Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008PC0467

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) {SEC(2008) 2278} {SEC(2008) 2279}

/* COM/2008/0467 def. - CNS 2008/0148 */

52008PC0467

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) {SEC(2008) 2278} {SEC(2008) 2279} /* COM/2008/0467 def. - CNS 2008/0148 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 25.7.2008

COM(2008) 467 definitief

2008/0148 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI)

{SEC(2008) 2278}{SEC(2008) 2279}

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL |

Motivering en doel van het voorstel Het rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur heeft ten doel de gezamenlijke oprichting en werking van onderzoeksfaciliteiten van Europees belang tussen meerdere lidstaten en landen die zijn geassocieerd met het communautaire O&O-kaderprogramma te vergemakkelijken. Dit rechtskader wordt ontwikkeld om tegemoet te komen aan verzoeken van de lidstaten en van de wetenschappelijke gemeenschap en omdat de beschikbare nationale en internationale rechtsvormen niet volledig geschikt zijn. |

Algemene context Sinds de Europese Commissie in januari 2000 haar mededeling "Naar een Europese onderzoeksruimte" bekendmaakte, is de idee van een gemeenschappelijke Europese onderzoeksruimte (EOR) het leidende beginsel geweest voor alle communautaire O&O-maatregelen en een van de belangrijkste pijlers voor de realisatie van de onderzoeksdoelstellingen van de Lissabonstrategie. In het groenboek "De Europese onderzoeksruimte: Nieuwe perspectieven" van 2007 werd een aantal cruciale gebieden aangewezen waarop effectieve maatregelen die in partnerschap tussen de lidstaten worden genomen aanzienlijke voordelen voor Europa's onderzoekssysteem zouden kunnen opleveren en in Europa een "vijfde vrijheid" – het vrije verkeer van kennis – zouden kunnen helpen tot stand brengen. In dit verband was een van de pijlers van het ambitieuze EOR-concept "de ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse", die zouden moeten zorgen voor groei, banen en de basis voor een dynamische en op kennis gebaseerde Europese economie. Onderzoeksinfrastructuren spelen een steeds belangrijker rol bij de verdere ontwikkeling van kennis en technologie. Observatoria voor milieuwetenschappen, databases voor genomica en voor sociale wetenschappen, beeldvormingssystemen of steriele ruimten voor nanotechnologieën, doorstralingsinstallaties voor materiaalonderzoek of supercomputers zijn bijvoorbeeld essentiële instrumenten voor de ontwikkeling van kennis. Door unieke diensten voor onderzoek aan te bieden, door jongeren warm te maken voor wetenschap en door het bijeenbrengen in netwerken van faciliteiten, dragen onderzoeksinfrastructuren bij tot de structurering van de wetenschappelijke gemeenschap en spelen zij bijgevolg een cruciale rol bij de ontwikkeling van een doeltreffende omgeving voor onderzoek en innovatie. Aangezien zij een 'kritische massa' aan mensen en investeringen kunnen verzamelen, dragen zij bij tot de nationale, regionale en Europese economische ontwikkeling. Onderzoeksinfrastructuren zijn dus van essentieel belang voor de "kennisdriehoek", die wordt gevormd door onderzoek, onderwijs en innovatie. Aangezien de grenzen van onderzoek evolueren en steeds verder opschuiven, en aangezien onze technologieën zich verder ontwikkelen, worden onderzoeksinfrastructuren steeds complexer en duurder, zodat zij vaak buiten het bereik liggen van afzonderlijke onderzoeksgroepen, regio's, landen of zelfs werelddelen. Dat werd erkend door de Raad Concurrentievermogen van 1-3 juli 2004 en van 25-26 november 2004: volgens de Raad moest met het oog op de verdere ontwikkeling van de EOR het concurrerend onderzoek worden versterkt, versnippering worden vermeden en samenwerking op het gebied van onderzoeksinfrastructuren worden bevorderd. De Raad benadrukte dat er een Europese strategie voor onderzoeksinfrastructuren moest worden ontwikkeld en gaf het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) de opdracht ten behoeve van Europa een strategische routekaart voor de volgende generatie onderzoeksinfrastructuren te ontwikkelen. De Raad Concurrentievermogen van 30 mei 2008 wees er nogmaals op dat er op Europees niveau onderzoeksinfrastructuren moeten worden ontwikkeld, onder meer op basis van een doeltreffende coördinatie en een geschikt rechtskader. In oktober 2006 maakte ESFRI de eerste Europese routekaart voor onderzoeksinfrastructuren bekend met 35 sleutelprojecten van Europees belang, die in de komende 10 tot 20 jaar moeten worden ontwikkeld. Thans is het de uitdaging deze projecten uit te voeren. Een groot probleem voor het opzetten van nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren is, naast de schaarste aan middelen en de complexiteit van technische en organisatorische kwesties, het ontbreken van een geschikt rechtskader voor de totstandbrenging van de benodigde partnerschappen met partners uit meerdere landen. |

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied In recente studies die werden uitgevoerd onder auspiciën van ESFRI wordt erkend dat de in het nationale recht bestaande rechtsvormen (bv. de Franse société civile, de Duitse Gesellschaft mit beschränkter Haftung (GmbH), de limited liability company (Ltd) in het Verenigd Koninkrijk of de stichting in Nederland) niet zijn aangepast aan de behoeften van deze nieuwe onderzoeksinfrastructuren. Dat geldt ook voor de in het internationale recht of het Gemeenschapsrecht bestaande rechtsvormen (bv. internationale/intergouvernementele organisaties, Europese economische samenwerkingsverbanden). Volgens ESFRI moet er dus een speciaal communautair rechtskader worden ontwikkeld voor de oprichting van Europese onderzoeksinfrastructuren waaraan meerdere lidstaten deelnemen. De voorgestelde wetgeving heeft bijgevolg tot doel de gezamenlijke oprichting en werking van onderzoeksfaciliteiten van Europees belang tussen meerdere lidstaten en landen die zijn geassocieerd met het communautaire O&O-kaderprogramma te vergemakkelijken en de verdere ontwikkeling van het Europese beleid voor onderzoeksinfrastructuren te ondersteunen. Dat moet een aanvulling vormen op de vooruitgang die reeds sinds 2004 is geboekt, met name door ESFRI. Er heeft een uitgebreide raadpleging plaatsgevonden om dit initiatief voor te bereiden, waaronder een analyse door deskundigen en een raadpleging van belanghebbenden. |

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU Door de snelle oprichting van nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren – zoals die welke bijvoorbeeld worden aangewezen door ESFRI – zouden de horizontale doelstellingen van de Europese Unie gemakkelijker en sneller kunnen worden verwezenlijkt: Groei en banen: de constructie, de werking en het onderhoud van dergelijke onderzoeksfaciliteiten zouden belangrijke effecten hebben op vraag en aanbod. De huidige CCD-camera's (consumentenproducten) of het gebruik van specifieke software voor oftalmologische onderzoeken vinden bijvoorbeeld hun oorsprong in de technologische ontwikkelingen die zich in de afgelopen twintig jaar hebben voorgedaan in grote observatoria voor optische astronomie. "Een duurzaam Europa": Europese onderzoeksinfrastructuren dragen bij tot een beter begrip van ons milieu en tot de ontwikkeling van nieuwe energiestrategieën. Zoals door de Raad Energie van 28 februari 2008 werd beklemtoond, helpen onderzoeksinfrastructuren de kennisbasis van onderzoekers en onderzoeksinstituten in de Gemeenschap te verbeteren en te verbreden. Zij nemen hindernissen voor mobiliteit weg, trekken menselijk kapitaal van wereldniveau aan, en verbeteren het wetenschapsonderwijs op het gebied van duurzame energietechnologieën (SET-plan). "Kennismaatschappij": Europese onderzoeksinfrastructuren zijn voor talrijke onderzoekers en gebruikers van essentieel belang om doeltreffend toegang te krijgen tot wetenschappelijke kennis van wereldniveau. Er mag niet worden vergeten dat het internet vele jaren geleden in CERN is ontstaan. Momenteel verbinden miljoenen kilometers optische glasvezelkabels de verschillende wetenschappelijke competentiecentra, onderzoekscentra en universiteiten, en vormen zij dus de ruggengraat van een doeltreffend, snel en betrouwbaar wetenschappelijk communicatie- en informatiesysteem. Europa als partner in de wereld: de tijdige ontwikkeling van Europese onderzoeksinfrastructuren zal grote gevolgen hebben voor de aantrekkelijkheid van de Europese onderzoeksruimte. Australië, India, Rusland en de VS hebben reeds grote belangstelling getoond voor deelname aan de ontwikkeling van de door ESFRI aangewezen projecten. Betere regelgeving (en vereenvoudiging): tot slot kan de Raad door het optimaliseren van het rechtskader op Europees niveau, het beheer van de verschillende documenten die nodig zijn voor de oprichting van nieuwe Europese onderzoeksfaciliteiten sneller en doeltreffender organiseren, aangezien er dan slechts een enkele rechtsgrondslag zal worden gebruikt in plaats van meerdere nationale. De verordening vormt een aanvulling op andere communautaire EOR-initiatieven, zoals de mededeling over gezamenlijke programmering van onderzoek[1]. Zij vormt ook een aanvulling op het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), dat kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) zal oprichten, waarin de beste middelen uit het hoger onderwijs, de onderzoeksgemeenschap en het bedrijfsleven in partnerschap worden samengebracht. |

2. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING |

Raadpleging van belanghebbende partijen en gebruik van expertise |

Bij het opstellen van dit voorstel heeft de Commissie rekening gehouden met de standpunten die vele belanghebbenden naar voren hebben gebracht. In 2006 organiseerde ESFRI in samenwerking met het DG Onderzoek twee workshops met de voornaamste belanghebbenden. Tijdens deze twee workshops is gebleken dat de op nationaal, communautair of internationaal niveau bestaande rechtsvormen voor Europese onderzoeksinfrastructuren beperkingen hebben. Een groep van juridische deskundigen heeft in 2007 een haalbaarheidsstudie uitgevoerd over de invoering van een Europees rechtsinstrument voor Europese onderzoeksinfrastructuren. De groep kwam tot de conclusie dat een EG-verordening op basis van artikel 171 van het EG-Verdrag een oplossing zou kunnen zijn. Op 3 maart 2008 werd er een bijeenkomst met belanghebbenden georganiseerd. Deelnemers waren onder meer vertegenwoordigers van de projecten van de ESFRI-routekaart, vertegenwoordigers van Europese onderzoeksfaciliteiten en juridische deskundigen met een grondige kennis van het onderwerp. Een grote meerderheid van de deskundigen was het ermee eens dat het nuttig was op communautair niveau een nieuwe rechtsvorm in te voeren en kon instemmen met de brede opzet van het project van de Commissie. In 2008 heeft de Commissie ook een adviesgroep van deskundigen (klankbordgroep) opgericht en geraadpleegd. De klankbordgroep was een groot voorstander van de optie 'ontwikkeling van een nieuw communautair rechtsinstrument voor Europese onderzoeksinfrastructuren'. Volgens deze groep zou een dergelijk rechtsinstrument, dat andere bestaande rechtsvormen aanvult, het besluitvormingsproces voor nieuwe infrastructuren vereenvoudigen en bespoedigen. |

Effectbeoordeling Dit voorstel voor een verordening van de Raad is het voorwerp geweest van een effectbeoordeling door de Commissie waarin de potentiële impact van de voorgestelde kaderverordening is vergeleken met alternatieven, waaronder handhaving van de status-quo en drie andere alternatieven. Optie 1: de optie "geen specifieke EU-maatregelen", die inhoudt dat de huidige situatie wordt gehandhaafd, waarbij elk consortium op ad-hocbasis tracht na te gaan welke van de bestaande rechtsvormen het meest geschikt zou kunnen zijn voor zijn project. Optie 2 houdt in dat de Europese Commissie een rol op de "achtergrond" speelt: zij helpt de bij de oprichting van Europese infrastructuren betrokkenen hun problemen en behoeften te identificeren, informatie uit te wisselen over de aanpak van deze problemen en beste praktijken te ontwikkelen. Optie 3 houdt in dat er - op ad-hocbasis en zodra de behoefte zich voordoet – door de Gemeenschap gemeenschappelijke ondernemingen op grond van artikel 171 van het EG-Verdrag worden opgericht. Optie 4 is een meer directe oplossing voor het onderhavige probleem. Er wordt voorgesteld via wetgeving een nieuw rechtsinstrument in te voeren dat is aangepast aan de behoeften van Europese onderzoeksinfrastructuren en dat de op nationaal en Europees niveau bestaande rechtsvormen aanvult. Er wordt ook voorgesteld dat de Europese Commissie door de wetgever wordt gemachtigd om de status van "Europese onderzoeksinfrastructuur" te verlenen. Uit een vergelijkende beoordeling van de verschillende beleidsopties is duidelijk gebleken dat optie 4 de meest effectieve en doeltreffende manier is om de beleidsdoelstellingen van het voorstel te verwezenlijken. De voorgestelde kaderverordening biedt duidelijk een aantal voordelen ten opzichte van de andere opties. De kaderverordening zou zorgen voor een eenvoudigere, kortere en goedkopere procedure en zou voorzien in alle kenmerken waarover een rechtsvorm voor Europese onderzoeksinfrastructuren moet beschikken. Aldus zou het aantal Europese onderzoeksinfrastructuren toenemen en zouden sociaal-economische, milieu- en maatschappelijke doelstellingen beter kunnen worden verwezenlijkt. Deze optie zou ook bijdragen aan de verdere ontwikkeling van een Europees beleid voor onderzoeksinfrastructuren. Uiteindelijk zou de voorgestelde kaderverordening er door de versterking van de EOR toe leiden dat de Europese Unie op internationaal niveau aantrekkelijker wordt als plaats voor onderzoek. Toch kunnen lidstaten bij de oprichting van nieuwe onderzoeksinfrastructuren met een Europese dimensie ook gebruik maken van relevante rechtsvormen die bestaan op internationaal, nationaal of Europees niveau (bijvoorbeeld de EGTS en het EESV). |

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL |

Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en) Als aanvulling op nationale of intergouvernementele regelingen, creëert de voorgestelde kaderverordening een gemeenschappelijk rechtskader op basis van artikel 171 van het EG-Verdrag. In de kaderverordening worden de belangrijkste kenmerken van Europese onderzoeksinfrastructuren (European Research Infrastructures - ERI's) vastgesteld alsook duidelijke procedures voor het verlenen van deze status door de wetgever. Een ERI is een juridische entiteit met rechtspersoonlijkheid en volledige rechtsbevoegdheid die in alle lidstaten wordt erkend. Zij is gebaseerd op lidmaatschap: haar leden (lidstaten, derde landen en intergouvernementele organisaties) dragen gezamenlijk bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van een ERI, in de eerste plaats de oprichting en werking van een onderzoeksinfrastructuur van Europees belang. Haar interne structuur is zeer flexibel: in de statuten kunnen de leden hun rechten en verplichtingen regelen, organen oprichten en de bevoegdheden ervan vaststellen en andere interne regelingen aannemen. De aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de ERI is in beginsel beperkt tot hun respectieve bijdragen; de mogelijkheid wordt echter geboden om in de statuten deze regeling te wijzigen. Het toepasselijke recht is het Gemeenschapsrecht, het recht van de staat van de statutaire zetel of voor bepaalde veiligheidskwesties en technische aangelegenheden het recht van de staat waar de activiteiten plaatsvinden. De statuten en hun uitvoeringsvoorschriften moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht. De ERI wordt ook beschouwd als een internationale instelling of organisatie in de zin van de richtlijnen inzake belasting over de toegevoegde waarde, inzake accijnzen en inzake overheidsopdrachten; de ERI wordt dus vrijgesteld van btw en van accijnzen en haar procedures voor het plaatsen van opdrachten vallen niet onder de richtlijn inzake overheidsopdrachten. Een ERI wordt opgericht conform de rechtsgrondslag van artikel 171 van het EG-Verdrag, bij beschikking van de Commissie op basis van uitvoeringsbevoegdheden die haar door de Raad worden verleend (artikel 202 van het EG-Verdrag). De Commissie neemt een beschikking op verzoek van zij die oprichtende leden van de ERI wensen te worden. De beschikking tot oprichting van de ERI wordt genomen volgens de raadplegingsprocedure. Deze procedure moet de oprichting stimuleren van structuren die nodig zijn voor de goede uitvoering van Europees onderzoek, met inbegrip van de structuren die in het kader van communautaire programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie worden ondersteund. Ook kan de procedure dan sneller verlopen dan wanneer de Raad individuele beschikkingen zou moeten nemen, zodat de complexe procedure voor de ontwikkeling van internationale onderzoeksinfrastructuren wordt vereenvoudigd en ongecoördineerde werkzaamheden worden vermeden. De Europese Commissie is belast met het algemene beheer van het nieuwe rechtskader en met het toezicht op de naleving van de verordening door ERI's. Vijf jaar na de vaststelling van dit rechtskader zal de Commissie een evaluatie ervan laten uitvoeren door een deskundigenpanel en zal zij daarvan verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad. |

Rechtsgrondslag De rechtsgrondslag van het voorstel is artikel 171 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. |

Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. |

Optreden van de Gemeenschap is alleen gerechtvaardigd als ook aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan. In dat verband moeten twee aspecten worden beoordeeld. Ten eerste is het belangrijk na te gaan dat de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt in het kader van hun nationaal grondwettelijk stelsel (noodzakelijkheidstoets). Er zijn drie opties naar voren geschoven om het vastgestelde probleem, d.w.z. het ontbreken van een geschikt rechtskader voor Europese onderzoeksinfrastructuren, aan te pakken: 1) coördinatiemaatregelen op Europees niveau voor de ontwikkeling van beste praktijken; 2) de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen, en 3) de ontwikkeling van een speciaal rechtskader op communautair niveau. De Gemeenschap is het best in staat deze opties uit te voeren, de eerste optie op basis van artikel 165, de twee andere opties op basis van artikel 171. Ten tweede moet worden nagegaan of en hoe de doelstellingen beter door een optreden van de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt (toets inzake de toegevoegde waarde van Europa). Een Europese maatregel is nodig omdat het geconstateerde probleem (vaststelling van rechtskaders tussen de lidstaten) een transnationaal karakter heeft. Een alternatieve oplossing is de vaststelling van intergouvernementele overeenkomsten, maar de administratieve en juridische procedures die over het algemeen in het kader van dergelijke intergouvernementele overeenkomsten moeten worden gevolgd, worden als tijdrovend, ingewikkeld en omslachtig beschouwd. |

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. |

Evenredigheidsbeginsel |

De ontwerpverordening is zeer kort en laat de vaststelling van interne regelingen voor de geplande infrastructuur grotendeels over aan de leden van de Europese onderzoeksinfrastructuur, d.w.z. lidstaten, derde staten en intergouvernementele organisaties. Het toepasselijke recht is meestal het nationale recht van het land van de statutaire zetel of van het land waar de activiteiten worden uitgeoefend. De hoeveelheid gegevens die door de ERI en haar leden aan de Commissie moet worden verstrekt, is beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de Commissie in staat te stellen te onderzoeken of de ERI voldoet aan de kaderverordening. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. |

Keuze van instrumenten |

Het rechtskader, dat algemeen zal gelden voor een potentieel groot aantal juridische entiteiten, de ERI's, die krachtens artikel 171 van het EG-Verdrag zullen worden opgericht, vereist een verordening. |

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |

De voorgestelde verordening zal de gezamenlijke oprichting en werking van Europese onderzoeksfaciliteiten tussen meerdere lidstaten en geassocieerde landen vergemakkelijken. Het gaat om een activiteit die een aanvulling vormt op de uitvoering van de actie 'onderzoekinfrastructuur' die is vastgesteld in de rechtsgrondslag voor het zevende kaderprogramma voor onderzoek. Als gevolg van het te verwachten katalysatoreffect zullen op middellange termijn extra middelen nodig zijn. |

5. AANVULLENDE INFORMATIE |

Vereenvoudiging |

Het voorstel leidt tot een vereenvoudiging van administratieve procedures voor overheidsinstanties (op communautair en nationaal niveau). |

Door het optimaliseren van het rechtskader op Europees niveau, kan de Raad het beheer van de verschillende documenten die nodig zijn voor de oprichting van nieuwe Europese onderzoeksfaciliteiten sneller en doeltreffender organiseren, aangezien er dan slechts een enkele rechtsgrondslag wordt gebruikt in plaats van meerdere nationale. |

2008/0148 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 171 en artikel 172, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie[2],

Gezien het advies van het Europees Parlement[3],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[4],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 171 van het Verdrag kan de Gemeenschap gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in het leven roepen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van communautaire programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

(2) De ondersteuning en ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuren in Europa is reeds lang een doelstelling van de Gemeenschap, zoals meest recentelijk blijkt uit Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[5] en met name uit Beschikking 2006/974/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma "Capaciteiten"[6].

(3) Terwijl de traditionele steun voor het gebruik en de ontwikkeling van Europese onderzoeksinfrastructuren voornamelijk wordt verleend in de vorm van subsidies aan bestaande onderzoeksinfrastructuren in de lidstaten, is in de afgelopen jaren gebleken dat er extra inspanningen nodig zijn om de ontwikkeling van nieuwe structuren te stimuleren door de totstandbrenging van een passend rechtskader dat de oprichting en werking van dergelijke structuren op communautair niveau moet vergemakkelijken.

(4) Dit probleem werd herhaaldelijk aangekaart zowel op politiek niveau door de lidstaten en de communautaire instellingen als door de diverse actoren binnen de Europese onderzoeksgemeenschap, zoals ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten.

(5) Hoewel in de communautaire OTO-kaderprogramma's reeds lang wordt erkend dat infrastructuren voor wetenschappelijk onderzoek van wereldniveau cruciaal zijn voor de verwezenlijking van de in titel XVIII van het derde deel van het Verdrag vastgestelde communautaire OTO-doelstellingen, zijn de voorschriften voor de oprichting, financiering en werking van deze onderzoeksinfrastructuren nog steeds versnipperd en van regio tot regio verschillend. Aangezien de Europese onderzoeksinfrastructuren concurreren met de onderzoeksinfrastructuren van de mondiale partners van de Gemeenschap die fors investeren en nog zullen investeren in moderne grootschalige onderzoeksinfrastructuren, en aangezien deze onderzoeksinfrastructuren steeds complexer en duurder worden, zodat zij buiten het bereik liggen van afzonderlijke lidstaten of zelfs werelddelen, moeten thans de mogelijkheden van artikel 171 van het Verdrag ten volle worden benut en ontwikkeld door een rechtskader tot stand te brengen waarin de procedures en de voorwaarden worden vastgesteld voor de oprichting en werking van Europese onderzoeksinfrastructuren op communautair niveau, die nodig zijn voor de goede uitvoering van de communautaire OTO-programma's. Dit nieuwe rechtskader vormt een aanvulling op andere, mindere gespecialiseerde rechtsvormen die in het nationale, internationale en Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld (zoals het Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV) of de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS)).

(6) Onder onderzoeksinfrastructuur wordt verstaan faciliteiten, middelen en verwante diensten die worden gebruikt door de wetenschappelijke gemeenschap om op hun respectieve onderzoeksgebieden onderzoek van topniveau te verrichten. Deze definitie omvat: de belangrijkste apparatuur of instrumenten die voor wetenschappelijke doelen worden gebruikt; bij wetenschappelijk onderzoek gebruikte kennisgebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven of gestructureerde wetenschappelijke informatie; ICT-infrastructuren zoals Grid, computers, software en verbindingen; andere speciale apparatuur die onontbeerlijk is voor onderzoek op topniveau. Dergelijke onderzoeksinfrastructuren kunnen zich "op één enkele plaats" bevinden dan wel "verspreid zijn" over meerdere plaatsen (een georganiseerd netwerk van middelen).

(7) Anders dan gezamenlijke technologie-initiatieven (JTI's), die de vorm aannemen van gemeenschappelijke ondernemingen waarvan de Gemeenschap lid is en waaraan zij financiële bijdragen betaalt, moet een Europese onderzoeksinfrastructuur (hierna "ERI" genoemd) niet worden beschouwd als een communautair orgaan in de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement[7], maar wel als een juridische entiteit waarvan de Gemeenschap niet noodzakelijkerwijze lid is en waaraan zij geen financiële bijdragen betaalt in de zin van artikel 108, lid 2, onder f), van het Financieel Reglement.

(8) Gelet op de nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Gemeenschap bij het op complementaire wijze programmeren en uitvoeren van hun respectieve onderzoeksactiviteiten, zoals is voorgeschreven in de artikelen 164 en 165 van het Verdrag, moeten de belangstellende lidstaten, afzonderlijk of samen met andere bevoegde entiteiten en rekening houdend met hun activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling en met de eisen van de Gemeenschap, omschrijven wat hun behoeften inzake de oprichting van onderzoeksinfrastructuren zijn. Om dezelfde redenen moeten belangstellende lidstaten lid kunnen worden van een ERI, eventueel met de deelname van gekwalificeerde derde landen en gespecialiseerde intergouvernementele organisaties.

(9) De taak van een krachtens deze verordening opgerichte Europese onderzoeksinfrastructuur moet zijn de oprichting en werking van een onderzoeksinfrastructuur. Zij moet dat doen op een niet-economische basis teneinde verstoring van de mededinging te voorkomen. Om innovatie en kennis- en technologieoverdracht te bevorderen, moet worden toegestaan dat de ERI onder bepaalde voorwaarden een aantal beperkte economische activiteiten uitoefent. De oprichting van onderzoeksinfrastructuren als ERI's sluit niet uit, dat ook kan worden erkend dat onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang die een andere rechtsvorm hebben, bijdragen aan de uitvoering van de routekaart die is ontwikkeld door het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) en aan de vooruitgang van het Europese onderzoek. De Commissie zal ervoor zorgen dat ESFRI-leden en andere belanghebbende partijen worden geïnformeerd over deze alternatieve rechtsvormen.

(10) Onderzoeksinfrastructuren moeten de wetenschappelijke excellentie van het communautaire onderzoek en het concurrentievermogen van de Europese economie op basis van prognoses op middellange of lange termijn helpen vrijwaren door een doeltreffende ondersteuning van Europese onderzoeksactiviteiten. Daartoe moeten zij daadwerkelijk openstaan voor de gehele Europese onderzoeksgemeenschap en de ambitie hebben de Europese wetenschappelijke mogelijkheden uit te tillen boven het huidige niveau en aldus bij te dragen aan de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte.

(11) Om te komen tot een doeltreffende procedure voor de oprichting van een ERI, moeten de entiteiten die een ERI willen oprichten daartoe een verzoek indienen bij de Commissie, die met hulp van onafhankelijke deskundigen moet beoordelen of de voorgestelde onderzoeksinfrastructuur in overeenstemming is met deze verordening.

(12) Ten behoeve van de transparantie moet de beschikking tot oprichting van een ERI worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie . Om dezelfde reden moet een uittreksel uit de statuten, waarin de essentiële elementen ervan zijn opgenomen, bij deze beschikking worden gevoegd.

(13) Om haar taken zo doeltreffend mogelijk te kunnen uitoefenen, moet de ERI vanaf de dag waarop de beschikking tot oprichting ervan in werking treedt, rechtspersoonlijkheid hebben en over een zo ruim mogelijke rechtsbevoegdheid beschikken. Om te kunnen bepalen welk recht van toepassing is, moet de ERI een statutaire zetel hebben op het grondgebied van een ERI-lid dat een lidstaat is of een land dat is geassocieerd met een communautair kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

(14) Van een ERI moeten ten minste drie lidstaten lid zijn; ook gekwalificeerde derde landen en gespecialiseerde intergouvernementele organisaties kunnen lid worden. Een ERI moet derhalve aanspraak kunnen maken op de status van internationale instelling of organisatie in de zin van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde[8], Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop[9] en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten[10], met inachtneming van de voorschriften inzake staatssteun. Om de onderzoeksactiviteiten van de ERI doeltreffender te ondersteunen, moeten de lidstaten en deelnemende derde landen alle mogelijke maatregelen nemen om een dergelijke ERI de ruimst mogelijke vrijstelling van andere belastingen te verlenen.

(15) Gelet op de communautaire dimensie van dit rechtsinstrument, moeten de lidstaten samen de meerderheid van stemmen in de ledenvergadering van een ERI hebben.

(16) Met het oog op de implementatie van dit kader, moeten in de statuten nadere regelingen worden vastgesteld, die de Commissie in staat moeten stellen te onderzoeken of een verzoek in overeenstemming is met het in deze verordening neergelegde kader.

(17) Er moet voor worden gezorgd dat een ERI voldoende flexibel is om haar statuten te kunnen wijzigen maar ook dat de Gemeenschap, die de ERI opricht, zeggenschap behoudt over bepaalde essentiële elementen. Wanneer een wijziging betrekking heeft op een aangelegenheid die wordt behandeld in het uittreksel uit de statuten dat bij de beschikking tot oprichting van de ERI is gevoegd, moet deze wijziging vóór haar inwerkingtreding worden goedgekeurd bij beschikking van de Commissie, die wordt aangenomen volgens dezelfde procedure als die voor de oprichting van de ERI, omdat de daarin opgenomen informatie als essentieel wordt beschouwd. Elke andere wijziging moet ter kennis worden gebracht van de Commissie, die daartegen bezwaar kan maken wanneer zij van mening is dat zij in strijd is met deze verordening. Indien geen bezwaar wordt gemaakt, moet een passende kennisgeving met een beknopte samenvatting van de wijziging worden bekendgemaakt.

(18) Een ERI moet haar eigen organen oprichten met het oog op het doeltreffende beheer van haar activiteiten. In de statuten moet worden bepaald op welke wijze deze organen de ERI in rechte vertegenwoordigen.

(19) De ERI moet haar activiteiten uitoefenen conform deugdelijke begrotingsbeginselen voor de uitoefening van haar financiële aansprakelijkheid.

(20) ERI's kunnen worden medegefinancierd in het kader van de financieringsinstrumenten van het cohesiebeleid, conform Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999[11].

(21) Om haar taken zo doeltreffend mogelijk te kunnen uitoefenen en als logisch uitvloeisel van haar rechtspersoonlijkheid, moet een ERI aansprakelijk zijn voor haar schulden. Om de leden in staat te stellen passende oplossingen voor hun aansprakelijkheid te vinden, moet de mogelijkheid worden geboden om in de statuten verschillende aansprakelijkheidsregelingen op te nemen die verder gaan dan de tot de bijdrage van elk lid beperkte aansprakelijkheid.

(22) Aangezien de ERI wordt opgericht op basis van het Gemeenschapsrecht, moet voor haar, naast het recht van het land van haar statutaire zetel, ook het Gemeenschapsrecht gelden. De ERI kan echter ook in een ander land activiteiten uitoefenen. In dat geval geldt het recht van dat land op het gebied van volksgezondheid en veiligheid en gezondheid op het werk, milieubescherming, de verwerking van gevaarlijke stoffen en de afgifte van de vereiste vergunningen. Voorts dient een ERI te worden beheerst door haar conform de hierboven genoemde rechtsbronnen aangenomen statuten en door uitvoeringsvoorschriften die in overeenstemming zijn met die statuten.

(23) Om op adequate wijze te kunnen controleren of aan deze verordening is voldaan, moet een ERI de Commissie het jaarverslag van de ERI verstrekken, alsook alle informatie over omstandigheden die de uitvoering van de taken van de ERI ernstig in gevaar dreigen te brengen. Indien de Commissie, door lezing van het jaarverslag of anderszins, aanwijzingen ontvangt dat de ERI een ernstige inbreuk pleegt op deze verordening of andere toepasselijke rechtsvoorschriften, verzoekt zij de ERI en/of haar leden om uitleg en verzoekt zij haar en/of hen maatregelen te nemen. In extreme gevallen en wanneer geen corrigerende maatregelen zijn genomen, kan de Commissie de beschikking tot oprichting van de ERI intrekken; dat heeft de ontbinding van de ERI tot gevolg.

(24) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de vaststelling van een rechtskader voor Europese onderzoeksinfrastructuren tussen meerdere lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt in het kader van hun nationale grondwettelijke stelsels, kunnen deze doelstellingen derhalve wegens het transnationale karakter van het probleem, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. De Gemeenschap kan dus, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[12],

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

1. Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld met de voorschriften en procedures voor en de gevolgen van de oprichting van een Europese onderzoeksinfrastructuur (hierna "ERI" genoemd).

2. Zij is van toepassing op onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang.

Artikel 2Ta ak en andere activiteiten

1. Een ERI heeft tot taak de oprichting en werking van een onderzoeksinfrastructuur.

2. Een ERI verricht haar taak op een niet-economische basis. Zij mag evenwel beperkte economische activiteiten uitoefenen die nauw met haar taak zijn verbonden, mits deze activiteiten de vervulling van die taak niet in gevaar brengen.

3. De ERI boekt de kosten en ontvangsten van haar economische activiteiten afzonderlijk en vraagt daarvoor marktprijzen dan wel, wanneer deze niet kunnen worden vastgesteld, de volledige kosten plus een redelijke marge.

Artikel 3Voorschriften voor de infrastructuur

De door een ERI op te richten onderzoeksinfrastructuur voldoet aan de volgende voorschriften:

1. zij is nodig voor de uitvoering van Europese onderzoeksactiviteiten en met name voor een goede uitvoering van communautaire programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie;

2. zij biedt een toegevoegde waarde voor de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte en zorgt op internationaal niveau voor een aanzienlijke verbetering op de relevante wetenschappelijke en technologische gebieden;

3. de Europese onderzoeksgemeenschap, die bestaat uit onderzoekers van de lidstaten en van landen die zijn geassocieerd met communautaire programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, heeft daadwerkelijk toegang tot deze infrastructuur, en

4. zij draagt bij tot het verspreiden en optimaliseren van de resultaten van de activiteiten inzake communautair onderzoek en communautaire technologische ontwikkeling en demonstratie.

Artikel 4Verzoek om oprichting van een ERI

1. De entiteiten die een ERI willen oprichten, dienen daartoe een verzoek in bij de Commissie (hierna de "verzoekers" genoemd). Het verzoek wordt schriftelijk ingediend in een van de officiële talen van de Gemeenschap en bevat de volgende gegevens:

5. een aan de Commissie gericht verzoek om oprichting van de ERI;

6. de voorgestelde statuten van de ERI zoals bedoeld in artikel 9;

7. een technische en wetenschappelijke beschrijving van de door de ERI op te richten en in werking te stellen onderzoeksinfrastructuur, waarbij met name nader wordt ingegaan op de in artikel 3 vermelde voorschriften;

8. een uittreksel uit de statuten, dat de in de bijlage bedoelde gegevens bevat.

2. De Commissie beoordeelt het verzoek. In het kader van deze beoordeling kan zij het advies inwinnen van onafhankelijke deskundigen, met name op het gebied van de voorgenomen activiteiten van de ERI. Het resultaat van deze beoordeling wordt meegedeeld aan de verzoekers, waaraan zo nodig wordt gevraagd het verzoek binnen een redelijke termijn aan te vullen of te wijzigen.

Artikel 5Be schikking op het verzoek

1. Rekening houdend met de resultaten van de in artikel 4, lid 2, bedoelde beoordeling en volgens de procedure van artikel 21:

9. stelt de Commissie een beschikking tot oprichting van de ERI vast, nadat zij heeft geconstateerd dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan, of

10. wijst de Commissie het verzoek af indien zij tot de conclusie komt dat niet is voldaan aan de voorschriften van deze verordening.

2. De beschikking op het verzoek wordt ter kennis gebracht van de verzoekers. De beschikking tot oprichting van de ERI wordt ook bekendgemaakt in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie .

3. Het in het verzoek opgenomen uittreksel uit de statuten wordt bij de beschikking tot oprichting van de ERI gevoegd.

Artikel 6Status van een ERI

1. Een ERI heeft rechtspersoonlijkheid vanaf de datum waarop de beschikking tot oprichting van de ERI in werking treedt.

2. Een ERI heeft in elke lidstaat de ruimste rechtsbevoegdheid die in de wetgeving van die lidstaat aan juridische entiteiten wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen en intellectuele eigendom verwerven, bezitten en vervreemden, contracten sluiten en in rechte optreden.

3. De ERI is een internationale instelling in de zin van artikel 151, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG, en een internationale organisatie in de zin van artikel 23, lid 1, tweede streepje, van Richtlijn 92/12/EEG en artikel 15, onder c), van Richtlijn 2004/18/EG.

4. De lidstaten nemen alle mogelijke maatregelen om de ERI de ruimst mogelijke vrijstelling van andere belastingen dan de in lid 3 bedoelde belastingen te verlenen, met inachtneming van de voorschriften inzake staatssteun.

Artikel 7Zetel en naam

1. Een ERI heeft een statutaire zetel, die is gevestigd op het grondgebied van een lid dat een lidstaat is of een land dat is geassocieerd met een communautair programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

2. Een ERI heeft een naam met de woorden "Europese onderzoeksinfrastructuur" of de afkorting "ERI".

Artikel 8Leden

1. De volgende entiteiten kunnen lid worden van een ERI:

11. lidstaten;

12. derde landen;

13. intergouvernementele organisaties.

2. Een ERI heeft te allen tijde ten minste drie lidstaten als lid. Andere lidstaten kunnen op elk ogenblik lid worden onder billijke en redelijke voorwaarden die in de statuten zijn vastgesteld.

3. De lidstaten hebben samen de meerderheid van stemmen in de in artikel 12, onder a), bedoelde ledenvergadering.

4. Lidstaten of derde landen kunnen, met het oog op de uitoefening van bepaalde rechten en de uitvoering van bepaalde verplichtingen als lid van de ERI, worden vertegenwoordigd door een of meer publieke entiteiten, met inbegrip van regio's of particuliere instanties met een openbaredienstverleningstaak.

5. Derde landen en intergouvernementele organisaties die lid willen worden van een ERI erkennen dat de ERI rechtspersoonlijkheid en rechtsbevoegdheid heeft conform artikel 6, leden 1 en 2, en dat de ERI is onderworpen aan de in artikel 16 bedoelde rechtsvoorschriften.

6. Derde landen die lid willen worden van een ERI behandelen deze ERI op de wijze als vermeld in artikel 6, leden 3 en 4.

Artikel 9Statuten

De statuten bevatten ten minste het volgende:

14. een lijst van leden en in voorkomend geval van entiteiten die hen vertegenwoordigen, alsook de voorwaarden en de procedure voor wijzigingen in het lidmaatschap en de vertegenwoordiging, conform artikel 8;

15. taken en activiteiten van de ERI;

16. statutaire zetel, conform artikel 7, lid 1;

17. naam van de ERI, conform artikel 7, lid 2;

18. rechten en verplichtingen van de leden, waaronder de verplichting bij te dragen aan een sluitende begroting;

19. organen van de ERI, hun bevoegdheden, samenstelling en besluitvormingsprocedures, met inbegrip van de wijze waarop de statuten worden gewijzigd, conform de artikelen 10, 11 en 12;

20. duur en ontbindingsprocedure, conform artikel 17;

21. basisbeginselen betreffende:

i) het beleid inzake toegang voor gebruikers;

ii) het beleid inzake gegevens;

iii) het beleid inzake wetenschappelijke evaluatie;

iv) het beleid inzake intellectuele-eigendomsrechten;

v) het beleid inzake verspreiding;

vi) het personeelsbeleid;

vii) het aanbestedingsbeleid, met inachtneming van de beginselen inzake transparantie, non-discriminatie en mededinging;

viii) in voorkomend geval buitengebruikstelling;

22. vaststelling van de werkta(a)l(en);

23. verwijzing naar de uitvoeringsvoorschriften van de statuten.

De statuten zijn beschikbaar voor het publiek op de website van de ERI en op haar statutaire zetel.

Artikel 10Wijzigingen van de statuten waarvoor een wijziging van het uittreksel uit de statuten is vereist

1. Elke wijziging van de statuten waarvoor een wijziging van het uittreksel uit de statuten is vereist, wordt door de ERI ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd. Een dergelijke wijziging treedt niet in werking voordat de beschikking houdende goedkeuring ervan in werking is getreden. De Commissie past mutatis mutandis artikel 4, lid 2, en artikel 5 toe.

2. Het verzoek om wijziging bevat het volgende:

24. de tekst van de voorgestelde wijziging, met inbegrip van de datum waarop deze in werking treedt;

25. de gewijzigde, geconsolideerde versie van de statuten;

26. het gewijzigde uittreksel uit de statuten.

Artikel 11Andere wijzigingen van de statuten

1. Elke andere wijziging van de statuten dan de in artikel 10 bedoelde wijzigingen wordt binnen tien dagen na de aanneming ervan door de ERI aan de Commissie voorgelegd.

2. De Commissie kan binnen zestig dagen na het voorleggen van een dergelijke wijziging daartegen bezwaar maken, onder opgave van de redenen waarom de wijziging niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

3. Indien de Commissie geen bezwaar maakt, maakt zij een kennisgeving betreffende de wijziging samen met een beknopte samenvatting van de wijziging bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie .

4. De wijziging treedt niet in werking voordat de bezwaartermijn is verstreken of voordat de Commissie van die termijn afstand heeft gedaan of voordat de gemaakte bezwaren zijn opgeheven.

5. Het verzoek om wijziging bevat het volgende:

27. de tekst van de vastgestelde wijziging, met inbegrip van de datum waarop deze in werking treedt;

28. de gewijzigde, geconsolideerde versie van de statuten;

29. een beknopte samenvatting van de wijziging.

Artikel 12 Organisatie van de ERI

De statuten voorzien ten minste in de volgende organen met de volgende bevoegdheden:

30. een ledenvergadering als het orgaan met volledige beslissingsbevoegdheid, met inbegrip van de vaststelling van de begroting;

31. een directeur of een raad van bestuur, die door de ledenvergadering wordt aangesteld als het uitvoerende orgaan en de wettelijke vertegenwoordiger van de ERI.

In de statuten wordt omschreven op welke wijze de leden van de raad van bestuur de ERI wettelijk vertegenwoordigen.

Artikel 13Begrotingsbeginselen, boekhouding, controles en verzekeringen

1. Alle ontvangsten en uitgaven van een ERI worden voor elk begrotingsjaar geraamd en in de begroting opgenomen. De ontvangsten en uitgaven van de begroting zijn in evenwicht.

2. De leden van een ERI zorgen ervoor dat de kredieten worden gebruikt volgens de beginselen van goed financieel beheer.

3. De begroting wordt opgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen met inachtneming van het transparantiebeginsel.

4. De rekeningen van een ERI gaan vergezeld van een verslag over het beheer op financieel en begrotingsgebied in het betrokken begrotingsjaar.

5. Wat de opstelling, neerlegging, controle en openbaarmaking van de boekhouding betreft, is een ERI onderworpen aan de voorschriften van het toepasselijke recht.

6. Een ERI sluit de nodige verzekeringen af tegen alle specifieke risico's die inherent zijn aan haar werking.

Artikel 14Communautaire financiering

Communautaire financiering van een ERI is alleen mogelijk conform titel VI van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. Ook financiering in het kader van het cohesiebeleid is mogelijk conform de relevante Gemeenschapswetgeving.

Artikel 15Aansprakelijkheid

1. Een ERI is aansprakelijk voor haar schulden.

2. De financiële aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de ERI is beperkt tot hun respectieve bijdragen aan de ERI. De leden kunnen in de statuten bepalen dat zij een algemene aansprakelijkheid aanvaarden die verder gaat dan hun respectieve bijdragen of dat zij een onbeperkte aansprakelijkheid aanvaarden.

3. De Gemeenschap is niet aansprakelijk voor de schulden van de ERI.

Artikel 16Toepasselijk recht en rechterlijke bevoegdheid

1. Een ERI is onderworpen aan:

32. het Gemeenschapsrecht, meer bepaald deze verordening en de in artikel 5, lid 1, onder a), en artikel 10, lid 1, bedoelde beschikkingen;

33. het recht van de staat waar de ERI haar statutaire zetel heeft, voor kwesties die niet of slechts gedeeltelijk worden geregeld door de onder a) bedoelde besluiten;

34. haar statuten, die worden vastgesteld conform de onder a) en b) bedoelde rechtsbronnen;

35. haar uitvoeringsvoorschriften, die in overeenstemming zijn met haar statuten;

36. in afwijking van punt b), wordt een ERI beheerst door het recht van de staten waar zij haar activiteiten uitoefent, voor wat betreft

i) volksgezondheid en veiligheid en gezondheid op het werk;

ii) milieubescherming;

iii) behandeling van gevaarlijke stoffen;

iv) afgifte van de voor haar activiteiten vereiste vergunningen.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd voor geschillen tussen de leden, tussen de leden en de ERI alsook voor alle geschillen waarbij de Gemeenschap partij is.

3. De communautaire wetgeving inzake rechterlijke bevoegdheid is van toepassing op geschillen tussen een ERI en derde partijen. Voor geschillen die niet onder dergelijke communautaire wetgeving vallen, wordt overeenkomstig het recht van de staat waar de ERI haar statutaire zetel heeft, bepaald welk gerecht bevoegd is voor de beslechting van dergelijke geschillen.

Artikel 17Ontbinding, insolventie

1. In de statuten wordt vastgesteld volgens welke procedure de ERI wordt ontbonden na een besluit van de ledenvergadering.

2. Onverwijld en uiterlijk tien dagen na de vaststelling van het ontbindingsbesluit door de ledenvergadering, stelt de ERI de Commissie daarvan in kennis. De Commissie maakt een passende kennisgeving bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie .

3. Onverwijld en uiterlijk tien dagen na de sluiting van de ontbindingsprocedure, stelt de ERI de Commissie daarvan in kennis. De Commissie maakt een passende kennisgeving bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie . De ERI houdt op te bestaan op de dag van de bekendmaking van de kennisgeving.

4. Telkens wanneer de ERI niet in staat is haar schulden te betalen, stelt zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De Commissie maakt een passende kennisgeving bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 18Verslaglegging en controle

1. Een ERI stelt een jaarlijks activiteitenverslag op en dient het binnen zes maanden na het einde van het overeenkomstige begrotingsjaar in bij de Commissie. Dat verslag wordt openbaar gemaakt.

2. Een ERI en de betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke omstandigheid die de uitvoering van de taak van de ERI ernstig in gevaar dreigt te brengen.

3. Indien de Commissie aanwijzingen ontvangt dat een ERI een ernstige inbreuk pleegt op deze verordening, op de op basis daarvan genomen beschikkingen of op andere toepasselijke rechtsvoorschriften, verzoekt zij de ERI en/of haar leden om uitleg.

4. Indien de Commissie, na de ERI en/of haar leden in de gelegenheid te hebben gesteld binnen een redelijke termijn opmerkingen in te dienen, tot de conclusie komt dat deze ERI een ernstige inbreuk pleegt op deze verordening, op de op basis daarvan genomen beschikkingen of op andere toepasselijke rechtsvoorschriften, kan zij de ERI en haar leden voorstellen corrigerende maatregelen te nemen.

5. Indien er geen corrigerende maatregelen worden genomen, kan de Commissie de beschikking tot oprichting van de ERI intrekken. Een dergelijke beschikking wordt meegedeeld aan de ERI en bekendgemaakt in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie . Dat heeft de ontbinding van de ERI tot gevolg.

Artikel 19Passende maatregelen

De lidstaten treffen de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening daadwerkelijk wordt toegepast.

Artikel 20Verslag en herziening

Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing ervan en stelt zij in voorkomend geval wijzigingen voor.

Artikel 21Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité.

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

Artikel 22Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat

Gedaan te Brussel, […]

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE

UITTREKSEL UIT DE STATUTEN

37. Naam van de ERI (artikel 7, lid 2, en artikel 9, onder d)): [naam volgens de statuten, met de woorden "Europese onderzoeksinfrastructuur" of de afkorting "ERI"]

38. Taak (artikel 2, lid 1, en artikel 9, onder b)): [taak volgens de statuten, met name de oprichting en werking van een onderzoeksinfrastructuur]

39. Statutaire zetel (artikel 7, lid 1, en artikel 9, onder c)): [bij voorkeur verwijzing naar de kleinste administratieve eenheid of de kleinste territoriale autonome eenheid, zoals een gemeente]

40. Duur (artikel 9, onder g)): [bv. "onbepaald", of een einddatum of het aantal jaren na de oprichting]

41. Basisbeginselen betreffende het beleid inzake toegang voor gebruikers (artikel 9, onder h), eerste streepje): [volgens de statuten]

42. Basisbeginselen betreffende het beleid inzake wetenschappelijke evaluatie (artikel 9, onder h), derde streepje): [volgens de statuten]

43. Basisbeginselen betreffende het beleid inzake verspreiding (artikel 9, onder h), vijfde streepje): [volgens de statuten]

44. Basisbeginselen betreffende het personeelsbeleid (artikel 9, onder h), zesde streepje): [volgens de statuten]

45. Basisbeginselen inzake het aanbestedingsbeleid, met inachtneming van de beginselen inzake transparantie, non-discriminatie en mededinging (artikel 9, onder h), zevende streepje): [volgens de statuten]

46. Aansprakelijkheidsregeling (artikel 15, lid 2): [volgens de statuten en/of artikel 15, lid 2, eerste zin]

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. BENAMING VAN HET VOORSTEL:

Verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI)

2. ABM/ABB-KADER

Betrokken beleidsterrein(en) en bijbehorende activiteit(en):

Onderzoek - Onderzoeksinfrastructuren:

3. BEGROTINGSONDERDELEN

3.1. Begrotingsonderdelen (beleidsuitgaven en bijbehorende uitgaven voor technische en administratieve bijstand (vroegere BA-onderdelen)) inclusief omschrijving:

- 08.01.05.01: Ambtenaren en tijdelijk personeel voor onderzoek

- 08.01.05.02: Extern personeel (personeel op contractbasis, GND, enz.)

3.2. Duur van de actie en van de financiële gevolgen:

Langetermijnactie, aangezien de voorgestelde wetgeving ten doel heeft de gezamenlijke oprichting en werking van onderzoeksfaciliteiten tussen meerdere lidstaten en geassocieerde landen te vergemakkelijken en aangezien deze verordening via een machtiging aan de Europese Commissie een eenvoudiger procedure mogelijk zal maken dan wanneer de Raad individuele beschikkingen zou moeten nemen.

Op korte termijn zijn daarvoor niet meer middelen vereist dan de middelen die momenteel worden gebruikt voor de follow-up van de voorbereiding van de nieuwe projecten voor onderzoeksinfrastructuren (KP7-middelen). Op middellange en lange termijn zijn echter extra menselijke middelen nodig voor de follow-up van de politieke ontwikkeling van de verordening, die bv. na vijf jaar zou kunnen leiden tot een herziening van de verordening.

3.3. Begrotingskenmerken:

Begrotings-onderdeel | Soort uitgave | Nieuw | Bijdrage EVA | Bijdragen kandidaat-lidstaten | Rubriek financiële vooruitzichten |

08.01 05 01 | Niet-verplicht | NGK | NEE | JA | JA | nr. 1A |

08.01 05 02 | Niet-verplicht | NGK | NEE | JA | JA | nr. 1A |

08.01.05.03 | Niet-verplicht | NGK | NEE | JA | JA | nr. 1A |

4. OVERZICHT VAN DE MIDDELEN

4.1. Financiële middelen

4.1.1. Overzicht van de vastleggingskredieten (VK) en betalingskredieten (BK)

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Soort uitgave | Punt nr. | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. |

Administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen |

Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven (NGK) | 8.2.5. | a | 0.423 | 0.657 | 0.711 | 0.828 | 0.828 | 1.062 |

Administratieve kosten (NGK) | 8.2.6. | b | 0.080 | 0.250 | 0.280 | 0.250 | 0.250 | 0.250 |

Totale indicatieve kosten van de maatregel |

TOTAAL VK inclusief personeelsuitgaven | a+b | 0.503 | 0.907 | 0.991 | 1.078 | 1.078 | 1.312 |

TOTAAL BK inclusief personeelsuitgaven | a+b | 0.503 | 0.907 | 0.991 | 1.078 | 1.078 | 1.312 |

4.1.2. Verenigbaarheid met de financiële programmering (rubriek 1)

X Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering.

( Het voorstel vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten.

( Het voorstel vergt wellicht toepassing van de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord (flexibiliteitsinstrument of herziening van de financiële vooruitzichten).

4.1.3. Financiële gevolgen voor de ontvangsten

X Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

( Het voorstel heeft de volgende financiële gevolgen voor de ontvangsten:

4.2. Personele middelen in voltijdequivalenten (VTE) – zie punt 8.2.1.

Niet van toepassing.

5. KENMERKEN EN DOELSTELLINGEN

5.1. Behoefte waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Aangezien de grenzen van onderzoek evolueren en steeds verder opschuiven, en aangezien onze technologieën zich verder ontwikkelen, worden onderzoeksinfrastructuren steeds complexer en duurder, zodat zij vaak buiten het bereik liggen van afzonderlijke onderzoeksgroepen, regio's, landen of zelfs werelddelen. Een groot probleem voor de oprichting van nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren is echter het ontbreken van een geschikt rechtskader voor de totstandbrenging van de benodigde partnerschappen met partners uit meerdere landen. De behoefte waarin moet worden voorzien, is derhalve de vaststelling van een communautair rechtskader voor de oprichting en werking van onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang.

5.2. Meerwaarde van het communautaire optreden, samenhang van het voorstel met andere financiële instrumenten en mogelijke synergie

De voorgestelde wetgeving heeft ten doel de gezamenlijke oprichting en werking van onderzoeksfaciliteiten tussen meerdere lidstaten en geassocieerde landen te vergemakkelijken en de verdere ontwikkeling van het Europese beleid voor onderzoeksinfrastructuren te bevorderen. Als aanvulling op nationale of intergouvernementele regelingen, creëert de voorgestelde kaderverordening een gemeenschappelijk rechtskader op basis van artikel 171 van het EG-Verdrag. In de kaderverordening worden de belangrijkste kenmerken van Europese onderzoeksinfrastructuren (ERI's) vastgesteld alsook duidelijke procedures voor het verlenen van deze status door de wetgever. Door de Europese Commissie bevoegdheden te verlenen, zal deze verordening ook een snellere procedure mogelijk maken dan wanneer de Raad individuele beschikkingen zou moeten nemen, en zullen ongecoördineerde activiteiten worden vermeden.

5.3. Doelstellingen, verwachte resultaten en bijbehorende indicatoren van het voorstel in de context van het ABM

De algemene doelstelling van dit voorstel is Europa te helpen de diverse uitdagingen waarmee het wordt geconfronteerd aan te pakken door de tijdige ontwikkeling van doeltreffende Europese onderzoeksinfrastructuren (ERI's), die:

- de ontwikkeling van een doeltreffende Europese onderzoeksruimte helpen versterken door een betere integratie van nationale inspanningen, de voorkoming van subkritische faciliteiten en door Europa mondiaal een leidende rol te laten spelen op het gebied van geavanceerde onderzoeksdiensten;

- Europa helpen zijn middelen te bundelen voor een nieuwe generatie grootschalige faciliteiten die onontbeerlijk zijn indien Europa in de komende decennia op onderzoeksgebied een toonaangevende rol wil blijven spelen, door onderzoekers de onderzoeksfaciliteiten te bieden die zij nodig hebben en door derhalve de aantrekkelijkheid en het potentieel van Europa te verhogen;

- zorgen voor een betere aanpak van sociale en ecologische uitdagingen, zoals klimaatverandering, energieproductie, watervoorziening, de kwaliteit van het milieu, levenskwaliteit, door excellente onderzoeksdiensten die worden verricht door dergelijke nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren, met inbegrip van e-infrastructuren;

- bijdragen aan het economische concurrentievermogen op lange termijn, doordat in Europa met behulp van dergelijke nieuwe Europese faciliteiten sneller wetenschappelijke vooruitgang zal worden geboekt en door een op kennis gebaseerde groei.

Naar verwachting zal deze verordening leiden tot gunstiger voorwaarden voor de ontwikkeling van fundamenteel onderzoek in Europa . Door op communautair niveau gunstiger juridische voorwaarden tot stand te brengen, zullen deze werkzaamheden de tijdige oprichting van nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren bevorderen (zoals die welke door ESFRI worden aangewezen). Dat zal bovendien bijdragen aan de verdere ontwikkeling van het Europese beleid voor onderzoeksinfrastructuren. Bijbehorende indicatoren zijn:

- het aantal nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren (zoals die welke door ESFRI worden aangewezen) dat zal worden opgericht via partnerschappen in geheel Europa;

- de snelheid van deze oprichtingen;

- de voor dergelijke procedures vereiste middelen;

- de versterking van en meer erkenning voor het Europese beleid voor onderzoeksinfrastructuren.

5.4. Wijze van uitvoering

( Gecentraliseerd beheer (direct door de Commissie of indirect door delegatie aan uitvoerende agentschappen, door de Gemeenschappen opgerichte organen of nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak)

X Gedeeld of gedecentraliseerd beheer

X met lidstaten

( met derde landen

( Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Opmerkingen : alleen lidstaten, derde landen en intergouvernementele organisaties kunnen lid worden van ERI's, met de mogelijkheid voor deelnemende landen om publieke of particuliere entiteiten met een openbaredienstverleningstaak te machtigen namens hen hun rechten en verplichtingen uit te oefenen. De Europese Commissie zorgt voor de algemene coördinatie van dit initiatief. Een comité staat de Europese Commissie bij bij het beheer van het nieuwe rechtskader.

6. TOEZICHT EN EVALUATIE

6.1. Toezicht

Er zal een toezicht- en evaluatiesysteem worden ingevoerd om toe te zien op de opgerichte Europese onderzoeksinfrastructuren en om te beoordelen in welke mate het nieuwe rechtskader zijn doelstellingen heeft verwezenlijkt.

Terwijl de Europese Commissie zorgt voor de algemene coördinatie van dit initiatief, wordt zij voor het beheer van het nieuwe rechtskader bijgestaan door een raadgevend comité.

Daarnaast zal aan ERI's, zodra zij officieel zijn erkend, worden gevraagd jaarverslagen op te stellen en toe te zenden aan de Europese Commissie en de financierende lidstaten. Deze verslagen bevatten voor het betrokken jaar een overzicht van de activiteiten alsook een overzicht van begrotingskwesties, en moeten de Europese Commissie en de lidstaten in staat stellen na te gaan of de onderzoeksinfrastructuur nog steeds voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van de Europese status.

6.2. Evaluatie

6.2.1. Evaluatie vooraf

Er is een verslag betreffende de evaluatie vooraf opgesteld.

6.2.2. Vorm en frequentie van toekomstige evaluaties

Vijf jaar na de vaststelling van het rechtskader zal een deskundigenpanel het evalueren en daarvan verslag uitbrengen aan de lidstaten en de Europese Commissie, teneinde het volgende te kunnen beoordelen:

- het gebruik van het rechtskader (d.w.z. het aantal nieuwe of aangepaste Europese infrastructuren die het rechtskader gebruiken);

- in welke mate de verwachte voordelen werkelijkheid zijn geworden, en met name het gebruiksgemak, en in hoeverre het rechtskader de oprichting van Europese onderzoeksinfrastructuren heeft versneld;

- de noodzaak van een herziening of aanpassing van het rechtskader.

7. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

Aan ERI's zal, zodra zij officieel zijn erkend, worden gevraagd jaarverslagen op te stellen en toe te zenden aan de Europese Commissie en de financierende lidstaten. Deze verslagen bevatten voor het betrokken jaar een overzicht van de activiteiten alsook een overzicht van begrotingskwesties, en moeten de Europese Commissie en de lidstaten in staat stellen na te gaan of de onderzoeksinfrastructuur voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van de Europese status. Aangezien ERI's onderzoeksdiensten verrichten, zal daarnaast op elke ERI automatisch toezicht worden uitgeoefend in het kader van de gewone onderzoeksactiviteiten die worden ondersteund via nationale, Europese of internationale programma's.

8. MIDDELEN

8.1. Financiële kosten van de doelstellingen van het voorstel

Er is geen operationele begroting verbonden aan deze verordening

8.2. Administratieve uitgaven

8.2.1. Aantal en soort personeelsleden

Niet van toepassing.

8.2.2. Omschrijving van de taken die uit de actie voortvloeien

Voor de politieke follow-up van deze verordening zullen enkele "AD"-personeelsleden nodig zijn voor de politieke taken die vanaf 2010 de follow-up omvatten van het gebruik - en de eventuele herziening na vijf jaar - van de verordening.

8.2.3. Herkomst van het (statutaire) personeel

( Posten die momenteel zijn toegewezen aan het beheer van het te vervangen of te verlengen programma

( Posten die al zijn toegewezen in het kader van de JBS/VOB-procedure voor jaar n

( Posten waarom in het kader van de volgende JBS/VOB-procedure zal worden gevraagd

x Bestaande posten binnen de beherende dienst die worden heringedeeld (interne herindeling)

( Posten die voor jaar n nodig zijn maar die in het kader van de JBS/VOB-procedure voor dat jaar nog niet zijn toegewezen

8.2.4. Andere administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag (XX 01 04/05 – Uitgaven voor administratief beheer)

Niet van toepassing.

8.2.5. Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Soort personeel | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. |

Ambtenaren en tijdelijk personeel (08 01 05 01) – bestaand | 0.234 | 0.468 | 0.585 | 0.702 | 0.702 | 0.936 |

Uit art. 08 01 05 02 gefinancierd personeel (bv. GND, personeel op contractbasis) - bestaand | 0.189 | 0.189 | 0.126 | 0.126 | 0.126 | 0.126 |

Totaal personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven (die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen) | 0.423 | 0.657 | 0.711 | 0.828 | 0.828 | 1.062 |

2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. |

08 01 02 11 01 + 08 01 05 03 – Dienstreizen | 0.03 | 0.03 | 0.03 | 0.03 | 0.03 | 0.03 |

08 01 02 11 02 + 08 01 05 03 – Vergaderingen en conferenties | 0.02 | 0.1 | 0.1 | 0.06 | 0.06 | 0.06 |

08 01 02 11 03 + 08 01 05 03 – Comités | 0 | 0.06 | 0.09 | 0.09 | 0.09 | 0.09 |

08 01 02 11 04 + 08 01 05 03 – Studies en adviezen | 0.03 | 0.03 | 0.03 | 0.05 | 0.06 | 0.06 |

08 01 02 11 05 + 08 01 05 03 – Informatiesystemen | 0 | 0.03 | 0.03 | 0.02 | 0.01 | 0.01 |

Totaal Andere administratieve uitgaven die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen | 0.08 | 0.25 | 0.28 | 0.25 | 0.25 | 0.25 |

Berekening – Ambtenaren en tijdelijk personeel alsook uit art. 08 01 02 gefinancierd personeel |

De kosten van een ambtenaar worden berekend op basis van 117 000 euro per jaar. De kosten van andere personeelsleden (personeel op contractbasis, GND) worden berekend op basis van 63 000 euro per jaar. |

Omschrijving van de taken die uit de actie voortvloeien: De eerste maanden na de vaststelling van de verordening zullen worden besteed aan de ontwikkeling van de procedures en richtsnoeren voor verzoeken om oprichting van een ERI. Later, vanaf medio 2009, zullen de gewone werkzaamheden geleidelijk worden toegespitst op: de follow-up van eventuele verzoeken van stichtende leden (lidstaten), de behandeling van dossiers (ontvankelijkheid, wetenschappelijke evaluatie, analyse van administratieve, juridische en financiële gegevens), overleg tussen diensten en comitévergaderingen, het eventueel opstellen van beschikkingen van de EC, de registratie en de toekomstige jaarlijkse follow-up van de ERI. Op korte termijn kunnen de personeelsbehoeften worden gedekt uit de huidige middelen. Vanaf 2010 echter moet een aantal ambtenarenposten (herindeling) de politieke werkzaamheden ondersteunen die door de Raad aan de Commissie worden gedelegeerd (d.w.z. comitévergaderingen, follow-up van dossiers betreffende beschikkingen van de Commissie, follow-up en eventuele herziening van de verordening na vijf jaar). |

2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. |

AD* / AST (ref. 8.2.5) | 2 | 4 | 5 | 6 | 6 | 8 |

NGD / personeel op contractbasis* (ref. 8.2.5) | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | 2 |

Totaal | 5 | 7 | 7 | 8 | 8 | 10 |

* waarvan één A/AD en één NGD-jurist

[1] COM (2008) ***, van **.**.2008.

[2] PB C […] van […], blz. […].

[3] PB C […] van […], blz. […].

[4] PB C […] van […], blz. […].

[5] PB L 412 van 30 december 2006, blz. 1.

[6] PB L 54 van 22.2 2007, blz. 101.

[7] PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz.1).

[8] PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij btw-Richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 (PB L 44 van 20.2.2008, blz. 11).

[9] PB L 76 van 23.3.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/106/EG van de Raad van 16 november 2004 (PB L 359 van 4.12.2004, blz. 30).

[10] PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 213/2008 van de Commissie van 28 november 2007 (PB L 74 van 15.3.2008, blz. 1).

[11] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

[12] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

Top