verplichte nationale normen vermeld; – Er is een nationale risicobeoordeling die de volgende zaken omvat: – Een beschrijving van het proces, de methodologie, de methoden en de niet-gevoelige gegevens die voor de nationale risicobeoordeling worden gebruikt; – Vaststelling van kwalitatieve en kwantitatieve methoden voor risicobeoordeling; – Het in voorkomend geval rekening houden met nationale strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering;

PO-prioriteit 5: bevorderen van hulpbronnenefficiëntie en steunen van de overstap naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voeding- en de bosbouwsector TD 4: steun voor de overstap naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken TD 5: bevordering van de aanpassing aan klimaatverandering en risicopreventie en  risicobeheer || 5.1 Emissies van broeikasgassen: naleving van artikel 6, lid 1, van Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen 5.2 Energie-efficiëntie: omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten[38] 5.3 Prijsstelling voor water: het bestaan van een prijsstellingsbeleid voor water dat zorgt voor een redelijke bijdrage van de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid[39] 5.4. Afvalbeheerplannen: omzettting in nationaal recht van Richtlijn 2009/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008  betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen[40] met name de ontwikkeling van afvalbeheerplannen overeenkomstig de richtlijn. 5.5 Duurzame energie: omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG[41] || – Een lidstaat heeft bij de Commissie een verslag ingediend over nationale beleidsmaatregelen die in de periode 2013-2020 zijn vastgesteld krachtens artikel 3 van Beschikking nr. 406/2009/EG;                         – Een lidstaat heeft bij de Commissie een actieplan inzake energie-efficiëntie ingediend dat doelstellingen voor energiebesparing vertaalt in concrete en coherente maatregelen overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2006/32/EG; – Een lidstaat heeft rekening gehouden met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, met inbegrip van milieu- en bronkosten, overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG; – Een lidstaat heeft overeenkomstig artikel 5 en bijlage III van Richtlijn 2000/60/EG een economische analyse met betrekking tot volume, prijs en kosten van waterdiensten en ramingen van desbetreffende investeringen verricht. – Een lidstaat heeft gezorgd voor een bijdrage van de verschillende watergebruikssectoren overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG; – Een lidstaat heeft ervoor gezorgd dat zijn bevoegde autoriteiten overeenkomstig de artikelen 1, 4, 13 en 16 van Richtlijn 2008/98/EG een of meer afvalbeheerplannen hebben vastgesteld zoals bepaald in artikel 28 van de richtlijn; – Een lidstaat heeft een nationaal plan voor hernieuwbare energie vastgesteld overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2009/28/EG

PO-prioriteit 6: bevorderen van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden TD 8: bevordering van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit TD 9: bevordering van sociale insluiting en bestrijding van armoede || 6.1 Toegang tot het ELFPO: Het voorzien van steun voor belanghebbenden bij de toegang tot het ELFPO                 6.2 Zelfstandigen, ondernemerschap en oprichting van ondernemingen: het bestaan van een omvattende en inclusieve strategie voor inclusieve vestigingssteun overeenkomstig de "Small Business Act"[42] en in samenhang met werkgelegenheidsrichtsnoer 7, met betrekking tot de randvoorwaarden voor het scheppen van banen 6.3 NGA-infrastructuur (Toegangsnetwerken van de volgende generatie): Het bestaan van nationale NGA-plannen die rekening houden met regionale acties om de EU-streefdoelen voor snelle internettoegang te halen[43] en gericht zijn op gebieden waar de markt er niet in slaagt tegen betaalbare prijs een open infrastructuur van voldoende kwaliteit te verstrekken || – Aan belanghebbenden wordt steun verleend voor het indienen van projectaanvragen en voor het uitvoeren en beheren van de geselecteerde projecten – De lidstaten hebben een omvattende en inclusieve strategie die de volgende zaken omvat: – maatregelen om de tijd en de kosten om een onderneming op te zetten aanzienlijke te verminderen overeenkomstig de "Small Business Act" – maatregelen om de benodigde tijd om licenties en vergunningen om de specifieke activiteit van een onderneming aan te vatten en te verrichten, te verminderen overeenkomstig de "Small Business Act"; – acties die passende bedrijfsontwikkelingsdiensten koppelen aan financiële diensten (toegang tot kapitaal), met inbegrip van het bereiken van achtergestelde groepen en gebieden – Er is een nationaal NGA-plan voorhanden dat de volgende zaken omvat: – een regelmatig bijgewerkt plan van infrastructuurinvesteringen door bundeling van de vraag en het in kaart brengen van infrastructuur en diensten; – duurzame investeringsmodellen die de concurrentie verhogen en toegang bieden tot open, betaalbare kwaliteitsvolle en toekomstbestendige infrastructuur en diensten  – maatregelen om particuliere investeringen te bevorderen.

2. Horizontale voorwaarden die op tal van prioriteiten van toepassing zijn

|| HV.1 Administratieve efficiëntie van de lidstaten: het bestaan van een strategie om de administratieve efficiëntie van het land te versterken, met inbegrip van een hervorming van het openbaar bestuur[44]                 HV.2 Toewijzing van personele middelen: voldoende capaciteit in de toewijzing van personele middelen, opleidingsbeheer en IT-systemen beschikbaar binnen de organen die verantwoordelijk zijn voor het beheer en de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's HV. 3 Selectiecriteria: een passende aanpak waarbij beginselen met betrekking tot het vaststellen van selectiecriteria voor projecten en plaatselijke ontwikkeling worden bepaald || – Er is een strategie om de administratieve efficiëntie van een lidstaat te versterken voorhanden waarvan de uitvoering gaande is[45]; de strategie omvat onder meer het volgende: – een analyse en strategische planning van wettelijke, organisatorische en/of procedurele hervormingsacties; – de ontwikkeling van systemen voor kwaliteitsbeheer; – geïntegreerde acties ter vereenvoudiging en rationalisering van administratieve procedures; – de ontwikkeling van vaardigheden op alle niveaus; – de ontwikkeling van procedures en instrumenten voor monitoring en evaluatie; – Een beschrijving van de toewijzing van personele middelen, opleidingsbeheer en IT-systemen binnen de beheersautoriteiten van het programma, die aantoont dat de vervulling van de vooraf te vervullen voorwaarde HV.2 is opgenomen in het programma – Een beschrijving van de gekozen aanpak voor het vaststellen van de selectiecriteria voor projecten en plaatselijke ontwikkeling, die aantoont dat de vervulling van de vooraf te vervullen voorwaarde HV.3 in het programma is opgenomen

BIJLAGE V Indicatieve lijst van maatregelen die van belang zijn voor een of meer van de prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor verscheidene EU-prioriteiten

Artikel 16   Bedrijfsadviesdiensten, bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsverzorgingsdiensten

Artikel 18   Investeringen in materiële activa 

Artikel 20   Ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen 

Artikel 36   Samenwerking

Artikel 42-45   LEADER

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het bevorderen van kennisoverdracht en innovatie in de landbouwsector, de bosbouwsector en plattelandsgebieden

Artikel 15   Acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

Artikel 27    Investeringen in nieuwe bosbouwtechnologieën en in de verwerking en de afzet van bosproducten

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het verhogen van het concurrentievermogen van alle soorten landbouw en verbeteren van de rendabiliteit van landbouwbedrijven

Artikel 17   Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

Artikel 32-33   Betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het bevorderen van de organisatie van de voedselketen en risicobeheer in de landbouw

Artikel 19   Herstel van door een natuurramp en rampzalige gebeurtenissen beschadigd agrarisch productiepotentieel en passende preventieve acties

Artikel 25   Preventie en herstel van schade aan bossen door bosbranden en natuurrampen en rampzalige gebeurtenissen

Artikel 28   Oprichting van producentengroeperingen

Artikel 34   Dierenwelzijn

Artikel 37   Risicobeheer

Artikel 38   Oogst-, dier- en plantverzekering

Artikel 39   Onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen

Artikel 40   Instrument voor inkomensstabilisatie

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het herstellen, instandhouden en verbeteren van ecosystemen die afhankelijk zijn van de landbouw en de bosbouw

en

het bevorderen van hulpbronnenefficiëntie en steunen van de overstap naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voeding- en de bosbouwsector

Artikel 22   Investeringen in de ontwikkeling van bosgebieden en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

Artikel 23   Bebossing en de creatie van bosgebied

Artikel 24   De invoering van boslandbouwsystemen

Artikel 26   Investeringen in het verbeteren van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

Artikel 29   Agromilieuklimaat

Artikel 30   Biologische landbouw

Artikel 31   Betalingen in het kader van de Natura 2000‑richtlijn en de waterrichtlijn

Artikel 35   Bosmilieu- en klimaatdiensten en bosbescherming

Maatregelen die van bijzonder belang zijn voor het bevorderen van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden

Artikel 21   Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

Artikel 42-45   LEADER

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

-        Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

-        Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening);

-        Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

-        Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

-        Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009, wat de toepassing van de rechtstreekse betalingen aan landbouwers voor 2013 betreft;

-        Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten;

-        Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de bedrijfstoeslagregeling en de steun voor wijnbouwers betreft.

1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[46]

Beleidsterrein Titel 05 van Rubriek 2

1.3. Aard van het voorstel/initiatief (Wetgevingskader voor het GLB na 2013)

X Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[47]

x Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

x Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Om het efficiënte gebruik van hulpbronnen te bevorderen en zodoende, overeenkomstig de Europa 2020‑strategie, te komen tot een slimme, duurzame en inclusieve groei van de landbouw en de plattelandsgebieden in de EU, zijn voor het GLB de volgende doelstellingen vastgelegd:

- Rendabele voedselproductie

- Duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie;

- Evenwichtige territoriale ontwikkeling.

1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Specifieke doelstellingen voor Beleidsterrein 05:

Specifieke doelstelling nr. 1:

Het leveren van collectieve goederen in de milieusector

Specifieke doelstelling nr. 2:

Het compenseren van problemen bij de productie in gebieden met natuurlijke beperkingen

Specifieke doelstelling nr. 3:

Het nemen van maatregelen voor matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering

Specifieke doelstelling nr. 4:

Het beheren van de EU-begroting (GLB) met inachtneming van hoge normen inzake financieel beheer

Specifieke doelstelling voor ABB 05 02 – Interventiemaatregelen op de landbouwmarkten:

Specifieke doelstelling nr. 5:

Het concurrentievermogen van de landbouwsector verbeteren en het aandeel ervan in de productiewaarde van de voedselketen verhogen

Specifieke doelstelling voor ABB 05 03 – Rechtstreekse steun:

Specifieke doelstelling nr. 6:

Bijdragen tot het landbouwinkomen en de variabiliteit ervan beperken

Specifieke doelstellingen voor ABB 05 04 – Plattelandsontwikkeling:

Specifieke doelstelling nr. 7

Groene groei stimuleren door innovatie

Specifieke doelstelling nr. 8:

De werkgelegenheid op het platteland stimuleren en het sociale weefsel van de plattelandsgebieden in stand houden

Specifieke doelstelling nr. 9

De plattelandseconomie verbeteren en diversificatie stimuleren

Specifieke doelstelling nr. 10

Gunstige voorwaarden scheppen voor de structurele diversiteit van de landbouwsystemen

1.4.3. Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

In dit stadium kunnen nog geen kwantitatieve streefdoelen voor de impactindicatoren worden vastgelegd. Hoewel het beleid wel sturend kan werken, zouden de gemeten economische, ecologische en sociale resultaten uiteindelijk ook afhangen van de impact van diverse externe factoren en het recente verleden heeft geleerd dat deze factoren significant en onvoorspelbaar zijn. Ondertussen wordt de analyse voortgezet om klaar te zijn voor de periode na 2013.

Met betrekking tot de rechtstreekse betalingen krijgen de lidstaten de mogelijkheid om tot op zekere hoogte zelf te beslissen over de tenuitvoerlegging van bepaalde elementen van de regelingen voor de rechtstreekse betalingen.

Met betrekking tot de plattelandsontwikkeling zullen de te verwachten resultaten en effecten afhangen van de plattelandsontwikkelingsprogramma's die de lidstaten bij de Commissie indienen. Aan de lidstaten zal worden gevraagd in hun programma's streefdoelen op te nemen.

1.4.4. Resultaat- en effectindicatoren

De voorstellen voorzien in de opstelling van een gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader om de prestaties van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te meten. Dat kader omvat alle instrumenten op het gebied van monitoring en evaluatie van GLB-maatregelen, met name rechtstreekse betalingen, marktmaatregelen, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de toepassing van de randvoorwaarden.

De impact van deze GLB-maatregelen wordt beoordeeld in het licht van de volgende doelstellingen:

a)       rendabele voedselproductie, met de klemtoon op landbouwinkomen, productiviteit van de landbouw en prijsstabiliteit;

b)       duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, met de klemtoon op uitstoot van broeikasgassen, biodiversiteit, bodem en water;

c)       evenwichtige territoriale ontwikkeling, met de klemtoon op werkgelegenheid op het platteland, groei en armoede in plattelandsgebieden.

De Commissie bepaalt, middels uitvoeringshandelingen, de voor deze doelstellingen en gebieden specifieke indicatoren.

Voor plattelandsontwikkeling wordt bovendien een omvattender gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem voorgesteld. Dat systeem heeft ten doel a) de voortgang en de verwezenlijkingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid aan te tonen en de impact, doelmatigheid, doeltreffendheid en relevantie van het plattelandsontwikkelingsbeleid te evalueren, b)            bij te dragen tot gerichtere steun voor plattelandsontwikkeling, en c) een gemeenschappelijk leerproces op het gebied van monitoring en evaluatie te stimuleren. De Commissie stelt, middels uitvoeringshandelingen, een lijst vast van aan de beleidsprioriteiten gekoppelde gemeenschappelijke indicatoren.

1.5. Motivering van het voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Deze voorstellen zijn erop gericht te zorgen voor het wetgevingskader voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de periode na 2013, met het oog op het bereiken van de meerjarige strategische doelstellingen van het GLB die rechtstreeks zijn gebaseerd op de Europa 2020-strategie voor het Europese platteland, en op de naleving van de ter zake relevante voorschriften van het Verdrag.

1.5.2. Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Het toekomstige GLB zal niet alleen een beleid zijn dat is afgestemd op een klein, maar essentieel deel van de EU-economie, maar ook een beleid van strategisch belang voor de voedselzekerheid, het milieu en het territoriale evenwicht. Zo wordt het GLB een werkelijk gemeenschappelijk beleid dat optimaal gebruik maakt van de beperkte begrotingsmiddelen om in de hele EU een duurzame landbouw in stand te houden, belangrijke grensoverschrijdende problemen zoals de klimaatverandering aan te pakken en de solidariteit tussen de lidstaten te versterken.

Het GLB is een werkelijk Europees beleid, zoals ook reeds in de mededeling van de Commissie "Een begroting voor Europa 2020"[48] is gezegd. In plaats van in alle 27 een eigen landbouwbeleid te voeren en een eigen landbouwbegroting op te stellen, brengen de lidstaten hun middelen samen in een enkel Europees beleid met een enkele Europese begroting. Dit houdt uiteraard in dat het GLB een aanzienlijk deel uitmaakt van de begroting van de EU. Toch is deze aanpak efficiënter en economischer dan een ongecoördineerde nationale aanpak.

1.5.3. Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Op basis van de evaluatie van het huidige beleidskader, van uitvoerig overleg met belanghebbenden en van een analyse van de toekomstige uitdagingen en behoeften is een uitgebreide effectbeoordeling uitgevoerd. Gedetailleerde informatie hierover is te vinden in de effectbeoordeling en de toelichting die bij de wetgevingsvoorstellen zijn gevoegd.

1.5.4. Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

De wetgevingsvoorstellen waarop dit financieel memorandum betrekking heeft, moeten worden gezien in de ruimere context van het voorstel voor een integrale kaderverordening waarbij gemeenschappelijke voorschriften voor de onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallende fondsen (ELFPO, EFRO, ESF, Cohesiefonds en EFMV) worden vastgesteld. De kaderverordening zal in aanzienlijke mate bijdragen tot het verminderen van de administratieve lasten, het doelmatig besteden van de EU-middelen en het in praktijk brengen van vereenvoudigingen. Dit alles vormt ook de basis voor de nieuwe concepten van het gemeenschappelijk strategisch kader voor al deze fondsen, en voor de in het vooruitzicht gestelde partnerschapsovereenkomsten, die ook betrekking zullen hebben op deze fondsen.

Met het gemeenschappelijk strategisch kader, zoals het zal worden vastgesteld, worden de doelstellingen en prioriteiten van de Europa 2020-strategie omgezet in prioriteiten voor zowel het ELFPO als het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMV, hetgeen een geïntegreerde aanwending van de fondsen met het oog op het bereiken van gemeenschappelijke doelstellingen moet garanderen.

Het gemeenschappelijk strategisch kader bevat ook mechanismen voor de coördinatie met andere ter zake relevante beleidstakken en instrumenten van de Unie.

Voor het GLB resulteert een en ander bovendien in aanzienlijke synergieën en vereenvoudigingen dankzij de harmonisering en het op elkaar afstemmen van de beheers‑ en controlevoorschriften voor de eerste (ELGF) en de tweede (ELFPO) pijler van het GLB. De sterke band tussen het ELGF en het ELFPO moet worden behouden en de in de lidstaten bestaande structuren moeten worden verstevigd.

1.6. Duur en financiële gevolgen

x Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur (voor de ontwerpverordeningen betreffende de regelingen inzake rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkeling en overgangsverordeningen)

– x   Voorstel/initiatief van kracht vanaf 1.1.2014 tot en met 31.12.2020

– x   Financiële gevolgen voor de periode die wordt bestreken door het volgende meerjarig financieel kader. Voor plattelandsontwikkeling, gevolgen voor de betalingen tot en met 2023

x Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur (voor de ontwerpverordening inzake de integrale GMO en de horizontale verordening)

– Uitvoering vanaf 2014.

1.7. Beheersvorm(en)[49]

x Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

¨ Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan:

– ¨  uitvoerende agentschappen

– ¨  door de Unie opgerichte organen[50]

– ¨  nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak

– ¨  personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

X Gedeeld beheer met lidstaten

¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen

¨ Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Opmerkingen

Geen ingrijpende wijziging ten opzichte van de huidige situatie, d.w.z. de uitgaven die verband houden met de wetgevingsvoorstellen inzake de hervorming van het GLB worden grotendeels beheerd in de vorm van gedeeld beheer met de lidstaten. Een zeer gering deel zal evenwel nog steeds onder direct gecentraliseerd beheer door de Commissie vallen.

2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

In het kader van de monitoring en evaluatie van het GLB zal de Commissie om de 4 jaar verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad; het eerste verslag moet uiterlijk eind 2017 worden ingediend.

Ter aanvulling worden specifieke voorschriften voor alle sectoren van het GLB vastgesteld, onder meer inzake uitgebreide rapportage‑ en meldingsvoorschriften die worden opgenomen in de uitvoeringsbepalingen.

Voor de plattelandsontwikkeling wordt eveneens voorzien in monitoringregels op programmaniveau, die worden afgestemd op de andere fondsen en vergezeld gaan van evaluaties voor, tijdens en na de uitvoering van het programma.

2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico's

Het GLB telt meer dan zeven miljoen begunstigden, die steun ontvangen in het kader van een van de vele verschillende steunregelingen, voor elk waarvan gedetailleerde en soms ingewikkelde subsidiabiliteitscriteria gelden.

Het foutenpercentage in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is voortdurend gedaald. Het huidige foutenpercentage van 2% bevestigt de positieve perceptie van de ontwikkelingen in de voorbije jaren. Er wordt naar gestreefd in dezelfde richting verder te gaan en het foutenpercentage tot onder de 2% terug te dringen.

2.2.2. Controlemiddel(en)

Het wetgevingspakket, en met name het voorstel inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, heeft ten doel de huidige bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 vastgestelde regeling te handhaven en te versterken. Het voorstel voorziet in een bindende administratieve structuur op het niveau van de lidstaten, georganiseerd rond geaccrediteerde betaalorganen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de controles bij de uiteindelijke begunstigden overeenkomstig de in punt 2.3 opgenomen principes. Het hoofd van elk betaalorgaan moet jaarlijks een borgingsverklaring indienen die betrekking heeft op de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende rekeningen, de goede werking van de internecontrolesystemen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties. Een onafhankelijk auditorgaan moet advies uitbrengen over deze drie elementen.

De Commissie zal de landbouwuitgaven blijven controleren middels een op risicoanalyse gebaseerde aanpak om te garanderen dat de controles worden gericht op de gebieden met het grootste risico. Wanneer uit deze controles blijkt dat bij de uitgaven de regels van de Unie zijn overtreden, zal zij de betrokken bedragen aan EU-financiering onttrekken in het kader van de conformiteitsgoedkeuring van de rekeningen.

Bijlage 8 van de effectbeoordeling bij deze wetgevingsvoorstellen bevat een gedetailleerde analyse van de aan deze controles verbonden kosten.

2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Het wetgevingspakket, en met name het voorstel voor een verordening inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voorziet in de handhaving en versterking van de huidige gedetailleerde regelingen inzake controle en sancties door de betaalorganen, met gemeenschappelijke basiselementen en op de specifieke kenmerken van elke steunregeling toegesneden speciale voorschriften. De regelingen voorzien meestal in uitputtende administratieve controles van alle steunaanvragen, kruiscontroles met andere databanken voor zover dit passend wordt geacht, en aan de betaling voorafgaande controles ter plaatse van een minimum aantal transacties naargelang van het aan de betrokken regeling verbonden risico. Als bij deze controles ter plaatse een groot aantal onregelmatigheden wordt geconstateerd, moeten aanvullende controles worden verricht. Veruit het belangrijkste systeem in dit verband is het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS), dat in het begrotingsjaar 2010 is toegepast voor ongeveer 80% van alle uitgaven in het kader van het ELGF en het ELFPO. De Commissie zal worden gemachtigd om, voor lidstaten met goed werkende controlesystemen en lage foutenpercentages, toe te staan dat het aantal controles ter plaatse wordt verlaagd.

In het pakket is voorts bepaald dat de lidstaten onregelmatigheden en fraude moeten voorkomen, opsporen en corrigeren, doeltreffende, ontradende en proportionele straffen moeten opleggen zoals vastgesteld in de uniale of nationale wetgeving, en onregelmatige betalingen met interest moeten terugvorderen. Het bevat ook een automatisch vereffeningsmechanisme voor onregelmatige betalingen, waarin is bepaald dat, wanneer de terugvordering niet heeft plaatsgevonden binnen vier jaar na de datum van het terugbetalingsverzoek of binnen acht jaar ingeval van een rechtsprocedure, de niet-geïnde bedragen ten laste vallen van de betrokken lidstaat. Dit mechanisme zal voor de lidstaten een sterke stimulans zijn om onregelmatige betalingen zo snel mogelijk terug te vorderen.

3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

De in dit financieel memorandum aangegeven bedragen zijn uitgedrukt in huidige prijzen en betreffen vastleggingen.

Naast de in de onderstaande tabellen opgenomen wijzigingen die voortvloeien uit de wetgevingsvoorstellen, bevatten die voorstellen ook andere wijzigingen die geen financiële gevolgen hebben.

In dit stadium kan niet worden uitgesloten dat, in om het even welk jaar in de periode 2014‑2020, financiële discipline moet worden toegepast. Dat hangt evenwel niet af van de hervormingsvoorstellen als zodanig, maar van andere factoren zoals de uitvoering van rechtstreekse steun of toekomstige ontwikkelingen op de landbouwmarkten.

Voor de rechtstreekse steunbedragen liggen de in het voorstel betreffende de overgang vervatte verlengde nettomaxima voor 2014 (kalenderjaar 2013) hoger dan de in de onderstaande tabellen aangegeven bedragen voor rechtstreekse steun. Deze verlenging heeft ten doel de continuïteit van de bestaande wetgeving te garanderen in een scenario waarbij alle andere elementen ongewijzigd blijven, onverminderd de eventuele noodzaak om het mechanisme van de financiële discipline toe te passen.

De hervormingsvoorstellen bevatten bepalingen op grond waarvan de lidstaten enige flexibiliteit wordt geboden bij de toewijzing van de rechtstreekse steun, respectievelijk plattelandsontwikkeling. Indien lidstaten besluiten gebruik te maken van die flexibiliteit, dan heeft dat financiële gevolgen binnen de bestaande financiële bedragen, die in dit stadium niet kunnen worden gekwantificeerd.

Dit financieel memorandum houdt geen rekening met het eventuele gebruik van de crisisreserve. Er zij op gewezen dat voor de bedragen van de marktgerelateerde uitgaven is uitgegaan van een situatie zonder openbare‑interventieaankopen en andere crisismaatregelen in om het even welke sector.

3.1. Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

Tabel 1: Bedragen voor het GLB, inclusief aanvullende bedragen waarin is voorzien in de MFK-voorstellen en in de voorstellen voor de hervorming van het GLB

In miljoenen EUR (huidige prijzen)

Begrotingsjaar || 2013 || 2013 aange­past (1) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal 2014‑2020

|| || || || || || || || || ||

Binnen het MFK || || || || || || || || || ||

Rubriek 2 || || || || || || || || || ||

Rechtstreekse steun en marktgerelateerde uitgaven (2) (3) (4) || 44 939 || 45 304 || 44 830 || 45 054 || 45 299 || 45 519 || 45 508 || 45 497 || 45 485 || 317 193

Geraamde bestemmingsontvangsten || 672 || 672 || 672 || 672 || 672 || 672 || 672 || 672 || 672 || 4 704

P1 Rechtstreekse steun en marktgerelateerde uitgaven (met bestemmingsontvangsten) || 45 611 || 45 976 || 45 502 || 45 726 || 45 971 || 46 191 || 46 180 || 46 169 || 46 157 || 321 897

P2 Plattelandsontwikkeling (4) || 14 817 || 14 451 || 14 451 || 14 451 || 14 451 || 14 451 || 14 451 || 14 451 || 14 451 || 101 157

Totaal || 60 428 || 60 428 || 59 953 || 60 177 || 60 423 || 60 642 || 60 631 || 60 620 || 60 608 || 423 054

Rubriek 1 || || || || || || || || || ||

CB Landbouwonderzoek en -innovatie || n.v.t. || n.v.t. || 682 || 696 || 710 || 724 || 738 || 753 || 768 || 5 072

Meest hulpbehoevenden || n.v.t. || n.v.t. || 379 || 387 || 394 || 402 || 410 || 418 || 427 || 2 818

Totaal || n.v.t. || n.v.t. || 1 061 || 1 082 || 1 104 || 1 126 || 1 149 || 1 172 || 1 195 || 7 889

Rubriek 3 || || || || || || || || || ||

Voedselveiligheid || n.v.t. || n.v.t. || 350 || 350 || 350 || 350 || 350 || 350 || 350 || 2 450

|| || || || || || || || || ||

Buiten het MFK || || || || || || || || || ||

Reserve voor crisissen in de landbouwsector || n.v.t. || n.v.t. || 531 || 541 || 552 || 563 || 574 || 586 || 598 || 3 945

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) || || || || || || || || || ||

Waarvan maximaal beschikbaar voor landbouw (5) || n.v.t. || n.v.t. || 379 || 387 || 394 || 402 || 410 || 418 || 427 || 2 818

|| || || || || || || || || ||

TOTAAL || || || || || || || || || ||

TOTAAL voorstellen Commissie (MFK + buiten het MFK) + bestemmingsontvangsten || 60 428 || 60 428 || 62 274 || 62 537 || 62 823 || 63 084 || 63 114 || 63 146 || 63 177 || 440 156

TOTAAL voorstellen MFK (d.i. uitgezonderd reserve en EFG) + bestemmingsontvangsten || 60 428 || 60 428 || 61 364 || 61 609 || 61 877 || 62 119 || 62 130 || 62 141 || 62 153 || 433 393

Opmerkingen:

(1)           Met inachtneming van reeds overeengekomen wetgevingswijzigingen, d.w.z. vrijwillige modulatie voor het VK en artikel 136 "niet‑uitgegeven bedragen" vervallen eind 2013.

(2)           De bedragen hebben betrekking op het voorgestelde jaarlijkse maximum voor de eerste pijler. Opgemerkt zij evenwel dat wordt voorgesteld negatieve uitgaven van de boekhoudkundige goedkeuring van de rekeningen (momenteel onder begrotingspost 05 07 07 06) over te hevelen naar de bestemmingsontvangsten (onder post 67 03). Voor details, zie de tabel geraamde ontvangsten op de onderstaande bladzijde.

(3)           De cijfers voor 2013 zijn inclusief de bedragen voor veterinaire en fytosanitaire maatregelen en die voor marktmaatregelen in de visserijsector.

(4)           De bedragen in de bovenstaande tabel zijn in overeenstemming met die in de mededeling van de Commissie "Een begroting voor Europa 2020" (COM(2011)500 definitief van 29 juni 2011). Besloten moet evenwel nog worden of in het MFK rekening wordt gehouden met de voorgestelde overdracht, met ingang van 2014, van de middelen van één lidstaat voor het nationale herstructureringsprogramma voor katoen naar plattelandsontwikkeling; het betreft een aanpassing (4 miljoen EUR per jaar) van de bedragen voor respectievelijk het ELGF‑submaximum en de tweede pijler. In de hiernavolgende tabellen zijn de bedragen overgedragen, ongeacht of dat ook zo is voor het MFK.

(5)           Overeenkomstig de mededeling van de Commissie "Een begroting voor Europa 2020" (COM(2011)500 definitief) komt een totaalbedrag tot 2,5 miljard EUR in prijzen van 2011 beschikbaar voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering om aanvullende steun te verlenen aan landbouwers die te lijden hebben van de effecten van de globalisering. In de bovenstaande tabel is de uitsplitsing per jaar in huidige prijzen slechts indicatief. In het voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (COM(2011)403 definitief van 29 juni 2011) is voor het EFG een algemeen maximumbedrag van 429 miljoen EUR per jaar (in prijzen van 2011) vastgesteld.       

3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

Tabel 2: Geraamde ontvangsten en uitgaven voor Beleidsterrein 05 van Rubriek 2

In miljoenen EUR (huidige prijzen)

Begrotingsjaar || 2013 || 2013 aange­past || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL 2014-2020

ONTVANGSTEN || || || || || || || || || ||

123 – Productieheffing suiker (eigen middelen) || 123 || 123 || 123 || 123 || || || || || || 246

|| || || || || || || || || ||

67 03 - Bestemmingsontvangsten || 672 || 672 || 741 || 741 || 741 || 741 || 741 || 741 || 741 || 5 187

waarvan: ex 05 07 01 06 – Boekhoudkundige goedkeuring || 0 || 0 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 483

Totaal || 795 || 795 || 864 || 864 || 741 || 741 || 741 || 741 || 741 || 5 433

UITGAVEN || || || || || || || || || ||

05 02 - Markten (1) || 3 311 || 3 311 || 2 622 || 2 641 || 2 670 || 2 699 || 2 722 || 2 710 || 2 699 || 18 764

05 03 Rechtstreekse steun (vóór plafonnering) (2) || 42 170 || 42 535 || 42 876 || 43 081 || 43 297 || 43 488 || 43 454 || 43 454 || 43 454 || 303 105

05 03 Rechtstreekse steun (na plafonnering) || 42 170 || 42 535 || 42 876 || 42 917 || 43 125 || 43 303 || 43 269 || 43 269 || 43 269 || 302 027

|| || || || || || || || || ||

05 04 - Plattelandsontwikkeling (vóór plafonnering) || 14 817 || 14 451 || 14 455 || 14 455 || 14 455 || 14 455 || 14 455 || 14 455 || 14 455 || 101 185

05 04 - Plattelandsontwikkeling (na plafonnering) || 14 817 || 14 451 || 14 455 || 14 619 || 14 627 || 14 640 || 14 641 || 14 641 || 14 641 || 102 263

|| || || || || || || || || ||

05 07 01 06 – Boekhoudkundige goedkeuring || -69 || -69 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

Totaal || 60 229 || 60 229 || 59 953 || 60 177 || 60 423 || 60 642 || 60 631 || 60 620 || 60 608 || 423 054

NETTOBEGROTING na bestemmingsontvangsten || || || 59 212 || 59 436 || 59 682 || 59 901 || 59 890 || 59 879 || 59 867 || 417 867

Opmerkingen:

(1)           Voor 2013 betreft het een voorlopige raming op basis van de ontwerpbegroting 2012, met inachtneming van de reeds overeengekomen wetgevingsaanpassingen (bijv. wijnmaximum, afschaffing premie voor aardappelzetmeel, gedroogde diervoeders) en van enkele verwachte ontwikkelingen. Voor alle jaren gaan de ramingen ervan uit dat er geen behoefte is aan aanvullende financiering van steunmaatregelen in verband met verstoringen van de markt of crisissituaties.

(2)           Het bedrag voor 2013 is inclusief een raming voor het rooien van wijnstokken 2012.

Tabel 3: Berekening van de financiële gevolgen, per begrotingshoofdstuk, van de voorstellen voor de hervorming van het GLB wat betreft ontvangsten en GLB‑uitgaven

In miljoenen EUR (huidige prijzen)

Begrotingsjaar || 2013 || 2013 aange­past || || Totaal 2014‑2020

|| || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 ||

ONTVANGSTEN || || || || || || || || || ||

123 – Productieheffing suiker (eigen middelen) || 123 || 123 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

|| || || || || || || || || ||

67 03 - Bestemmingsontvangsten || 672 || 672 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 483

waarvan: ex 05 07 01 06 – Boekhoudkundige goedkeuring || 0 || 0 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 483

Totaal || 795 || 795 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 483

UITGAVEN || || || || || || || || || ||

05 02 - Markten (1) || 3 311 || 3 311 || -689 || -670 || -641 || -612 || -589 || -601 || -612 || -4 413

05 03 Rechtstreekse steun (vóór plafonnering) (2) || 42 170 || 42 535 || -460 || -492 || -534 || -577 || -617 || -617 || -617 || -3 913

05 03 – Rechtstreekse steun - Geraamde opbrengst van de plafonnering, over te dragen naar plattelandsontwikkeling || || || 0 || -164 || -172 || -185 || -186 || -186 || -186 || -1 078

05 04 - Plattelandsontwikkeling (vóór plafonnering) || 14 817 || 14 451 || 4 || 4 || 4 || 4 || 4 || 4 || 4 || 28

05 03 – Rechtstreekse steun - Geraamde opbrengst van de plafonnering, over te dragen van de rechtstreekse steun || || || 0 || 164 || 172 || 185 || 186 || 186 || 186 || 1 078

05 07 01 06 – Boekhoudkundige goedkeuring || -69 || -69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 69 || 483

Totaal || 60 229 || 60 229 || -1 076 || -1 089 || -1 102 || -1 115 || -1 133 || -1 144 || -1 156 || -7 815

NETTOBEGROTING na bestemmingsontvangsten || || || -1 145 || -1 158 || -1 171 || -1 184 || -1 202 || -1 213 || -1 225 || -8 298

Opmerkingen:

(1)           Voor 2013 betreft het een voorlopige raming op basis van de ontwerpbegroting 2012, met inachtneming van de reeds overeengekomen juridische aanpassingen (bijv. wijnmaximum, afschaffing premie voor aardappelzetmeel, gedroogde diervoeders) en van enkele verwachte ontwikkelingen. Voor alle jaren gaat de raming ervan uit dat er geen behoefte is aan aanvullende financiering van steunmaatregelen in verband met verstoringen van de markt of crisissituaties.

(2)           Het bedrag voor 2013 is inclusief een raming voor het rooien van wijnstokken 2012.

Tabel 4: Berekening van de financiële gevolgen van de voorstellen voor de hervorming van het GLB wat betreft de marktgerelateerde GLB‑uitgaven

In miljoenen EUR (huidige prijzen)

BEGROTINGSJAAR || || Rechtsgrondslag || Geraamde behoeften || Wijzigingen t.o.v. 2013 ||

|| || || 2013 (1) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal 2014‑2020

Uitzonderingsmaatregelen gestroomlijnde en verruimde werkingssfeer rechtsgrondslag || || art. 154, 155, 156 || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm

Afschaffing interventie voor durumtarwe en sorgho || || ex art. 10 || pm || - || - || - || - || - || - || - || -

Voedselprogramma's voor de meest hulpbehoevenden || (2) || ex art. 27 van Ver. 1234/2007 || 500,0 || -500,0 || -500,0 || -500,0 || -500,0 || -500,0 || -500,0 || -500,0 || -3 500,0

Particuliere opslag (vlasvezels) || || art. 16 || n.v.t. || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm

Steun voor katoen - Herstructurering || (3) || ex art. 5 van Ver. 637/2008 || 10,0 || -4,0 || -4,0 || -4,0 || -4,0 || -4,0 || -4,0 || -4,0 || -28,0

Aanloopsteun voor producentengroeperingen G&F || || ex. art. 117 || 30,0 || 0,0 || 0,0 || 0,0 || -15,0 || -15,0 || -30,0 || -30,0 || -90,0

Schoolfruitregeling || || art. 21 || 90,0 || 60,0 || 60,0 || 60,0 || 60,0 || 60,0 || 60,0 || 60,0 || 420,0

Afschaffing PO hop || || ex. art. 111 || 2,3 || -2,3 || -2,3 || -2,3 || -2,3 || -2,3 || -2,3 || -2,3 || -15,9

Facultatieve particuliere opslag mageremelkpoeder || || art. 16 || n.v.t. || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm

Afschaffing steun voor gebruik ondermelk/MMP voor voederdoeleinden/verwerking tot caseïne en gebruik caseïne || || ex. art. 101, 102 || pm || - || - || - || - || - || - || - || -

Facultatieve particuliere opslag boter || (4) || art. 16 || 14,0 || [-1,0] || [-14,0] || [-14,0] || [-14,0] || [-14,0] || [-14,0] || [-14,0] || [-85,0]

Afschaffing heffing verkoopbevordering melk || || ex. art. 309 || pm || - || - || - || - || - || - || - || -

TOTAAL 05 02 || || || || || || || || || || ||

Nettogevolgen van hervormingsvoorstellen (5) || || || || -446,3 || -446,3 || -446,3 || -461,3 || -461,3 || -476,3 || -476,3 || -3 213,9

Opmerkingen:

(1)           De behoeften voor 2013 zijn geraamd op basis van de ontwerpbegroting van de Commissie 2012, behalve voor a) de sector groenten en fruit waarvoor de behoeften zijn gebaseerd op het financieel memorandum voor de respectieve hervormingen en b) reeds overeengekomen wetgevingswijzigingen.

(2)           Het bedrag voor 2013 komt overeen met voorstel COM(2010)486 van de Commissie. Vanaf 2014 wordt de maatregel gefinancierd onder Rubriek 1.

(3)           De beschikbare middelen voor het programma voor herstructurering van de katoensector in Griekenland (4 miljoen EUR/jaar) worden vanaf 2014 overgedragen naar plattelandsontwikkeling. De beschikbare middelen voor Spanje (6,1 miljoen EUR/jaar) gaan vanaf 2018 naar de bedrijfstoeslagregeling (reeds besloten).

(4)           Geraamde gevolgen in geval van niet‑toepassing van de maatregel.

(5)           Verwacht wordt dat, bovenop de uitgaven in het kader van de hoofdstukken 05 02 en 05 03, de rechtstreekse uitgaven in het kader van de hoofdstukken 05 01, 05 07 en 05 08 zullen worden gefinancierd uit de bestemmingsontvangsten van het ELGF. 

Tabel 5: Berekening van de financiële gevolgen van de voorstellen voor de hervorming van het GLB wat betreft rechtstreekse steun

In miljoenen EUR (huidige prijzen)

BEGROTINGSJAAR || || Rechts­grondslag || Geraamde behoeften || Wijzigingen t.o.v. 2013 ||

|| || 2013 (1) || 2013 Aangepast (2) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal 2014‑2020

|| || || || || || || || || || || ||

Rechtstreekse steun || || || 42 169,9 || 42 535,4 || 341,0 || 381,1 || 589,6 || 768,0 || 733,2 || 733,2 || 733,2 || 4 279,3

- Reeds goedgekeurde wijzigingen: || || || || || || || || || || || ||

Geleidelijke integratie EU-12 || || || || || 875,0 || 1 133,9 || 1 392,8 || 1 651,6 || 1 651,6 || 1 651,6 || 1 651,6 || 10 008,1

Herstructurering katoen || || || || || 0,0 || 0,0 || 0,0 || 0,0 || 6,1 || 6,1 || 6,1 || 18,4

Gezondheids­controle || || || || || -64,3 || -64,3 || -64,3 || -90,0 || -90,0 || -90,0 || -90,0 || -552,8

Vorige hervormingen || || || || || -9,9 || -32,4 || -32,4 || -32,4 || -32,4 || -32,4 || -32,4 || -204,2

|| || || || || || || || || || || ||

- Wijzigingen in verband met nieuwe voorstellen GLB-hervorming || || || -459,8 || -656,1 || -706,5 || -761,3 || -802,2 || -802,2 || -802,2 || -4 990,3

waarvan: plafonnering || || || || || 0,0 || -164,1 || -172,1 || -184,7 || -185,6 || -185,6 || -185,6 || -1 077,7

|| || || || || || || || || || || ||

TOTAAL 05 03 || || || || || || || || || || || ||

Nettogevolgen van hervormingsvoorstellen || || || || || -459,8 || -656,1 || -706,5 || -761,3 || -802,2 || -802,2 || -802,2 || -4 990,3

TOTAAL UITGAVEN || || || 42 169,9 || 42 535,4 || 42 876,4 || 42 916,5 || 43 125,0 || 43 303,4 || 43 268,7 || 43 268,7 || 43 268,7 || 302 027,3

Opmerkingen:

(1)           Het bedrag voor 2013 is inclusief een raming voor het rooien van wijnstokken 2012.

(2)           Met inachtneming van reeds goedgekeurde wetgevingswijzigingen, d.w.z. vrijwillige modulatie voor het VK en artikel 136 "niet‑uitgegeven bedragen" vervalt eind 2013.

Tabel 6: Componenten van rechtstreekse steun

In miljoenen EUR (huidige prijzen)

BEGROTINGSJAAR || || || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal 2014‑2020

Bijlage II || || || || || 42 407,2 || 42 623,4 || 42 814,2 || 42 780,3 || 42 780,3 || 42 780,3 || 256 185,7

Betaling voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu (30%) || || || || || 12 866,5 || 12 855,3 || 12 844,3 || 12 834,1 || 12 834,1 || 12 834,1 || 77 068,4

Maximum dat kan worden toegewezen aan betalingen aan jonge landbouwers (2%) || || || || || 857,8 || 857,0 || 856,3 || 855,6 || 855,6 || 855,6 || 5 137,9

Basistoeslagregeling, toeslag voor gebieden met natuurlijke handicaps, facultatieve gekoppelde steun || || || || || 28 682,9 || 28 911,1 || 29 113,6 || 29 090,6 || 29 090,6 || 29 090,6 || 173 979,4

Maximum dat van bovenstaande lijnen kan worden weggenomen voor de financiering van de regeling kleine landbouwers (10%) || || || || || 4 288,8 || 4 285,1 || 4 281,4 || 4 278,0 || 4 278,0 || 4 278,0 || 25 689,3

In bijlage II opgenomen wijnoverdrachten[51] || || || || || 159,9 || 159,9 || 159,9 || 159,9 || 159,9 || 159,9 || 959,1

Plafonnering || || || || || -164,1 || -172,1 || -184,7 || -185,6 || -185,6 || -185,6 || -1 077,7

Katoen || || || || || 256,0 || 256,3 || 256,5 || 256,6 || 256,6 || 256,6 || 1 538,6

POSEI/Kleine eilanden in de Egeïsche Zee || || || || || 417,4 || 417,4 || 417,4 || 417,4 || 417,4 || 417,4 || 2 504,4

Tabel 7: Berekening van de financiële gevolgen van de voorstellen voor de hervorming van het GLB wat betreft de overgangsmaatregelen voor het verlenen van rechtstreekse steun in 2014

In miljoenen EUR (huidige prijzen)

BEGROTINGSJAAR || || Rechts­grondslag || Geraamde behoeften || Wijzigingen t.o.v. 2013

|| || || 2013 (1) || 2013 aangepast || 2014 (2)

Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad || || || 40 165,0 || 40 530,5 || 541,9

Geleidelijke integratie EU-12 || || || || || 616,1

Gezondheidscontrole || || || || || -64,3

Vorige hervormingen || || || || || -9,9

TOTAAL 05 03 || || || || ||

TOTAAL UITGAVEN || || || 40 165,0 || 40 530,5 || 41 072,4

Opmerkingen:

(1)           Het bedrag voor 2013 is inclusief een raming voor het rooien van wijnstokken 2012.

(2)           De verlengde nettomaxima zijn inclusief een raming van de wijnoverdrachten naar BTR op basis van door de lidstaten voor 2013 te nemen besluiten.

Tabel 8: Berekening van de financiële gevolgen van de voorstellen voor de hervorming van het GLB wat betreft plattelandsontwikkeling

In miljoenen EUR (huidige prijzen)

BEGROTINGSJAAR || || Rechts­grondslag || Toewijzing voor plattelandsontwikke­ling || Wijzigingen t.o.v. 2013 ||

|| || || 2013 || 2013 Aange­past (1) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal 2014‑2020

Programma’s voor plattelandsontwikkeling || || || 14 788,9 || 14 423,4 || || || || || || || ||

Steun voor katoen - Herstructurering || (2) || || || || 4,0 || 4,0 || 4,0 || 4,0 || 4,0 || 4,0 || 4,0 || 28,0

Resultaat plafonnering rechtstreekse steun || || || || || || 164,1 || 172,1 || 184,7 || 185,6 || 185,6 || 185,6 || 1 077,7

Voor PO beschikbare middelen exclusief technische ondersteuning || (3) || || || || -8,5 || -8,5 || -8,5 || -8,5 || -8,5 || -8,5 || -8,5 || -59,4

Technische ondersteuning || (3) || || 27,6 || 27,6 || 8,5 || 3,5 || 3,5 || 3,5 || 3,5 || 3,5 || 3,5 || 29,4

Prijs voor plaatselijke innovatieve samenwerkingsprojecten || (4) || || n.v.t. || n.v.t. || 0,0 || 5,0 || 5,0 || 5,0 || 5,0 || 5,0 || 5,0 || 30,0

TOTAAL 05 04 || || || || || || || || || || || ||

Nettogevolgen van hervormingsvoorstellen || || || || || 4,0 || 168,1 || 176,1 || 188,7 || 189,6 || 189,6 || 189,6 || 1 105,7

TOTAAL UITGAVEN (vóór plafonnering) || || || 14 816,6 || 14 451,1 || 14 455,1 || 14 455,1 || 14 455,1 || 14 455,1 || 14 455,1 || 14 455,1 || 14 455,1 || 101 185,5

TOTAAL UITGAVEN (na plafonnering) || || || 14 816,6 || 14 451,1 || 14 455,1 || 14 619,2 || 14 627,2 || 14 639,8 || 14 640,7 || 14 640,7 || 14 640,7 || 102 263,2

Opmerkingen:

(1)           Aanpassingen overeenkomstig bestaande wetgeving slechts van toepassing tot het einde van het begrotingsjaar 2013.

(2)           De bedragen in tabel 1 (deel 3.1) zijn in overeenstemming met die in de mededeling van de Commissie "Een begroting voor Europa 2020" (COM(2011)500 definitief). Besloten moet evenwel nog worden of in het MFK rekening wordt gehouden met de voorgestelde overdracht, met ingang van 2014, van de middelen van één lidstaat voor het nationale herstructureringsprogramma voor katoen naar plattelandsontwikkeling; het betreft een aanpassing (4 miljoen EUR per jaar) van de bedragen voor respectievelijk het ELGF‑submaximum en de tweede pijler. In de bovenstaande tabel 8 zijn de bedragen overgedragen, ongeacht of dat ook zo is voor het MFK.

(3)           Het bedrag voor 2013 voor technische steun werd vastgesteld op basis van de oorspronkelijke middelen voor plattelandsontwikkeling (overdrachten van eerste pijler niet inbegrepen).

Technische steun voor 2014-2020 wordt vastgesteld op 0,25% van de totale middelen voor plattelandsontwikkeling.

(4)           Gedekt door het voor technische steun beschikbare bedrag.

Rubriek van het meerjarig financieel kader || 5 || "Administratieve uitgaven"

in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen)

Opmerking:    Verwacht wordt dat de wetgevingsvoorstellen geen gevolgen hebben voor de administratieve kredieten; het is namelijk de bedoeling dat het wetgevingskader ten uitvoer kan worden gelegd met het niveau van de huidige personele middelen en administratieve uitgaven.

|| || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL

DG: AGRI ||

Ÿ Personele middelen || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 958,986

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 67,928

TOTAAL DG AGRI || Kredieten || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 1 026,914

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 1 026,914

in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar N[52] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … vul zoveel jaren in als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || || || || || || || ||

Betalingen || || || || || || || ||

3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

– x   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL

OUTPUT

Soort output || Gem. kosten van de output || Aantal out­puts || Kosten || Aantal out­puts || Kosten || Aantal out­puts || Kos­ten || Aan­tal out­puts || Kos­ten || Aan­tal out­puts || Kos­ten || Aan­tal out­puts || Kosten || Aan­­­tal out­puts || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 5: Het concurrentievermogen van de landbouwsector verbeteren en het aandeel ervan in de productiewaarde van de voedselketen verhogen || || || || || || || || || || || || || || || ||

Groenten en fruit: Afzet via producenten­organisaties (PO's)[53] || Aandeel waarde van de via PO's afgezette productie in de waarde van de totale productie || || || 830,0 || || 830,0 || || 830,0 || || 830,0 || || 830,0 || || 830,0 || || 830,0 || || 5 810,0

- Wijn: Nationale middelen – Herstructurering 53 || Aantal hectaren || || 54 326 || 475,1 || 54 326 || 475,1 || 54 326 || 475,1 || 54 326 || 475,1 || 54 326 || 475,1 || 54 326 || 475,1 || 54 326 || 475,1 || || 3 326,0

- Wijn: Nationale middelen – Investeringen53 || || || 1 147 || 178,9 || 1 147 || 178,9 || 1 147 || 178,9 || 1 147 || 178,9 || 1 147 || 178,9 || 1 147 || 178,9 || 1 147 || 178,9 || || 1 252,6

- Wijn: Nationale middelen – Distillatie bijproducten53 || Hecto­liters || || 700 000 || 98,1 || 700 000 || 98,1 || 700 000 || 98,1 || 700 000 || 98,1 || 700 000 || 98,1 || 700 000 || 98,1 || 700 000 || 98,1 || || 686,4

- Wijn: Nationale middelen – Drinkalcohol53 || Aantal hectaren || || 32 754 || 14,2 || 32 754 || 14,2 || 32 754 || 14,2 || 32 754 || 14,2 || 32 754 || 14,2 || 32 754 || 14,2 || 32 754 || 14,2 || || 14,2

- Wijn: Nationale middelen – Gebruik van geconcentreerde most53 || Hecto-liters || || 9 || 37,4 || 9 || 37,4 || 9 || 37,4 || 9 || 37,4 || 9 || 37,4 || 9 || 37,4 || 9 || 37,4 || || 261,8

- Wijn: Nationale middelen – Afzetbevorde­ring53 || || || || 267,9 || || 267,9 || || 267,9 || || 267,9 || || 267,9 || || 267,9 || || 267,9 || || 1 875,3

- Andere || || || || 720,2 || || 739,6 || || 768,7 || || 797,7 || || 820,3 || || 808,8 || || 797,1 || || 5 452,3

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 5 || || 2 621.8 || || 2 641,2 || || 2 670,3 || || 2 699,3 || || 2 721,9 || || 2 710,4 || || 2 698,7 || || 18 763,5

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 6: Bijdragen tot het landbouwinkomen en de variabiliteit ervan beperken || || || || || || || || || || || || || || || ||

Rechtstreekse inkomenssteun[54] || Aantal hectaren betaald (in miljoenen) || || 161,014 || 42 876,4 || 161,014 || 43 080,6 || 161,014 || 43 297,1 || 161,014 || 43 488,1 || 161,014 || 43 454,3 || 161,014 || 43 454,3 || 161,014 || 43 454,3 || 161,014 || 303 105,0

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 6 || || 42 876,4 || || 43 080,6 || || 43 297,1 || || 43 488,1 || || 43 454,3 || || 43 454,3 || || 43 454,3 || || 303 105,0

TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || ||

Opmerking: Voor de specifieke doelstellingen 1 tot en met 4 en 7 tot en met 10 moeten de outputs nog worden bepaald (zie deel 1.4.2 hierboven).

3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– x   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen)

|| Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL

RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

Personele middelen[55] || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 136,998 || 958,986

Andere administratieve uitgaven || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 9,704 || 67,928

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

Buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

Personele middelen || || || || || || || ||

Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

TOTAAL || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 146,702 || 1 026,914

3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

– x   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Opmerking: Verwacht wordt dat de wetgevingsvoorstellen geen gevolgen hebben voor de administratieve kredieten; het is namelijk de bedoeling dat het wetgevingskader ten uitvoer kan worden gelegd met het huidige niveau van de personele middelen en administratieve uitgaven. De cijfers voor de periode 2014-2020 zijn gebaseerd op de situatie voor 2011.

Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

|| Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020

Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) ||

XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 1 034 || 1 034 || 1 034 || 1 034 || 1 034 || 1 034 || 1 034

XX 01 01 02 (delegaties) || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3

XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || ||

10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || ||

Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[56] ||

XX 01 02 01 (AC, INT, END van de "totale financiële middelen") || 78 || 78 || 78 || 78 || 78 || 78 || 78

XX 01 02 02 (AC, INT, JED, AL en END in de delegaties) || || || || || || ||

XX 01 04 jj || - zetel || || || || || || ||

- delegaties || || || || || || ||

XX 01 05 02 (AC, INT, END – onderzoek door derden) || || || || || || ||

10 01 05 02 (AC, INT, END - eigen onderzoek) || || || || || || ||

Andere begrotingsonderdelen (te vermelden) || || || || || || ||

TOTAAL[57] || 1 115 || 1 115 || 1 115 || 1 115 || 1 115 || 1 115 || 1 115

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen ||

Extern personeel ||

3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

– x   Het voorstel/initiatief is verenigbaar met de VOORSTELLEN VOOR HET meerjarig financieel kader VOOR 2014-2020

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader

3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

– x   Het voorstel/initiatief betreffende plattelandsontwikkeling (ELFPO) voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen)

|| Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal

Medefinancieringsbron || LS || LS || LS || LS || LS || LS || LS || LS

TOTAAL medegefinancierde kredieten[58] || Nog te bepalen || Nog te bepalen || Nog te bepalen || Nog te bepalen || Nog te bepalen || Nog te bepalen || Nog te bepalen || Nog te bepalen

3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– x   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

– ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

– x   voor de eigen middelen

– x   voor de diverse ontvangsten

in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[59]

Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … vul zoveel jaren in als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

|| || || || || || || ||

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Zie de tabellen 2 en 3 in deel 3.2.1.

[1]               Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Een begroting voor Europa 2020", COM(2011) 500 definitief van 29.6.2011.

[2]               Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten", COM(2010) 672 definitief van 18.11.2010.

[3]               Zie met name de resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2011, 2011/2015(INI) en de conclusies van de voorzitterschap van 18.3.2011.

[4]               Het huidige wetgevingskader bestaat uit Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (rechtstreekse betalingen), Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (marktinstrumenten), Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (plattelandsontwikkeling) en Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad (financiering).

[5]               Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en tot vaststelling van algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006, COM(2011) 615 van 6.10.2011.

[6]               Een overzicht van de 517 bijdragen is opgenomen in bijlage 9 van de effectbeoordeling.

[7]               PB C […] van […], blz. [...].

[8]               PB C […] van […], blz. [...].

[9]               PB C […] van […], blz. [...].

[10]             PB C […] van […], blz. [...].

[11]             COM(2010) 672 definitief van 18.11.2010.

[12]             PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

[13]             COM(2010) 2020 definitief van 3.3.2010.

[14]             PB L […] van […], blz. [...].

[15]             PB L […] van […], blz. [...].

[16]             Verordening van de Raad van 15 december 1998 over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie, PB C 56, 26/2/1999, blz. 1. [Te vervangen door een nieuwe, tegen eind 2013 vast te stellen strategie.]

[17]             PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7.

[18]             PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

[19]             PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

[20]             PB L […] van […], blz. [...].

[21]             Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 (nu respectievelijk de artikelen 107 en 108) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen, PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

[22]             PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

[23]             PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.

[24]             PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

[25]             PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

[26]             PB L 38, 12.2.2000, blz. 1.

[27]             PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19.

[28]             PB L […] van […], blz. [...].

[29]             Mededeling van de Commissie — EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5.

[30]             PB L 184 van 27.7.1993, blz. 1.

[31]             Tweede ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa, 16-17 juni 1993, Helsinki (Finland), "Resolutie H1 – Algemene richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa".

[32]             PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

[33]             Verordening (EU) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad van […] tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020), PB L [...] van [...], blz. [...].

[34]            

[35]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Europa 2020-vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie (COM(2010) 546 definitief van 6.10.2010). Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: Conclusies over de Innovatie-Unie voor Europa (doc. 17165/10 van 26.11.2010).

[36]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Denk eerst klein – Een "Small Business Act" voor Europa (COM(2008) 394 van 23.6.2008); Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: Denk eerst klein – Een "Small Business Act" voor Europa (doc. 16788/08, 1.12.2008); Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Toetsing van de "Small Business Act" voor Europa (COM(2008) 78 definitief van 23.2.2011); Conclusies van de Raad Concurrentievermogen: Conclusies over de toetsing van de "Small Business Act" voor Europa (doc. 10975/11 of 30.5.2011).

[37]             Conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken; Conclusie over het verder ontwikkelen van risicobeoordelingen voor rampenbeheer in de Europese Unie. 11‑12 april 2011.

[38]             PB L 48 van 23.2.2011, blz. 1.

[39]             PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

[40]             PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

[41]             PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.

[42]             Referentie vermelden.

[43]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een digitale agenda voor Europa, (COM(2010) 245 definitief/2 van 26.8.2010); Werkdocument van de diensten van de Commissie: Scorebord voor de Digitale Agenda (SEC(2011) 708 van 31.5.2011). Scorebord: http://ec.europa.eu/information_society/digital-agenda/scoreboard/index_en.htm.

[44]             Indien er een landspecifieke aanbeveling van de Raad is die rechtstreeks verband houdt met deze voorwaarde wordt bij de beoordeling van de vervulling ervan rekening gehouden met de beoordeling van de vorderingen die zijn gemaakt bij de vervulling van de landspecifieke aanbeveling van de Raad.

[45]             De termijnen voor de hier nakoming van de hier vermelde elementen mogen, waar het de uitvoering van de strategie betreft, worden vastgesteld gedurende de uitvoeringsperiode van het programma.

[46]             ABM: Activity-Based Management (activiteitsgestuurd beheer) – ABB: Activity-Based Budgeting (activiteitsgestuurde begroting).

[47]             In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

[48]             COM(2011)500 def. van 29 juni 2011.

[49]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html.

[50]             In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement.

[51]             Rechtstreekse steun voor de periode 2014-2020 is inclusief een raming van de wijnoverdrachten naar BTR op basis van door de lidstaten voor 2013 te nemen besluiten.

[52]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[53]             Op basis van uitvoering in het verleden en van ramingen in de ontwerpbegroting 2012. Voor de PO's in de sector groenten en fruit zijn de bedragen in overeenstemming met de hervorming van die sector en, zoals reeds is aangegeven in de activiteitenoverzichten van de ontwerpbegroting 2012, zullen de outputs pas eind 2011 bekend zijn.

[54]             Op basis van potentieel subsidiabele arealen voor 2009.

[55]             Op basis van gemiddelde kosten van 127 000 EUR voor posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen).

[56]             AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige).

[57]             Exclusief het subplafond in begrotingsonderdeel 05.010404.

[58]             Dit wordt toegelicht in de door de lidstaten in te dienen plattelandsontwikkelingsprogramma's.

[59]             Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25% aan inningskosten.

Top