EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009PC0441

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (Voor de EER relevante tekst)

/* COM/2009/0441 def. - CNS 2009/0121 */

52009PC0441

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (Voor de EER relevante tekst) /* COM/2009/0441 def. - CNS 2009/0121 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 31.8.2009

COM(2009) 441 definitief

2009/0121 (CNS)

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (Voor de EER relevante tekst)

TOELICHTING

1. Deze mededeling behelst een nieuw voorstel van de Commissie aan de Raad voor een beschikking waarbij de Gemeenschap wordt gemachtigd een overeenkomst te sluiten waarin de voorwaarden worden vastgesteld voor toetreding tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999.

2. De toetreding van de Gemeenschap is toegestaan krachtens artikel 38 van het COTIF, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius, dat voorziet in de mogelijkheid van toetreding door regionale organisaties voor economische integratie.

3. Op 28 maart 2003 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen met de verdragsluitende partijen bij het COTIF teneinde overeenstemming te bereiken over de toetreding van de Gemeenschap tot het COTIF. Het besluit van de Raad bevatte onderhandelingsrichtsnoeren en instructies met het oog op de toetreding van de Gemeenschap tot het COTIF.

4. Hoewel reeds in 2003 een voorstel voor een Besluit van de Raad is ingediend waarbij de voorwaarden voor een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF)[1] werden aanvaard, kon de toetreding van de Gemeenschap pas plaatsvinden na de inwerkingtreding van het protocol van Vilnius, dat eerst door een aantal OTIF-lidstaten diende te worden geratificeerd. Het COTIF, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius, is in juli 2006 in werking getreden.

5. Het voorstel van de Commissie van 2003 voor de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het COTIF werd op 17 november 2003 ingediend bij het Europees Parlement en de Raad. Op 10 maart 2004 werd het voorstel door het Europees Parlement in eerste lezing zonder amendementen goedgekeurd. Niettemin was men van oordeel dat de Gemeenschap aan de OTIF de nodige verduidelijkingen en zekerheden diende te vragen met betrekking tot één specifiek aspect. Artikel 3, lid 2, van het COTIF, dat de verenigbaarheid diende te waarborgen van de communautaire en de OTIF-regelgeving bleek deze zekerheid niet sluitend te waarborgen. Een juridische analyse van het COTIF en de aanhangsels daarvan bevestigde dat er een aantal verschillen bestaan tussen het communautair acquis en het COTIF, met betrekking tot enerzijds de COTIF-bepalingen inzake rechtspraak (de artikelen 12 en 28) en anderzijds de bepalingen in een aantal aanhangsels (E, F en G).

6. De lidstaten zijn zich terdege bewust van deze onverenigbaarheid en hebben na een formele aanbeveling van de Commissie verklaringen aangenomen waarin zij de voormelde COTIF-aanhangsels op grond van COTIF-artikel 42 verwerpen. Door deze verklaringen zijn de bepalingen van deze aanhangsels niet van toepassing in de betrokken landen. Mogelijke conflicten met de communautaire regelgeving over de aspecten waarop de aanhangsels betrekking hebben worden hierdoor vermeden maar ook niet met de communautaire regelgeving strijdige regels worden hierdoor ontoepasbaar.

7. Teneinde het communautaire rechtssysteem te beschermen, heeft de Gemeenschap voorgesteld in de overeenkomst een specifieke clausule (een zogenaamde ontkoppelingsclausule) op te nemen om alle juridische onverenigbaarheden uit te sluiten tussen het COTIF enerzijds en de bestaande en toekomstige elementen van het communautaire acquis anderzijds.

8. De interdepartementale werkgroep van de Commissie inzake externe bevoegdheden van de Gemeenschap heeft op 19 april 2007 de algemene aspecten van de toetreding van de Gemeenschap onderzocht. Op basis van die analyse is geopteerd voor de volgende procedure:

- de Commissie onderhandelt met de OTIF over de opname van een ontkoppelingsclausule in de overeenkomst betreffende de toetreding van de Gemeenschap tot het COTIF;

- de lidstaten handhaven hun verklaringen ter verwerping van de COTIF-aanhangsels E, F en G. Lidstaten die het protocol van Vilnius van 1999 hebben geratificeerd maar nog geen verklaring hebben aangenomen ter verwerping van deze aanhangsels, worden verplicht een dergelijke verklaring aan te nemen;

- bij haar toetreding tot het COTIF legt de Gemeenschap een verklaring af waarbij zij de COTIF-aanhangsels E, F en G verwerpt;

- wanneer de juridische onverenigbaarheden tussen de beide rechtssystemen zijn weggewerkt, worden de voormelde verklaringen van de lidstaten en de Gemeenschap ingetrokken.

9. Deze procedure is in 2007 besproken door de Raad, die toestemming heeft verleend voor de heropening van de onderhandelingen met de OTIF over de opneming van een passende ontkoppelingsclausule. Tegelijk werden inspanningen geleverd om de juridische onverenigbaarheden tussen de rechtssystemen van de EU en de OTIF weg te werken. Die werkzaamheden werden in 2008 afgerond.

10. De in de bijlage opgenomen ontwerpovereenkomst is opgesteld tijdens de onderhandelingen tussen de Commissie en de OTIF in mei en juni 2009. Inmiddels is het COTIF in werking getreden en kan de Europese Gemeenschap toetreden tot het verdrag. De onverenigbaarheden tussen de communautaire wetgeving en het COTIF zijn in principe weggewerkt dankzij de voorstelling van de nodige wijzigingen aan en de goedkeuring daarvan door het betrokken comité van de OTIF op 23, 24 en 25 juni 2009. Deze wijzigingen treden in werking 12 maanden na de kennisgeving daarvan door de OTIF aan haar lidstaten.

11. De in de bijlage opgenomen overeenkomst houdt rekening met deze aspecten, komt tegemoet aan de in het mandaat van de Raad opgenomen verplichtingen, betekent een nieuwe stap in de richting van de communautaire doelstelling om de gemeenschappelijke spoorwegruimte uit te breiden en creëert nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van de spoorwegmarkt.

12. In het licht van deze beschouwingen en volgens de gebruikelijke procedures:

- trekt de Commissie het in 2003 aangenomen voorstel (COM(2003) 696 definitief van 17 november 2003) voor een besluit dat de Gemeenschap machtigt een overeenkomst te sluiten waarin de voorwaarden worden vastgesteld voor toetreding tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), in;

- verzoekt zij de Raad de bijgaande beschikking goed te keuren;

- en richt zij deze mededeling tot de Raad.

- 2009/0121 (CNS)

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71 en artikel 300, leden 2 en 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie[2],

Gezien het advies van het Europees Parlement[3],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De ontwikkeling van de interoperabiliteit van de spoorwegen binnen de Gemeenschap, evenals tussen de Gemeenschap en de buurlanden, is een centraal gegeven in het vervoerbeleid, dat met name gericht is op de totstandbrenging van een beter evenwicht tussen de verschillende vervoerswijzen.

(2) De Europese Gemeenschap heeft exclusieve bevoegdheid of met de lidstaten gedeelde bevoegdheid op de gebieden welke vallen onder het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999, hierna "COTIF" genoemd.

(3) De toetreding van de Europese Gemeenschap tot het COTIF met het oog op de uitoefening van haar bevoegdheden is toegestaan krachtens artikel 38 van het COTIF, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius.

(4) De Commissie heeft namens de Gemeenschap met de partijen bij het COTIF onderhandeld over een overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het COTIF.

(5) Aangezien een aantal onverenigbaarheden tussen de bepalingen van enkele aanhangsels van het COTIF en de communautaire wetgeving nog niet zijn opgelost, dient de Europese Gemeenschap bij haar toetreding tot het COTIF overeenkomstig artikel 42 van het COTIF een verklaring af te leggen betreffende de niet-toepassing van de aanhangsels E, F en G van het COTIF.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1. De overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999, wordt onder de volgende voorwaarden namens de Gemeenschap goedgekeurd.

- bij de toetreding zal de Gemeenschap een verklaring publiceren over de uitoefening van haar bevoegdheden,

- bij de toetreding zal de Gemeenschap een verklaring afleggen over de niet-toepassing van de aanhangsels E, F en G van het COTIF.

2. De tekst van de overeenkomst en de in lid 1 bedoelde verklaringen van de Gemeenschap zijn aan deze beschikking gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Gemeenschap te binden, de bijgevoegde verklaringen af te leggen en namens de Gemeenschap over te gaan tot nederlegging van de goedkeuringsakte.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE 1 OVEREENKOMST BETREFFENDE DE TOETREDING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP TOT HET VERDRAG BETREFFENDE HET INTERNATIONALE SPOORWEGVERVOER (COTIF) VAN 9 MEI 1980, ZOALS GEWIJZIGD DOOR HET PROTOCOL VAN VILNIUS VAN 3 JUNI 1999

DE INTERGOUVERNEMENTELE ORGANISATIE VOOR HET INTERNATIONALE SPOORWEGVERVOER

EN

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

Gelet op het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999, hierna genoemd "het verdrag", en met name op artikel 38 van genoemd verdrag,

Gelet op de verantwoordelijkheden die door het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn toegekend aan de Europese Gemeenschap op bepaalde door het verdrag bestreken gebieden;

Overwegende dat het verdrag een intergouvernementele organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) heeft ingesteld, die te Bern is gevestigd;

Overwegende dat de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het verdrag beoogt de OTIF te helpen bij het nastreven van haar doelstelling, d.w.z. zowel uit een technisch als een juridisch oogpunt het internationale treinvervoer bevorderen, verbeteren en vergemakkelijken;

Overwegende dat krachtens artikel 3 van het verdrag de hieruit voortvloeiende verplichtingen inzake internationale samenwerking voor de lidstaten die tevens lid zijn van de Europese Gemeenschappen of de staten die partij zijn bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, niet prevaleren over hun verplichtingen als lidstaten van de Europese Gemeenschappen of als staten die partij zijn bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte;

Overwegende dat voor de onderdelen van het verdrag die tot de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap behoren een ontkoppelingsclausule dient te worden opgenomen om te verduidelijken dat de lidstaten van de Europese Gemeenschap de uit het verdrag voortvloeiende rechten en plichten niet rechtstreeks zelf mogen inroepen en toepassen;

Overwegende dat het verdrag volledig van toepassing is tussen enerzijds de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en anderzijds de andere partijen bij het verdrag;

Overwegende dat de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het verdrag opheldering vergt over de wijze waarop de bepalingen van het verdrag op de Europese Gemeenschap en haar lidstaten van toepassing zullen zijn;

Overwegende dat de voorwaarden van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het verdrag de Gemeenschap in staat moeten stellen in het kader hiervan de door haar lidstaten aan haar verleende bevoegdheden uit te oefenen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN:

Artikel 1

De Europese Gemeenschap treedt onder de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden tot het verdrag toe, overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van het verdrag.

Artikel 2

De partijen bij deze overeenkomst die tevens lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn, passen in hun onderlinge relaties de communautaire regelgeving toe voor zover er op een specifieke kwestie communautaire regelgeving van toepassing is en onverminderd het voorwerp en doel van de overeenkomst en onverminderd de volledige toepassing daarvan ten aanzien van andere overeenkomstsluitende partijen.

Artikel 3

Onverminderd het in deze overeenkomst bepaalde worden de bepalingen van het verdrag zodanig uitgelegd als de Europese Gemeenschap in het kader van haar bevoegdheid omsluitende, en de onderscheiden termen ter aanduiding van de verdragsluitende partijen en hun vertegenwoordigers moeten dienovereenkomstig worden begrepen.

Artikel 4

De Europese Gemeenschap draagt niet bij aan de begroting van de OTIF en neemt evenmin deel aan beslissingen betreffende deze begroting.

Artikel 5

1. Onverminderd de uitoefening van haar stemrecht krachtens artikel 6 is de Europese Gemeenschap gerechtigd te zijn vertegenwoordigd in en betrokken bij de werkzaamheden van alle organen van de OTIF waarin elk van haar lidstaten als verdragsluitende partij rechtens is vertegenwoordigd en waarin binnen de bevoegdheid van de Gemeenschap vallende kwesties kunnen worden behandeld.De Europese Gemeenschap kan geen lid worden van het administratief comité. De Gemeenschap kan worden uitgenodigd deel te nemen aan vergaderingen van het administratief comité wanneer dat het advies van de Gemeenschap wenst in te winnen over geagendeerde kwesties van algemeen belang.

2. De Europese Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Europese Commissie. De Europese Commissie kan een of meerdere lidstaten van de Gemeenschap opdracht geven om haar te vertegenwoordigen.

Artikel 6

1. Bij besluiten omtrent zaken waarin de Europese Gemeenschap uitsluitende bevoegdheid bezit, oefent de Europese Gemeenschap het stemrecht van haar lidstaten krachtens het verdrag uit.

2. Bij besluiten omtrent zaken waarin de Europese Gemeenschap met de lidstaten bevoegdheid deelt, stemt de Europese Gemeenschap of stemmen haar lidstaten.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 26, lid 7, van het verdrag beschikt de Europese Gemeenschap over een aantal stemmen dat gelijk is aan dat van haar lidstaten die eveneens lidstaten van de OTIF zijn. Bij stemming door de Europese Gemeenschap stemmen haar lidstaten niet.

4. De Europese Gemeenschap stelt de overige verdragsluitende partijen ad hoc in kennis van de gevallen waarin zij voor de onderscheiden agendapunten van de Algemene Vergadering en andere overlegorganen het onder leden 1 tot en met 3 van dit artikel bedoelde stemrecht zal uitoefenen. Deze verplichting geldt eveneens voor per briefwisseling te nemen besluiten. Deze informatie dient tijdig aan het secretariaat-generaal van de OTIF te worden meegedeeld zodat ze samen met de vergaderdocumenten of een per briefwisseling te nemen besluit kan worden verspreid.

Artikel 7

De draagwijdte van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheid is in algemene termen beschreven in een door de Europese Gemeenschap bij de sluiting van deze overeenkomst afgelegde schriftelijke verklaring. Deze verklaring kan, indien nodig, worden gewijzigd door kennisgeving van de Europese Gemeenschap aan de OTIF. Zij vormt geen vervanging of enigerlei inperking van de zaken die kunnen worden bestreken in de kennisgeving inzake de bevoegdheid van de Gemeenschap welke vóór de besluitvorming in de OTIF door formele stemming of anderszins dient te geschieden.

Artikel 8

Titel V van het verdrag is van toepassing op enig geschil ontstaan tussen partijen bij deze toetredingsovereenkomst aangaande de uitleg, toepassing of uitvoering van deze overeenkomst en met name de bestaansreden, geldigheid en opzegging daarvan.

Artikel 9

Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop de overeenkomst door de overeenkomstsluitende partijen is ondertekend. Artikel 34, lid 2, van het verdrag is in dit geval niet van toepassing.

Artikel 10

Deze overeenkomst behoudt haar geldigheid voor onbepaalde tijd.

Indien alle lidstaten van de OTIF die tevens lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn, besluiten het verdrag op te zeggen, wordt de kennisgeving van deze opzegging alsmede van de opzegging van deze overeenkomst geacht te zijn gegeven door de Europese Gemeenschap, gelijktijdig met de kennisgeving van opzegging krachtens artikel 41 van het verdrag door de laatste lidstaat van de Europese Gemeenschap die het verdrag opzegt.

Artikel 11

Partijen bij de overeenkomst die geen lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn en die op grond van internationale overeenkomsten met de Europese Gemeenschap bepaalde communautaire regelgeving toepassen kunnen, mits zij een bevestiging van de depositaris van het verdrag overleggen, individuele verklaringen indienen inzake de vrijwaring van hun rechten en plichten op grond van de overeenkomsten met de Europese Gemeenschap, het COTIF en verwante regelgeving.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende Gevolmachtigden, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, deze overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te ..., op ____________ (dag) (maand) (jaar), in de Engelse taal in twee exemplaren, waarvan een door de OTIF wordt bewaard en het andere door de Europese Gemeenschap. De instanties van de overeenkomstsluitende partijen zijn verantwoordelijk voor de vertaling en de verspreiding van de uiteindelijke overeenkomst.

Voor de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) | Voor de Europese Gemeenschap |

BIJLAGE 2 VERKLARING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP BETREFFENDE DE UITOEFENING VAN BEVOEGDHEDEN

In de spoorwegsector oefent de Europese Gemeenschap met de lidstaten een gedeelde bevoegdheid uit krachtens de artikelen 70, 71, 80, lid 1, en 156 van het EG-Verdrag.

Titel V van het EG-Verdrag vormt de rechtsgrond voor het vervoersbeleid van de Europese Gemeenschap en titel XV regelt de bijdrage van de Europese Gemeenschap tot de ontwikkeling en verwezenlijking van de trans-Europese netwerken op het gebied van vervoer.

Op grond van artikel 71 van titel V van het EG-Verdrag kan de Europese Gemeenschap met name:

- gemeenschappelijke regels vaststellen voor internationaal vervoer vanuit of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van één of meer lidstaten;

- de voorwaarden bepalen waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een lidstaat waarin zij niet woonachtig zijn;

- de maatregelen nemen die de veiligheid van het vervoer kunnen verbeteren;

- alle overige dienstige bepalingen vaststellen.

Op het gebied van de trans-Europese netwerken zijn aan de Europese Gemeenschap op grond van artikel 155 van titel XV van het EG-Verdrag de volgende taken toevertrouwd:

- de Gemeenschap stelt een geheel van richtsnoeren op betreffende de doelstellingen, de prioriteiten en de grote lijnen van de op het gebied van trans-Europese netwerken overwogen maatregelen; in deze richtsnoeren worden projecten van gemeenschappelijk belang aangegeven;

- de Gemeenschap treft alle maatregelen die nodig kunnen blijken om de interoperabiliteit van de netwerken te verzekeren, met name op het gebied van de harmonisatie van de technische normen;

- de Gemeenschap kan steun verlenen aan door de lidstaten gesteunde projecten van gemeenschappelijk belang, die als zodanig zijn aangegeven in het kader van de in het eerste streepje bedoelde richtsnoeren met name in de vorm van uitvoerbaarheidsstudies, garanties voor leningen, of rentesubsidies; de Gemeenschap kan ook door middel van het Cohesiefonds bijdragen aan de financiering van specifieke projecten in lidstaten op het terrein van de vervoersinfrastructuur.

Op grond van deze twee bepalingen heeft de Europese Gemeenschap reeds talrijke wettelijke instrumenten aangenomen die van toepassing zijn op het spoorvervoer.

Op grond van het Gemeenschapsrecht geniet de Europese Gemeenschap uitsluitende bevoegdheid inzake spoorvervoer wanneer het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999, hierna "het verdrag" genoemd, of op grond daarvan vastgestelde rechtsinstrumenten gevolgen hebben voor de bestaande communautaire regelgeving.

De lidstaten van de Europese Gemeenschap zijn niet bevoegd voor aangelegenheden die onder het verdrag vallen en waarvoor de Europese Gemeenschap over de uitsluitende bevoegdheid beschikt.

Wanneer het verdrag of de op grond daarvan vastgestelde rechtsinstrumenten geen gevolgen hebben voor bestaande communautaire regelgeving bezitten de lidstaten en de Gemeenschap gedeelte bevoegdheid met betrekking tot het verdrag.

In het aanhangsel van deze bijlage is een lijst van de op het moment van de sluiting van deze overeenkomst relevante communautaire besluiten opgenomen. De werkingssfeer van de uit de genoemde teksten voortvloeiende communautaire bevoegdheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de eigenlijke bepalingen van elke tekst en met name de mate waarin bij deze bepalingen gemeenschappelijke regels worden vastgesteld. De communautaire bevoegdheden evolueren voortdurend. In het kader van het verdrag kunnen de bevoegde instellingen besluiten nemen die bepalend zijn voor de reikwijdte van de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap. Daarom behoudt de Europese Gemeenschap zich het recht voor deze verklaring dienovereenkomstig te wijzigen, zonder dat dit een voorafgaande voorwaarde is voor de uitoefening van haar bevoegdheden op de door het verdrag bestreken gebieden.

AANHANGSEL BIJ BIJLAGE 2

COMMUNAUTAIRE BESLUITEN DIE BETREKKING HEBBEN OP ONDERWERPEN WELKE IN HET VERDRAG WORDEN BEHANDELD

Tot dusver heeft de Gemeenschap onder meer door middel van de volgende communautaire besluiten haar bevoegdheid uitgeoefend:

REGELGEVING INZAKE MARKTTOEGANG EN ECONOMIE

- Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden (PB L 52 van 16.8.1960, blz. 1121);

- Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25);

- Richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PB L 143 van 27.6.1995, blz. 70);

- Richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 1);

- Richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 26);

- Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29);

- Richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 164 en PB L 220 van 21.6.2004, blz. 58);

- Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14);

- Richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap en Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 44).

- REGELGEVING INZAKE VEILIGHEID EN INTEROPERABILITEIT

- Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6);

- Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 110 van 20.4.2001, blz. 1);

- Richtlijn 96/49/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 25);

- Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44 en PB L 220 van 21.6.2004, blz. 16);

- Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 114 en PB L 220 van 21.6.2004, blz. 40);

- Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1 en PB L 220 van 21.6.2004, blz. 3);

- Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51);

- Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (herschikking) (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1);

- Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13);

- Richtlijn 2008/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 62);

- Verordening (EG) nr. 1335/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (spoorwegbureauverordening) (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 51).

OPENBARE-DIENSTVERPLICHTINGEN

- Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).

BIJLAGE 3

VERKLARING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPOVEREENKOMSTIG ARTIKEL 42 VAN HET COTIF

In afwachting van een oplossing voor bepaalde juridische onverenigbaarheden tussen de communautaire regelgeving en bepaalde COTIF-regels worden de volgende aanhangsels van het COTIF door de Europese Gemeenschap niet volledig toegepast:

1. de uniforme regels inzake het contract voor het gebruik van infrastructuur voor internationaal spoorvervoer (CUI – Aanhangsel E bij het verdrag);

2. de uniforme regels inzake de validering van technische normen en het aannemen van eenvormige technische eisen voor rollend materieel voor internationaal verkeer (APTU – Aanhangsel F bij het verdrag);

3. de uniforme regels inzake de technische toelating van spoorwegmaterieel voor internationaal spoorvervoer (ATMF – Aanhangsel G bij het verdrag).

INTERNE AFSPRAKEN TUSSEN DE RAAD, DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE INZAKE DE DEELNAME VAN DE GEMEENSCHAP EN HAAR LIDSTATEN AAN VERGADERINGEN IN HET KADER VAN HET VERDRAG BETREFFENDE HET INTERNATIONALE SPOORVERWEGVOER VAN 1999

Indachtig de verplichting tot eenheid van de internationale vertegenwoordiging van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, conform het EG-Verdrag en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, die ook geldt wanneer internationale verplichtingen moeten worden uitgevoerd;

komen de Raad, de lidstaten en de Commissie overeen de volgende werkafspraken na te leven:

1. AARD EN TOEPASSINGSGEBIED

1.1. In dit document worden de interne werkafspraken vastgesteld tussen de Raad, de lidstaten en de Commissie ter voorbereiding van de vergaderingen in het kader van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 1999 (hierna "het verdrag" genoemd). Deze afspraken gelden voor alle vergaderingen die door de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) worden georganiseerd met betrekking tot de toepassing van het verdrag.

2. TAAKVERDELING OP BASIS VAN BEVOEGDHEID

2.1. Met betrekking tot spoorvervoersaangelegenheden die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, houdt het voorzitterschap, op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie of een lidstaat, coördinatievergaderingen van delegaties van de EU-lidstaten en wel voor, tijdens en na elke in punt 1 bedoelde vergadering teneinde een gecoördineerd standpunt uit te werken. Het voorzitterschap verwoordt deze gecoördineerde standpunten.

2.2. De Commissie verwoordt namens de Gemeenschap communautaire standpunten inzake kwesties die tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, in het bijzonder op het gebied van:

- artikel 71 van Titel V van het EG-Verdrag;

- artikel 155 van Titel XV van het EG-Verdrag;

- alle overige aangelegenheden van Titel V of XV van het EG-Verdrag die uitsluitend of in de eerste plaats tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren;

- en met name de communautaire instrumenten betreffende aangelegenheden die onder het verdrag vallen en welke zijn omschreven in het aanhangsel bij bijlage 2 van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het verdrag.

2.3. Het voorzitterschap en de Commissie komen overeen wie van beiden een verklaring namens de Gemeenschap en haar lidstaten zal afleggen, wanneer de respectieve bevoegdheden in elkaar overvloeien. De Commissie presenteert het gemeenschappelijk standpunt wanneer de bevoegdheid voor de betrokken aangelegenheid overwegend bij de Gemeenschap ligt; ligt die bevoegdheid overwegend bij de lidstaten, dan wordt het gemeenschappelijk standpunt door het voorzitterschap gepresenteerd.

3. VASTSTELLING VAN STANDPUNTEN EN COÖRDINATIEPROCEDURE

3.1. Alle standpunten van de Gemeenschap en haar lidstaten in vergaderingen van de OTIF worden naar behoren gecoördineerd.

In aangelegenheden waarvoor zij bevoegd zijn, streven de lidstaten naar het uitwerken van gecoördineerde standpunten. Ontwerpverklaringen inzake standpunten worden van tevoren aan de lidstaten toegezonden.

Voorstellen van de Commissie voor standpunten van de Gemeenschap en voor gemeenschappelijke standpunten van de Gemeenschap en haar lidstaten zullen worden besproken in een van de krachtens de betrokken spoorwegrichtlijnen ingestelde comités, namelijk:

- het Comité voor het vervoer van gevaarlijke goederen voor goederen die onder aanhangsel RID van het verdrag vallen; voor aspecten die gevolgen hebben voor de interoperabiliteit van het spoorvervoer of het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid in het kader van Richtlijn 2004/49/EG dient het communautaire standpunt te worden bepaald in overleg met het Comité inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit;

- het Comité inzake de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap voor de aspecten die onder de Aanhangsels CIV, CIM, CUV, CUI van het verdrag vallen en voor overige door de OTIF ontwikkelde uniforme rechtsstelsels;

- het Comité inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit voor de aspecten die onder de aanhangsels APTU en ATMF van het verdrag vallen.

De Commissie en de lidstaten doen tijdens coördinatievergaderingen ter plaatse hun uiterste best om overeenstemming te bereiken.

3.2. Voor de werkzaamheden in verband met het vervoer van gevaarlijke goederen, wordt de Europese Gemeenschap in de commissie van deskundigen van het RID vertegenwoordigd door de Europese Commissie, die teneinde de nodige technische deskundigheid te leveren, wordt bijgestaan door deskundigen van de lidstaten en/of het Spoorwegbureau, of geeft zij de lidstaten de opdracht haar te vertegenwoordigen.

3.3. De Commissie stelt de relevante comités in kennis van de agendapunten van de OTIF-vergaderingen waarin de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten haan inziens dient/dienen te worden vertegenwoordigd.

3.4. Indien over een agendapunt moet worden gestemd, geeft de Commissie te kennen of over de kwestie moet worden gestemd door de Gemeenschap dan wel door haar lidstaten.

3.5. Besluiten inzake de uitoefening van verantwoordelijkheden en afspraken in verband met de vertegenwoordiging en stemming voor alle agendapunten die onder de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, worden genomen tijdens coördinatievergaderingen van de in lid 3.1 genoemde comités.

3.6. Indien nodig, kunnen ook op de plaats van de bijeenkomst coördinatievergaderingen worden gehouden.

4. INTERVENTIES

4.1. Wanneer het voorzitterschap niet vertegenwoordigd is in de in punt 1 bedoelde vergaderingen, wordt het tijdens het coördinatieproces bereikte standpunt van de Gemeenschap en haar lidstaten over vraagstukken die onder punt 2.1, en in voorkomend geval punt 2.3, vallen gepresenteerd door de afgevaardigde van de vertegenwoordigde lidstaat die het eerst aan de beurt komt voor het EU-voorzitterschap.

5. STEMMING

5.1. De Commissie oefent, namens de Europese Gemeenschap, het stemrecht van de Gemeenschap uit over aangelegenheden die onder punt 2.2, en in voorkomend geval punt 2.3 vallen op basis van een communautair standpunt of gemeenschappelijke standpunten die tijdens het coördinatieproces zijn bereikt.

Er kan worden overeengekomen dat wanneer de Gemeenschap niet door de Commissie wordt vertegenwoordigd, het voorzitterschap op basis van gemeenschappelijke standpunten het stemrecht van de Gemeenschap over deze punten uitoefent.

5.2. De lidstaten oefenen hun stemrecht slechts uit met betrekking tot de aangelegenheden die onder punt 2.1 en in voorkomend geval punt 2.3 vallen op basis van tijdens het coördinatieproces overeengekomen gecoördineerde of gemeenschappelijke standpunten.

6. SPREEK- EN STEMRECHT BIJ GEBREK AAN OVEREENSTEMMING

6.1. Wanneer over in een van de in lid 3.1 bedoelde comités besproken aangelegenheden geen overeenstemming kan worden bereikt, worden deze aangelegenheden onverwijld doorverwezen naar het Comité van permanente vertegenwoordigers. Wanneer de Commissie en de lidstaten geen overeenstemming bereiken over deze aangelegenheden, nemen de lidstaten of de Commissie geen standpunten in en brengen zij geen stemmen uit waardoor het communautair acquis in het gedrang kan komen.

6.2. De in alinea 6.1 bedoelde besluiten doen geen afbreuk aan de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en haar lidstaten.

[1] COM(2003) 696 van 17 november 2003.

[2] PB C [...] van [...], blz. [...].

[3] PB C [...] van [...], blz. [...].

Top