Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008PC0306(02)

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de hand van wijzigingen van de Verordeningen (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. […]/2008

    /* COM/2008/0306 def. - CNS 2008/0104 */

    52008PC0306(02)

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de hand van wijzigingen van de Verordeningen (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. […]/2008 /* COM/2008/0306 def. - CNS 2008/0104 */


    [pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

    Brussel, 20.5.2008

    COM(2008) 306 definitief

    2008/0103 (CNS)

    2008/0104 (CNS)

    2008/0105 (CNS)

    2008/0106 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot wijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de hand van wijzigingen van de Verordeningen (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. […]/2008

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    tot wijziging van Besluit 2006/144/EG inzake de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)

    (door de Commissie ingediend) {SEC(2008) 1885}{SEC(2008) 1886}

    TOELICHTING

    MOTIVERING EN DOEL VAN HET VOORSTEL

    Met haar mededeling “Voorbereiding van de gezondheidscontrole van de GLB-hervorming” van 20 november 2007 wilde de Commissie de tenuitvoerlegging van de GLB-hervorming van 2003 evalueren en het hervormingsproces waar nodig aanpassen om het gemeenschappelijk landbouwbeleid verder te vereenvoudigen, toe te rusten voor nieuwe marktkansen en voor te bereiden op actuele uitdagingen als de klimaatverandering, waterbeheer en bio-energie.

    Gedurende de afgelopen maanden heeft één van deze doelstellingen, i.e. het grijpen van de kansen die de markt biedt, een nieuwe dimensie gekregen als gevolg van de uitzonderlijke forse stijging van de prijs van een groot aantal landbouwgrondstoffen. De gestage prijsstijgingen in 2006 en in het eerste halfjaar van 2007 hadden reeds bekrachtigd dat in de mededeling van november terecht werd geconcludeerd dat eventuele, nog resterende aanbodsturende maatregelen (melkquota en braaklegging) moesten worden afgeschaft. Het samenspel van factoren die tot deze ontwikkeling hebben geleid en de manier waarop de EU hierop het best kan reageren, worden uiteengezet in een aparte mededeling van de Commissie.

    Dit doet echter niets af aan de geldigheid van de voornaamste conclusies over de beoordeling van de recentste GLB-hervormingen, die in de mededeling van november over de gezondheidscontrole werden getrokken. Een nieuw ijkpunt in dit hervormingsproces kwam er toen de meeste rechtstreekse betalingen van de productie werden losgekoppeld in het kader van de bedrijfstoeslagregeling (BTR). Dit gebeurde in 2003 voor de sectoren akkerbouwgewassen, rund- en schapenvlees en zuivel, en in 2004 voor olijfolie, katoen en tabak. De hervorming van 2003 werd bovendien aangegrepen om het beleid voor plattelandsontwikkeling (PO) van extra fondsen te voorzien en de betrokken beleidsinstrumenten met ingang van 2005 te hervormen. Het hervormingsproces werd afgesloten met de hervormingen van de suikersector (2006), de sector groenten en fruit en de wijnsector (2007).

    Deze hervormingen weerspiegelen de koersverandering van het GLB, dat vandaag beter is toegerust om zijn belangrijkste doelstellingen te vervullen.

    - Nu de producentensteun grotendeels (voor 90%) van de productie is losgekoppeld, kunnen de landbouwers in de EU hun bedrijfsvoering afstemmen op de signalen van de markt en zich bij gewijzigde economische omstandigheden laten leiden door het potentieel van hun onderneming en hun eigen voorkeuren. Dit is de meest efficiënte vorm van inkomenssteunverlening aan landbouwers.

    - Door af te stappen van de productsteun, die wijd en zijd aanzien werd als een oorzaak van de overschotproblemen uit het verleden, en door de steunprijzen van de EU te verlagen, werd de afstand tussen de landbouwsector van de EU en de wereldmarkten verkleind, verbeterde het marktevenwicht en wogen de kosten van interventievoorraden en de afzet van overschotten minder zwaar op de begroting.

    - Dankzij het hervormingsproces steeg het concurrentievermogen van de Europese landbouw en ontwikkelde de EU zich, ondanks haar dalende aandeel op de meeste grondstoffenmarkten, tot de grootste landbouwexporteur van hoofdzakelijk hoogwaardige producten en bleef zij tegelijkertijd zowel de grootste importeur van landbouwproducten ter wereld als de voornaamste markt voor ontwikkelingslanden.

    - Omdat de producenten tegenwoordig pas steun ontvangen wanneer zij voldoen aan de randvoorwaarden inzake milieu, voedselveiligheid, voedselkwaliteit en dierenwelzijn, slaagt het GLB er steeds beter in de gevaren van een achteruitgaand milieu te vermijden en te voldoen aan de vraag naar een groot aantal openbare goederen.

    - Het versterkte plattelandsontwikkelingsbeleid heeft als taak het milieu en het rurale landschap te beschermen en groei, banen en innovatie te creëren op het platteland, vooral in afgelegen, ontvolkte of grotendeels van de landbouw afhankelijke rurale gebieden.

    Deze ontwikkelingen tonen aan dat het GLB van vandaag nauwelijks nog te vergelijken is met dat uit het verleden. In de mededeling “Voorbereiding van de gezondheidscontrole van de GLB-hervorming” staat anderzijds ook te lezen dat het huidige GLB alleen toekomstbestendig kan worden, “indien het in staat wordt gesteld zijn instrumenten te evalueren, de werking van deze instrumenten te testen, vast te stellen waar het met het oog op zijn doelstellingen moet worden aangepast en zich aan nieuwe omstandigheden aan te passen”.

    De Commissie heeft, zoals zij in de mededeling in het vooruitzicht stelde, wetgevingsvoorstellen voorbereid, met daarbij een effectbeoordelingsverslag over de gezondheidscontrole van het GLB, waarin zowel de resultaten van breed overleg met de betrokken partijen als de bijdragen van andere Europese instellingen in aanmerking zijn genomen.

    Deze wetgevingsvoorstellen hebben betrekking op drie basisverordeningen:

    - Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers,

    - Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening"),

    - Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

    Veeleer dan als een fundamentele hervorming dienen deze voorstellen te worden beschouwd als een bijdrage tot toekomstige ontwikkelingen van het GLB die sporen met de algemene doelstelling van de Commissie en de in de Verdragen vervatte opdracht tot bevordering van een duurzame en marktgerichte landbouwsector.

    DE BEDRIJFSTOESLAGREGELING (BTR) EN DE REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING (REA)

    Vereenvoudiging

    Het opstellen van betere en eenvoudigere wetgeving is één van de prioriteiten van de Commissie voor de periode 2004-2009. De belangrijkste stap in de richting van en vereenvoudigd GLB werd gezet met de hervorming van 2003, toen de meeste rechtstreekse betalingen voor landbouwers werden overgeheveld naar de bedrijfstoeslagregeling, en met de vaststelling van de integrale-GMO-verordening in 2007.

    De regeling inzake een enkele areaalbetaling heeft, zo is gebleken, bijgedragen tot het verminderen van de administratieve rompslomp, het voorkomen van onnodige openbare uitgaven, het verbeteren van het vertrouwen van de burger in het GLB en het verhogen van het concurrentievermogen van het GLB. Dit neemt niet weg dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid nog verder kan worden vereenvoudigd, met name op het gebied van de randvoorwaarden en de bestaande gedeeltelijk gekoppelde steun.

    Randvoorwaarden

    De randvoorwaarden werden in 2003 in het GLB ingevoerd in het kader van de bedrijfstoeslagregeling. Betaling van de bedrijfstoeslag werd daarmee afhankelijk van de naleving van wetgeving inzake milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn en van eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie.

    Zowel de ervaring van de lidstaten, als de bevindingen van de Commissie bij haar controles in het kader van de goedkeuring van de rekeningen hebben echter praktische problemen bij de tenuitvoerlegging van de randvoorwaarden aan het licht gebracht. Daarom heeft de Commissie onderzocht hoe het toepassingsgebied van de randvoorwaarden kan worden vereenvoudigd en beter op de doelstellingen worden afgestemd. Voorgesteld wordt met name om bepaalde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen die als irrelevant of losstaand van de verantwoordelijkheid van de landbouwer worden beschouwd, in te trekken en in de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie voorschriften op te nemen die het mogelijk maken de milieuvoordelen van de braaklegging te vrijwaren en het waterbeheer aan te pakken.

    Gedeeltelijk gekoppelde steun

    Toen de GLB-hervorming van 2003 op poten werd gezet, vreesden sommige lidstaten dat een volledige ontkoppeling ongewenste effecten in de hand zou werken, zoals het opgeven van de productie, het gebrek aan grondstoffen voor de verwerkende industrie en sociale en milieuproblemen in gebieden met weinig economische alternatieven. Daarom werd besloten om in bepaalde sectoren een zeker niveau van gekoppelde steun te behouden.

    Intussen is gebleken dat de ontkoppeling van de steun doorgaans geen dramatische verandering in de productiestructuur in de EU heeft teweeggebracht en de landbouwers ertoe heeft aangezet hun productie duurzamer te maken en beter af te stemmen op wat de markt vraagt. Bovendien heeft het naast elkaar bestaan van twee regelingen (gekoppelde en niet-gekoppelde steun) het werk van de nationale en regionale overheden in de lidstaten bepaald niet eenvoudiger gemaakt.

    Daarom wordt voorgesteld de resterende gekoppelde steun conform de doelstellingen van de hervorming van 2003 af te schaffen en onder te brengen in de bedrijfstoeslagregeling. Van deze regel wordt alleen afgeweken voor de zoogkoeien- en de schapen- en geitenpremie. Voor deze gevallen wordt voorgesteld de lidstaten toe te staan de gekoppelde steun (in de momenteel bestaande vorm) te behouden als ondersteuning van de economische bedrijvigheid in gebieden waar weinig of geen economische alternatieven voorhanden zijn.

    Andere aspecten van de vereenvoudiging

    Andere maatregelen in het voorstel hebben tot doel de REA verder te vereenvoudigen. Met name wordt meer flexibiliteit toegestaan bij het gebruik van de nationale reserve, de overdracht van toeslagrechten, de wijziging van toeslagrechten en de betalingstermijnen. Voorts wordt voorgesteld de braakleggingstoeslagrechten af te schaffen.

    Naar de verlening van een meer op forfaits gebaseerde ontkoppelde steun

    In het kader van de hervorming van 2003 nam de ontkoppelde bedrijfssteun een centrale plaats in in het GLB. Deze vorm van rechtstreekse betalingen moest de landbouwers in staat stellen hun bedrijf op een marktgerichte, administratief zo eenvoudig mogelijke en WTO-conforme manier te exploiteren. De lidstaten kregen voor de uitvoering van de regeling de keuze tussen twee basismodellen, het historische en het regionale:

    - in het historische model zijn de toeslagrechten gebaseerd op individuele historische referentiebedragen per landbouwer;

    - in het regionale model zijn de forfaitaire toeslagrechten gebaseerd op de bedragen die de landbouwers van een regio tijdens de referentieperiode hebben ontvangen.

    Krachtens de huidige wetgeving kunnen de lidstaten niet terugkomen op hun keuze voor het ene of het andere model voor de uitvoering van de REA. De ervaring toont echter dat het noodzakelijk of wenselijk is de bestaande regelingen op bepaalde punten aan te passen. Zo zal het bijvoorbeeld steeds moelijker worden om verschillen in de steunniveaus als gevolg van de toepassing van het historische model te rechtvaardigen naarmate de referentieperioden voor de betalingen steeds verder in het verleden komen te liggen.

    Anderzijds biedt het historische model billijkere steun aan boeren, en dit ondanks een zekere initiële herverdeling van de steun.

    Daarom stelt de Commissie voor om in het belang van de doeltreffendheid en de vereenvoudiging van de REA de lidstaten toe te staan hun eigen REA-model aan te passen en geleidelijk te evolueren naar meer op forfaits gebaseerde betalingsniveaus per toeslagrecht. De voorstellen bevatten in dit verband tevens een aantal overeenkomstige maatregelen ter vereenvoudiging van de REA.

    Verlenging van de REA

    De REA werd ingevoerd als opstap naar de BTR om de landen die op 1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden, de kans te geven hun landbouwsector, met zijn specifieke kenmerken, aan de EU-wetgeving aan te passen. Tegen de achtergrond van de aanzienlijke verschillen op het gebied van algemene en rurale bedrijvigheid tussen de EU-10 en de EU-2 enerzijds en de EU-15 anderzijds, werd de REA als overgangsinstrument ingezet om de vlotte integratie van de eerste groep landen te bevorderen.

    Lidstaten die de REA toepassen, moeten in 2011 (2012 voor Bulgarije en Roemenië) overschakelen op de BTR. Deze landen dienen de mogelijkheid te krijgen de REA tot 2013 toe te passen. Deze mogelijkheid is in overeenstemming met het besluit dat de EU-15 de kans biedt hun wijze van uitvoering van de BTR te herzien en te opteren voor een meer op forfaits gebaseerd model.

    Herzien artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003

    Krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 inzake rechtstreekse steunverlening voor landbouwers, kunnen lidstaten die de BTR toepassen, tot 10% van hun nationale maximum voor rechtstreekse betalingen in de betrokken sector inhouden voor maatregelen ter bescherming of verbetering van het milieu of ter verbetering van de kwaliteit en het in de handel brengen van landbouwproducten.

    Om de lidstaten meer ruimte te geven om in te spelen op de behoeften die voortvloeien uit de algemene doelstellingen van het GLB, wordt voorgesteld de werkingssfeer van artikel 69 te verruimen:

    - de beperking dat de in een bepaalde sector toegepaste lineaire verlagingen binnen die sector moeten blijven, wordt afgeschaft;

    - maatregelen om de nadelen waarmee landbouwers in bepaalde regio's die gespecialiseerd zijn in de sectoren zuivel, rund-, schapen-, geitenvlees en rijst, worden geconfronteerd, worden gedekt;

    - de ingehouden bedragen kunnen worden gebruikt ter aanvulling van toeslagrechten in gebieden die vallen onder herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma's;

    - onder bepaalde voorwaarden wordt steun verleend voor een aantal risicobeheersmaatregelen – oogstverzekeringen tegen natuurrampen en onderlinge fondsen voor de bestrijding van dierziekten;

    - uitgaven voor maatregelen die niet met zekerheid voldoen aan de voorwaarden van de "green box" van de WTO, moeten worden beperkt tot maximaal 2,5% van de maxima;

    - tot slot krijgen lidstaten waar de REA van kracht is, de mogelijkheid deze bepaling toe te passen.

    Modulatie

    Modulatie betekent dat een procentuele verlaging wordt toegepast op rechtstreekse betalingen aan landbouwers (onder pijler I) en de aldus vrijgekomen middelen worden overgeheveld naar maatregelen voor plattelandsontwikkeling (pijler II).

    Krachtens de verplichte modulatie die in het kader van de hervorming van 2003 voor alle lidstaten van de EU-15 werd ingevoerd, werd dit percentage vastgesteld op 3% voor 2005, 4% in 2006 en 5% vanaf 2007. Bovendien mocht onder het franchisebedrag van 5000 euro geen verlaging van de rechtstreekse betalingen worden toegepast.

    In de mededeling "Voorbereiding van de gezondheidscontrole van de GLB-hervorming" werd gewezen op een aantal nieuwe, actuele uitdagingen voor het GLB (klimaatverandering, risicobeheer, bio-energie, waterbeheer en biodiversiteit) en wordt het plattelandsontwikkelingsbeleid aangewezen als mogelijk antwoord op deze uitdagingen.

    Niet alleen bieden de bestaande PO-maatregelen nu reeds een aantal mogelijkheden om deze nieuwe uitdagingen aan te gaan, maar ook hebben de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's voor de periode 2007-2013 al vergelijkbare maatregelen opgenomen. Niettemin blijkt uit de initiële ervaring met de benutting van PO-middelen in 2007 dat de lidstaten hiervoor meer geld nodig hebben dan zij kunnen opbrengen.

    Om hun de kans te geven te voldoen aan de toenemende behoefte om nieuwe uitdagingen aan de hand van plattelandsontwikkelingsmaatregelen aan te pakken, wordt voorgesteld de verplichte modulatie met 8% te verhogen en een extra progressief element toe te voegen in het kader van een nieuwe regeling die is gebaseerd op de volgende beginselen:

    - alle nieuwe inkomsten uit de modulatie blijven binnen de lidstaat die deze middelen genereert;

    - in de EU-15 wordt de basismodulatie voor alle betalingen boven 5000 euro met ingang van 2009 jaarlijks met 2% verhoogd tot in 2012 het totale aanvullende percentage 8% (bovenop de huidige 5%) wordt bereikt;

    - er wordt een progressief element ingevoerd waarbij de betalingen voor elke volgende drempel met 3% extra worden verlaagd en er wordt een nieuw systeem voor het financiële beheer van rechtstreekse steun, met algemene nettomaxima per lidstaat, voorgesteld;

    - hieronder wordt weergegeven welke totale modulatiepercentages (respectievelijk bestaande en aanvullende) moeten worden toegepast:

    Drempels | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 |

    maximaal 5000 | 0 | 0 | 0 | 0 |

    boven 5000 tot en met 99 999 | 5%+2% | 5%+4% | 5%+6% | 5%+8% |

    vanaf 100 000 tot en met 199 999 | 5%+5% | 5%+7% | 5%+9% | 5%+11% |

    vanaf 200 000 tot en met 299 999 | 5%+8% | 5%+10% | 5%+12% | 5%+14% |

    vanaf 300 000 | 5%+11% | 5%+13% | 5%+15% | 5%+17% |

    - de EU-10 komen in 2012 eveneens in aanmerking voor modulatie, met een basisniveau van 3% (in plaats van 13%); Bulgarije en Roemenië worden vrijgesteld in verband met de geleidelijke invoering van de rechtstreekse betalingen.

    Beperking van de betalingen

    Voor 46,6% van de ontvangers van rechtstreekse betalingen in de EU-25 bedraagt het steunbedrag minder dan 500 euro. Het betreft dan vooral landbouwers met kleine bedrijven, maar in sommige lidstaten volstaat de betaling niet om de administratieve kosten die samenhangen met het beheer ervan, te dekken.

    Om de kosten van het beheer van rechtstreekse betalingen te vereenvoudigen en te verminderen, moeten de lidstaten een minimumbedrag voor de betalingen van 250 euro toepassen en/of een minimumgrootte van het in aanmerking komende areaal per bedrijf van ten minste 1 hectare. Voor lidstaten met een voornamelijk uit zeer kleine bedrijven bestaande landbouwector is in bijzondere maatregelen voorzien.

    INTEGRALE-GMO-VERORDENING

    Mechanismen voor marktinterventie

    De Commissie is op basis van analysegegevens tot de conclusie gekomen dat de maatregelen ter beheersing van het marktaanbod geen rem mogen zetten op de capaciteit van de landbouwers in de EU om in te spelen op marktsignalen, maar veeleer moeten worden omgevormd tot een echt veiligheidsnet. Hiertoe wordt voorgesteld de bestaande bepalingen inzake openbare interventie te vereenvoudigen en te harmoniseren aan de hand van de ruimere toepassing van openbare inschrijvingen.

    Met betrekking tot de sector granen wordt voorgesteld voor broodtarwe het systeem van openbare inschrijvingen in te voeren, en voor voedergranen hetzelfde model toe te passen als voor maïs (verlaging van het kwantitatieve maximum tot nul). Voor durumtarwe wordt, gezien de huidige en verwachte marktomstandigheden, voorgesteld de interventie af te schaffen. Hetzelfde geldt voor rijst en varkensvlees. De voorschriften voor openbare inschrijvingen zullen eveneens gelden voor boter en mageremelkpoeder.

    Afschaffing van de braaklegging

    Op basis van de marktvooruitzichten en de uitvoering van de BTR wordt voorgesteld de braaklegging als instrument ter beheersing van het aanbod af te schaffen. De lidstaten worden in het kader van de voorstellen inzake de randvoorwaarden en PO echter de nodige instrumenten ter hand gesteld om het behoud van de huidige milieuvoordelen van de braaklegging te garanderen.

    Overgang naar het verstrijken van de melkquota

    Deze quota werden in 1984 ingevoerd om de overproductie op te vangen. De huidige marktvooruitzichten wijzen er echter op dat de context die in 1984 ten grondslag lag aan de invoering van de melkquota, inmiddels volkomen is veranderd. Om de sector voor te bereiden op het verstrijken van de melkquota in 2015 en op marktgericht werken zonder quota na 2015, moeten geleidelijke overgangsmaatregelen worden vastgesteld. Met het oog op deze "zachte landing" van de melksector bij het verstrijken van de quota wordt voorgesteld de betrokken hoeveelheden jaarlijks geleidelijk te verhogen.

    Algemeen wordt verwacht dat de geleidelijke afschaffing van de melkquota zal leiden tot een stijging van de productie, een daling van de prijzen en een toename van het concurrentievermogen van de sector. Anderzijds zullen bepaalde regio's, vooral maar niet uitsluitend berggebieden, het moeilijk krijgen om een minimumproductieniveau te handhaven. Dergelijke problemen kunnen worden aangepakt met specifieke maatregelen op grond van artikel 68 van de verordening betreffende regelingen voor rechtstreekse steun.

    Specifieke steun voor de zuivelsector

    Voorgesteld wordt de particuliere opslag voor kaas en de afzetsteun voor boter die bestemd is voor verwerking in banketbakkerswaren en roomijs en voor menselijke consumptie, af te schaffen. Deze marktondersteunende regelingen zijn niet langer noodzakelijk en moeten daarom verdwijnen.

    Met betrekking tot de particuliere opslag van boter, het gebruik van mageremelkpoeder voor voederdoeleinden en de productie van caseïne, waarvoor op grond van de bestaande verordening verplicht steun wordt verleend, wordt een facultatieve steunregeling die bij besluit van de Commissie kan worden toegepast wanneer de marktomstandigheden dat vergen.

    Andere steunregelingen

    In het belang van het concurrentievermogen en de vereenvoudiging wordt voorgesteld om een aantal kleinere steunregelingen te ontkoppelen en over te hevelen naar de BTR. Voor hennep, eiwithoudende gewassen en noten is geen overgangsperiode voor de overheveling naar de BTR nodig. De regelingen voor rijst, gedroogde voedergewassen, zetmeelaardappelen en lange vlasvezels zouden krachtens het voorstel pas na een overgangsperiode volledig worden ontkoppeld om de landbouwers en de verwerkende industrie in staat te stellen zich geleidelijk aan de nieuwe steunregeling aan te passen. Tegen de achtergrond van de forse vraag naar bio-energie wordt bovendien voorgesteld de regeling voor energiegewassen af te schaffen.

    NIEUWE UITDAGINGEN EN HET PLATTELANDSONTWIKKELINGSBELEID

    Aangezien de totale GLB-begroting tot 2013 aan een reeds vastgesteld maximum is gebonden, kunnen alleen via een verhoging van de verplichte modulatie extra middelen voor plattelandsontwikkeling worden vrijgemaakt.

    Dit extra geld is nodig om meer werk te maken van de EU-prioriteiten op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer en biodiversiteit.

    - Nu de EU het voortouw heeft genomen in het streven naar een economie met een lage koolstofuitstoot, staan de klimaat- en de energiesituatie bovenaan de agenda. In maart 2007 bekrachtigden de staatshoofden en regeringsleiders van de EU de voorstellen van de Commissie ter vermindering van de CO2-uitstoot met ten minste 20% tegen 2020 (30% indien mondiale streefcijfers worden afgesproken) en tot vaststelling van een streefdoel van 20% voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (inclusief de doelstelling om in voor vervoer bestemde benzine en diesel 10% biobrandstoffen op te nemen). De landbouw- en de bosbouwsector kunnen in dit verband een belangrijke rol spelen: als leverancier van de grondstoffen voor de productie van bio-energie, bij de opslag van koolstof en bij de verdere vermindering van de broeikasgasemissies.

    - De doelstellingen van de EU op het gebied van waterbeleid zijn vastgelegd in de kaderrichtlijn water, die qua tenuitvoerlegging op kruissnelheid zal komen in de periode 2010-2012. Als grote gebruikers van water en waterreserves hebben de landbouw- en de bosbouwsector een belangrijke rol te spelen in een zowel kwantitatief als kwalitatief duurzaam waterbeheer. Waterbeheer zal een steeds prominentere plaats innemen wanneer het erop aankomt de strategie op reeds onvermijdelijke veranderingen van het klimaat af te stemmen.

    - De lidstaten hebben zich ertoe verbonden de achteruitgang van de biodiversiteit tegen 2010 een halt toe te roepen, maar zoals het er momenteel voorstaat, lijkt het steeds onwaarschijnlijker dat deze doelstelling zal worden gehaald. Aangezien de biologische diversiteit in Europa voor een groot deel afhangt van de landbouw en de bosbouw, zullen de inspanningen ter bescherming van die biodiversiteit moeten worden opgevoerd, vooral in het licht van de verwachte negatieve gevolgen van de klimaatverandering en de toenemende behoefte aan water.

    De lidstaten worden ertoe aangemoedigd de aanvullende financiële middelen voor de periode 2010-2013 volledig te benutten en hun strategieën en programma's dienovereenkomstig aan te passen. Met name kan de steun voor investeringen in het kader van as 1 speciaal worden gericht op materieel dat energie, water en andere inputfactoren bespaart, en op de productie van (voedergewassen voor) binnen en buiten het bedrijf te gebruiken hernieuwbare energie. In het kader van as 2 kunnen agromilieumaatregelen en bosbouwmaatregelen worden ingezet voor acties op het gebied van biodiversiteit, waterbeheer en mildering van de impact van de klimaatverandering. In de kader van de assen 3 en 4 kan steun worden verleend voor lokale projecten inzake hernieuwbare energie.

    Het zevende kaderprogramma voor onderzoek zal in dit verband fungeren als hulpmiddel bij de aanpak van de nieuwe uitdagingen en als waardevolle ondersteuning bij het invoeren van innovaties in de landbouwsector en bij het voeren van een gericht beleid.

    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Sinds de hervorming van het GLB in 2003 beschikt het gemeenschappelijk landbouwbeleid met ingang van het begrotingsjaar 2007 over een ingebouwd mechanisme voor begrotingsdiscipline, dat in werking treedt wanneer de verwachte uitgaven het financiële maximum voor marktuitgaven en rechtstreekse steun dreigen te overschrijden. Het voorstel verandert niets aan de beginselen inzake de toepassing van dit mechanisme, die in het kader van de hervorming van 2003 zijn verankerd en zijn gewijzigd naar aanleiding van de toetreding van de EU-12. Inmiddels zijn vaste tarieven voor de meeste vormen van GLB-steun vastgesteld en zijn de marktvooruitzichten sinds 2003 aanzienlijk verbeterd. Als gevolg daarvan is het risico dat de financiële discipline wordt toegepast (d.w.z. de rechtstreekse steun wordt verlaagd) kleiner geworden.

    Voorstellen inzake de modulatie in het kader van de BTR en de PO hebben per definitie geen gevolgen voor de EU-begroting, aangezien het louter gaat om een verplichte overheveling tussen de tweede en de eerste pijler van het GLB. Voor de nationale begrotingen kan een toename van de modulatie daarentegen wel extra uitgaven met zich meebrengen als gevolg van de noodzakelijke medefinanciering van de PO. Dit zou betekenen dat een aantal lidstaten kan terugkeren naar het (hogere) niveau van nationale uitgaven dat oorspronkelijk was voorzien vóór het besluit over het financiële kader 2007-2013 werd vastgesteld. De eventuele financiële impact op de EU-begroting als gevolg van de overheveling van maatregelen naar de BTR zal eveneens beperkt blijven, aangezien de overheveling in de meeste gevallen begrotingsneutraal is.

    Met betrekking tot marktmaatregelen zijn de verwachtingen waarvan ten tijde van het besluit over de hervorming van 2003 werd uitgegaan, inmiddels aanzienlijk naar boven bijgesteld als gevolg van de recente stijging van de wereldprijzen. Daarenboven heeft de hervorming van de interventieregeling voor maïs de voordien verwachte problemen op de markt voor granen deels opgelost en zal de situatie nog verder verbeteren dankzij de huidige voorstellen inzake interventie voor granen. De extra middelen die tegen het einde van het bestaande financiële kader moeten worden uitgegeven, blijven in een aantal gevallen beperkt. In de melksector zal deze impact bovendien vooral afhangen van de periode waarin de uitgaven worden gedaan (vóór of na 2013).

    Het verstrijken van de melkquota zal de botermarkt alleszins extra onder druk zetten. Het onderhavige voorstel voor een geleidelijke afschaffing van de quota komt niet alleen de sector ten goede, maar is ook bevorderlijk voor de langetermijnontwikkleing van het GLB. De mogelijkheid dat beperkte aanvullende uitgaven nodig zijn voor de uitvoer van boter, kan echter niet worden uitgesloten. Of het zo ver komt, hangt af van vooralsnog onbekende factoren (de overeenkomst in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha, ontwikkelingen op de wereldmarkten). Daarom is in deze voorstellen een clausule ingebouwd op grond waarvan in 2012 een en ander in het licht van een evaluatie van de ontwikkelingen op de zuivelmarkten kan worden herzien en kan worden bekeken of aanvullende maatregelen vereist zijn om een stijging van de begrotingsmiddelen te voorkomen. Er wordt van uitgegaan dat de afschaffing van bestaande maatregelen tot besparingen zal leiden. Het belangrijkste begrotingseffect van de "zachte landing" van de melksector zal er echter in bestaan dat als gevolg van de verwachte daling van de melkheffing minder inkomsten naar de begroting zullen vloeien.

    2008/0103 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 36, artikel 37 en artikel 299, lid 2,

    Gelet op de Akte van Toetreding van Griekenland, en met name op punt 6 van Protocol nr. 4 inzake katoen[1],

    Gezien het voorstel van de Commissie[2],

    Gezien het advies van het Europees Parlement[3],

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[4],

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[5],

    Overwegende hetgeen volgt:

    1. Bepaalde elementen van het steunmechanisme moeten worden aangepast, zo blijkt uit ervaring met de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001[6]. Met name moeten meer vormen van rechtstreekse steun worden ontkoppeld en dient de werking van de bedrijfstoeslagregeling te worden vereenvoudigd. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat Verordening (EG) nr. 1782/2003 sinds haar inwerkingtreding grondig is gewijzigd. Om deze redenen en omwille van de duidelijkheid moet deze verordening worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuwe verordening.

    2. Op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt een verlaging of uitsluiting toegepast van de rechtstreekse steun aan landbouwers die niet voldoen aan bepaalde voorschriften op het gebied van volksgezondheid, gezondheid van dieren en planten, milieu en dierenwelzijn. Deze “randvoorwaarden” maken integraal deel uit van de communautaire steunverlening in de vorm van rechtstreekse betalingen en dienen derhalve te worden behouden. Een aantal voorschriften op het gebied van de randvoorwaarden blijkt echter onvoldoende betrekking te hebben op de landbouwactiviteiten of de landbouwgrond, of gaat veeleer de nationale autoriteiten aan dan de landbouwers. Daarom dient het toepassingsgebied van de randvoorwaarden te worden aangepast.

    3. Om te vermijden dat landbouwgrond wordt opgegeven en te waarborgen dat deze grond in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden, is bovendien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 een communautair kader vastgesteld waarbinnen de lidstaten normen vaststellen met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, inclusief de bodem- en klimaatgesteldheid en de bestaande landbouwsystemen (grondgebruik, vruchtwisseling, landbouwpraktijken) en de structuur van de landbouwbedrijven. De afschaffing van de verplichte braaklegging in het kader van de bedrijfstoeslagregeling kan in bepaalde gevallen nadelige gevolgen hebben voor het milieu, met name voor sommige landschapselementen. Daarom moeten de bestaande communautaire bepalingen worden versterkt om, waar nodig, duidelijk omschreven landschapselementen te beschermen.

    4. In bepaalde gebieden wordt het steeds problematischer de watervoorraden voor landbouwactiviteiten te beschermen en te beheren. Om verontreiniging en afspoeling van water te voorkomen en het watergebruik te beheren, dient daarom tevens te worden voorzien in versterking van het bestaande communautaire kader voor een goede landbouw- en milieuconditie.

    5. Gezien het positieve affect van blijvend grasland op het milieu, is het dienstig maatregelen ter bevordering van de instandhouding van bestaand blijvend grasland vast te stellen om een massale omzetting in bouwland te voorkomen.

    6. Voor een beter evenwicht tussen de beleidsinstrumenten die op bevordering van duurzame landbouw zijn gericht enerzijds, en die welke bevordering van de plattelandsontwikkeling tot doel hebben anderzijds, is bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 op verplichte basis een systeem ingevoerd waarbij de rechtstreekse betalingen geleidelijk worden verlaagd (“modulatie”). Dit systeem moet worden behouden, met inbegrip van de vrijstelling van modulatie voor de eerste 5000 euro aan betalingen.

    7. De besparingen die voortvloeien uit het bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingevoerde modulatiemechanisme worden gebruikt voor de financiering van maatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid. Sinds die verordening is vastgesteld, wordt de landbouwsector geconfronteerd met nieuwe, veeleisende uitdagingen, zoals de klimaatverandering, het toenemende belang van bio-energie en de behoefte aan beter waterbeheer en aan een efficiëntere bescherming van de biodiversiteit. Als verdragsluitende partij bij het Protocol van Kyoto[7] is de Europese Gemeenschap ertoe gebonden haar beleid aan te passen in het licht van de klimaatveranderingsproblematiek. Ernstige problemen op het gebied van waterschaarste en droogte vergen bovendien een diepgaandere behandeling van de waterbeheerproblematiek[8]. De aanzienlijke verwezenlijkingen niet te na gesproken, blijft het stopzetten van de afkalving van de biodiversiteit eveneens een zeer belangrijke uitdaging en moeten extra inspanningen worden geleverd, wil de Europese Gemeenschap haar biodiversiteitsdoelstelling voor 2010 halen[9]. De Gemeenschap erkent de noodzaak om deze nieuwe uitdagingen in het kader van haar beleidslijnen aan te pakken. Op het gebied van de landbouw vormen de plattelandsontwikkelingsprogramma’s die zijn goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)[10], hiertoe een geschikt instrument. Om de lidstaten in staat te stellen hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s dienovereenkomstig aan te passen zonder hun lopende activiteiten op het gebied van plattelandsontwikkeling op andere gebieden op een lager pitje te zetten, dienen aanvullende financiële middelen ter beschikking te worden gesteld. De financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 bieden echter geen ruimte om het plattelandsontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap met de nodige extra financiële middelen toe te rusten. In deze omstandigheden dienen de vereiste financiële middelen grotendeels te worden gehaald uit de opbrengsten van een geleidelijke verhoging van de voor de modulatie geldende verlagingspercentages.

    8. Kenmerkend voor de verdeling van de rechtstreekse inkomenssteun over de landbouwers is dat een groot deel van de betalingen worden toegewezen aan een erg beperkt aantal grootschalige begunstigden. Het moge duidelijk zijn dat het voor een efficiënte verwezenlijking van de doelstelling van de inkomenssteun niet nodig is dat aan alle grootschalige begunstigden hetzelfde steunbedrag per eenheid wordt toegekend. Grote begunstigden hebben bovendien een groter aanpassingsvermogen en kunnen bijgevolg gemakkelijker werken met lagere steunbedragen per eenheid. Daarom lijkt het billijk te verwachten dat landbouwers met hoge steunbedragen een bijzondere bijdrage leveren tot de financiering van plattelandsontwikkelingsmaatregelen die op de nieuwe uitdagingen zijn toegespitst. Hiertoe dient een mechanisme te worden vastgesteld aan de hand waarvan op de hoogste betalingen een forsere verlaging wordt toegepast en moeten de daaruit voortvloeiende opbrengsten eveneens worden gebruikt om de nieuwe uitdagingen aan te gaan in het kader van de plattelandsontwikkeling. Om een evenredige werking van dit mechanisme te garanderen, moeten de extra verlagingen geleidelijk worden verhoogd naarmate het bedrag van de betalingen toeneemt.

    9. De bijzondere geografische ligging, het insulaire karakter, de geringe oppervlakte, het bergachtige reliëf en het klimaat leggen de landbouw in de ultraperifere gebieden extra lasten op. Om deze lasten en beperkingen te milderen, lijkt het dienstig om landbouwers in de ultraperifere gebieden vrij te stellen van de verplichte verlaging via de modulatie.

    10. Lidstaten die voor vrijwillige modulatie hebben geopteerd, moeten de verhoogde percentages voor de verplichte modulatie in aanmerking nemen. Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad van 27 maart 2007 houdende voorschriften voor een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers[11] voorziet, dient overeenkomstig te worden gewijzigd.

    11. De bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde verlaging van vijf procentpunten in het kader van de modulatie moeten op basis van objectieve criteria worden toegewezen aan de lidstaten. Het is evenwel dienstig te bepalen dat een zeker percentage van de bedragen in de lidstaat blijft waar deze bedragen zijn gegenereerd. Met het oog op de structurele aanpassingen ten gevolge van de afschaffing van de interventie voor rogge is het dienstig om voor bepaalde rogge producerende regio's te voorzien in specifieke maatregelen die met een deel van de door de modulatie gegenereerde bedragen worden gefinancierd. De bedragen die afkomstig zijn uit de toepassing van aanvullende verlagingen in het kader van de modulatie, moeten evenwel ter beschikking worden gesteld van de lidstaten waar deze bedragen zijn gegenereerd.

    12. Met het oog op een vlottere werking van de modulatie, vooral wat de procedures voor de verlening van rechtstreekse betalingen aan landbouwers en de overdrachten naar de plattelandsontwikkelingsprogramma’s betreft, dient voor elke lidstaat een nettomaximum te worden vastgesteld voor de betalingen die na toepassing van de modulatie aan de landbouwers moeten worden verricht. Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid[12] moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    13. Landbouwers in de nieuwe lidstaten worden aan de hand van een bijzonder mechanisme geleidelijk in het systeem voor rechtstreekse betalingen geïntegreerd. Met het oog op een gepast evenwicht tussen de beleidsinstrumenten ter bevordering van de duurzame landbouw enerzijds, en die ter bevordering van de plattelandontwikkeling anderzijds, dient de modulatieregeling pas op landbouwers in de nieuwe lidstaten van toepassing te worden wanneer het niveau van de rechtstreekse betalingen in die lidstaten gelijk is aan het in de andere lidstaten geldende niveau.

    14. Toepassing van de modulatie mag er niet toe leiden dat het nettobedrag dat aan een landbouwer in een nieuwe lidstaat wordt betaald, lager ligt dan het aan vergelijkbare landbouwers in de andere lidstaten betaalde bedrag. Zodra de modulatie van toepassing wordt op landbouwers in de nieuwe lidstaten, dient de toe te passen verlaging derhalve te worden beperkt tot het verschil tussen het niveau dat onder het mechanisme voor geleidelijke integratie gold en het niveau dat in de andere lidstaten na toepassing van de modulatie werd bereikt. Bovendien mogen landbouwers in de nieuwe lidstaten op wie de modulatie van toepassing is, niet langer in aanmerking komen voor aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, teneinde te voorkomen dat het voor dergelijke landbouwers geldende steunniveau dat in de andere lidstaten overschrijdt.

    15. Om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid de jaarlijkse maxima van de financiële vooruitzichten niet overschrijden, is het dienstig een financieel mechanisme in te stellen om de rechtstreekse betalingen zo nodig aan te passen. Tot aanpassing van de rechtstreekse steun dient te worden besloten wanneer volgens de vooruitzichten het bedrag van subrubriek 2, met een veiligheidsmarge van 300 miljoen euro, in een bepaald begrotingsjaar zal worden overschreden. Rekening houdend met de niveaus van de rechtstreekse betalingen die tengevolge van de geleidelijke integratie aan landbouwers in de nieuwe lidstaten worden verricht, dient te worden vastgesteld dat in het kader van de toepassing van het mechanisme voor geleidelijke integratie op alle in de nieuwe lidstaten verleende rechtstreekse betalingen het instrument voor begrotingsdiscipline in de nieuwe lidstaten pas in werking treedt wanneer het in de nieuwe lidstaten geldende niveau van de rechtstreekse betalingen ten minste gelijk is aan het niveau dat in de andere lidstaten geldt.

    16. Om de landbouwers te helpen zich te voegen naar de normen voor een moderne, kwalitatief hoogwaardige landbouw, is het noodzakelijk dat de lidstaten een omvattend systeem van advisering ten behoeve van commerciële landbouwbedrijven opzetten. Het bedrijfsadviseringssysteem moet de landbouwers helpen zich bewuster te worden van de materiaalstromen en bedrijfsprocessen in relatie tot de normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, zonder dat op enigerlei wijze iets wordt afgedaan aan hun verplichting en verantwoordelijkheid om die normen in acht te nemen.

    17. Overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om zich ervan te vergewissen dat de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze worden uitgevoerd, en om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen. Hiertoe moeten zij een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor de rechtstreekse betalingen toepassen. Om de Gemeenschapssteun doeltreffender te maken en beter te kunnen controleren moeten de lidstaten toestemming krijgen om het geïntegreerd systeem ook toe te passen op Gemeenschapsregelingen die niet onder deze verordening vallen.

    18. De voornaamste bestanddelen van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem moeten worden vastgesteld, met name bepalingen inzake een geautomatiseerde databank, een systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond, steunaanvragen van de landbouwers, een geharmoniseerd controlesysteem en, wat de bedrijfstoeslagregeling betreft, een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten.

    19. Het beheer van kleine bedragen blijkt omslachtig te zijn voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Met het oog op het voorkomen van overdreven administratieve lasten is het raadzaam dat de lidstaten afzien van de verlening van rechtstreekse betalingen indien het bedrag van de betaling lager zou liggen dan de gemiddelde communautaire steun voor één hectare of indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor steun wordt aangevraagd, minder dan één hectare bedraagt. Voor lidstaten met een landbouwbedrijfsstructuur die aanzienlijk afwijkt van de gemiddelde structuur in de Gemeenschap, dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld. De lidstaten dienen de mogelijkheid te krijgen om, rekening houdend met de structuurkenmerken van hun landbouweconomie, te opteren voor het eerste, dan wel het tweede criterium. Voor de bijzondere toeslagrechten die aan landbouwers met een zogenaamd "bedrijf zonder land" zijn toegewezen, heeft de toepassing van een op het aantal hectaren gebaseerde drempel geen nut. Voor dergelijke landbouwers dient derhalve het op de gemiddelde steun gebaseerde minimumbedrag te gelden.

    20. Uit de ervaring met de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is gebleken dat de ontkoppelde inkomenssteun in sommige gevallen werd toegewezen aan andere begunstigden dan natuurlijke personen, wier zakelijk doel niet of nauwelijks gericht is op de uitoefening van een landbouwactiviteit. Om de verlening van landbouwinkomenssteun aan dergelijke ondernemingen of bedrijven te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de communautaire steun volledig wordt gebruikt om de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te garanderen, moeten lidstaten waar dergelijke toewijzingen plaatsvinden, de bevoegdheid krijgen om af te zien van de op deze verordening gebaseerde verlening van rechtstreekse betalingen aan dit soort ondernemingen.

    21. De bevoegde nationale autoriteiten dienen de betalingen waarin de communautaire steunregelingen voorzien, binnen de voorgeschreven termijnen volledig aan de begunstigden uit te keren onder voorbehoud van de verlagingen waarin deze verordening voorziet. Met het oog op een flexibeler beheer van de rechtstreekse betalingen dienen de lidstaten de mogelijkheid te krijgen om de rechtstreekse betalingen in twee tranches per jaar te verrichten.

    22. De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. Om een verkeerde besteding van communautaire middelen te voorkomen, mogen geen steunbetalingen worden gedaan aan landbouwers die de voorwaarden voor het verkrijgen van die betalingen kunstmatig hebben gecreëerd.

    23. Om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te halen, moeten de communautaire steunregelingen aan veranderende ontwikkelingen kunnen worden aangepast, zo nodig op korte termijn. De begunstigden kunnen er bijgevolg niet op vertrouwen dat de steunvoorwaarden ongewijzigd blijven, en dienen voorbereid te zijn op een mogelijke herziening van de regelingen, met name in het licht van economische ontwikkelingen of de begrotingssituatie.

    24. Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 is een bedrijfstoeslagregeling ingesteld waarin de verschillende bestaande steunmechanismen in één regeling voor ontkoppelde rechtstreekse betalingen zijn ondergebracht. Uit de ervaring met de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is gebleken dat een aantal elementen van deze regeling in het belang van de landbouwers en de beheersautoriteiten kan worden vereenvoudigd. Aangezien de bedrijfstoeslagregeling inmiddels ten uitvoer is gelegd door alle lidstaten die dat moesten doen, is een aantal bepalingen over de voorlopige toepassing van deze regeling bovendien achterhaald en aan aanpassing toe. In dit verband werd in een aantal gevallen een aanzienlijke onderbenutting van toeslagrechten geconstateerd. Aangezien dit probleem moet worden vermeden en in aanmerking moet worden genomen dat de landbouwers inmiddels voldoende vertrouwd zijn met de werking van de bedrijfstoeslagregeling, moet de oorspronkelijk vastgestelde periode voor het toevoegen van niet-gebruikte toeslagrechten aan de nationale reserve, worden ingekort tot twee jaar.

    25. De belangrijkste bestanddelen van de bedrijfstoeslagregeling moeten behouden blijven. De vaststelling van de nationale maxima dient er met name voor te zorgen dat het totale niveau van de steun en de toeslagrechten de bestaande begrotingsbeperkingen niet overschrijdt. De lidstatne dienen ook een nationale reserve te beheren die onder meer kan worden gebruikt om de deelname van landbouwers aan de regeling te bevorderen of om rekening te houden met specifieke behoeften in bepaalde regio's. Er moeten bepalingen voor de overdracht en het gebruik van toeslagrechten worden vastgesteld om speculatieve overdracht en cumulatie van toeslagrechten zonder overeenkomstige agrarische basis te voorkomen.

    26. Als gevolg van de geleidelijke integratie van nieuwe sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moet de definitie van grond die in aanmerking komt voor de toepassing van de regeling of voor de activering van toeslagrechten, worden herzien. Steunverlening voor met groenten en fruit beteelde oppervlakten in lidstaten die ervoor gekozen hebben deze sector later in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, dient echter te worden uitgesloten. Voorts moeten specifieke bepalingen voor hennep worden vastgesteld om de verlening van steun aan illegale teelten te voorkomen.

    27. De verplichte braaklegging van bouwland had oorspronkelijk tot doel het aanbod te beheersen. Dit instrument is als gevolg van marktontwikkelingen in de sector akkerbouwgewassen en de invoering van ontkoppelde steun echter overbodig geworden en moet worden afgeschaft. De overeenkomstig artikel 53 en 63, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde braakleggingstoeslagrechten moeten daarom worden geactiveerd op hectaren die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden die voor elk ander toeslagrecht gelden.

    28. Niet alleen werd voordien gekoppelde marktsteun in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen, maar ook werd het bedrag van de toeslagrechten in lidstaten die kozen voor de uitvoering van het historische model, gebaseerd op het individuele niveau van in het verleden verleende steun. Nu de bedrijfstoeslagregeling reeds enige jaren van toepassing is en meer sectoren omvat, wordt het steeds moeilijker om de legitimiteit van aanzienlijke individuele verschillen in het steunniveau, die slechts gebaseerd zijn op in het verleden verleende steun, te rechtvaardigen. Daarom moeten de lidstaten die hebben gekozen voor de toepassing van het historische model, de mogelijkheid krijgen om onder bepaalde voorwaarden en met inachtneming van de algemene beginselen van de Gemeenschapswetgeving en de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid de toegewezen toeslagrechten in die zin te herzien dat de betrokken eenheidsbedragen dichter bij elkaar komen te liggen. De lidstaten kunnen bij de vaststelling van dichter bij elkaar liggende bedragen rekening houden met de specifieke kenmerken van geografische gebieden. Met het oog op het gelijktrekken van de toeslagrechten moet worden voorzien in een adequate overgangsperiode en een beperkte verlagingsmarge, teneinde de landbouwers in de gelegenheid te stellen zich op een redelijke wijze aan de veranderende steunniveaus aan te passen.

    29. In het kader van de hervorming van 2003 kregen de lidstaten de mogelijkheid de bedrijfstoeslagregeling aan de hand van het historische, dan wel het regionale model ten uitvoer te leggen. De lidstaten hebben inmiddels de gelegenheid gehad om de gevolgen van hun keuze vanuit economisch en administratief standpunt te evalueren. Tegen deze achtergrond dient de lidstaten de kans te worden geboden hun oorspronkelijke keuze in het licht van de opgedane ervaring te herzien. Hiertoe dient, naast de mogelijkheid het bedrag van de toeslagrechten gelijk te trekken, aan de lidstaten die het historische model hebben toegepast, de mogelijkheid te worden geboden over te schakelen naar het regionale model. Lidstaten die hebben geopteerd voor het regionale model, moeten eveneens in de gelegenheid worden gesteld hun besluit onder bepaalde voorwaarden te herzien in de zin dat, met inachtneming van de algemene beginselen van de Gemeenschapswetgeving en de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de bedragen van de toeslagrechten volgens vooraf vastgestelde stappen dichter bij elkaar komen te liggen. Met het oog op het gelijktrekken van de toeslagrechten moet worden voorzien in een adequate overgangsperiode en een beperkte verlagingsmarge, teneinde de landbouwers in de gelegenheid te stellen zich op een redelijke wijze aan de veranderende steunniveaus aan te passen.

    30. De lidstaten konden in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingevoerde bedrijfstoeslagregeling bepaalde betalingen van de toepassing van die regeling uitsluiten. Tegelijkertijd voorzag artikel 64, lid 3, van die verordening in de herziening van de in titel III, hoofdstuk 5, afdelingen 2 en 3, geboden facultatieve regelingen in het licht van markt- en structurele ontwikkelingen. Uit de analyse van de in dit verband opgedane ervaring blijkt dat de producenten dankzij de ontkoppeling soepeler keuzes kunnen maken en hun beslissingen over de productie kunnen afstemmen op rendabiliteit en de signalen van de markt. Dit geldt met name voor de sectoren akkerbouwgewassen, hop en zaaizaad, en in bepaalde mate ook voor de rundvleessector. De gedeeltelijk gekoppelde betalingen voor deze sectoren moeten daarom in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen. Met het oog op een geleidelijke aanpassing van de landbouwers in de rundvleessector aan de nieuwe steunbepalingen, dienen de speciale premie voor mannelijke runderen en de slachtpremie geleidelijk te worden geïntegreerd. Aangezien de gedeeltelijk gekoppelde betalingen in de sectoren groenten en fruit pas onlangs, en slechts als overgangsmaatregel, werden ingevoerd, is het niet nodig die regelingen te herzien.

    31. Wat zoogkoeien, schapen en geiten betreft, is het, zo blijkt, echter nog steeds nodig om in het belang van de landbouweconomie in bepaalde regio's, met name waar geen economische alternatieven voor landbouwers voorhanden zijn, een minimaal landbouwproductieniveau te handhaven. Daarom moeten de lidstaten kunnen opteren voor het behoud van gekoppelde steun op het huidige niveau of, wat zoogkoeien betreft, op een lager niveau. In dat geval moet, met name met het oog op een waterdichte traceerbaarheid van de dieren, worden bepaald dat de identificatie- en registratievoorschriften van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad[13], en van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad[14] in acht moeten worden genomen.

    32. De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om tot 10% van hun maximum te gebruiken voor de verlening van specifieke steun in duidelijk omschreven gevallen. Deze steun moet de lidstaten in staat stellen milieuproblemen aan te pakken en de kwaliteit en de afzet van landbouwproducten te verbeteren. Tevens dient te worden voorzien in specifieke steun om de gevolgen van de geleidelijke afschaffing van de melkquota en de ontkoppeling van de steun in bijzonder kwetsbare sectoren op te vangen. Gezien het toenemende belang van doeltreffend risicobeheer moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen financieel bij te dragen aan door de landbouwers te betalen oogstverzekeringspremies en aan de vergoeding van bepaalde economische verliezen ten gevolge van dier- of plantenziekten. Met het oog op de naleving van de door de Gemeenschap aangegane internationale verbintenissen moeten de middelen die voor gekoppelde-steunmaatregelen kunnen worden gebruikt, tot een gepast niveau worden beperkt. De voorwaarden voor de financiële bijdrage aan oogstverzekeringen en vergoedingen tengevolge van dier- of plantenziekten moeten overeenkomstig worden vastgesteld.

    33. De rechtstreekse betalingen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling waren gebaseerd op de referentiebedragen van de in het verleden ontvangen rechtstreekse betalingen of op geregionaliseerde bedragen per hectare. De landbouwers in de nieuwe lidstaten kregen geen rechtstreekse betalingen van de Gemeenschap en beschikten niet over historische referenties voor de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002. Daarom werd in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaald dat de bedrijfstoeslagregeling in de nieuwe lidstaten moest worden gebaseerd op geregionaliseerde bedragen per hectare. Nu deze landen reeds enige jaren deel uitmaken van de Gemeenschap, kan het gebruik van referentieperioden echter worden overwogen voor de nieuwe lidstaten die nog niet op de bedrijfstoeslagregeling zijn overgeschakeld. Om de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling te vergemakkelijken en met name om speculatieve aanvragen te voorkomen, dient de nieuwe lidstaten daarom de mogelijkheid te worden geboden om de oppervlakten waarvoor, historisch gezien, steun werd verleend in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling, in aanmerking te nemen voor de berekening van de toeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling.

    34. In het kader van het regionale model voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling dient de nieuwe lidstaten de mogelijkheid te worden geboden om het bedrag van het toeslagrecht per hectare op basis van objectieve criteria aan te passen, teneinde een gelijke behandeling van alle landbouwers te garanderen en marktverstoringen te voorkomen.

    35. De nieuwe lidstaten moeten dezelfde mogelijkheden als de andere lidstaten krijgen om de bedrijfstoeslagregeling gedeeltelijk ten uitvoer te leggen.

    36. De ontkoppeling van de rechtstreekse steun en de invoering van de bedrijfstoeslagregeling waren hoekstenen in de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In 2003 bestond echter een aantal redenen om specifieke steun voor een aantal gewassen te behouden. De ervaring met de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de ontwikkeling van de marktsituatie wijzen erop dat regelingen die in 2003 van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling werden uitgesloten, inmiddels met het oog op een meer marktgerichte en duurzame landbouw in de regeling kunnen worden opgenomen. Dit geldt met name voor de sector olijfolie, waar slechts een marginale vorm van koppeling werd toegepast. Dezelfde redenering gaat op voor de betalingen in de sectoren durumtarwe, eiwithoudende gewassen, aardappelzetmeel en noten, waar het nut van ontkoppeling wordt bekrachtigd door de afnemende doeltreffendheid van de resterende gekoppelde betalingen. Met betrekking tot vlas moet de verwerkingssteun worden afgeschaft en moeten de betrokken bedragen in de bedrijfstoeslagregeling worden geïntegreerd. Voor rijst, gedroogde voedergewassen, aardappelzetmeel en vlas moet met het oog op een zo vlot mogelijke overschakeling op ontkoppelde steun een overgangsperiode worden vastgesteld. Wat noten betreft, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen het nationale deel van de steun op een gekoppelde manier te blijven betalen om zo de gevolgen van de ontkoppeling beter te kunnen opvangen.

    37. Als gevolg van de integratie van nieuwe regelingen in de bedrijfstoeslagregeling moet worden voorzien in de berekening van het nieuwe niveau van individuele inkomenssteun in het kader van die regeling. Met betrekking tot noten, aardappelzetmeel, vlas en gedroogde voedergewassen, moet deze stijging worden toegekend op basis van de steun die de landbouwers gedurende de laatste jaren hebben ontvangen. Wat de integratie van betalingen betreft die tot dusverre gedeeltelijk van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling waren uitgesloten, moeten de lidstaten echter de kans krijgen de oorspronkelijke referentieperioden te gebruiken.

    38. Om de sector energiegewassen bij zijn ontwikkeling te helpen, is bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 specifieke steun voor deze gewassen vastgesteld. Vanwege de recente ontwikkelingen in de sector bio-energie, en met name de sterke vraag naar dergelijke producten op de internationale markten en de invoering van bindende streefdoelen voor het aandeel bio-energie in de totale energiemix tegen 2020, zijn de voornaamste redenen voor het verlenen van specifieke steun voor energiegewassen weggevallen.

    39. Naar aanleiding van de integratie van de katoensector in de bedrijfstoeslagregeling werd het noodzakelijk geacht om ter voorkoming van eventuele productieverstoringen in de katoenproducerende gebieden de steun gedeeltelijk aan de katoenproductie gekoppeld te houden aan de hand van een gewasspecifieke betaling per subsidiabele hectare. Deze benadering moet worden aangehouden overeenkomstig de doelstellingen die zijn opgenomen in Protocol nr. 4 inzake katoen bij de Akte van Toetreding van Griekenland.

    40. Om de gevolgen van het herstructureringsproces in lidstaten die de in Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap[15] vastgestelde herstructureringssteun hebben verleend, op te vangen, moet aan producenten van suikerbieten en suikerriet gedurende maximaal vijf opeenvolgende jaren steun worden verleend.

    41. In de Akte van Toetreding van, respectievelijk, Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, en Bulgarije en Roemenië is bepaald dat de landbouwers in de nieuwe lidstaten, na toepassing van een mechanisme voor geleidelijke invoering, rechtstreekse betalingen zullen ontvangen.

    42. Deze Akten van Toetreding voorzagen bovendien in een voorlopig, vereenvoudigd en op areaal gebaseerd steunmechanisme voor de verlening van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten. De voornaamste bestanddelen van dat mechanisme moeten worden vastgesteld. De regeling inzake een enkele areaalbetaling is een doeltreffend en eenvoudig systeem voor de verlening van inkomenssteun aan landbouwers gebleken. In het belang van de vereenvoudiging dienen de nieuwe lidstaten toestemming te krijgen om dit systeem tot eind 2013 te blijven toepassen.

    43. Naar aanleiding van de hervorming van de sectoren suiker en groenten en fruit en de opname van deze sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moeten de lidstaten die voor toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben geopteerd, de gelegenheid krijgen om inkomenssteun in de vorm van afzonderlijke betalingen te verlenen aan producenten van suikerbieten, suikerriet en cichorei en producenten van bepaalde soorten groenten en fruit. Deze lidstaten moeten tevens in de gelegenheid worden gesteld om afzonderlijke specifieke steun te verlenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de andere lidstaten gelden.

    44. Als gevolg van de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten voorzagen de Akten van Toetreding in een kader waarbinnen de nieuwe lidstaten aanvullende nationale rechtstreekse betalingen mochten verlenen. De voorwaarden voor de verlening van dergelijke betalingen moeten worden vastgesteld.

    45. Bij de initiële toewijzing van toeslagrechten door de lidstaten zijn bepaalde vergissingen begaan die aan de basis lagen van bijzonder hoge betalingen aan de landbouwers. Dergelijke gevallen van niet-naleving moeten normaliter worden bestraft met een financiële correctie totdat corrigerende maatregelen zijn getroffen. Gezien de tijd die verloopt na de eerste toewijzing van toeslagrechten, zou de vaststelling van de vereiste correctie onevenredige juridische en administratieve problemen voor de lidstaten met zich meebrengen. Omwille van de rechtszekerheid dient de toewijzing van dergelijke betalingen daarom te worden geregulariseerd.

    46. Overeenkomstig artikel 70, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben Spanje, Frankrijk en Portugal besloten de rechtstreekse betalingen voor de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden uit te sluiten van de bedrijfstoeslagregeling en deze te verlenen onder de in titel IV van die verordening vastgestelde voorwaarden. Een aantal soorten van de in die titel vastgestelde steun zijn volledig in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen. Om een en ander te vereenvoudigen en om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de ultraperifere gebieden, lijkt het raadzaam om deze soort van steun te beheren in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 247/2006 vastgestelde steunprogramma’s. Hiertoe moeten de betrokken fondsen worden overgeheveld van de nationale maxima voor de rechtstreekse betalingen naar het in artikel 23, lid 2, van die verordening vastgestelde bedrag. Verordening (EG) nr. 247/2006 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    47. Er moet worden vastgesteld dat bepalingen van deze verordening die aanleiding kunnen geven tot mogelijk als staatssteun te beschouwen nationale maatregelen, tenzij anders is vastgesteld, worden uitgesloten van de toepassing van de regels inzake staatssteun aangezien in de betrokken bepalingen reeds adequate steunverleningsvoorwaarden ter voorkoming van ongerechtvaardigde concurrentievervalsing zijn vastgesteld of in die bepalingen wordt voorzien in de vaststelling van dergelijke voorwaarden door de Commissie.

    48. De maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[16].

    49. Verordening (EG) nr. 1782/2003 moet worden ingetrokken.

    50. De lidstaten moeten voldoende tijd krijgen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake een verdere ontkoppeling van rechtstreekse betalingen en inzake de herziening van in het kader van de hervorming van 2003 genomen beslissingen. Daarom moeten de betrokken bepalingen pas met ingang van 2010 van toepassing worden. Verordening (EG) nr. 1782/2003 moet derhalve in 2009 van toepassing zijn op de steunregelingen die pas met ingang van 2010 in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    TITEL I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    Artikel 1 Toepassingsgebied

    Bij deze verordening worden vastgesteld:

    a) gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse betalingen;

    b) een inkomenssteunregeling voor landbouwers (hierna de “bedrijfstoeslagregeling” genoemd);

    c) een voorlopige vereenvoudigde inkomenssteunregeling voor landbouwers in de nieuwe lidstaten (hierna de “regeling inzake een enkele areaalbetaling” genoemd);

    d) steunregelingen voor landbouwers die rijst, zetmeelaardappelen, katoen, suiker, groenten en fruit, schapenvlees, geitenvlees of rundvlees produceren;

    e) een kader voor de aanvulling van rechtstreekse betalingen door de nieuwe lidstaten.

    Artikel 2 Definities

    Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

    a) "landbouwer": een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag en die een landbouwactiviteit uitoefent;

    b) "bedrijf": het geheel van de productie-eenheden dat door de landbouwer wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

    c) "landbouwactiviteit": landbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 6 houden;

    d) "rechtstreekse betaling": een betaling die rechtstreeks aan landbouwers wordt verleend op grond van een in bijlage I bij deze verordening genoemde steunregeling;

    e) "betalingen in een bepaald kalenderjaar" of "betalingen tijdens de representatieve periode": de voor het betrokken jaar/de betrokken jaren verleende of te verlenen betalingen met inbegrip van alle betalingen voor andere perioden die in dat kalenderjaar/die kalenderjaren beginnen;

    f) "landbouwproducten": de in bijlage I van het Verdrag genoemde producten, inclusief katoen, maar exclusief visserijproducten;

    g) "nieuwe lidstaten": Bulgarije, Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije;

    h) "landbouwgrond": om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.

    Artikel 3 (ex 32) Financiering van rechtstreekse betalingen

    De in bijlage I bij de onderhavige verordening genoemde steunregelingen worden gefinancierd overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

    TITEL II ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE RECHTSTREEKSE BETALINGEN

    HOOFDSTUK 1 RANDVOORWAARDEN

    Artikel 4 Belangrijkste voorschriften

    1. Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de op grond van artikel 6 vastgestelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie in acht.

    2. De bevoegde nationale autoriteit bezorgt de landbouwer de lijst van de in acht te nemen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie.

    Artikel 5 Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen

    1. De in bijlage II opgenomen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen worden vastgesteld in communautaire regelgeving op de volgende gebieden:

    a) volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten,

    b) milieu,

    c) dierenwelzijn.

    2. In het kader van deze verordening gelden de in bijlage II genoemde besluiten in de van tijd tot tijd gewijzigde versie en, in geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.

    Artikel 6 Goede landbouw- en milieuconditie

    1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwgrond, in het bijzonder grond die niet langer wordt gebruikt voor productiedoeleinden, in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of op regionaal niveau minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie vast op basis van het in bijlage III vastgestelde kader, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, met inbegrip van de bodem- en de klimaatgesteldheid, de bestaande landbouwsystemen, het grondgebruik, de vruchtwisseling, de landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven.

    2. De andere dan de nieuwe lidstaten zien erop toe dat grond die op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. De nieuwe lidstaten zien erop toe dat grond die op 1 mei 2004 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. Bulgarije en Roemenië zien er echter op toe dat grond die op 1 januari 2007 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd.

    In naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan een lidstaat evenwel afwijken van de eerste alinea, mits hij maatregelen treft om te voorkomen dat de totale oppervlakte blijvend grasland aanzienlijk afneemt.

    De eerste alinea is niet van toepassing op permanent grasland dat zal worden bebost, indien die bebossing verenigbaar is met het milieu en met uitsluiting van de aanplant van kerstbomen en snelgroeiende soorten met korte omlooptijd.

    HOOFDSTUK 2 MODULATIE EN FINANCIËLE DISCIPLINE

    Artikel 7 Modulatie

    1. Alle bedragen van de in een bepaald kalenderjaar in een bepaalde lidstaat aan een landbouwer te verlenen rechtstreekse betalingen van meer dan 5000 euro worden voor elk jaar tot en met 2012 verlaagd met de volgende percentages:

    a) 2009: 7%,

    b) 2010: 9%,

    c) 2011: 11%,

    d) 2012: 13%.

    2. De in lid 1 vastgestelde verlagingspercentages worden verhoogd voor:

    a) bedragen vanaf 100 000 euro tot en met 199 999 euro, met 3 procentpunten,

    b) bedragen vanaf 200 000 euro tot en met 299 999 euro, met 6 procentpunten,

    c) bedragen vanaf 300 000 euro, met 9 procentpunten.

    3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op rechtstreekse betalingen aan landbouwers in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee.

    Artikel 8 Nettomaxima

    1. Onverminderd artikel 11 mogen de totale nettobedragen van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7 en 10 van de onderhavige verordening en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 378/2007 in een bepaalde lidstaat in een bepaalde kalenderjaar mogen worden verleend, niet hoger liggen dat de in bijlage IV bij de onderhavige verordening vastgestelde maxima. Zo nodig passen de lidstaten een lineaire verlaging op de rechtstreekse betalingen toe om ervoor te zorgen dat de in bijlage IV vastgestelde maxima in acht worden genomen.

    2. De in bijlage IV vastgestelde maxima worden door de Commissie volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure herzien om rekening te houden met:

    a) wijzigingen van de maximumbedragen die in het kader van de rechtstreekse betalingen kunnen worden verleend,

    b) wijzigingen van de in Verordening (EG) nr. 378/2007 bedoelde vrijwillige modulatie,

    c) structurele wijzigingen van de bedrijven.

    Artikel 9 Uit de modulatie voortvloeiende bedragen

    1. De bedragen die in andere dan de nieuwe lidstaten voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 7 vastgestelde verlagingen zijn overeenkomstig de volgende leden beschikbaar als aanvullende communautaire steun voor maatregelen in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma’s die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 worden gefinancierd met middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

    2. De uit de toepassing van de verlaging met 5 procentpunten voortvloeiende bedragen worden volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure aan de betrokken lidstaten toegewezen op basis van de volgende criteria:

    a) landbouwgrond,

    b) werkgelegenheid in de landbouw,

    c) bruto binnenlands product (BBP) per inwoner in koopkracht.

    Elke betrokken lidstaat ontvangt evenwel ten minste 80% van het totaal aan bedragen die in die lidstaat door modulatie worden gegenereerd.

    3. Indien het aandeel van rogge in de totale graanproductie van een lidstaat tijdens de periode 2000-2002 gemiddeld meer dan 5% bedraagt en zijn aandeel in de totale communautaire roggeproductie in dezelfde periode meer dan 50% bedraagt, wordt, in afwijking van lid 2, tweede alinea, minimaal 90% van de bedragen die in die lidstaat door modulatie worden gegenereerd, tot en met 2013 naar die lidstaat teruggesluisd.

    Onverminderd de in artikel 58 geboden mogelijkheid is in dat geval ten minste 10% van het aan die lidstaat toegekende bedrag beschikbaar voor de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde maatregelen in rogge producerende regio's.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder “graan” verstaan, de in punt I van bijlage V opgenomen producten.

    4. Het resterende bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 7, lid 1, en de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7, lid 2, worden volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure toegewezen aan de lidstaat waar de betrokken bedragen zijn gegenereerd. Deze bedragen worden gebruikt overeenkomstig artikel 69, lid 5 bis , van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    Artikel 10 Bijzondere voorschriften voor de modulatie in de nieuwe lidstaten

    1. Artikel 7 is op landbouwers in een nieuwe lidstaat in een bepaald kalenderjaar slechts van toepassing indien het krachtens artikel 110 in die lidstaat en voor dat bepaalde kalenderjaar geldende niveau van de rechtstreekse betalingen niet lager ligt dan het niveau in andere dan de nieuwe lidstaten, rekening houdend met op grond van artikel 7, lid 1, toegepaste verlagingen.

    2. Indien artikel 7 van toepassing is op landbouwers in een nieuwe lidstaat, mag het op grond van artikel 7, lid 1, geldende percentage niet meer bedragen dan het verschil tussen het krachtens artikel 110 voor die lidstaat geldende niveau van de rechtstreekse betalingen en het niveau in andere dan de nieuwe lidstaten, rekening houdend met op grond van artikel 7, lid 1, toegepaste verlagingen.

    3. Wanneer in artikel 7 vastgestelde verlagingen van toepassing zijn op landbouwers in een nieuwe lidstaat, worden aan de betrokken landbouwer geen in artikel 120 bedoelde aanvullende nationale rechtstreekse betalingen verleend.

    4. Het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 7, leden 1 en 2, wordt volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure toegewezen aan de nieuwe lidstaat waar de overeenkomstige bedragen zijn gegenereerd. Dit bedrag wordt gebruikt overeenkomstig artikel 69, lid 5 bis , van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    Artikel 11 Financiële discipline

    1. Er wordt een aanpassing van de rechtstreekse betalingen vastgesteld wanneer de voor een bepaald begrotingsjaar geldende ramingen voor de financiering van de bovenbedoelde maatregelen in het kader van rubriek 2 van bijlage I bij het Interinstitutioneel Akkoord[17] betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer, vermeerderd met de in de artikelen 122 en 123 van de onderhavige verordening vastgestelde bedragen en vóór toepassing van de in de artikelen 7 en 10 van de onderhavige verordening en artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 bedoelde modulatie, erop wijzen dat het bovenbedoelde jaarmaximum, behoudens een ondermarge van 300 miljoen euro, zal worden overschreden.

    2. Op basis van een voorstel dat de Commissie indient uiterlijk op 31 maart van het kalenderjaar waarop de in lid 1 bedoelde aanpassingen van toepassing zijn, stelt de Raad deze aanpassingen vast uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarop de aanpassingen van toepassing zijn.

    3. In het kader van de toepassing van de in artikel 110 vastgestelde toenameregeling op alle in de nieuwe lidstaten verleende rechtstreekse betalingen, is lid 1 voor de nieuwe lidstaten pas van toepassing vanaf het kalenderjaar waarvoor het in de nieuwe lidstaten geldende niveau van de rechtstreekse betalingen ten minste gelijk is aan het niveau van die betalingen dat dan geldt in de andere dan de nieuwe lidstaten.

    HOOFDSTUK 3 BEDRIJFSADVISERINGSSYSTEEM

    Artikel 12 Bedrijfsadviseringssysteem

    1. De lidstaten zetten een systeem op voor de advisering van de landbouwers over grond- en bedrijfsbeheer (hierna het “bedrijfsadviseringssysteem” genoemd), dat wordt beheerd door één of meer aangewezen autoriteiten of door particuliere instanties.

    2. De adviseringsactiviteit heeft ten minste betrekking op de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in hoofdstuk 1.

    Artikel 13 Voorwaarden

    1. Landbouwers kunnen op vrijwillige basis aan het bedrijfsadviseringssysteem deelnemen.

    2. De lidstaten geven voorrang aan de landbouwers die meer dan 15 000 euro aan rechtstreekse betalingen per jaar ontvangen.

    Artikel 14 Verplichtingen van de erkende particuliere instanties en de aangewezen autoriteiten

    Onverminderd de nationale wetgeving inzake toegang tot documenten zorgen de lidstaten ervoor dat de in artikel 12 bedoelde particuliere instanties en aangewezen autoriteiten geen bij hun adviseringsactiviteit verkregen persoonlijke of individuele informatie en gegevens meedelen aan andere personen dan de landbouwer die het betrokken bedrijf beheert, met uitzondering van bij hun activiteit ontdekte onregelmatigheden of inbreuken die vallen onder een in communautair of nationaal recht vastgestelde verplichting om een overheidsorgaan te informeren, in het bijzonder in het geval van strafbare feiten.

    Artikel 15 Herziening

    Uiterlijk op 31 december 2010 dient de Commissie een verslag in over de toepassing van het bedrijfsadviseringssysteem, waar nodig vergezeld van passende voorstellen om het stelsel verplicht te stellen.

    HOOFDSTUK 4 GEÏNTEGREERD BEHEERS- EN CONTROLESYSTEEM

    Artikel 16 Toepassingsgebied

    Elke lidstaat zet een geïntegreerd beheers- en controlesysteem, hierna het "geïntegreerd systeem" genoemd, op.

    Het geïntegreerd systeem is van toepassing op de in bijlage I vermelde steunregelingen.

    Voor zover nodig, is het ook van toepassing op het beheer en de controle inzake de in de hoofdstukken 1 en 2 vastgestelde voorschriften.

    Artikel 17 Onderdelen van het geïntegreerd systeem

    1. Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:

    a) een geautomatiseerde databank;

    b) een systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond;

    c) een systeem voor de identificatie en de registratie van de in artikel 20 bedoelde toeslagrechten;

    d) steunaanvragen;

    e) een geïntegreerd controlesysteem;

    f) één enkel systeem om de identiteit van elke landbouwer die een steunaanvraag indient, te registreren.

    2. Wanneer de artikelen 55 en 56 van de onderhavige verordening van toepassing zijn, omvat het geïntegreerd systeem een systeem voor de identificatie en de registratie van dieren dat is opgezet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad.

    3. Het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond omvat in voorkomend geval een geografisch informatiesysteem voor de olijventeelt.

    Artikel 18 Geautomatiseerde databank

    1. In de geautomatiseerde databank worden voor elk landbouwbedrijf de gegevens uit de steunaanvragen opgenomen.

    Deze databank moet met name de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende de kalenderjaren en/of verkoopseizoenen vanaf 2000 rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

    2. De lidstaten kunnen gedecentraliseerde databanken opzetten op voorwaarde dat deze databanken en de administratieve procedures om de gegevens vast te leggen en te raadplegen, op het hele grondgebied van de lidstaat homogeen van opzet zijn en onderling compatibel zijn om kruiscontroles mogelijk te maken.

    Artikel 19 Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond

    Het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond wordt opgezet op basis van kaarten of kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. Daarbij wordt gebruik gemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10000.

    Artikel 20 Systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten

    1. Het systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten wordt zo opgezet dat het verificatie van de toeslagrechten en kruiscontroles door vergelijking met de steunaanvragen en door vergelijking met het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond mogelijk maakt.

    2. Dit systeem moet de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende ten minste de laatste drie opeenvolgende kalenderjaren en/of verkoopseizoenen rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

    Artikel 21 Steunaanvragen

    1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor rechtstreekse betalingen in waarin, voor zover van toepassing, worden vermeld:

    a) alle percelen landbouwgrond van het bedrijf en, bij toepassing van artikel 17, lid 3, door de lidstaat, het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,

    b) het aantal en het bedrag van de voor activering aangegeven toeslagrechten,

    c) alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.

    2. Een lidstaat kan besluiten dat in de steunaanvraag alleen de veranderingen ten opzichte van de in het voorgaande jaar ingediende steunaanvraag moeten worden opgegeven. De lidstaat verspreidt voorgedrukte formulieren die zijn gebaseerd op de in het voorgaande jaar geconstateerde oppervlakten, en verstrekt grafisch materiaal dat de ligging van die oppervlakten en, in voorkomend geval, de standplaats van de olijfbomen aangeeft.

    3. Een lidstaat kan besluiten dat één en dezelfde steunaanvraag betrekking heeft op verscheidene of alle in bijlage I vermelde steunregelingen of andere steunregelingen.

    Artikel 22 Controle van de voorwaarden voor subsidiabiliteit

    1. De lidstaten voeren administratieve controles van de steunaanvragen uit om de voorwaarden voor subsidiabiliteit van de steun te verifiëren.

    2. De administratieve controles worden aangevuld met een op verificatie van de subsidiabiliteit gericht systeem van controles ter plaatse. Hiertoe stellen de lidstaten een steekproefplan voor de landbouwbedrijven op.

    De lidstaten kunnen teledetectietechnieken en GNSS-technieken (Global Navigation Satellite System - wereldwijd satellietnavigatiesysteem) gebruiken als middel om controles ter plaatse van percelen landbouwgrond uit te voeren.

    3. Elke lidstaat wijst een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de bij dit hoofdstuk voorgeschreven controles.

    Wanneer de lidstaat een regeling treft om sommige aspecten van de op grond van dit hoofdstuk te verrichten werkzaamheden op te dragen aan gespecialiseerde instellingen of bedrijven, behoudt de aangewezen autoriteit de controle over en de verantwoordelijkheid voor de betrokken werkzaamheden.

    Artikel 23 Verlagingen en uitsluitingen bij niet-naleving van de subsidiabiliteitsvoorschriften

    1. Onverminderd de in artikel 25 bedoelde verlagingen en uitsluitingen, worden, wanneer de landbouwer niet blijkt te voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor het verlenen van de steun waarin deze verordening voorziet, op de verleende of te verlenen betaling of het deel daarvan waarvoor aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan, verlagingen en uitsluitingen toegepast die volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

    2. Het verlagingspercentage staat in verhouding tot de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en kan gaan tot volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen voor één of meer kalenderjaren.

    Artikel 24 Controles op de naleving van de randvoorwaarden

    1. De lidstaten verrichten controles ter plaatse om na te gaan of de landbouwer de in hoofdstuk 1 bedoelde verplichtingen nakomt.

    2. De lidstaten kunnen gebruik maken van hun bestaande beheers- en controlesystemen om erop toe te zien dat de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in hoofdstuk 1 worden nageleefd.

    Deze systemen, en met name het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004 opgezette systeem voor de identificatie en de registratie van dieren, moeten compatibel zijn met het in artikel 28, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde geïntegreerd systeem.

    Artikel 25 Verlaging of uitsluiting van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden

    1. Wanneer de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie op om het even welk moment in een bepaald kalenderjaar (hierna het “betrokken kalenderjaar” genoemd) niet worden nageleefd tengevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de landbouwer die de steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7, 10 en 11 aan die landbouwer moeten worden verleend, verlaagd of uitgesloten overeenkomstig de op grond van artikel 26 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

    De eerste alinea is tevens van toepassing wanneer de betrokken niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de persoon aan wie of door wie de landbouwgrond was overgedragen.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder "overdracht" verstaan een transactie op grond waarvan de cedent de beschikking over de landbouwgrond verliest.

    2. De in lid 1 bedoelde verlagingen of uitsluitingen zijn slechts van toepassing indien de niet-naleving betrekking heeft op:

    a) een landbouwactiviteit, of

    b) de landbouwgrond van het bedrijf.

    3. In afwijking van lid 1 en overeenkomstig de voorwaarden zoals vastgesteld in de in artikel 26, lid 1, bedoelde uitvoeringsbepalingen, kunnen de lidstaten besluiten geen verlaging of uitsluiting toe te passen, indien die verlaging of uitsluiting ten hoogste 100 euro per landbouwer en per kalenderjaar bedraagt en een krachtens artikel 51, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 toegepaste verlaging of uitsluiting van betalingen omvat.

    Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in de eerste alinea geboden mogelijkheid, neemt de bevoegde autoriteit het volgende jaar de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de landbouwer de in het kader van de niet-naleving geconstateerde tekortkomingen corrigeert. De constatering van de niet-naleving en de te ondernemen corrigerende actie worden de landbouwer meegedeeld.

    Artikel 26 Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot verlagingen of uitsluitingen van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden

    1. Volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen betreffende de in artikel 25 bedoelde verlagingen en uitsluitingen vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde criteria.

    2. Bij nalatigheid mag het verlagingspercentage niet meer bedragen dan 5% en, bij herhaalde niet-naleving, niet meer dan 15%.

    In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten besluiten dat geen verlaging wordt toegepast wanneer een geval van niet-naleving, gelet op de ernst, de omvang en het permanente karakter ervan, als van gering belang moet worden beschouwd. Gevallen van niet-naleving die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormt, worden evenwel niet als van gering belang beschouwd.

    Tenzij de landbouwer onmiddellijk corrigerende actie heeft ondernomen waarmee een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde niet-naleving, treft de bevoegde autoriteit de vereiste maatregelen, welke in voorkomend geval kunnen worden beperkt tot een administratieve controle, om ervoor te zorgen dat de landbouwer de geconstateerde niet-naleving corrigeert. De constatering van geringe niet-naleving en de te ondernemen corrigerende actie worden de landbouwer meegedeeld.

    3. In geval van opzettelijke niet-naleving mag het verlagingspercentage in principe niet lager zijn 20% en kan het tot de volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen gaan en voor één of meer kalenderjaren gelden.

    4. Het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar mag in geen geval meer belopen dan het in artikel 25, lid 1, bedoelde totaalbedrag.

    Artikel 27 Uit de toepassing van de randvoorwaarden voortvloeiende bedragen

    De bedragen die voortvloeien uit de bij niet-naleving van hoofdstuk 1 toegepaste verlagingen en uitsluitingen worden aan het ELGF gecrediteerd. De lidstaten mogen 25% van die bedragen behouden.

    Artikel 28 Compatibiliteit met het geïntegreerd systeem

    1. Voor de toepassing van de in bijlage VI vermelde steunregelingen zorgen de lidstaten ervoor dat de voor die regelingen toegepaste beheers- en controleprocedures op de volgende punten compatibel zijn met het geïntegreerd systeem:

    a) de geautomatiseerde databank;

    b) de systemen voor de identificatie van de percelen landbouwgrond;

    c) de administratieve controles.

    Hiertoe worden deze systemen zo opgezet dat zij geschikt zijn om zonder problemen of conflicten samen te functioneren of onderling gegevens uit te wisselen.

    2. Voor de toepassing van andere dan de in bijlage VI opgenomen communautaire of nationale steunregelingen kunnen de lidstaten één of meer onderdelen van het geïntegreerd systeem opnemen in hun beheers- en controleprocedures.

    Artikel 29 Informatieverstrekking en controle

    1. De Commissie wordt regelmatig geïnformeerd over de toepassing van het geïntegreerd systeem.

    Zij organiseert gedachtewisselingen over dit onderwerp met de lidstaten.

    2. Na de betrokken bevoegde autoriteiten tijdig te hebben geïnformeerd, kunnen door de Commissie aangestelde gemachtigde vertegenwoordigers overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1290/2005:

    a) elk onderzoek of elke controle verrichten met betrekking tot de maatregelen die zijn genomen om het geïntegreerd systeem op te zetten en toe te passen,

    b) controles verrichten bij de in artikel 22, lid 3, bedoelde gespecialiseerde instellingen en bedrijven.

    3. Onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de uitvoering en toepassing van het geïntegreerd systeem, kan de Commissie de hulp van gespecialiseerde instanties of personen inroepen om het opzetten van, het toezicht op en het gebruik van het geïntegreerd systeem te vergemakkelijken, en met name om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten desgewenst technische adviezen te verstrekken.

    HOOFDSTUK 5 ANDERE ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 30 Minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen

    1. In de volgende gevallen verlenen de lidstaten geen rechtstreekse betalingen aan een landbouwer:

    a) indien het totaalbedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of te verlenen rechtstreekse betalingen niet hoger is dan 250 euro, of

    b) indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor rechtstreekse betalingen worden aangevraagd of moeten worden verleend, ten hoogste één hectare bedraagt. Cyprus en Malta mogen evenwel een voor betaling in aanmerking komende minimumoppervlakte van, respectievelijk, 0,3 hectare en 0,1 hectare vaststellen

    Voor landbouwers met in artikel 45, lid 1, bedoelde bijzondere toeslagrechten is evenwel alleen de onder a) vastgestelde voorwaarde van toepassing.

    2. De lidstaten kunnen op een objectieve en niet-discriminerende manier beslissen geen rechtstreekse betalingen te verlenen aan ondernemingen of bedrijven in de zin van artikel 48, lid 2, van het Verdrag die niet als voornaamste doel hebben een landbouwactiviteit uit te oefenen.

    Artikel 31 Betaling

    1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, worden de betalingen op grond van de in bijlage I vermelde steunregelingen volledig aan de begunstigden uitgekeerd.

    2. De betalingen worden tot tweemaal per jaar uitgekeerd binnen de periode van 1 december tot en met 30 juni van het volgende kalenderjaar.

    3. Betalingen op grond van de in bijlage I vermelde steunregelingen worden pas verricht nadat de lidstaat op grond van artikel 22 de subsidiabiliteitsvoorwaarden heeft gecontroleerd.

    4. In afwijking van lid 2 van het onderhavige artikel en volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie:

    a) voorzien in voorschotten;

    b) de lidstaten machtigen om, onder voorbehoud van de begrotingssituatie, vóór 1 december in regio's waar de landbouwers zich als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden voor ernstige financiële moeilijkheden geplaatst zien, voorschotten uit te betalen:

    i) tot 50% van de betalingen,

    of

    ii) tot 80% van de betalingen indien er reeds voorzieningen zijn getroffen voor voorschotten.

    Artikel 32 Omzeilingsclausule

    Onverminderd bijzondere bepalingen in afzonderlijke steunregelingen, wordt niet uitbetaald aan begunstigden van wie vaststaat dat zij de voorwaarden voor de uitbetaling kunstmatig hebben gecreëerd om een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van de betrokken steunregeling.

    Artikel 33 Herziening

    De in bijlage I vermelde steunregelingen zijn van toepassing onverminderd de mogelijkheid deze op elk tijdstip in het licht van de economische ontwikkelingen en de begrotingssituatie te herzien.

    TITEL III BEDRIJFSTOESLAGREGELING

    HOOFDSTUK 1 ALGEMENE TENUITVOERLEGGING

    Artikel 34 Toeslagrechten

    1. In het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt steun beschikbaar gesteld voor landbouwers die:

    a) beschikken over toeslagrechten die zij overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben verkregen;

    b) op grond van de onderhavige verordening toeslagrechten verwerven:

    i) via overdracht,

    ii) uit de nationale reserve,

    iii) krachtens bijlage VII,

    iv) krachtens artikel 68, lid 4, onder c), en artikel 65, lid 2, derde alinea.

    2. Voor de toepassing van deze titel wordt onder landbouwers die over toeslagrechten beschikken verstaan landbouwers aan wie toeslagrechten zijn toegewezen of definitief zijn overgedragen.

    Artikel 35 Activering van toeslagrechten per subsidiabele hectare

    1. De steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt aan landbouwers verleend na activering van een toeslagrecht per subsidiabele hectare. Elk geactiveerde toeslagrecht geven recht op betaling van het in het kader van dat toeslagrecht vastgestelde bedrag.

    2. Onder “subsidiabele hectare” wordt verstaan:

    a) om het even welke landbouwgrond van het bedrijf, met inbegrip van grond beplant met hakhout met een korte omlooptijd (GN-code ex 0602 90 41), die wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of die, niet alleen voor andere dan landbouwactiviteiten, maar vooral voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt. De Commissie stelt volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsbepalingen vast inzake het op subsidiabele hectaren toegestane grondgebruik voor andere dan landbouwactiviteiten.

    b) om het even welke grond die in 2007 subsidiabel was en die

    i) naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad[18] en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad[19] niet meer voldoet aan de subsidiabiliteitsdefinitie, of

    ii) voor de looptijd van de betrokken regeling wordt bebost op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad of artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    De betrokken hectaren moeten op om het even welk moment in een kalenderjaar aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde voldoen.

    Artikel 36 Aangifte van subsidiabele hectaren

    1. De landbouwer geeft aan welke percelen overeenstemmen met de subsidiabele hectare die met een toeslagrecht gepaard gaat. Behalve in gevallen van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden moeten deze percelen ter beschikking van de landbouwer staan op een door de lidstaat vastgesteld tijdstip, maar niet later dan de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van de steunaanvraag.

    Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:

    a) het overlijden van de landbouwer;

    b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer;

    c) een ernstige natuurramp die de landbouwgrond van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast;

    d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf;

    e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.

    2. De lidstaten kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen, de landbouwer machtigen om zijn aangifte te wijzigen, mits de aangifte beperkt blijft tot het totale aantal hectaren waarvoor hem toeslagrechten zijn toegekend en de aangifte beantwoordt aan de voorwaarden voor de verlening van de bedrijfstoeslag voor het betrokken areaal.

    Artikel 37 Wijziging van de toeslagrechten

    De toeslagrechten per hectare worden niet gewijzigd tenzij anders is bepaald.

    De Commissie stelt volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsbepalingen vast inzake de wijziging van toeslagrechten en met name delen van toeslagrechten.

    Artikel 38 Meervoudige aanvragen

    De met het aantal subsidiabele hectaren overeenkomende oppervlakte waarvoor een aanvraag voor een bedrijfstoeslag wordt ingediend, kan het voorwerp zijn van een aanvraag voor enig andere rechtstreekse betaling, alsmede voor iedere andere steun die niet onder deze verordening valt, tenzij anders is bepaald.

    Artikel 39 Gebruik van grond in het kader van de uitgestelde integratie van de sector groenten en fruit

    Wanneer een lidstaat heeft gebruik gemaakt van de in artikel 51, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie (hierna "uitgestelde integratie van de sector groenten en fruit in de bedrijfstoeslagregeling" genoemd), zijn de percelen in de regio's waarop dat besluit van toepassing is, tot uiterlijk 31 december 2010 niet subsidiabel indien deze percelen worden gebruikt voor:

    a) de productie van groenten en fruit,

    b) de productie van consumptieaardappelen, en/of

    c) kwekerijproducten.

    In het kader van de in de eerste alinea bedoelde uitgestelde integratie van de sector groenten en fruit in de bedrijfstoeslagregeling kunnen de lidstaten besluiten secundaire teelten toe te laten op de subsidiabele hectaren gedurende een periode van ten hoogste drie maanden die elk jaar op 15 augustus begint. Op verzoek van een lidstaat kan deze datum volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure echter worden gewijzigd voor gebieden waar granen gewoonlijk eerder worden geoogst wegens klimaatredenen.

    Artikel 40 Gebruik van grond voor de productie van hennep

    1. Voor de productie van hennep gebruikte arealen zijn slechts subsidiabel wanneer het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2% bedraagt. De lidstaten voeren een systeem in voor het controleren van het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de geteelde gewassen op ten minste 30% van de henneparealen. Indien een lidstaat voor deze teelt een systeem van voorafgaande vergunningen invoert, geldt echter een minimum van 20%.

    2. Volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure wordt het verlenen van betalingen afhankelijk gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde rassen.

    Artikel 41 Maximum

    1. De totale waarde van alle toeslagrechten mag voor elke lidstaat niet hoger zijn dan het in bijlage VIII vastgestelde nationale maximum.

    Bij de toewijzing van toeslagrechten aan wijnbouwers past de Commissie, rekening houdend met de meest recente gegevens die haar overeenkomstig [artikel 4 bis en artikel 92, lid 6, van Verordening (EG) nr. [ de wijnverordening ]] door de lidstaten ter beschikking worden gesteld, de in bijlage VIII bij de onderhavige verordening vastgestelde nationale maxima aan volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure. Uiterlijk op 1 december van het jaar dat voorafgaat aan de aanpassing van de nationale maxima, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het regionale gemiddelde van de bedragen van de in bijlage VII, punt B, van deze verordening bedoelde toeslagrechten.

    2. Zo nodig past de lidstaat een lineaire verlaging op het bedrag van de toeslagrechten toe om de naleving van zijn maximum te garanderen.

    Artikel 42 Nationale reserve

    1. De lidstaten beheren een nationale reserve die het verschil omvat tussen de in bijlage VIII vastgestelde maxima en het totaalbedrag van alle toegewezen toeslagrechten.

    2. De lidstaten kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, bij voorrang toeslagrechten te verlenen aan landbouwers die met hun landbouwactiviteiten beginnen.

    3. Lidstaten die artikel 68, lid 1, onder c), niet toepassen, kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten vast te stellen voor landbouwers in gebieden waar aan een of andere vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma's gaande zijn om te voorkomen dat het land wordt verlaten en/of om specifieke nadelen voor landbouwers in die gebieden te compenseren.

    4. In het kader van de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten het eenheidsbedrag van de toeslagrechten en/of het aantal aan landbouwers toegekende toeslagrechten verhogen.

    Artikel 43 Niet-gebruikte toeslagrechten

    Toeslagrechten die gedurende twee jaar niet zijn geactiveerd, worden toegevoegd aan de nationale reserve, behalve in gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 36, lid 1.

    Artikel 44 Overdracht van toeslagrechten

    1. Toeslagrechten kunnen uitsluitend worden overgedragen aan een andere landbouwer die in dezelfde lidstaat is gevestigd, tenzij in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving.

    Zelfs in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving mogen de toeslagrechten evenwel uitsluitend worden gebruikt in de lidstaat waar de toeslagrechten zijn vastgesteld.

    Een lidstaat kan besluiten dat toeslagrechten alleen binnen eenzelfde regio mogen worden overgedragen of gebruikt.

    2. Toeslagrechten kunnen worden overgedragen door verkoop of elke andere vorm van definitieve overdracht met of zonder grond. Verhuur of soortgelijke transacties zijn daarentegen slechts toegestaan indien de overdracht van de toeslagrechten gepaard gaat met de overdracht van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren.

    3. In geval van verkoop van toeslagrechten, met of zonder land, kunnen de lidstaten, met inachtneming van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten dat een deel van de verkochte toeslagrechten aan de nationale reserve wordt toegevoegd of dat het eenheidsbedrag van de toeslagrechten wordt verlaagd ten behoeve van de nationale reserve, op basis van door de Commissie volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria.

    Artikel 45 Voorwaarden voor bijzondere toeslagrechten

    1. Tenzij anders is vastgesteld, gelden voor toeslagrechten die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk 3, afdeling 2, en artikel 71 quaterdecies , van Verordening (EG) nr. 1782/2003, hierna "bijzondere toeslagrechten" genoemd, de voorwaarden van de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel.

    2. In afwijking van artikel 35, lid 1, wordt een landbouwer die over bijzondere toeslagrechten beschikt, door de lidstaat gemachtigd om af te wijken van de verplichting toeslagrechten te activeren op basis van een overeenkomstig aantal hectaren, op voorwaarde dat deze landbouwer ten minste 50% van de in de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002 uitgeoefende en in grootvee-eenheden (GVE) uitgedrukte landbouwactiviteiten behoudt.

    De in de eerste alinea vastgestelde voorwaarde is niet van toepassing op Malta.

    De bijzondere toeslagrechten worden niet gewijzigd.

    3. Bij overdracht van de bijzondere toeslagrechten komt de overnemer niet in aanmerking voor de in lid 2 vastgestelde afwijking, tenzij in geval van feitelijke of verwachte vererving.

    Artikel 46 Herziening van de toeslagrechten

    In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten uiterlijk op 1 augustus 2009 in overeenstemming met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht besluiten om met ingang van 2010 de bedragen van de op grond van titel III, hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen. Hiertoe kunnen de toeslagrechten geleidelijk worden gewijzigd in ten minste drie vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

    Het bedrag van een toeslagrecht mag in geen van deze jaarlijkse stappen worden verlaagd met meer dan 50% van het verschil tussen het initiële bedrag en het bedrag dat geldt bij toepassing van de laatste jaarlijkse stap.

    De lidstaten kunnen besluiten het bepaalde in de voorgaande alinea's toe te passen op het gepaste geografische niveau, dat wordt vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en/of het regionale, agrarische potentieel.

    HOOFDSTUK 2 REGIONALE EN GEDEELTELIJKE UITVOERING

    AFDELING 1 REGIONALE UITVOERING

    Artikel 47 Regionale toewijzing van het in artikel 41 bedoelde maximum

    1. Een lidstaat die de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig titel III, hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft ingevoerd, kan uiterlijk tot 1 augustus 2009 besluiten de bedrijfstoeslagregeling met ingang van 2010 op regionaal niveau toe te passen onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden.

    2. De lidstaten stellen de regio's vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en/of het regionale, agrarische potentieel.

    Lidstaten met minder dan 3 miljoen subsidiabele hectaren kunnen worden beschouwd als één regio.

    3. De lidstaten verdelen het in artikel 41 bedoelde maximum op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria over de regio's.

    Artikel 48 Regionalisering van de bedrijfstoeslagregeling

    1. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten besluiten niet meer dan 50% van het op grond van artikel 47 vastgestelde regionale maximum te verdelen over alle landbouwers wier bedrijf in de betrokken regio is gelegen, met inbegrip van landbouwers die niet over toeslagrechten beschikken.

    2. De landbouwers ontvangen toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag wordt berekend door het overeenkomstige deel van het op grond van artikel 48 vastgestelde regionale maximum te delen door het aantal subsidiabele hectaren, in de zin van artikel 35, lid 2, zoals dat op regionaal niveau is vastgesteld

    Het bedrag van deze toeslagrechten wordt verhoogd wanneer een landbouwer uiterlijk op 15 mei 2010 over toeslagrechten beschikt die vallen onder titel III, hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Hiertoe wordt het regionale eenheidsbedrag van elk van zijn toeslagrechten verhoogd met een bedrag dat wordt berekend op basis van het totale bedrag van de toeslagrechten waarover hij uiterlijk op 15 mei 2010 beschikt. Deze verhogingen worden berekend binnen de grenzen van het resterende deel van het regionale maximum, na toepassing van lid 1 van het onderhavige artikel.

    3. Het aantal toeslagrechten per landbouwer is gelijk aan het aantal hectaren dat hij overeenkomstig artikel 35, lid 2, in 2010 aangeeft, behalve in gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 36, lid 1.

    4. De toeslagrechten waarover de landbouwer vóór de in de leden 1 en 2 bedoelde verdeling beschikt, worden ingetrokken en vervangen door de nieuwe in lid 3 bedoelde toeslagrechten.

    Artikel 49 Herziening van de toeslagrechten

    1. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten die artikel 48 van de onderhavige verordening toepassen, uiterlijk op 1 augustus 2009 in overeenstemming met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht besluiten om met ingang van 2011 de bedragen van de op grond van de onderhavige afdeling of titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen. Hiertoe kunnen deze toeslagrechten geleidelijk worden gewijzigd in ten minste twee vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

    2. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen lidstaten die de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben ingevoerd, uiterlijk op 1 augustus 2009 in overeenstemming met de beginselen van de Gemeenschapswetgeving besluiten om met ingang van 2010 de bedragen van de op grond van die afdeling vastgestelde toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen door deze toeslagrechten geleidelijk te wijzigen in ten minste drie vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

    De eerste alinea geldt onverminderd de door lidstaten genomen besluiten ter uitvoering van artikel 63, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

    3. Het bedrag van een toeslagrecht mag in geen van de in de leden 1 en 2 bedoelde jaarlijkse stappen worden verlaagd met meer dan 50% van het verschil tussen het initiële bedrag en het bedrag dat geldt bij toepassing van de laatste jaarlijkse stap.

    4. De lidstaten kunnen besluiten de leden 1, 2 en 3 toe te passen op het gepaste geografische niveau, dat wordt vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en/of het regionale agrarische potentieel.

    Artikel 50 Gebruik van de grond

    Wanneer een lidstaat die de uitstelde integratie van de sector groenten en fruit in de bedrijfstoeslagregeling toepast, heeft gebruik gemaakt van de in artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde afwijking, kunnen de landbouwers van die lidstaat, in overeenstemming met dat artikel, de overeenkomstig artikel 36 van de onderhavige verordening aangegeven percelen gebruiken voor de productie van groenten, fruit en consumptieaardappelen.

    Artikel 51 Grasland

    Bij toepassing van artikel 48 kunnen de lidstaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en met inachtneming van het regionale maximum of een deel daarvan, verschillende eenheidsbedragen van de toeslagrechten vaststellen voor de aan de in artikel 48, lid 1, bedoelde landbouwers toe te wijzen toeslagrechten:

    a) voor op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2008 vastgestelde datum als grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren, dan wel, als alternatief,

    b) voor op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2008 vastgestelde datum als blijvend grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren.

    Artikel 52 Voorwaarden voor de krachtens deze afdeling vastgestelde toeslagrechten

    1. Toeslagrechten die zijn vastgesteld overeenkomstig deze afdeling of titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, mogen slechts worden overgedragen binnen één regio of tussen regio’s met dezelfde toeslagrechten per hectare en in die regio’s worden gebruikt.

    2. Tenzij in deze afdeling anders is bepaald, gelden de overige bepalingen van deze titel ook voor deze afdeling.

    AFDELING 2 GEDEELTELIJKE UITVOERING

    Artikel 53 Algemene bepalingen

    1. Lidstaten die de betalingen voor schapen-, geiten- en rundvlees overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 67 en 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de bedrijfstoeslagregeling hebben uitgesloten, kunnen uiterlijk op 1 augustus 2009 besluiten de bedrijfstoeslagregeling met ingang van 2010 verder toe te passen volgens de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden en overeenkomstig het op grond van artikel 64, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genomen besluit. Lidstaten kunnen evenwel besluiten het aandeel van hun nationale maxima dat moet worden gebruikt voor extra betalingen aan landbouwers overeenkomstig artikel 55, lid 1, van deze verordening, vast te stellen op een lager niveau dan het niveau dat is besloten op grond van artikel 64, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

    Lidstaten die op grond van artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een aantal betalingen voor groenten en fruit van de bedrijfstoeslagregeling hebben uitgesloten, passen de bedrijfstoeslagregeling toe volgens de in deze afdeling vastgestelde voorwaarde en in overeenstemming met het op grond van artikel 68 ter , leden 1 en 2, van de hierboven genoemde verordening genomen besluit.

    2. Al naargelang de door iedere lidstaat gemaakte keuze bepaalt de Commissie volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure een maximum voor elk van de in respectievelijk de artikelen 54, 55 en 56 genoemde rechtstreekse betalingen.

    Dit maximum is gelijk aan het aandeel van elk type rechtstreekse betaling in de in artikel 41 bedoelde nationale maxima, vermenigvuldigd met de verlagingspercentages die de lidstaten overeenkomstig de artikelen 54, 55 en 56 toepassen.

    Het totaalbedrag van de vastgestelde maxima wordt volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure afgetrokken van de in artikel 41 bedoelde nationale maxima.

    Artikel 54 Betalingen voor schapen en geiten

    De lidstaten mogen tot 50% van het aandeel van de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen betalingen voor schapen en geiten, behouden en verrichten jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt volgens de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 7, van de onderhavige verordening en met inachtneming van het overeenkomstig artikel 53, lid 2, bepaalde maximum verleend aan landbouwers die schapen en geiten houden.

    Artikel 55 Rundvleesbetalingen

    1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 68, lid 2, onder a) i), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI van Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen zoogkoeienpremie, geheel of gedeeltelijk hebben behouden, verrichten jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt volgens de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden en met inachtneming van het overeenkomstig artikel 53, lid 2, bepaalde maximum verleend aan landbouwers die zoogkoeien houden.

    2. In 2010 en 2011 mogen lidstaten die overeenkomstig artikel 68, lid 1, artikel 68, lid 2, onder a) ii), of artikel 68, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de slachtpremie voor kalveren, de slachtpremie voor andere runderen dan kalveren of de speciale premie voor mannelijke runderen, geheel of gedeeltelijk hebben behouden, een extra betaling verrichten aan landbouwers. De extra betalingen worden overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, verleend bij het slachten van kalveren en van andere runderen dan kalveren en voor het houden van mannelijke runderen. De extra betaling bedraagt 50% van het op grond van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toegepaste niveau, binnen de grenzen van het overeenkomstig artikel 53, lid 2, van de onderhavige verordening vastgestelde maximum.

    Artikel 56 Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

    1. Tot en met 31 december 2011 behouden de lidstaten, overeenkomstig het door hen op grond van artikel 68 ter , lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genomen besluit, tot 50% van het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor tomaten.

    In dit geval verricht de betrokken lidstaat jaarlijks binnen de grenzen van het overeenkomstig artikel 53, lid 2, van de onderhavige verordening vastgestelde maximum een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van de onderhavige verordening verleend aan landbouwers die tomaten produceren.

    2. De lidstaten behouden overeenkomstig het door hen op grond van artikel 68 ter , lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genomen besluit:

    a) tot en met 31 december 2010 tot 100% van het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor in de derde alinea van het onderhavige lid bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige; en

    b) van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 tot 75% van het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor in de derde alinea van het onderhavige lid bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige.

    In dit geval verricht de betrokken lidstaat jaarlijks binnen de grenzen van het overeenkomstig artikel 53, lid 2, vastgestelde maximum een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt volgens de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, verleend aan landbouwers die een of meer van de volgende groente- en fruitsoorten produceren, zoals vastgesteld door de betrokken lidstaat:

    a) verse vijgen,

    b) verse citrusvruchten,

    c) tafeldruiven,

    d) peren,

    e) perziken en nectarines, en

    f) bepaalde soorten pruimen verkregen uit „prunes d’Ente”.

    3. Het in de leden 1 en 2 bedoelde aandeel van de nationale maxima wordt vastgesteld in bijlage IX.

    HOOFDSTUK 3 UITVOERING IN DE NIEUWE LIDSTATEN DIE DE REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING HEBBEN TOEGEPAST

    Artikel 57 Invoering van de bedrijfstoeslagregeling in lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

    1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze titel van toepassing op de nieuwe lidstaten die de in titel V, hoofdstuk 2, bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast.

    De artikelen 42 en 45 en hoofdstuk 2, afdeling 1, zijn niet van toepassing.

    2. Elke nieuwe lidstaat die de regeling inzake een enkele areaalbetaling heeft toegepast, neemt de in artikel 53, lid 1, en artikel 58, lid 1, bedoelde besluiten uiterlijk op 1 augustus van het jaar vóór het jaar waarin hij de bedrijfstoeslagregeling voor het eerst zal toepassen.

    3. Elke nieuwe lidstaat die de regeling inzake een enkele areaalbetaling heeft toegepast, kan in aanvulling op de in artikel 35, lid 2, vastgestelde subsidiabiliteitsvoorwaarden bepalen dat onder "subsidiabele hectare" wordt verstaan landbouwgrond van het bedrijf die op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerde, ongeacht of hij op die datum in productie was.

    Artikel 58 Steunaanvraag

    1. De landbouwers vragen steun op grond van de bedrijfstoeslagregeling aan uiterlijk op een door de nieuwe lidstaten vast te stellen datum, maar niet later dan 15 mei.

    2. Behalve in gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 36, lid 1, worden aan de landbouwers geen toeslagrechten toegekend indien zij niet uiterlijk op 15 mei van het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling indienen.

    Artikel 59 Nationale reserve

    1. Elke nieuwe lidstaat past op zijn nationale maximum een lineaire procentuele verlaging toe, die een nationale reserve vormt.

    2. De nieuwe lidstaten gebruiken de nationale reserve om, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, toeslagrechten toe te kennen aan landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.

    3. Gedurende het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling kunnen de nieuwe lidstaten de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, toeslagrechten toe te kennen aan landbouwers in specifieke sectoren die zich in een bijzondere situatie bevinden als gevolg van de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling.

    4. De nieuwe lidstaten kunnen de nationale reserve gebruiken om, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten te verlenen aan landbouwers die na 1 januari 2007 met hun landbouwactiviteit zijn begonnen, maar in 2007 geen rechtstreekse betaling hebben ontvangen.

    5. De nieuwe lidstaten kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten te verlenen aan landbouwers in gebieden waar aan een of andere vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma's gaande zijn om te voorkomen dat het land verlaten wordt en/of om specifieke nadelen voor landbouwers in die gebieden te compenseren.

    6. Voor de toepassing van de leden 2 tot en met 5, kunnen de lidstaten het eenheidsbedrag van de toeslagrechten waarover de betrokken landbouwer beschikt tot 5000 euro verhogen en/of kunnen zij nieuwe toeslagrechten aan de betrokken landbouwer toewijzen.

    7. De nieuwe lidstaten passen een lineaire verlaging op de toeslagrechten toe wanneer hun nationale reserve ontoereikend is.

    Artikel 60 Nationaal maximum zoals bedoeld in artikel 41

    1. De nieuwe lidstaten kunnen de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau toepassen.

    2. De nieuwe lidstaten stellen de regio’s vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

    3. In voorkomend geval verdeelt elke nieuwe lidstaat zijn in artikel 41 bedoeld nationaal maximum, na toepassing van de in artikel 59 bedoelde verlaging, over de regio's op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

    Artikel 61 Toewijzing van toeslagrechten

    1. Alle landbouwers ontvangen toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag wordt berekend door het in artikel 41 bedoelde maximum te delen door het aantal toeslagrechten dat overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel op nationaal niveau is vastgesteld.

    2. Het aantal toeslagrechten per landbouwer is gelijk aan het aantal hectaren dat hij overeenkomstig artikel 36, lid 1, aangeeft in het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling, behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 36, lid 1.

    3 . In afwijking van lid 2 kunnen de nieuwe lidstaten besluiten dat het aantal toeslagrechten per landbouwer gelijk is aan het over drie jaar berekende gemiddelde van alle hectaren die in de jaren 2005, 2006 en 2007 recht gaven op de enkele areaalbetaling, behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 36, lid 1.

    Artikel 62 Grasland

    De nieuwe lidstaten kunnen ook, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en met inachtneming van het regionale maximum of een deel ervan, voor de in artikel 61, lid 1, bedoelde landbouwers verschillende eenheidsbedragen van de toeslagrechten vaststellen:

    a) voor hectaren grasland zoals geïdentificeerd op 30 juni 2008 en voor andere subsidiabele hectaren, dan wel,

    b) voor hectaren blijvend grasland zoals geïdentificeerd op 30 juni 2008 en voor andere subsidiabele hectaren.

    Artikel 63 Voorwaarden voor de toeslagrechten

    1. Overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde toeslagrechten mogen slechts worden overgedragen binnen één regio of tussen regio's met dezelfde toeslagrechten per hectare.

    2. Tot uiterlijk 1 augustus van het jaar vóór het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling kunnen de nieuwe lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten tot een progressieve wijziging van de overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde toeslagrechten in de zin dat de bedragen van de toeslagrechten volgens van tevoren bepaalde stappen en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria dichter bij elkaar komen te liggen.

    3 Behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 36, lid 1, kan een landbouwer zijn toeslagrechten zonder grond alleen overdragen nadat hij, in de zin van artikel 35, ten minste 80% van zijn toeslagrechten gedurende ten minste een kalenderjaar heeft geactiveerd, dan wel nadat hij alle toeslagrechten die hij gedurende het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling niet heeft gebruikt, vrijwillig heeft afgestaan aan de nationale reserve.

    HOOFDSTUK 4 INTEGRATIE VAN GEKOPPELDE BETALINGEN IN DE BEDRIJFSTOESLAGREGELING

    Artikel 64 Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

    Met ingang van 2010 integreren de lidstaten de steun die beschikbaar is in het kader van de in bijlage X, punten I, II en III, opgenomen regelingen voor gekoppelde steun, overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde voorschriften in de bedrijfstoeslagregeling.

    Artikel 65 Integratie van gekoppelde steun die is uitgesloten uit de bedrijfstoeslagregeling

    1. De in bijlage XI vermelde bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage X, punt I, vermelde steunregelingen, worden door de lidstaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria verdeeld over de landbouwers in de betrokken sectoren met inachtneming van, met name, de steun die deze landbouwers rechtstreeks of onrechtstreeks in het kader van de betrokken steunregelingen hebben ontvangen gedurende een of meer jaren van de periode 2005-2008.

    2. De lidstaten verhogen het bedrag van de toeslagrechten waarover de betrokken landbouwers beschikken, op basis van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van lid 1.

    De verhoging van het bedrag per toeslagrecht per landbouwer wordt berekend door het in de vorige alinea bedoelde bedrag te delen voor het aantal toeslagrechten van elke betrokken landbouwer.

    Aan landbouwers in een betrokken sector die niet over toeslagrechten beschikken, worden evenwel toeslagrechten toegewezen waarvan:

    a) het aantal gelijk is aan het aantal hectaren dat hij overeenkomstig artikel 36, lid 1, aangeeft voor het jaar waarin de regeling voor gekoppelde steun wordt geïntegreerd in de bedrijfstoeslagregeling,

    b) het bedrag wordt vastgesteld door het in de eerste alinea bedoelde bedrag te delen door het overeenkomstig het bepaalde onder a) vastgestelde aantal.

    Artikel 66 Integratie van gekoppelde steun die gedeeltelijk is uitgesloten uit de bedrijfstoeslagregeling

    De bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage X, punt II, vermelde steunregelingen, worden door de lidstaten over de landbouwers in de betrokken sectoren verdeeld overeenkomstig de steun die deze landbouwers in het kader van de betrokken steunregelingen hebben ontvangen gedurende de periode 2000-2002. De lidstaten kunnen evenwel een meer recente representatieve periode kiezen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

    De lidstaten verhogen het bedrag van de toeslagrechten van de betrokken landbouwers of wijzen toeslagrechten toe overeenkomstig artikel 65, lid 2.

    Artikel 67 Facultatieve integratie van gekoppelde steun die gedeeltelijk is uitgesloten uit de bedrijfstoeslagregeling

    Indien een lidstaat het in artikel 53, lid 1, eerste alinea, bedoelde besluit niet neemt, worden de bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage X, punt III, vermelde steunregelingen, overeenkomstig artikel 66 in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

    HOOFDSTUK 5 SPECIFIEKE STEUN

    Artikel 68 Algemene voorschriften

    1. De lidstaten kunnen uiterlijk op 1 augustus 2009 besluiten om met ingang van 2010 tot 10% van hun in artikel 41 bedoelde nationaal maximum te gebruiken om aan landbouwers steun te verlenen:

    a) voor:

    i) specifieke soorten van landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu,

    ii) de verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten, of

    iii) de verbetering van de afzet van landbouwproducten;

    b) om op te treden tegen specifieke nadelen waarmee landbouwers die in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden actief zijn in de sectoren zuivel, rundvlees, schapenvlees, geitenvlees en rijst, worden geconfronteerd,

    c) in gebieden waar herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma's gaande zijn om te voorkomen dat het land wordt verlaten en/of om specifieke nadelen voor landbouwers in die gebieden aan te pakken,

    d) in de vorm van bijdragen aan oogstverzekeringspremies, overeenkomstig de in artikel 69 vastgestelde voorwaarden,

    e) voor onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten, overeenkomstig de in artikel 70 vastgestelde voorwaarden.

    2. De verlening van steun voor de in lid 1, onder a), bedoelde maatregelen is slechts toegestaan:

    a) mits

    i) met betrekking tot steun voor de aldaar onder i) bedoelde soorten van landbouw, wordt voldaan aan de in artikel 39, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde voorschriften voor agromilieubetalingen,

    ii) met betrekking tot steun voor de aldaar onder ii) bedoelde verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten, wordt voldaan aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad, Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad, Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad[20] en deel II, titel II, hoofdstuk I, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, en

    iii) met betrekking tot steun voor de aldaar onder iii) bedoelde verbetering van de afzet van landbouwproducten, wordt voldaan aan de in de artikelen 2 tot en met 5 van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad vastgestelde criteria, en

    b) om daadwerkelijk gemaakte extra kosten en verbeurde inkomsten te dekken met het oog op het bereiken van de betrokken doelstelling.

    3. De verlening van steun voor de in lid 1, onder b), bedoelde maatregelen is slechts toegestaan:

    a) nadat de bedrijfstoeslagregeling in de betrokken sector volledig ten uitvoer is gelegd overeenkomstig de artikelen 54, 55 en 71,

    b) voor zover dat noodzakelijk is om de huidige productie op peil te houden.

    4. De steun in het kader van de in lid 1, onder a), b) en e), bedoelde maatregelen mag niet meer bedragen dan 2,5% van de in artikel 41 bedoelde nationale maxima. De lidstaten kunnen voor elke maatregel een apart maximum vaststellen.

    5. Steun voor maatregelen als bedoeld in:

    a) lid 1, onder a) en d), wordt verleend in de vorm van jaarlijkse extra betalingen,

    b) lid 1, onder b), wordt verleend in de vorm van jaarlijkse extra betalingen, zoals veebetalingen of graslandpremies,

    c) lid 1, onder c), wordt verleend in de vorm van een verhoging van het eenheidsbedrag van de toeslagrechten en/of het aantal toeslagrechten van de landbouwer,

    d) lid 1, onder e), wordt verleend in de vorm van de in artikel 70 bedoelde compensatiebetalingen.

    6. Toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag is verhoogd en extra toeslagrechten, als bedoeld in lid 5, onder c), mogen slechts worden overgedragen indien samen met de toeslagrechten een overeenkomstig aantal hectaren wordt overgedragen.

    7. De steun voor in lid 1 bedoelde maatregelen moet in overeenstemming zijn met andere communautaire maatregelen en beleidslijnen.

    8. De lidstaten zorgen voor de middelen die nodig zijn voor de steun als bedoeld in:

    a) lid 1, onder a), b), c) en d), door een lineaire verlaging toe te passen op de aan de landbouwers toegewezen en/of uit de nationale reserve afkomstige toeslagrechten,

    b) lid 1, onder e), door, zo nodig, een lineaire verlaging toe te passen op een of meer van de betalingen die aan de begunstigden van de betrokken betalingen moeten worden verricht overeenkomstig deze titel en binnen de in de leden 1 en 3 vastgestelde grenzen.

    9. De Commissie stelt volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure de voorwaarden voor de verlening van de in deze afdeling bedoelde steun vast, met name om de samenhang met andere communautaire maatregelen en ander communautair beleid te garanderen en cumulatie van steun te voorkomen.

    Artikel 69 Oogstverzekering

    1. De lidstaten kunnen financieel bijdragen in premies om de oogst te verzekeren tegen door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “ongunstige weersomstandigheden” verstaan weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals vorst, hagel, ijs, regen of droogte, en die voor een landbouwer leiden tot een verlies van meer dan 30% van de gemiddelde jaarproductie in de laatste drie jaar of de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend.

    2. De per landbouwer verleende financiële bijdrage wordt vastgesteld op 60% van de verschuldigde verzekeringspremie. De lidstaten kunnen besluiten om in het licht van de weersomstandigheden of de situatie van de betrokken sector de financiële bijdrage tot 70% te verhogen.

    De lidstaten kunnen het bedrag van de voor de financiële bijdrage in aanmerking komende premie koppelen aan een adequaat maximum.

    3. Er wordt slechts in dekking door de oogstverzekering voorzien indien de ongunstige weersomstandigheden officieel als zodanig zijn erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

    4. De verzekeringsbetalingen zijn bestemd ter vergoeding van niet meer dan de totale kosten van de vervanging van de in lid 1 bedoelde verliezen en zijn niet gekoppeld aan eisen inzake wat of hoeveel nadien moet worden geproduceerd.

    5. De financiële bijdrage wordt rechtstreeks aan de betrokken landbouwer betaald.

    6. De uitgaven van de lidstaten voor de verlening van deze financiële bijdragen worden door de Gemeenschap meegefinancierd uit de in artikel 68, lid 1, bedoelde middelen tegen een niveau van 40% van de overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde subsidiabele bedragen van de verzekeringspremie.

    Het bepaalde in de eerste alinea doet op geen enkele wijze afbreuk aan bevoegdheden van de lidstaten om hun deelname in de financiering van de financiële bijdragen geheel of gedeeltelijk te dekken aan de hand van in de betrokken sectoren toegepaste verplichte systemen voor collectieve verantwoordelijkheid.

    7. De financiële bijdrage mag de werking van de interne markt voor verzekeringsdiensten niet belemmeren. De verlening van de financiële bijdrage mag niet worden beperkt tot door één verzekeringsonderneming of één groep ondernemingen aangeboden verzekeringen, noch worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de verzekering moet worden afgesloten bij een in de betrokken lidstaat gevestigde onderneming.

    Artikel 70 Onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten

    1. De lidstaten kunnen in de vorm van financiële bijdragen aan onderlinge fondsen de landbouwers vergoeden voor economische verliezen als gevolg van de uitbraak van een dier- of een plantenziekte.

    2. Voor de toepassing van dit artikel:

    a) wordt onder “onderling fonds” verstaan een systeem dat de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving accrediteren om aangesloten landbouwers in de gelegenheid te stellen zich te verzekeren en om aan de betrokken landbouwers die als gevolg van de uitbraak van een dier- of plantenziekte economische verliezen hebben geleden, compensatiebetalingen te verlenen;

    b) wordt onder “economische verliezen” verstaan aanvullende kosten die een landbouwer maakt als gevolg van door hem genomen uitzonderlijke maatregelen om het aanbod op de betrokken markt of substantieel productieverlies te verminderen. Kosten die in aanmerking komen voor compensatie op grond van andere communautaire bepalingen en kosten als gevolg van de toepassing van andere gezondheids-, veterinaire of fytosanitaire maatregelen worden niet als economische verliezen beschouwd.

    3. De uit de onderlinge fondsen gefinancierde vergoeding wordt rechtstreeks aan de aangesloten, door de economische verliezen getroffen landbouwers betaald.

    De onderlinge fondsen waaruit de vergoeding wordt gefinancierd, bestaan uit:

    a) door de aangesloten landbouwers in het fonds gestorte kapitaalvoorraden, en/of

    b) door de fondsen afgesloten commerciële leningen.

    Initiële kapitaalvoorraden worden niet gefinancierd met openbare middelen.

    4. De in lid 1 bedoelde financiële bijdragen kunnen betrekking hebben op:

    a) de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen, gespreid over maximaal drie jaar,

    b) de terugbetaling van het kapitaal en de betaling van de rente voor commerciële leningen die het onderling fonds heeft afgesloten ter financiering van de voor de landbouwers bestemde vergoeding,

    c) de bedragen die het onderling fonds uit zijn kapitaalvoorraden betaalt in de vorm van vergoedingen aan de landbouwers.

    De minimum- en maximumlooptijd van de commerciële leningen waarvoor een financiële bijdrage kan worden verleend, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure.

    Wanneer het fonds overeenkomstig de eerste alinea, onder c), een vergoeding betaalt, volgt de openbare financiële bijdrage hetzelfde ritme als een commerciële lening met een minimale looptijd.

    5. De financiële bijdrage bedraagt niet meer dan 60% van de in lid 4 bedoelde kosten. De lidstaten kunnen besluiten om in het licht van de situatie van de betrokken sector de financiële bijdrage tot 70% te verhogen. Niet door de financiële bijdragen gedekte kosten zijn ten laste van de aangesloten landbouwers.

    De lidstaten kunnen de voor de financiële bijdrage in aanmerking komende kosten beperken aan de hand van:

    a) maxima per fonds,

    b) adequate maxima per eenheid.

    6. De middelen die de lidstaten aan de financiële bijdragen uitgeven, worden door de Gemeenschap met de in artikel 68, lid 1, bedoelde middelen meegefinancierd tegen een niveau van 40% van de op grond van lid 4 in aanmerking komende bedragen.

    Het bepaalde in de eerste alinea doet op geen enkele wijze afbreuk aan bevoegdheden van de lidstaten om hun deelname in de financiering van de financiële bijdragen geheel of gedeeltelijk te dekken aan de hand van in de betrokken sectoren toegepaste verplichte systemen voor collectieve verantwoordelijkheid.

    7. De lidstaten stellen de voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen aan landbouwers in crisissituaties, of voor het beheer en de controle van deze voorschriften.

    8. De lidstaten dienen jaarlijks een verslag over de tenuitvoerlegging van dit artikel in bij de Commissie. De Commissie stelt de vorm, de inhoud, het tijdschema en de termijnen van de verslaglegging vast volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure.

    TITEL IV ANDERE STEUNREGELINGEN

    HOOFDSTUK 1 COMMUNAUTAIRE STEUNREGELINGEN

    AFDELING 1 GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR RIJST

    Artikel 71 Toepassingsgebied

    Voor de jaren 2009, 2010 en 2011 wordt aan de landbouwers die rijst van GN-code 1006 10 produceren, steun verleend onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 72 Steunvoorwaarden en steunbedrag

    1. De steun wordt verleend per met rijst ingezaaide hectare grond waarop het gewas tot ten minste het begin van de bloei in normale groeiomstandigheden in stand wordt gehouden.

    Gewassen die volgens de plaatselijke normen op volledig ingezaaide oppervlakten worden geteeld, maar het bloeistadium niet bereiken als gevolg van door de betrokken lidstaten erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, blijven echter voor de steun in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot dit groeistadium niet voor enig ander doel worden gebruikt.

    2. Op grond van de fysieke opbrengsten in de betrokken lidstaten bedraagt de steun:

    (EUR/ha) |

    2009 | 2010 en 2011 |

    Bulgarije | 345,255 | 172,627 |

    Griekenland | 561,00 | 280,5 |

    Spanje | 476,25 | 238,125 |

    Frankrijk | 411,75 | 205,875 |

    Italië | 453,00 | 226,5 |

    Hongarije | 232,50 | 116,25 |

    Portugal | 453,75 | 226,875 |

    Roemenië | 126,075 | 63,037 |

    Artikel 73 Arealen

    Hierbij wordt voor elke producerende lidstaat een nationaal basisareaal vastgesteld. Voor Frankrijk worden evenwel twee basisarealen vastgesteld. De basisarealen zijn de volgende:

    - Bulgarije: 4 166 ha,

    - Griekenland: 20 333 ha,

    - Spanje: 104 973 ha,

    - Frankrijk: 19 050 ha,

    - Italië: 219 588 ha,

    - Hongarije: 3 222 ha,

    - Portugal: 24 667 ha,

    - Roemenië: 500 ha.

    Een lidstaat kan zijn basisareaal of zijn basisarealen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria in subbasisarealen onderverdelen.

    Artikel 74 Overschrijding van de arealen

    1. Indien in een lidstaat de in een bepaald jaar met rijst beteelde oppervlakte het in artikel 73 vermelde basisareaal overschrijdt, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor steun is aangevraagd, proportioneel verlaagd.

    2. Wanneer een lidstaat zijn basisareaal onderverdeelt in subbasisarealen, geldt de verlaging van lid 1 alleen voor landbouwers in subbasisarealen waar de limiet is overschreden. Deze verlaging wordt toegepast wanneer in de betrokken lidstaat de oppervlakten in subbasisarealen die hun limieten niet hebben bereikt, zijn herverdeeld in subbasisarealen waar deze limieten zijn overschreden.

    AFDELING 2 STEUN VOOR ZETMEELAARDAPPELEN

    Artikel 75 Steunbedrag

    Er wordt steun vastgesteld voor landbouwers die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceren. Het bedrag van de betaling geldt per hoeveelheid aardappelen die nodig is voor de productie van één ton zetmeel. Het wordt vastgesteld op:

    a) 66,32 euro voor de verkoopseizoenen 2009/2010 en 2010/2011;

    b) 33,16 euro voor de verkoopseizoenen 2011/2012 en 2012/2013.

    Het bedrag wordt aangepast op grond van het zetmeelgehalte van de aardappelen.

    Artikel 76 Voorwaarden

    De steun wordt slechts uitbetaald voor de hoeveelheid aardappelen waarvoor tussen de aardappelproducent en de zetmeelfabrikant een teeltcontract is gesloten, binnen de grenzen van het aan deze laatste toegewezen contingent als bedoeld in artikel 84 bis , lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad[21].

    AFDELING 3 GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR KATOEN

    Artikel 77 Toepassingsgebied

    Aan landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren, wordt steun verleend onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 78 Voorwaarden

    1. De steun wordt verleend per hectare subsidiabel katoenareaal. Om subsidiabel te zijn moet het areaal bestaan uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, zijn ingezaaid met toegelaten rassen en in normale groeiomstandigheden worden geoogst.

    De in artikel 77 bedoelde steun wordt betaald voor katoen van eerlijke handelskwaliteit.

    2. De lidstaten verlenen de vergunning, respectievelijk de toelating, voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig uitvoeringsbepalingen en voorwaarden die volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

    Artikel 79 Basisarealen en bedragen

    1. De nationale basisarealen zijn de volgende:

    - Bulgarije: 10 237 ha,

    - Griekenland: 370 000 ha,

    - Spanje: 70 000 ha,

    - Portugal: 360 ha.

    2. De steun per subsidiabele hectare bedraagt in:

    - Bulgarije: 263 euro,

    - Griekenland: 594 euro voor 300 000 ha, en 342,85 euro voor de resterende 70 000 ha,

    - Spanje: 1 039 euro,

    - Portugal: 556 euro.

    3. Indien in een bepaald jaar het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 1 vastgestelde basisareaal overschrijdt, wordt het in lid 2 voor die lidstaat vastgestelde steunbedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.

    Voor Griekenland geldt die verhoudingsgewijze verlaging echter ten aanzien van het steunbedrag dat is vastgesteld voor het deel van het nationale basisareaal dat bestaat uit 70 000 ha, zulks om het totaalbedrag van 202,2 miljoen euro in acht te nemen.

    4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

    Artikel 80 Erkende brancheorganisaties

    1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder “erkende brancheorganisatie” verstaan een rechtspersoon die is samengesteld uit katoen producerende landbouwers en ten minste één egreneringsbedrijf en onder meer de volgende activiteiten verricht:

    - bijdragen tot een betere coördinatie van de afzet van de katoen, met name aan de hand van onderzoeksstudies en marktonderzoeken,

    - opstellen van standaard-modelcontracten die verenigbaar zijn met de communautaire regelgeving,

    - sturen van de productie in de richting van producten die beter zijn afgestemd op de behoeften van de markt en de vraag van de consument, met name op het gebied van kwaliteit en consumentenbescherming,

    - actualiseren van methoden en middelen om de productkwaliteit te verbeteren,

    - ontwikkelen van marktstrategieën om katoen aan de hand van kwaliteitscertificeringsregelingen te promoten.

    2. De lidstaat op het grondgebied waarvan de egreneringsbedrijven zijn gevestigd, erkent de organisaties die voldoen aan de volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria.

    Artikel 81 Betaling van de steun

    1. De steun per subsidiabele hectare wordt aan de landbouwers toegekend overeenkomstig artikel 79.

    2. Aan de bij een erkende brancheorganisatie aangesloten landbouwers wordt per subsidiabele hectare die binnen het in artikel 79, lid 1, vastgestelde basisareaal is gelegen, een steunbedrag verleend, verhoogd met een bedrag van 3 euro.

    AFDELING 4 STEUN VOOR SUIKERBIETEN- EN SUIKERRIETPRODUCENTEN

    Artikel 82 Toepassingsgebied

    1. In de lidstaten die de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 320/2006 vastgestelde herstructureringssteun hebben toegekend voor ten minste 50% van de op 20 februari 2006 in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad[22] vastgestelde suikerquota, wordt aan suikerbieten- en suikerrietproducenten communautaire steun toegekend.

    2. De steun wordt toegekend voor maximaal vijf opeenvolgende jaren vanaf het verkoopseizoen waarin de in lid 1 vermelde drempel van 50% is bereikt, en loopt uiterlijk tot en met het verkoopseizoen 2013/2014.

    Artikel 83 Voorwaarden

    De steun wordt verleend voor de hoeveelheden quotumsuiker verkregen uit suikerbieten of suikerriet die zijn geleverd op grond van overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gesloten leveringscontracten.

    Artikel 84 Steunbedrag

    De steun wordt uitgedrukt per ton witte suiker van standaardkwaliteit. Het bedrag van de steun is gelijk aan de helft van het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag van het in bijlage XII van de onderhavige verordening bedoelde maximum voor de betrokken lidstaat in het overeenkomstige jaar, te delen door het totaal van de op 20 februari 2006 in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 vastgestelde quota voor suiker en insulinestroop.

    De artikelen 110 en 120 van de onderhavige verordening zijn niet van toepassing op steun voor suikerbieten- en suikerrietproducenten.

    AFDELING 5 OVERGANGSBETALINGEN VOOR GROENTEN EN FRUIT

    Artikel 85 Bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun

    1. Voor de toepassing van artikel 56, lid 1, of artikel 117, lid 1, kan tijdens de in die bepalingen genoemde periode onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden een bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun worden verleend aan landbouwers die voor verwerking geleverde tomaten produceren.

    2. Voor de toepassing van artikel 56, lid 2, of artikel 117, lid 2, kan tijdens de in die bepalingen genoemde periode onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden een bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun worden toegekend aan landbouwers die een of meer van de in artikel 56, lid 2, derde alinea, vermelde en voor verwerking geleverde groente- en fruitproducten produceren, zoals bepaald door de lidstaten.

    Artikel 86 Steunbedrag en subsidiabiliteit

    1. De lidstaten stellen de steun per hectare waarop tomaten en de in artikel 56, lid 2, derde alinea, vermelde groente- en fruitproducten worden verbouwd, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria vast.

    2. Het totale bedrag van de betalingen mag het overeenkomstig artikel 53, lid 2, of artikel 117 vastgestelde maximum niet overschrijden.

    3. De steun wordt slechts verleend voor oppervlakten waarvan de productie valt onder een contract voor verwerking tot een van de in artikel 1, lid 1, onder j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen producten.

    4. De lidstaten kunnen aan het verlenen van communautaire steun de voorwaarde verbinden dat aanvullende objectieve en niet-discriminerende criteria worden nageleefd, zoals lidmaatschap van een producentenorganisatie of een producentengroepering die op grond van, respectievelijk, artikel 125 ter of artikel 125 quinquies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is erkend.

    AFDELING 6 OVERGANGSBETALING VOOR ZACHT FRUIT

    Artikel 87 Betaling voor zacht fruit

    1. Voor de periode tot en met 31 december 2012 geldt een bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun voor aardbeien van GN-code 0810 10 00 en frambozen van GN-code 0810 20 10 die voor verwerking worden geleverd.

    2. De steun wordt slechts verleend voor oppervlakten waarvan de productie valt onder een contract voor verwerking tot een van de in artikel 1, lid 1, onder j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen producten.

    3. De communautaire steun bedraagt 230 euro per hectare.

    4. De lidstaten kunnen, als aanvulling op de communautaire steun, nationale steun verlenen. De som van de communautaire en de nationale steun mag niet meer bedragen dan 400 euro per hectare.

    5. De steun mag slechts worden verleend voor maximaal de volgende aan de lidstaten toegekende nationale gegarandeerde arealen:

    Lidstaat | Nationaal gegarandeerd areaal (in hectare) |

    Bulgarije | 2 400 |

    Hongarije | 1 700 |

    Letland | 400 |

    Litouwen | 600 |

    Polen | 48 000 |

    Indien het subsidiabele areaal in een lidstaat in een gegeven jaar het maximale nationale gegarandeerde areaal overschrijdt, wordt het in lid 3 genoemde steunbedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het maximale nationale gegarandeerde areaal.

    6. De artikelen 110 en 120 zijn niet van toepassing op de overgangsbetaling voor zacht fruit.

    AFDELING 7 SCHAPEN- EN GEITENPREMIES

    Artikel 88 Toepassingsgebied

    Bij toepassing van artikel 54 verlenen de lidstaten op jaarbasis premies of extra betalingen aan landbouwers die schapen en geiten houden overeenkomstig deze afdeling, tenzij anders is bepaald.

    Artikel 89 Definities

    Voor de toepassing van deze afdeling gelden de volgende definities:

    a) “ooi”: elk vrouwelijk schaap dat ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is;

    b) “geit”: elke vrouwelijke geit die ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is.

    Artikel 90 Ooien- en geitenpremie

    1. Aan landbouwers die ooien houden op hun bedrijf, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van ooien worden verleend (ooienpremie).

    2. Aan landbouwers die geiten houden op hun bedrijf, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van geiten worden verleend (geitenpremie). Deze premie wordt verleend aan landbouwers in specifieke gebieden waar de productie aan de volgende twee criteria voldoet:

    a) de geitenhouderij is voornamelijk gericht op de productie van geitenvlees,

    b) de houderijtechnieken zijn vergelijkbaar voor schapen en geiten.

    Een lijst van deze gebieden wordt vastgesteld volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure.

    3. De ooienpremie en de geitenpremie worden verleend in de vorm van een jaarlijkse betaling per subsidiabel dier, per kalenderjaar en per landbouwer binnen de grenzen van individuele maxima. Het minimumaantal dieren per premieaanvraag wordt vastgesteld door de lidstaat. Dit minimum bedraagt niet minder dan 10 en niet meer dan 50.

    4. Per ooi bedraagt de premie 21 euro. Voor landbouwers die melk van ooien of producten op basis van melk van ooien verkopen, bedraagt de premie per ooi evenwel 6,8 euro.

    5. Per geit bedraagt de premie 6,8 euro.

    Artikel 91 Aanvullende premie

    1. Er wordt een aanvullende premie betaald aan landbouwers in gebieden waar de productie van schapen- en geitenvlees een traditionele activiteit is of aanzienlijk bijdraagt aan de plattelandseconomie. De lidstaten stellen deze gebieden vast. In ieder geval wordt de aanvullende premie slechts verleend aan landbouwers met een bedrijf waarvan de oppervlakte cultuurgrond voor ten minste 50% ligt in probleemgebieden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1257/1999.

    2. De aanvullende premie wordt eveneens verleend aan verweidende landbouwers op voorwaarde dat:

    a) ten minste 90% van de dieren waarvoor de premie wordt aangevraagd, gedurende ten minste 90 opeenvolgende dagen wordt geweid in een subsidiabel gebied dat overeenkomstig lid 1 is vastgesteld, en

    b) de vestigingsplaats van het bedrijf ligt in een welomschreven geografisch gebied waarvoor de lidstaat heeft vastgesteld dat het verweiden er van oudsher in de schapen- en/of de geitenhouderij wordt toegepast en dat de betrokken verplaatsingen van dieren noodzakelijk zijn wegens het ontbreken van voldoende voedergewassen gedurende de verweidingsperiode.

    3. Het bedrag van de aanvullende premie wordt vastgesteld op 7 euro per ooi en per geit. De aanvullende premie wordt verleend op dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de verlening van de ooien- en geitenpremie.

    Artikel 92 Gemeenschappelijke voorschriften voor de premies

    1. De premies worden aan de begunstigde landbouwers betaald op basis van het aantal ooien en/of geiten die op hun bedrijf worden gehouden gedurende een minimumperiode waarvan de duur wordt bepaald volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure.

    2. Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004, komen in aanmerking voor de premies.

    Artikel 93 Individuele maxima

    1. Op 1 januari 2009 is het in artikel 90, lid 3, bedoelde individuele maximum van elke landbouwer gelijk aan het aantal premierechten waarover hij op 31 december 2008 overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften beschikte.

    2. De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied het in lid 4 vastgestelde nationale maximum niet overschrijdt en dat de in artikel 96 bedoelde nationale reserve kan worden gehandhaafd.

    Is na de periode waarin de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 111 werd toegepast, artikel 54 van toepassing, dan geschieden de toewijzing van de individuele maxima aan de producenten en de vorming van de nationale reserve als bedoeld in artikel 95 uiterlijk vóór het einde van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

    3. De premierechten die op grond van de overeenkomstig lid 2 genomen maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

    4. De volgende maxima zijn van toepassing:

    Lidstaat | Rechten (x 1000) |

    Bulgarije | 2 058,483 |

    Tsjechië | 66,733 |

    Denemarken | 104 |

    Estland | 48 |

    Spanje | 19 580 |

    Frankrijk | 7 842 |

    Cyprus | 472,401 |

    Letland | 18,437 |

    Litouwen | 17,304 |

    Hongarije | 1 146 |

    Polen | 335,88 |

    Portugal | 2 690 |

    Roemenië | 5 880,620 |

    Slovenië | 84,909 |

    Slowakije | 305,756 |

    Finland | 80 |

    Totaal | 40 730,523 |

    Artikel 94 Overdracht van premierechten

    1. Wanneer een landbouwer zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn premierechten overdragen aan degene die zijn bedrijf overneemt.

    2. Een landbouwer kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen.

    Bij overdracht van premierechten zonder overdracht van het bedrijf wordt een deel van de overgedragen premierechten dat ten hoogste 15% bedraagt, zonder compensatie afgestaan aan de nationale reserve van de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, met het oog op kosteloze herverdeling.

    De lidstaten kunnen premierechten verwerven van landbouwers die er vrijwillig mee instemmen hun rechten geheel of gedeeltelijk af te staan. In dat geval kunnen uit de nationale begroting betalingen voor de verwerving van dergelijke rechten aan de betrokken landbouwers worden verricht.

    In afwijking van lid 1 en in naar behoren gemotiveerde omstandigheden kunnen de lidstaten bepalen dat de overdracht van rechten bij verkoop of bij andere overdracht van het bedrijf wordt uitgevoerd via de nationale reserve.

    3. De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat premierechten wegvloeien uit gevoelige zones of regio's waar de productie van schapenvlees van bijzonder belang is voor de plaatselijke economie.

    4. De lidstaten kunnen vóór een door hen te bepalen datum tijdelijke overdrachten toestaan van dat deel van de premierechten dat de landbouwer die erover beschikt, niet van plan is te gebruiken.

    Artikel 95 Nationale reserve

    1. Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten aan.

    2. Premierechten die op grond van artikel 94, lid 2, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, worden toegevoegd aan de nationale reserve.

    3. De lidstaten kunnen de premierechten binnen de grenzen van hun nationale reserve toewijzen aan de landbouwers. Bij die toewijzing geven zij voorrang aan met name nieuwkomers, jonge landbouwers of andere prioritaire landbouwers.

    Artikel 96 Maxima

    De som van de bedragen van alle aangevraagde premies mag het door de Commissie overeenkomstig artikel 53, lid 2, vastgestelde maximum niet overschrijden.

    Overschrijdt het totaalbedrag van de aangevraagde steun het vastgestelde maximum, dan wordt het steunbedrag per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.

    AFDELING 8 RUNDVLEESBETALINGEN

    Artikel 97 Toepassingsgebied

    Bij toepassing van artikel 55 verlenen de lidstaten, tenzij anders is bepaald, onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden de extra betaling of extra betalingen die de betrokken lidstaat overeenkomstig dat artikel heeft gekozen.

    Artikel 98 Definities

    Voor de toepassing van deze afdeling gelden de volgende definities:

    a) “regio”: een lidstaat of een gebied in een lidstaat, naar keuze van de betrokken lidstaat,

    b) “stier”: een ongecastreerd mannelijk rund,

    c) “os”: een gecastreerd mannelijk rund,

    d) “zoogkoe”: een koe van een vleesras of verkregen door kruising met een vleesras, die behoort tot een beslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie,

    e) “vaars”: een vrouwelijk rund van ten minste acht maanden, dat nog niet heeft gekalfd.

    Artikel 99 Speciale premie

    1. Aan landbouwers die op hun bedrijf mannelijke runderen houden, kan op aanvraag een speciale premie worden verleend. Deze premie wordt per kalenderjaar en per bedrijf binnen de grenzen van de regionale maxima verleend voor ten hoogste 90 dieren van elke in lid 2 bedoelde leeftijdstranche.

    2. De speciale premie wordt ten hoogste:

    a) één keer verleend voor elke stier van ten minste negen maanden oud,

    b) twee keer verleend voor elke os, namelijk:

    i) de eerste keer als het dier negen maanden oud is,

    ii) de tweede keer nadat het dier 21 maanden oud is geworden.

    3. Om voor de speciale premie in aanmerking te komen:

    a) moet ieder dier waarvoor een aanvraag is ingediend, gedurende een nader te bepalen periode door de landbouwer worden gemest,

    b) moet ieder dier tot de slacht of de uitvoer vergezeld gaan van een dierenpaspoort als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad, waarop alle relevante gegevens in verband met de premie zijn vermeld, of, als een dergelijk paspoort niet voorhanden is, van een gelijkwaardig administratief document.

    4. Als in een regio het totale aantal stieren van ten minste negen maanden oud en ossen van negen tot 20 maanden oud, waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de verlening van de speciale premie, het in lid 8 vermelde regionale maximum overschrijdt, wordt het totale aantal dieren dat op grond van lid 2, onder a) en b), voor een premie in aanmerking komt, in het betrokken jaar per landbouwer proportioneel verlaagd.

    In dit artikel wordt onder “regionaal maximum” verstaan het aantal dieren waarvoor in een regio en voor een bepaald kalenderjaar een speciale premie kan worden verleend.

    5. In afwijking van de leden 1 en 4 kunnen de lidstaten:

    a) op basis van objectieve criteria die deel uitmaken van een plattelandsontwikkelingsbeleid en alleen indien zowel de milieuaspecten als de werkgelegenheidsaspecten in aanmerking worden genomen, het maximumaantal van 90 dieren per bedrijf en leeftijdstranche wijzigen of niet toepassen, en

    b) bij de uitoefening van die bevoegdheid besluiten lid 4 zo toe te passen dat de vereiste vermindering verwezenlijkt wordt om aan het geldende regionale maximum te voldoen, zonder dat er verminderingen worden opgelegd aan kleine landbouwers die voor het betrokken jaar geen speciale premies hebben aangevraagd voor meer dan een minimumaantal dieren dat door de betrokken lidstaat is vastgesteld.

    6. De lidstaten kunnen besluiten de speciale premie te verlenen bij het slachten van de runderen. In dat geval wordt voor stieren het in lid 2, onder a), bedoelde leeftijdscriterium vervangen door een minimumslachtgewicht van 185 kg.

    De premie wordt uitbetaald of doorbetaald aan de landbouwer.

    7. De speciale premie bedraagt:

    a) 210 euro per subsidiabele stier;

    b) 150 euro per subsidiabele os en leeftijdstranche.

    8. De volgende regionale maxima zijn van toepassing:

    Lidstaat | Regionaal maximum |

    Bulgarije | 90 343 |

    Tsjechië | 244 349 |

    Denemarken | 277 110 |

    Duitsland | 1 782 700 |

    Estland | 18 800 |

    Cyprus | 12 000 |

    Letland | 70 200 |

    Litouwen | 150 000 |

    Polen | 926 000 |

    Roemenië | 452 000 |

    Slovenië | 92 276 |

    Slowakije | 78 348 |

    Finland | 250 000 |

    Zweden | 250 000 |

    Artikel 100 Zoogkoeienpremie

    1. Aan landbouwers die op hun bedrijf zoogkoeien houden, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van zoogkoeien worden verleend (zoogkoeienpremie). Deze premie wordt verleend in de vorm van een premie per kalenderjaar en per landbouwer, binnen de individuele maxima.

    2. De zoogkoeienpremie wordt verleend aan alle landbouwers

    a) die geen van hun bedrijf afkomstige melk of zuivelproducten leveren in de 12 maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag.

    Rechtstreekse levering van melk of zuivelproducten van het bedrijf aan de consument vormt echter geen beletsel voor de verlening van de premie;

    b) die melk of zuivelproducten leveren en wier totaal individueel quotum als bedoeld in artikel 67 van Verordening (EEG) nr. 1234/2007 ten hoogste 120 000 kilogram bedraagt.

    De lidstaten kunnen evenwel volgens door hen te bepalen objectieve en niet-discriminerende criteria besluiten deze kwantitatieve beperking te wijzigen of niet toe te passen, op voorwaarde dat de landbouwers gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag een aantal zoogkoeien houden dat ten minste gelijk is aan 60% en een aantal vaarzen dat ten hoogste gelijk is aan 40% van het aantal waarvoor de premie is aangevraagd.

    Voor de vaststelling van het aantal op grond van de eerste alinea, onder a) en b), subsidiabele dieren wordt op basis van het individuele melkquotum van het bedrijf op 31 maart van het betrokken kalenderjaar, uitgedrukt in ton, en op basis van de gemiddelde melkopbrengst bepaald of de koeien tot een zoogkoeienbeslag dan wel tot een melkkoeienbeslag behoren.

    3. Het recht van de landbouwers op de premie wordt beperkt door toepassing van het in artikel 101 gedefinieerde individuele maximum.

    4. De premie per subsidiabel dier bedraagt 200 euro.

    5. De lidstaten kunnen, mits er geen discriminatie tussen veehouders in de betrokken lidstaat plaatsvindt, een aanvullende nationale zoogkoeienpremie van maximaal 50 euro per dier verlenen.

    Voor bedrijven die zijn gevestigd in een in de artikelen 5 en 8 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad[23] omschreven regio, wordt de eerste schijf van deze aanvullende premie, ten belope van 24,15 euro per dier, gefinancierd door het ELFPO.

    Voor bedrijven op het gehele grondgebied van een lidstaat waarvan het koeienbeslag gekenmerkt wordt door een hoog aandeel zoogkoeien dat ten minste 30% van het totale aantal koeien uitmaakt, en waarvan ten minste 30% van de geslachte mannelijke runderen tot de vleesklassen S en E behoren, wordt de aanvullende premie geheel door het ELFPO gefinancierd. Overschrijdingen van deze percentages worden vastgesteld op basis van het gemiddelde van de twee jaren voorafgaande aan het jaar waarvoor de premie wordt verleend.

    6. Voor de toepassing van dit artikel worden alleen vaarzen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras in aanmerking genomen, die deel uitmaken van een beslag van voor de vleesproductie bestemde kalveren.

    Artikel 101 Individueel maximum voor zoogkoeien

    1. Aan elke landbouwer die zoogkoeien houdt, wordt steun verleend binnen de individuele maxima die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

    2. De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied het in lid 5 vastgestelde nationale maximum niet overschrijdt en dat de in artikel 103 bedoelde nationale reserve kan worden gehandhaafd.

    Is na de periode waarin de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 111 werd toegepast, artikel 55, lid 1, van toepassing, dan geschieden de toewijzing van de individuele maxima aan de producenten en de vorming van de nationale reserve als bedoeld in artikel 103 uiterlijk vóór het einde van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

    3. Als voor de in lid 2 bedoelde aanpassing de individuele maxima van landbouwers moeten worden verlaagd, gebeurt dit zonder compensatiebetaling en op basis van objectieve criteria, met name:

    a) de mate waarin de landbouwers hun individuele maxima hebben gebruikt gedurende de drie referentiejaren die aan het jaar 2000 voorafgaan,

    b) de uitvoering van een investerings- of extensiveringsprogramma in de rundvleessector,

    c) specifieke natuurlijke omstandigheden of de toepassing van sancties waardoor de premie gedurende ten minste één referentiejaar niet of slechts gedeeltelijk is betaald,

    d) andere uitzonderlijke omstandigheden waardoor de betalingen voor ten minste één referentiejaar niet stroken met de werkelijke situatie zoals die gedurende de voorgaande jaren werd geconstateerd.

    4. De premierechten die op grond van de overeenkomstig lid 2 genomen maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

    5. De volgende nationale maxima zijn van toepassing:

    Lidstaat | Nationaal maximum |

    België | 394 253 |

    Bulgarije | 16 019 |

    Tsjechië | 90 300 |

    Estland | 13 416 |

    Spanje | 1 441 539 |

    Frankrijk | 3 779 866 |

    Cyprus | 500 |

    Letland | 19 368 |

    Litouwen | 47 232 |

    Hongarije | 117 000 |

    Malta | 454 |

    Oostenrijk | 375 000 |

    Polen | 325 581 |

    Portugal | 416 539 |

    Roemenië | 150 000 |

    Slovenië | 86 384 |

    Slowakije | 28 080 |

    Verenigd Koninkrijk | 1 699 511 |

    Artikel 102 Overdracht van premierechten voor zoogkoeien

    1. Wanneer een landbouwer zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn rechten op de zoogkoeienpremie overdragen aan degene die zijn bedrijf overneemt. Hij kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen.

    Bij overdracht van premierechten zonder overdracht van het bedrijf, wordt een deel van de overgedragen premierechten dat ten hoogste 15% bedraagt, zonder compensatie afgestaan aan de nationale reserve van de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, met het oog op kosteloze herverdeling.

    2. De lidstaten:

    a) nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat premierechten door overdracht wegvloeien uit gevoelige zones of regio's waar de rundvleesproductie van bijzonder belang is voor de plaatselijke economie;

    b) kunnen bepalen dat de overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf hetzij rechtstreeks tussen landbouwers, hetzij via de nationale reserve plaatsvindt.

    3. De lidstaten kunnen vóór een nader te bepalen datum tijdelijke overdrachten toestaan van dat deel van de premierechten dat de landbouwer die erover beschikt, niet van plan is tegebruiken.

    Artikel 103 Nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien

    1. Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien aan.

    2. Onverminderd artikel 101, lid 4, worden premierechten die op grond van artikel 102, lid 1, tweede alinea, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, aan de nationale reserve toegevoegd.

    3. De lidstaten kennen de premierechten binnen de grenzen van hun nationale reserve toe aan met name nieuwkomers, jonge landbouwers en andere prioritaire landbouwers.

    Artikel 104 Vaarzen

    1. In afwijking van artikel 100, lid 3, van de onderhavige verordening kunnen lidstaten waar meer dan 60% van de zoogkoeien en de vaarzen gehouden worden in berggebieden in de zin van artikel 50 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, besluiten de verlening van de zoogkoeienpremie voor vaarzen afzonderlijk te beheren van die voor zoogkoeien, binnen de grenzen van een afzonderlijk nationaal maximum dat door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld.

    Dat afzonderlijke nationale maximum mag niet meer bedragen dan 40% van het nationale maximum van de betrokken lidstaat als bedoeld in artikel 101, lid 5. Dat nationale maximum moet worden verlaagd met een hoeveelheid die gelijk is aan het afzonderlijke nationale maximum. Wanneer in een lidstaat bij de uitoefening van de in dit lid bedoelde bevoegdheid het totale aantal vaarzen waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de verlening van de zoogkoeienpremie, het afzonderlijke nationale maximum overschrijdt, moet het aantal subsidiabele vaarzen per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel worden verlaagd.

    2. Voor de toepassing van dit artikel worden alleen vaarzen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras in aanmerking genomen.

    Artikel 105 Slachtpremie

    1. Een landbouwer die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op aanvraag in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, verleend bij het slachten van subsidiabele dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.

    Voor de slachtpremie komen in aanmerking:

    a) stieren, ossen, koeien en vaarzen van ten minste acht maanden,

    b) kalveren van meer dan één en minder dan acht maanden oud met een slachtgewicht van ten hoogste 185 kg.

    De in de tweede alinea bedoelde dieren komen slechts in aanmerking voor de slachtpremie indien zij gedurende een nader te bepalen periode door de landbouwer zijn gehouden.

    2. De premie bedraagt:

    a) 80 euro per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder a);

    b) 50 euro per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder b).

    3. De in lid 1 bedoelde nationale maxima worden vastgesteld per lidstaat en afzonderlijk voor beide groepen dieren als omschreven in de tweede alinea, onder a) en b), van dat lid. Elk maximum is gelijk aan het aantal dieren van elke van deze twee groepen die in 1995 in de betrokken lidstaat zijn geslacht plus die welke vanuit die lidstaat naar een derde land zijn uitgevoerd, volgens de gegevens van Eurostat of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor dat jaar die door de Commissie zijn geaccepteerd.

    Voor de nieuwe lidstaten zijn de nationale maxima opgenomen in de onderstaande tabel.

    Stieren, ossen, koeien en vaarzen | Kalveren van meer dan één en minder dan acht maanden oud met een slachtgewicht van ten hoogste 185 kg |

    Bulgarije | 22 191 | 101 542 |

    Tsjechië | 483 382 | 27 380 |

    Estland | 107 813 | 30 000 |

    Cyprus | 21 000 | — |

    Letland | 124 320 | 53 280 |

    Litouwen | 367 484 | 244 200 |

    Hongarije | 141 559 | 94 439 |

    Malta | 6 002 | 17 |

    Polen | 1 815 430 | 839 518 |

    Roemenië | 1 148 000 | 85 000 |

    Slovenië | 161 137 | 35 852 |

    Slowakije | 204 062 | 62 841 |

    4. Wanneer in een bepaalde lidstaat het totale aantal dieren waarvoor een aanvraag is ingediend met betrekking tot een van de twee in lid 1, tweede alinea, onder a) of b), bedoelde groepen dieren en die voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van de slachtpremie, het nationale maximum voor die groep overschrijdt, wordt het aantal subsidiabele dieren van die groep per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel verlaagd.

    Artikel 106 Gemeenschappelijke voorschriften voor de premies

    Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000, komen in aanmerking voor rechtstreekse betalingen op grond van deze afdeling.

    Er wordt evenwel van uitgegaan dat een dier waarover de in artikel 7, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 vastgestelde gegevens inzake vorige verplaatsingen, bij het begin van de aanhoudperiode van het dier aan de bevoegde autoriteit zijn gemeld, eveneens in aanmerking komt voor de betaling.

    Artikel 107 Maxima

    De som van de bedragen van alle op grond van deze afdeling aangevraagde rechtstreekse betalingen mag het door de Commissie overeenkomstig artikel 53, lid 2, vastgestelde maximum niet overschrijden.

    Overschrijdt het totale bedrag van de aangevraagde steun het vastgestelde maximum, dan wordt het steunbedrag per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.

    Artikel 108 Krachtens Richtlijn 96/22/EG verboden stoffen

    1. Wanneer residuen van stoffen die op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad[24] verboden zijn of residuen van stoffen die op grond van de genoemde richtlijn zijn toegestaan maar op illegale wijze zijn gebruikt, overeenkomstig de relevante bepalingen van Richtlijn 96/23/EG van de Raad[25] worden aangetroffen bij een dier van het rundveebeslag van een landbouwer, dan wel wanneer een niet-toegestane stof of een niet-toegestaan product, of een op grond van Richtlijn 96/22/EG toegestane stof of toegestaan product die/dat evenwel illegaal voorhanden is, in welke vorm ook op het bedrijf van die landbouwer wordt aangetroffen, wordt de betrokken landbouwer voor het kalenderjaar waarin een en ander is vastgesteld, uitgesloten van de bedragen waarin de bepalingen van deze afdeling voorzien.

    In geval van recidive kan de uitsluitingsperiode naargelang van de ernst van de overtreding worden verlengd tot vijf jaar, te rekenen vanaf het jaar waarin de recidive is geconstateerd.

    2. Als de eigenaar of houder van de dieren zich verzet tegen de uitvoering van de inspecties en monsternemingen die voor de toepassing van de nationale programma's inzake residubewaking nodig zijn, of tegen de onderzoeken en controles die op grond van Richtlijn 96/23/EG worden verricht, gelden de in lid 1 bedoelde sancties.

    HOOFDSTUK 2 NATIONALE STEUN

    Artikel 109 Nationale steun voor noten

    1. Lidstaten kunnen nationale steun ten belope van maximaal 120,75 euro per hectare per jaar verlenen aan landbouwers die de volgende producten produceren:

    a) amandelen van de GN-codes 0802 11 en 0802 12,

    b) hazelnoten van de GN-codes 0802 21 en 0802 22,

    c) walnoten van de GN-codes 0802 31 en 0802 32,

    d) pimpernoten (pistaches) van GN-code 0802 50,

    e) sint-jansbrood van GN-code 1212 10 10.

    2. De maximumarealen waarvoor nationale steun mag worden betaald, zijn vastgesteld in de onderstaande tabel.

    Lidstaat | Maximumareaal (ha) |

    België | 100 |

    Bulgarije | 11 984 |

    Duitsland | 1 500 |

    Griekenland | 41 100 |

    Spanje | 568 200 |

    Frankrijk | 17 300 |

    Italië | 130 100 |

    Cyprus | 5 100 |

    Luxemburg | 100 |

    Hongarije | 2 900 |

    Nederland | 100 |

    Oostenrijk | 100 |

    Polen | 4 200 |

    Portugal | 41 300 |

    Roemenië | 1 645 |

    Slovenië | 300 |

    Slowakije | 3 100 |

    Verenigd Koninkrijk | 100 |

    3. De lidstaten kunnen aan het verlenen van de nationale steun de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 125 ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007 erkende producentenorganisatie.

    TITEL V TENUITVOERLEGGING VAN DE RECHTSTREEKSE BETALINGEN IN DE NIEUWE LIDSTATEN

    HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 110 Invoering van de rechtstreekse betalingen

    In de nieuwe lidstaten, met uitzondering van Bulgarije en Roemenië, worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

    - 60% in 2009,

    - 70% in 2010,

    - 80% in 2011,

    - 90% in 2012,

    - 100% met ingang van 2013.

    Met betrekking tot Bulgarije en Roemenië worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

    - 35% in 2009,

    - 40% in 2010,

    - 50% in 2011,

    - 60% in 2012,

    - 70% in 2013,

    - 80% in 2014,

    - 90% in 2015,

    - 100% met ingang van 2016.

    HOOFDSTUK 2 REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING

    Artikel 111 Regeling inzake een enkele areaalbetaling

    1. Nieuwe lidstaten die hebben besloten de rechtstreekse betalingen, behalve de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 6, van de onderhavige verordening vastgestelde overgangsbetaling voor zacht fruit, te vervangen door een regeling inzake een enkele areaalbetaling, verlenen steun aan de landbouwers overeenkomstig dit artikel.

    2. De enkele areaalbetaling wordt eenmaal per jaar verricht. Zij wordt berekend door het overeenkomstig artikel 112 vastgestelde jaarlijkse totaalbedrag te delen door het overeenkomstig artikel 113 bepaalde landbouwareaal van elke nieuwe lidstaat.

    3. De regeling inzake een enkele areaalbetaling kan door elke nieuwe lidstaat worden toegepast tot en met 31 december 2013. De nieuwe lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het laatste toepassingsjaar in kennis van hun voornemen om de toepassing te beëindigen.

    4. Na afloop van de toepassingsperiode van de regeling inzake een enkele areaalbetaling worden de rechtstreekse betalingen toegepast overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften en op basis van de kwantitatieve parameters zoals basisarealen, maxima voor premies en gegarandeerde maximumhoeveelheden (GMH's) die voor elke rechtstreekse betaling in de Toetredingsakten en latere communautaire regelgeving zijn gespecificeerd. De percentages die in artikel 110 voor de betrokken jaren zijn vastgesteld, worden vervolgens toegepast.

    Artikel 112 Jaarlijks totaalbedrag

    1. Voor elke nieuwe lidstaat stelt de Commissie een jaarlijks totaalbedrag vast dat overeenkomt met de som van de middelen die voor het betrokken kalenderjaar ter verlening van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaat beschikbaar zouden zijn.

    Het jaarlijkse totaalbedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften en op basis van de kwantitatieve parameters zoals basisarealen, maxima voor premies en gegarandeerde maximumhoeveelheden (GMH's) die voor elke rechtstreekse betaling in de Toetredingsakten en latere communautaire regelgeving zijn gespecificeerd.

    Het jaarlijkse totaalbedrag wordt aangepast aan de hand van het desbetreffende, in artikel 110 opgenomen percentage voor de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen, behalve voor de bedragen die beschikbaar zijn overeenkomstig bijlage XII of overeenkomstig het verschil tussen deze bedragen of de bedragen voor de sector groenten en fruit en de bedragen die werkelijk worden toegepast als bedoeld in artikel 118, lid 1.

    2. Indien de enkele areaalbetalingen in een nieuwe lidstaat in een bepaald jaar het jaarlijkse totaalbedrag van die lidstaat zouden overschrijden, wordt het nationale hectarebedrag in die nieuwe lidstaat proportioneel verlaagd door toepassing van een verlagingscoëfficient.

    Artikel 113 Areaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling

    1. Het landbouwareaal van een nieuwe lidstaat in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling is het deel van zijn oppervlakte landbouwgrond dat op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerde, ongeacht of het op die datum in productie was, zo nodig aangepast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die na goedkeuring door de Commissie door die nieuwe lidstaat worden vastgesteld.

    Voor de toepassing van deze titel wordt onder „oppervlakte cultuurgrond” verstaan de totale door bouwland, blijvend grasland, blijvende gewassen en tuinen voor eigen gebruik ingenomen oppervlakte zoals door de Commissie bepaald voor haar statistische doeleinden.

    Voor Bulgarije en Roemenië is het landbouwareaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling echter het deel van hun oppervlakte cultuurgrond dat in goede landbouwconditie verkeert, ongeacht of het in productie is, waar nodig bijgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die na goedkeuring door de Commissie door Bulgarije of Roemenië worden vastgesteld .

    2. Met het oog op de verlening van betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling komen alle landbouwpercelen die voldoen aan de in lid 1 vastgestelde criteria, alsmede landbouwpercelen beplant met hakhout met korte omlooptijd (GN-code ex 0602 90 41), die op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerden, in aanmerking. Voor Bulgarije en Roemenië komen evenwel alle landbouwpercelen die voldoen aan de in lid 1 vastgestelde criteria, alsmede landbouwpercelen beplant met hakhout met korte omlooptijd (GN-code ex 0602 90 41), in aanmerking.

    Behalve in gevallen van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden zijn de in de eerste alinea bedoelde percelen op de door de lidstaat vastgestelde datum, maar niet later dan de door die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van een steunaanvraag, ter beschikking van de landbouwer.

    De minimumgrootte van de in aanmerking komende oppervlakte per bedrijf waarvoor betalingen kunnen worden aangevraagd, is 0,3 ha. Elke nieuwe lidstaat kan echter op basis van objectieve criteria en na goedkeuring door de Commissie besluiten die minimumgrootte tot maximaal 1 ha te verhogen.

    3. Er bestaat geen verplichting om te produceren of om de productiefactoren te gebruiken. De landbouwers kunnen de in lid 4 bedoelde grond echter gebruiken voor om het even welke landbouwdoeleinden. Artikel 42, lid 1, is van toepassing op de productie van hennep van GN-code 5302 10 00.

    4. Alle grond waarvoor betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling worden verleend, wordt overeenkomstig artikel 6 in goede landbouw- en milieuconditie gehouden.

    Landbouwers die steun in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling ontvangen, moeten aan de in bijlage II bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen voldoen overeenkomstig het volgende tijdschema:

    a) de in bijlage II, punt A, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2009;

    b) de in bijlage II, punten B en C, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2011.

    Voor Bulgarije en Roemenië is de toepassing van de artikelen 4, 5, 25, 26 en 27 echter facultatief tot en met 31 december 2011, voor zover deze bepalingen verband houden met de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen. Met ingang van 1 januari 2012 moet een landbouwer die in die lidstaten betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling ontvangt, aan de in bijlage II bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen voldoen overeenkomstig het volgende tijdschema:

    a) de in bijlage II, punt A, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2012;

    b) in bijlage II, punten B en C, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

    5. De toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling doet op geen enkele wijze afbreuk aan de verplichting van een nieuwe lidstaat uitvoering te geven aan de in Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004 vastgestelde communautaire regels betreffende de identificatie en de registratie van dieren.

    Artikel 114 Kennisgeving

    De nieuwe lidstaten stellen de Commissie gedetailleerd in kennis van de ter uitvoering van dit hoofdstuk genomen maatregelen, en met name van de op grond van artikel 112, lid 2, genomen maatregelen.

    HOOFDSTUK 3 AFZONDERLIJKE BETALINGEN EN SPECIFIEKE STEUN

    Artikel 115 Afzonderlijke suikerbetaling

    1. Nieuwe lidstaten, met uitzondering van Bulgarije en Roemenië, die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, verlenen voor de jaren 2009 en 2010 een afzonderlijke suikerbetaling aan voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komende landbouwers. Bulgarije en Roemenië verlenen deze betaling eveneens voor 2011. Deze betaling wordt verleend op basis van de in 2006 en 2007 door de betrokken lidstaten vastgestelde criteria.

    2. De afzonderlijke suikerbetaling wordt verleend binnen de grenzen van de in bijlage XII vastgestelde maxima.

    3. In afwijking van lid 2 kan elke betrokken nieuwe lidstaat uiterlijk op 31 maart van het jaar waarvoor de afzonderlijke suikerbetaling wordt verleend, en op basis van objectieve criteria besluiten om een lager maximum voor de afzonderlijke suikerbetaling toe te passen dan het maximum dat in bijlage XII is opgenomen. Indien het totaal van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde bedragen hoger ligt dan het door de betrokken nieuwe lidstaten bepaalde maximum, wordt het aan de landbouwers te verlenen jaarlijkse bedrag proportioneel verlaagd.

    Artikel 116 Afzonderlijke betaling voor groenten en fruit

    1. Nieuwe lidstaten, met uitzondering van Bulgarije en Roemenië, die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, verlenen een afzonderlijke betaling voor groenten en fruit aan voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komende landbouwers. Deze betaling wordt verleend volgens de in 2007 door de betrokken lidstaten vastgestelde criteria.

    2. De afzonderlijke betaling voor groenten en fruit wordt verleend binnen de grenzen van het aandeel van het in artikel 41 bedoelde nationale maximum dat is bestemd voor groenten en fruit, of met inachtneming van een lager maximum wanneer de nieuwe lidstaten gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter ter , lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie.

    Artikel 117 Afzonderlijke overgangsbetaling voor groenten en fruit

    1. Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter quater , lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, behouden tot en met 31 december 2011 tot 50% van het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor tomaten van GN-code 7020 00 00 overeenkomstig het door hen in 2007 genomen besluit.

    In dit geval verricht de betrokken lidstaat binnen de grenzen van het volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde maximum jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt verleend aan landbouwers die tomaten produceren overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van de onderhavige verordening.

    2. Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter quater , lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, behouden overeenkomstig het door hen in 2007 genomen besluit:

    a) tot en met 31 december 2010 tot 100% van het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor in de in artikel 56, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige;

    b) van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 tot 75% van het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor in de in artikel 56, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige.

    In dit geval verricht de betrokken lidstaat binnen de grenzen van het volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde maximum jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

    De extra betaling wordt verleend aan landbouwers die een of meer van de artikel 56, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening opgenomen groente- en fruitproducten produceren, zoals vastgesteld door de betrokken lidstaat.

    Artikel 118 Gemeenschappelijke bepalingen inzake de afzonderlijke betalingen

    1. De middelen die ter beschikking worden gesteld voor de verlening van de in de artikelen 115, 116 en 117 bedoelde betaling, worden niet opgenomen in het in artikel 112, lid 1, vermelde jaarlijkse totaalbedrag. Bij toepassing van artikel 115, lid 3, evenwel wordt het verschil tussen het in bijlage XII vermelde maximum en het werkelijk toegepaste maximum opgenomen in het in artikel 112, lid 1, bedoelde jaarlijkse totaalbedrag.

    2. De artikelen 110 en 120 zijn niet van toepassing op de in de artikelen 115, 116 en 117 bedoelde afzonderlijke betalingen.

    3. Bij feitelijke of verwachte vererving worden de in respectievelijk artikel 115 en artikel 116 bedoelde afzonderlijke betalingen voor suiker en voor groenten en fruit verleend aan de landbouwer die het bedrijf heeft geërfd, mits deze landbouwer in aanmerking komt voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

    Artikel 119 Specifieke steun

    1. De nieuwe lidstaten die de regeling inzake de enkele areaalbetaling toepassen, kunnen uiterlijk op 1 augustus 2009 besluiten om met ingang van het kalenderjaar 2010 tot 10% van hun in artikel 41 bedoelde nationale maxima te gebruiken om de in artikel 68, lid 1, onder a), b), c), d) en e), bedoelde steun te verlenen overeenkomstig artikel 68, leden 2 tot en met 9, en de artikelen 69 en 70.

    2. In afwijking van artikel 68, lid 5, onder b), wordt in artikel 68, lid 1, onder c), bedoelde steun verleend in de vorm van een verhoging van de in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling toegekende bedragen per hectare.

    3. De in lid 1 bedoelde bedragen worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure.

    De bedragen worden afgetrokken van de in artikel 112, lid 1, bedoelde jaarlijkse totaalbedragen van de betrokken nieuwe lidstaten.

    HOOFDSTUK 4 AANVULLENDE NATIONALE RECHTSTREEKSE BETALINGEN EN RECHTSTREEKSE BETALINGEN

    Artikel 120 Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen

    1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “een met GLB-steun vergelijkbare nationale regeling” verstaan om het even welke nationale regeling inzake rechtstreekse betalingen die vóór de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten van toepassing was en waarbij aan de landbouwers steun werd verleend voor productie waarop een van de rechtstreekse betalingen betrekking heeft.

    2. Onder voorbehoud van toestemming van de Commissie kunnen de nieuwe lidstaten eventuele rechtstreekse betalingen aanvullen:

    a) wat alle rechtstreekse betalingen betreft, tot 30 procentpunten boven het in artikel 110 bedoelde voor het betrokken jaar geldende niveau. Voor Bulgarije en Roemenië geldt het volgende: 65% van het niveau van de rechtstreekse betalingen in de Gemeenschap in haar samenstelling op 30 april 2004 in 2009, en vanaf 2010 tot 30 procentpunten boven het in artikel 110 bedoelde voor het betrokken jaar geldende niveau. Tsjechië kan de rechtstreekse betalingen in de sector aardappelzetmeel echter aanvullen tot 100% van het niveau dat geldt in andere dan de nieuwe lidstaten. De in titel IV, hoofdstuk 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde rechtstreekse betalingen kunnen door de lidstaten evenwel tot 100% worden aangevuld. Voor Bulgarije en Roemenië zijn de volgende maximumpercentages van toepassing: 95% in 2009 en 100% met ingang van 2010;

    of

    b) i) wat de andere rechtstreekse betalingen dan de bedrijfstoeslag betreft, tot het totale niveau van de rechtstreekse steun waarop de landbouwer in de nieuwe lidstaat in het kalenderjaar 2003 per product op grond van een met GLB-steun vergelijkbare nationale regeling recht zou hebben, verhoogd met 10 procentpunten. Voor Litouwen is het referentiejaar evenwel het kalenderjaar 2002. Voor Bulgarije en Roemenië is het referentiejaar het kalenderjaar 2006. Voor Slovenië bedraagt de verhoging 25 procentpunten;

    ii) wat de bedrijfstoeslagregeling betreft, wordt het totale bedrag van de aanvullende nationale rechtstreekse steun die een nieuwe lidstaat voor een bepaald jaar kan verlenen, beperkt door een specifiek totaalbedrag. Dit totaalbedrag is gelijk aan het verschil tussen:

    - het totale bedrag aan met GLB-steun vergelijkbare nationale rechtstreekse steun dat in de betrokken nieuwe lidstaat beschikbaar zou zijn voor het kalenderjaar 2003 of, in het geval van Litouwen, het kalenderjaar 2002, telkens verhoogd met 10 procentpunten. Voor Bulgarije en Roemenië is het referentiejaar evenwel het kalenderjaar 2006. Voor Slovenië geldt een verhoging van 25 procentpunten, en

    - het in bijlage VIII opgenomen nationale maximum voor deze nieuwe lidstaat, zo nodig aangepast overeenkomstig artikel 53, lid 2.

    Bij de berekening van het in het bovenstaande eerste streepje bedoelde totale bedrag worden meegerekend de nationale rechtstreekse betalingen en/of aandelen daarvan die overeenkomen met de communautaire rechtstreekse betalingen en/of aandelen daarvan die in aanmerking werden genomen voor de berekening van het feitelijke maximum voor de betrokken nieuwe lidstaat overeenkomstig artikel 41 en artikel 53, lid 2.

    Voor elke betrokken rechtstreekse betaling kan een nieuwe lidstaat kiezen voor de toepassing van bovengenoemde optie a) of b).

    De totale rechtstreekse steun die na de toetreding in de nieuwe lidstaat aan landbouwers kan worden verleend uit hoofde van de betrokken rechtstreekse betaling met inbegrip van alle aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, is niet hoger dan het niveau van de rechtstreekse steun waarop de landbouwer recht zou hebben uit hoofde van de overeenkomstige rechtstreekse betaling die op dat moment geldt voor andere dan de nieuwe lidstaten.

    3. Cyprus kan de rechtstreekse steun die aan een landbouwer wordt betaald uit hoofde van in bijlage I opgenomen rechtstreekse betalingen, aanvullen tot het totale niveau van de steun waarop de landbouwer in 2001 in Cyprus recht zou hebben gehad.

    De autoriteiten van Cyprus zorgen ervoor dat de totale rechtstreekse steun die na de toetreding in Cyprus uit hoofde van de betrokken rechtstreekse betaling met inbegrip van alle aanvullende nationale rechtstreekse betalingen aan de landbouwer wordt verleend, in geen geval hoger is dan de rechtstreekse steun waarop de landbouwer recht zou hebben uit hoofde van de overeenkomstige rechtstreekse betaling in het betrokken jaar in andere dan de nieuwe lidstaten.

    De totale bedragen van de aanvullende nationale steun die kan worden verleend, zijn opgenomen in bijlage XIII.

    De aanvullende nationale steun die kan worden verleend, wordt zo nodig aangepast aan de ontwikkelingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    De leden 2 en 5 zijn niet van toepassing op Cyprus.

    4. Een nieuwe lidstaat die besluit de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen, kan onder de in de leden 5 en 8 bepaalde voorwaarden aanvullende nationale rechtstreekse steun verlenen.

    5. Het totale bedrag aan aanvullende nationale steun dat bij toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling in een bepaald jaar wordt verleend, kan worden beperkt aan de hand van een specifiek totaalbedrag per (sub)sector, op voorwaarde dat dat (sub)sectorspecifieke totaalbedrag slechts betrekking kan hebben op:

    - de met de bedrijfstoeslagregeling gecombineerde rechtstreekse betalingen en/of

    - een of meer van de rechtstreekse betalingen waarop de in artikel 53, lid 2, bedoelde gedeeltelijke uitvoering kan worden toegepast. Dit totaalbedrag is gelijk aan het verschil tussen:

    - het totale bedrag van de steun per (sub)sector dat voortvloeit uit de toepassing van lid 2, onder a) of b), naargelang van het geval, en

    - het totale bedrag van de rechtstreekse steun dat in de betrokken nieuwe lidstaat in het betrokken jaar voor dezelfde (sub)sector beschikbaar zou zijn op grond van de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

    6. De nieuwe lidstaat kan op basis van objectieve criteria na toestemming van de Commissie beslissen welke bedragen aan aanvullende nationale steun kunnen worden verleend.

    7. De toestemming van de Commissie:

    - vermeldt de betrokken met GLB-steun vergelijkbare nationale regelingen inzake rechtstreekse betalingen in geval van toepassing van lid 2, onder b),

    - bepaalt tot welk niveau de aanvullende nationale steun kan worden betaald, hoe hoog de aanvullende nationale steun is en, in voorkomend geval, welke voorwaarden voor de verlening van die steun gelden,

    - wordt verleend onder voorbehoud van aanpassingen die vereist zijn op grond van ontwikkelingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    8. De verlening van aanvullende nationale betalingen of steun is niet mogelijk voor landbouwactiviteiten waarvoor in andere dan de nieuwe lidstaten niet in rechtstreekse betalingen is voorzien.

    Artikel 121 Staatssteun op Cyprus

    Cyprus kan naast de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen als overgangsmaatregel degressieve nationale steun verlenen tot eind 2010. Deze staatssteun wordt in een soortgelijke vorm als communautaire steun verleend, zoals ontkoppelde betalingen.

    Rekening houdend met de aard en het bedrag van de in 2001 verleende nationale steun, kan Cyprus aan de in bijlage XIV genoemde (sub)sectoren staatssteun verlenen tot de in die bijlage vermelde bedragen.

    De te verlenen staatssteun wordt zo nodig aangepast als gevolg van ontwikkelingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Indien dergelijke aanpassingen noodzakelijk blijken, wordt het bedrag van de steun of worden de voorwaarden voor de verlening daarvan gewijzigd op grond van een besluit van de Commissie.

    Cyprus legt de Commissie jaarlijks een verslag voor over de uitvoering van de maatregelen inzake staatssteun, waarin de steunvormen en bedragen per (sub)sector worden vermeld.

    TITEL VI FINANCIËLE OVERDRACHTEN

    Artikel 122 Financiële overdracht voor herstructurering in de katoen producerende regio's

    Per kalenderjaar wordt in het kader van uit het ELFPO gefinancierde plattelandsontwikkelingsprogramma’s een bedrag van 22 miljoen euro ter beschikking gesteld als aanvullende communautaire steun voor maatregelen in katoen producerende regio’s.

    Artikel 123 Financiële overdracht voor herstructurering in de tabak producerende regio's

    Met ingang van het begrotingsjaar 2011 wordt, in het kader van uit het ELFPO gefinancierde plattelandsontwikkelingsprogramma’s, voor lidstaten waar de tabaksproducenten in 2000, 2001 en 2002 steun ontvingen op grond van Verordening (EG) nr. 2075/92 van de Raad[26], een bedrag van 484 miljoen euro ter beschikking gesteld als aanvullende communautaire steun voor maatregelen in tabak producerende regio’s.

    TITEL VII UITVOERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    HOOFDSTUK 1 UITVOERINGSBEPALINGEN

    Artikel 124 Bevestiging van toeslagrechten

    1. Toeslagrechten die vóór 1 januari 2009 aan landbouwers worden toegewezen, worden met ingang van 1 januari 2010 als wettelijk en conform beschouwd.

    2. Lid 1 is niet van toepassing op toeslagrechten die op basis van feitelijk onjuiste aanvragen aan landbouwers zijn toegewezen.

    3. Het bepaalde in lid 1 doet niets af aan de bevoegdheid van de Commissie om in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde beslissingen te nemen met betrekking tot uitgaven die zijn gedaan voor betalingen betreffende om het even welk kalenderjaar tot en met 2009.

    Artikel 125 Toepassing op de ultraperifere gebieden

    De titels III en IV zijn niet van toepassing op de Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira en de Canarische Eilanden.

    Artikel 126 Staatssteun

    In afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006[27], zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van de artikelen 42, 59, 68, 69 en 70, artikel 87, lid 4, artikel 100, lid 5, en de artikelen 109, 119, 120 en 121 verrichten overeenkomstig de onderhavige verordening.

    Artikel 127 Informatieverstrekking aan de Commissie

    De lidstaten verstrekken de Commissie uitvoerige informatie over de ter uitvoering van deze verordening genomen maatregelen, en met name over de maatregelen betreffende de artikelen 6, 12, 42, 46, 47, 68, 69, 70, 59, 60 en 119.

    Artikel 128 Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

    De in artikel 4, lid 3 van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt één maand.

    3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    Artikel 129 Uitvoeringsbepalingen

    Volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen voor deze verordening vastgesteld. Het betreft met name:

    a) uitvoeringsbepalingen inzake de vaststelling van een bedrijfsadviseringssysteem;

    b) uitvoeringsbepalingen betreffende de criteria voor de toewijzing van de door de toepassing van de modulatie beschikbaar komende bedragen;

    c) uitvoeringsbepalingen betreffende het verlenen van de steunbedragen waarin deze verordening voorziet, met inbegrip van de voorwaarden voor subsidiabiliteit, de toepassings- en betalingsdata en de controlebepalingen, alsmede het controleren en vaststellen van het recht op de steunbedragen, met inbegrip van alle nodige uitwisseling van gegevens met de lidstaten, en de vaststelling van de overschrijding van de basisarealen of gegarandeerde maximumarealen, alsmede uitvoeringsbepalingen betreffende de aanhoudperiode en de intrekking en herverdeling van ongebruikte overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 7 en 8, vastgestelde premierechten;

    d) uitvoeringsbepalingen betreffende de bedrijfstoeslagregeling, met name de vorming van de nationale reserve, de overdracht van toeslagrechten, de definitie van blijvende gewassen, blijvend grasland en grasland, de in titel III, hoofdstukken 2 en 3, vastgestelde opties en de integratie van de in titel III, hoofdstuk 4, bedoelde gekoppelde betalingen;

    e) uitvoeringsbepalingen voor titel V;

    f) uitvoeringsbepalingen betreffende de integratie van steun voor groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten in de bedrijfstoeslagregeling, met inbegrip van de aanvraagprocedure in het eerste uitvoeringsjaar, en betreffende de in titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 5 en 6, bedoelde betalingen;

    g) uitvoeringsbepalingen betreffende de integratie van steun voor de wijnsector in de bedrijfstoeslagregeling, met inbegrip van de aanvraagprocedure in het eerste uitvoeringsjaar, overeenkomstig Verordening (EG) nr. (de wijnverordening];

    h) met betrekking tot hennep, uitvoeringsbepalingen betreffende specifieke controlemaatregelen en methoden voor het bepalen van de tetrahydrocannabinol niveaus;

    i) wijzigingen van bijlage I die noodzakelijk kunnen worden in het licht van de criteria van artikel 1;

    j) wijzigingen van de bijlagen V, VI en VII, die noodzakelijk kunnen worden in het licht van met name nieuwe communautaire regelgeving;

    k) de basiskenmerken van het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond en de definitie ervan;

    l) wijzigingen die in de steunaanvraag kunnen worden aangebracht, en vrijstelling van de verplichting om een steunaanvraag in te dienen;

    m) regels inzake de minimale informatie die in de steunaanvragen moet worden opgenomen;

    n) regels inzake de administratieve controles en controles ter plaatse en de controles door middel van teledetectie;

    o) regels inzake de toepassing van de verlagingen en uitsluitingen van betalingen in geval van niet-nakoming van de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4 en 24, met inbegrip van de gevallen waarin geen verlagingen en uitsluitingen worden toegepast;

    q) wijzigingen van bijlage V die noodzakelijk kunnen worden in het licht van de criteria van artikel 28;

    r) informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie;

    s) maatregelen die nodig en naar behoren gerechtvaardigd zijn om in een noodsituatie praktische en specifieke problemen op te lossen, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoering van titel II, hoofdstuk 4, en titel III, hoofdstukken 2 en 3; deze maatregelen kunnen afwijken van sommige delen van deze verordening, maar slechts zolang en voor zover dat absoluut noodzakelijk is;

    t) met betrekking tot katoen, uitvoeringsbepalingen inzake:

    i) de berekening van de in artikel 80, lid 3, bedoelde verlaging van de steun;

    ii) de erkende brancheorganisaties, in het bijzonder de financiering ervan en een controle- en sanctieregeling.

    HOOFDSTUK 2 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 130 Wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005

    1. Artikel 12, lid 2, wordt vervangen door:

    “2. De Commissie stelt de bedragen vast die overeenkomstig artikel 9, artikel 10, lid 4, artikel 123 en artikel 124 van Verordening (EG) nr. xxx/2008*[ deze verordening ], en overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad ter beschikking van het ELFPO worden gesteld.

    2 Artikel 18, lid 3, wordt vervangen door:

    "3. De in artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. xxx/2008*[ deze verordening ] bedoelde nationale maxima, gecorrigeerd aan de hand van de in artikel 11, lid 1, van die verordening bedoelde aanpassingen, worden beschouwd als financiële maxima in euro.

    * PB L …”

    Artikel 131 Wijziging van Verordening (EG) nr. 247/2006

    Verordening (EG) nr. 247/2006 wordt als volgt gewijzigd:

    (1) artikel 23, lid 2, wordt vervangen door:

    "2. De in de titels II en III van de onderhavige verordening bedoelde maatregelen worden door de Gemeenschap gefinancierd ten belope van ten hoogste de volgende jaarbedragen:

    (in miljoen euro) |

    Begrotingsjaar 2007 | Begrotingsjaar 2008 | Begrotingsjaar 2009 | Begrotingsjaar 2010 en volgende |

    Franse overzeese departementen | 126,6 | 262,6 | 269,4 | 276,05 |

    Azoren en Madeira | 77,9 | 86,98 | 86,7 | 106,21 |

    Canarische Eilanden | 127,3 | 268,4 | 268,4 | 268,42 |

    (2) het volgende artikel 24 ter wordt ingevoegd:

    “Artikel 24 ter

    1. De lidstaten dienen uiterlijk op 15 februari 2009 bij de Commissie de ontwerp-wijzigingen van het algemeen programma in waarmee de in artikel 23, lid 2, doorgevoerde wijzigingen worden weergegeven.

    2. De Commissie evalueert de voorgestelde wijzigingen en besluit volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure uiterlijk vier maanden na de indiening van de wijzigingsvoorstellen deze al dan niet goed te keuren."

    Artikel 132 Wijziging van Verordening (EG) nr. 378/2007

    Verordening (EG) nr. 378/2007 wordt als volgt gewijzigd:

    (1) Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

    a) Lid 3 wordt vervangen door:

    "3. De verlagingen in het kader van de vrijwillige modulatie worden op dezelfde berekeningsgrondslag verricht als die welke geldt voor de modulatie overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. xxx/2008*[ deze verordening ].

    * PB L …”

    b) Het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

    "5. De modulatiepercentages die op een landbouwer van toepassing zijn als gevolg van de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. xxx/2008*[deze verordening ], verminderd met vijf procentpunten, worden afgetrokken van het percentage voor vrijwillige modulatie dat op grond van lid 4 van het onderhavige artikel door de lidstaten wordt toegepast. Beide in mindering te brengen percentages en de definitieve vrijwillige modulatie zijn gelijk aan of hoger dan 0.

    (2) Artikel 3, lid 1, onder a), wordt vervangen door:

    “a) in afwijking van artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening, de verlaging in het kader van de modulatie toepassen op basis van de berekening die voor de modulatie geldt krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. xxx/2008, exclusief de in lid 1 van dat artikel vastgestelde uitsluiting voor bedragen tot en met 5000 euro; en/of”.

    Artikel 133 Intrekkingen

    1. Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt ingetrokken.

    De artikelen 66, 67, 68, 68 bis , 69, 70, lid 1, onder a), en titel IV, hoofdstukken 1 (durumtarwe), 2 (premie voor eiwithoudende gewassen), 4 (areaalbetaling voor noten), 5 (energiegewassen), 9 (steun voor zaaizaad), 10 (areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen), 10 ter (steun voor olijfgaarden), 10 quater (steun voor tabak), en 10 quinquies (areaalsteun voor hop) van die verordening blijven evenwel van toepassing in 2009.

    2. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XV.

    Artikel 134 Overgangsbepalingen

    De Commissie kan de maatregelen vaststellen die nodig zijn om de overgang van de in Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde regelingen naar de in de onderhavige verordening vastgestelde regelingen te vergemakkelijken.

    Artikel 135 Overgangsbepalingen voor de nieuwe lidstaten

    Indien voor de nieuwe lidstaten overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de regeling inzake een enkele areaalbetaling naar de bedrijfstoeslagregeling en andere steunregelingen als bedoeld in de titels III en IV, worden die maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde procedure.

    Artikel 136 Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatie blad van de Europese Unie .

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De voorzitter

    BIJLAGE I

    Lijst van steunregelingen

    Sector | Rechtsgrond | Opmerkingen |

    Bedrijfstoeslag | Titel III van deze verordening | Ontkoppelde betaling |

    Regeling inzake een enkele areaalbetaling | Titel V, hoofdstuk 2, van deze verordening | Ontkoppelde betaling ter vervanging van alle in deze bijlage opgenomen rechtstreekse betalingen, behalve afzonderlijke betalingen |

    Eiwithoudende gewassen | Titel IV, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003( | Areaalsteun |

    Rijst | Titel IV, hoofdstuk 2, van deze verordening | Areaalsteun |

    Noten | Titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003( | Areaalsteun |

    Energiegewassen | Titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003( | Areaalsteun |

    Zetmeelaardappelen | Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van deze verordening | Productiesteun |

    Zaaizaad | Titel IV, hoofdstuk 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 | Productiesteun |

    Akkerbouwgewassen | Titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 | Areaalsteun |

    Schapen- en geitenvlees | Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 7, van deze verordening | Ooien- en geitenpremie |

    Rundvlees | Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van deze verordening | Speciale premie, zoogkoeienpremie (ook bij betaling voor vaarzen en inclusief de aanvullende nationale zoogkoeienpremie indien meegefinancierd), slachtpremie |

    Specifieke steun | Titel III, hoofdstuk 5, van deze verordening |

    Olijfolie | Titel IV, hoofdstuk 10 ter, van Verordening (EG) nr. 1782/2003( | Areaalsteun |

    Zijderupsen | Artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 845/72 | Steun ter bevordering van de zijderupsenteelt |

    Tabak | Titel IV, hoofdstuk 10 quater, van Verordening (EG) nr. 1782/2003( | Productiesteun |

    Hop | Titel IV, hoofdstuk 10 quinquies, van Verordening (EG) nr. 1782/2003* | Areaalsteun |

    Suikerbieten, suikerriet en cichorei voor de productie van suiker of inulinestroop | Titel V, artikel 116, van deze verordening | Ontkoppelde betaling |

    Suikerbieten en suikerriet voor de productie van suiker | Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 4, van deze verordening | Productiesteun |

    Voor verwerking geleverde groenten en fruit | Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van deze verordening | Overgangsbetalingen voor groenten en fruit |

    Voor verwerking geleverde aardbeien en frambozen | Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 6, van deze verordening | Overgangsbetaling voor zacht fruit |

    Groenten en fruit | Artikel 116 | Afzonderlijke betaling voor groenten en fruit |

    Posei | Titel III van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad | Rechtstreekse betaling op grond van in de programma’s vastgestelde maatregelen |

    Egeïsche Eilanden | Titel III van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad | Rechtstreekse betaling op grond van in de programma’s vastgestelde maatregelen |

    Katoen | Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 4, van deze verordening | Areaalsteun |

    ( Slechts voor 2009. |

    BIJLAGE II

    Uit de regelgeving voorvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5

    A. Milieu

    1. | Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1) | Artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, onder b), artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 2, artikel 4, lid 4, artikel 5, onder a), b) en d) |

    2. | Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen (PB L 20 van 26.1.1980, blz. 43) | Artikelen 4 en 5 |

    3. | Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6) | Artikelen 3 |

    4. | Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1) | Artikelen 4 en 5 |

    5. | Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7) | Artikel 6 en artikel 13, lid 1, onder a) |

    Volksgezondheid en diergezondheid Identificatie en registratie van dieren |

    6. | Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PB L 355 van 5.12.1992, blz. 32) | Artikelen 3, 4 en 5 |

    7. | Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1) | Artikelen 4 en 7 |

    8. | Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8) | Artikelen 3, 4 en 5 |

    B. Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten |

    9. | Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1) | Artikel 3 |

    10. | Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3) | Artikelen 3, 4, 5 en 7 |

    11. | Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1) | Artikelen 14 en 15, artikel 17, lid 1, artikelen 18, 19 en 20 |

    12. | Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1) | Artikelen 7, 11, 12, 13 en 15 |

    Kennisgeving van ziekten |

    13. | Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer (PB L 315 van 26.11.1985, blz. 11) | Artikel 3 |

    14. | Richtlijn 92/119/EEG van 17 december 1992 van de Raad tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69) | Artikel 3 |

    15. | Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74) | Artikel 3 |

    C. Dierenwelzijn |

    16. | Richtlijn 91/629/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 340 van 11.12.1991, blz. 28) | Artikelen 3 en 4 |

    17. | Richtlijn 91/630/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB L 340 van 11.12.1991, blz. 33) | Artikel 3 en artikel 4, lid 1 |

    18. | Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23) | Artikel 4 |

    BIJLAGE III

    Goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 6

    Onderwerp | Normen |

    Bodemerosie: De bodem beschermen door middel van passende maatregelen | – Minimale bodembedekking |

    – Minimaal bodembeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse |

    – Instandhouding van terrassen |

    Organische stof in de bodem: Het gehalte organische stof in de bodem handhaven door passende praktijken | – Normen voor vruchtwisseling in voorkomend geval |

    – Stoppelbeheer op bouwland |

    Bodemstructuur: De bodemstructuur in stand houden door passende maatregelen | – Passend machinegebruik |

    Minimaal onderhoud: Zorgen voor een minimaal onderhoud en achteruitgang van habitats voorkomen | – Een minimale veebezetting en/of een passend regime |

    – Bescherming van blijvend grasland |

    – Instandhouding van landschapselementen, inclusief, in voorkomend geval, heggen, vijvers, greppels, bomenrijen, bomengroepen of geïsoleerde bomen, en akkerranden – In voorkomend geval, instelling van een rooiverbod voor olijfbomen |

    – Het voorkomen van verstruiking van de landbouwgrond door ongewenste vegetatie |

    – Het in een goede groeitoestand houden van olijfgaarden en wijngaarden |

    Waterbescherming en waterbeheer: Bescherming van water tegen vervuiling en afspoeling, en beheer van het watergebruik | – Het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen – Naleving van vergunningsprocedures voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden |

    BIJLAGE IV Nationale nettomaxima zoals bedoeld in artikel 8

    (mln euro) |

    Kalenderjaar | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 |

    België | 583,2 | 570,9 | 563,1 | 553,9 |

    Tsjechië | 773,0 |

    Denemarken | 985,9 | 965,3 | 954,6 | 937,8 |

    Duitsland | 5 467,4 | 5 339,2 | 5 269,3 | 5 178,0 |

    Estland | 88,9 |

    Ierland | 1 283,1 | 1 264,0 | 1 247,1 | 1 230,0 |

    Griekenland | 2 567,3 | 2 365,5 | 2 348,9 | 2 324,1 |

    Spanje | 5 171,3 | 5 043,4 | 5 019,1 | 4 953,5 |

    Frankrijk | 8 218,5 | 8 021,2 | 7 930,7 | 7 796,2 |

    Italië | 4 323,6 | 4 103,7 | 4 073,2 | 4 023,3 |

    Cyprus | 48,2 |

    Letland | 130,5 |

    Litouwen | 337,9 |

    Luxemburg | 35,2 | 34,5 | 34,0 | 33,4 |

    Hongarije | 1 150,9 |

    Malta | 4,6 |

    Nederland | 841,5 | 827,0 | 829,4 | 815,9 |

    Oostenrijk | 727,7 | 718,2 | 712,1 | 704,9 |

    Polen | 2 730,5 |

    Portugal | 635,8 | 623,0 | 622,6 | 622,6 |

    Slovenië | 129,4 |

    Slowakije | 335,9 |

    Finland | 550,0 | 541,2 | 536,0 | 529,8 |

    Zweden | 731,7 | 719,9 | 710,6 | 699,8 |

    Verenigd Koninkrijk | 3 373,0 | 3 340,4 | 3 335,8 | 3 334,9 |

    BIJLAGE V

    Lijst van in artikel 9, lid 3, bedoelde granen

    GN-code Omschrijving

    I. Granen

    1001 10 00 | Durumtarwe |

    1001 90 | Tarwe en mengkoren andere dan durumtarwe |

    1002 00 00 | Rogge |

    1003 00 | Gerst |

    1004 00 00 | Haver |

    1005 | Maïs |

    1007 00 | Graansorgho |

    1008 | Boekweit, gierst (andere dan sorgho) en kanariezaad; andere granen |

    0709 90 60 | Suikermaïs |

    II. Oliehoudende zaden

    1201 00 | Sojabonen |

    ex 1205 00 | Raapzaad |

    ex 1206 00 10 | Zonnebloempitten |

    III. Eiwithoudende gewassen

    0713 10 | Erwten |

    0713 50 | Paarden- en duivenbonen |

    ex 1209 29 50 | Niet-bittere lupinen |

    IV. Vlas

    ex 1204 00 | Lijnzaad (Linum usitatissimum L.) |

    ex 5301 10 00 | Vlas, ruw of geroot, geteeld voor vezels (Linum usitatissimum L.) |

    V. Hennep

    ex 5302 10 00 | Hennep, ruw of geroot, geteeld voor vezels (Cannabis sativa L.) |

    BIJLAGE VI

    Compatibele steunregelingen zoals bedoeld in artikel 28

    Sector | Rechtsgrond |

    Probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied | Artikel 13, onder a), artikel 14, lid 1 en lid 2, eerste en tweede streepje, artikel 15, de artikelen 17 tot en met 20, artikel 51, lid 3, en artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 |

    Maatregelen om een duurzaam gebruik van landbouwgrond te bevorderen door: |

    betalingen inzake natuurlijke handicaps aan landbouwers in berggebieden, | Artikel 36, onder a) i), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 |

    betalingen aan landbouwers in andere gebieden met handicaps dan berggebieden | Artikel 36, onder a) ii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 |

    Natura 2000-betalingen en betalingen in verband met Richtlijn 2000/60/EG | Artikel 36, onder a) iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 |

    agromilieubetalingen | Artikel 36, onder a) iv), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 |

    Maatregelen om een duurzaam gebruik van bosgrond te bevorderen door: |

    eerste bebossing van landbouwgrond, | Artikel 36, onder b) i), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 |

    Natura 2000-betalingen | Artikel 36, onder b) iv), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 |

    bosmilieubetalingen | Artikel 36, onder b) v), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 |

    Wijn | Artikel 117 van (de wijnverordening) |

    BIJLAGE VII

    A. Groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten

    1. Landbouwers ontvangen een toeslagrecht per hectare dat wordt berekend door het in punt 2 bedoelde referentiebedrag te delen door het overeenkomstig punt 3 berekende aantal hectaren.

    2. De lidstaten stellen het in het referentiebedrag van elke landbouwer op te nemen bedrag vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals:

    - het bedrag van de marktsteun die de landbouwer rechtstreeks of onrechtstreeks heeft ontvangen voor groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten,

    - de voor de teelt van groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten gebruikte oppervlakte,

    - de hoeveelheid geproduceerde groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten,

    voor een representatieve periode, die per product kan verschillen, van één of meer verkoopseizoenen vanaf het verkoopseizoen dat eindigt in 2001 en, voor de lidstaten die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden, vanaf het verkoopseizoen dat eindigt in 2004, tot het verkoopseizoen dat eindigt in 2007.

    Afhankelijk van het product kunnen verschillende criteria worden gehanteerd, indien dit naar behoren op een objectieve basis wordt gemotiveerd. Op dezelfde basis kunnen lidstaten besluiten de in het referentiebedrag op te nemen bedragen en de in aanmerking komende hectaren uit hoofde van dit punt pas na een op 31 december 2010 eindigende overgangsperiode van drie jaar vast te stellen.

    3. De lidstaten berekenen de in aanmerking te nemen hectaren op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria zoals de in punt 2, eerste alinea, tweede streepje, bedoelde oppervlakte.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "groenten en fruit" verstaan de in artikel 1, lid 1, onder i) en j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde producten, en onder “consumptieaardappelen” aardappelen van GN-code 0701 die niet bestemd zijn voor het maken van aardappelzetmeel waarvoor krachtens artikel 93 steun wordt verleend.

    4. Een landbouwer wiens productie gedurende de in punt 2 bedoelde referentieperiode nadelig werd beïnvloed door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden (in de zin van artikel 36, lid 1) dat/die zich vóór of gedurende die referentieperiode heeft/hebben voorgedaan, heeft het recht te verzoeken dat het in punt 2 bedoelde referentiebedrag wordt berekend op basis van het kalenderjaar of de kalenderjaren in de referentieperiode dat/die niet is/zijn beïnvloed door het geval van overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden.

    5. Indien de hele referentieperiode door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden werd beïnvloed, berekent de lidstaat het referentiebedrag op basis van het meest recente verkoopseizoen voorafgaand aan de overeenkomstig punt 3 gekozen representatieve periode. In dit geval is punt 1 van overeenkomstige toepassing.

    6. Een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de betrokken landbouwer, samen met relevant bewijsmateriaal ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk ter kennis van de autoriteit gebracht binnen een door elke lidstaat vast te stellen termijn.

    B. Wijn (rooien)

    Landbouwers die deelnemen aan de rooiregeling van titel V, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. [de wijnverordening], krijgen in het jaar na het rooien toeslagrechten toegewezen gelijk aan het aantal hectaren waarvoor zij een rooipremie hebben ontvangen.

    Het eenheidsbedrag van die toeslagrechten is gelijk aan de regionale gemiddelde van de bedragen van de toeslagrechten van de betrokken regio. Het eenheidsbedrag mag evenwel niet meer dan 350 euro per hectare bedragen.

    C. Wijn (overheveling uit steunprogramma’s)

    Lidstaten die besluiten steun te verlenen in overeenstemming met artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. [de wijnverordening], stellen het referentiebedrag voor elke landbouwer en de in aanmerking te nemen hectaren vast:

    - op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria;

    - met betrekking tot een representatieve referentieperiode van een of meer wijnoogstjaren vanaf het wijnoogstjaar 2005/2006. De referentiecriteria die worden gebruikt om het referentiebedrag en de in aanmerking te nemen hectaren vast te stellen worden evenwel niet gebaseerd op een referentieperiode die ook latere wijnoogstjaren dan het wijnoogstjaar 2007/2008 omvat wanneer de overheveling in steunprogramma's een vergoeding aan landbouwers omvat die tot dusver steun hebben ontvangen voor distillatie tot drinkalcohol of die de economische begunstigden zijn geweest van de steun voor het gebruik van geconcentreerde druivenmost voor het verrijken van wijn in het kader van Verordening (EG) nr. [de wijnverordening];

    - in overeenstemming met het in artikel 6, onder e), van Verordening (EG) nr. [de wijnverordening] bedoelde totale voor deze maatregel beschikbare bedrag.

    Landbouwers ontvangen een toeslagrecht per hectare dat wordt berekend door het bedoelde referentiebedrag te delen door het aantal in aanmerking te nemen hectaren.

    BIJLAGE VIII

    Nationale maxima zoals bedoeld in artikel 41

    Tabel 1

    (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België | 614 179 | 611 901 | 613 281 | 613 281 | 614 661 | 614 661 | 614 661 | 614 661 |

    Denemarken | 1 030 478 | 1 031 321 | 1 043 421 | 1 043 421 | 1 048 999 | 1 048 999 | 1 048 999 | 1 048 999 |

    Duitsland | 5 770 254 | 5 781 666 | 5 826 537 | 5 826 537 | 5 848 330 | 5 848 330 | 5 848 330 | 5 848 330 |

    Ierland | 1 342 268 | 1 340 737 | 1 340 869 | 1 340 869 | 1 340 869 | 1 340 869 | 1 340 869 | 1 340 869 |

    Griekenland | 2 367 713 | 2 209 591 | 2 210 829 | 2 216 533 | 2 216 533 | 2 216 533 | 2 216 533 | 2 216 533 |

    Spanje | 4 838 512 | 5 070 413 | 5 114 250 | 5 139 246 | 5 139 316 | 5 139 316 | 5 139 316 | 5 139 316 |

    Frankrijk | 8 404 502 | 8 444 468 | 8 500 503 | 8 504 425 | 8 518 804 | 8 518 804 | 8 518 804 | 8 518 804 |

    Italië | 4 143 175 | 4 277 633 | 4 320 238 | 4 369 974 | 4 369 974 | 4 369 974 | 4 369 974 | 4 369 974 |

    Luxemburg | 37 051 | 37 084 | 37 084 | 37 084 | 37 084 | 37 084 | 37 084 | 37 084 |

    Nederland | 853 090 | 853 169 | 886 966 | 886 966 | 904 272 | 904 272 | 904 272 | 904 272 |

    Oostenrijk | 745 561 | 747 298 | 750 019 | 750 019 | 751 616 | 751 616 | 751 616 | 751 616 |

    Portugal | 589 723 | 600 296 | 600 370 | 605 967 | 605 972 | 605 972 | 605 972 | 605 972 |

    Finland | 566 801 | 565 823 | 568 799 | 568 799 | 570 583 | 570 583 | 570 583 | 570 583 |

    Zweden | 763 082 | 765 229 | 768 853 | 768 853 | 770 916 | 770 916 | 770 916 | 770 916 |

    Verenigd Koninkrijk | 3 985 834 | 3 986 361 | 3 987 844 | 3 987 844 | 3 987 849 | 3 987 849 | 3 987 849 | 3 987 849 |

    Tabel 2(

    (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    Bulgarije | 287 399 | 328 997 | 409 587 | 409 705 | 571 467 | 652 228 | 732 986 | 813 746 |

    Tsjechië | 559 622 | 647 080 | 735 801 | 821 779 | 909 164 | 909 164 | 909 164 | 909 164 |

    Estland | 60 500 | 70 769 | 80 910 | 91 034 | 101 171 | 101 171 | 101 171 | 101 171 |

    Cyprus | 31 670 | 38 845 | 43 730 | 48 615 | 53 499 | 53 499 | 53 499 | 53 499 |

    Letland | 90 016 | 104 025 | 118 258 | 132 193 | 146 355 | 146 355 | 146 355 | 146 355 |

    Litouwen | 230 560 | 268 746 | 305 964 | 342 881 | 380 064 | 380 064 | 380 064 | 380 064 |

    Hongarije | 807 366 | 935 912 | 1 064 312 | 1 191 526 | 1 318 542 | 1 318 542 | 1 318 542 | 1 318 542 |

    Malta | 3 434 | 3 851 | 4 268 | 4 685 | 5 102 | 5 102 | 5 102 | 5 102 |

    Polen | 1 877 107 | 2 164 285 | 2 456 894 | 2 742 771 | 3 033 549 | 3 033 549 | 3 033 549 | 3 033 549 |

    Roemenië | 623 399 | 713 207 | 891 072 | 1 068 953 | 1 246 821 | 1 424 684 | 1 602 550 | 1 780 414 |

    Slovenië | 87 942 | 102 047 | 116 077 | 130 107 | 144 236 | 144 236 | 144 236 | 144 236 |

    Slowakije | 240 014 | 277 779 | 314 692 | 351 377 | 388 191 | 388 191 | 388 191 | 388 191 |

    ( De maxima zijn berekend met inachtneming van de in artikel 110 vastgestelde toenameregeling.

    BIJLAGE IX

    Het in artikel 56, lid 1, bedoelde aandeel in de nationale maxima dat bestemd is voor tomaten, is als volgt:

    Lidstaat | Bedrag (miljoen EUR per kalenderjaar) |

    Bulgarije | 5,394 |

    Tsjechië | 0,414 |

    Griekenland | 35,733 |

    Spanje | 56,233 |

    Frankrijk | 8,033 |

    Italië | 183,967 |

    Cyprus | 0,274 |

    Malta | 0,932 |

    Hongarije | 4,512 |

    Roemenië | 1,738 |

    Polen | 6,715 |

    Portugal | 33,333 |

    Slowakije | 1,018 |

    Het in artikel 56, lid 2, bedoelde aandeel in de nationale maxima dat bestemd is voor andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige, is als volgt:

    Lidstaat | Bedrag (miljoen EUR per kalenderjaar) |

    Bulgarije | 0,851 |

    Tsjechië | 0,063 |

    Griekenland | 153,833 |

    Spanje | 110,633 |

    Frankrijk | 44,033 |

    Italië | 131,700 |

    Cyprus | in 2009 : in 2010 : in 2011 : in 2012 : | 4,856 4,919 4,982 5,045 |

    Hongarije | 0,244 |

    Roemenië | 0,025 |

    Portugal | 2,900 |

    Slowakije | 0,007 |

    BIJLAGE X

    Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

    I.

    - Met ingang van 2010, de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

    - met ingang van 2010, de premie voor eiwithoudende gewassen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

    - met ingang van 2010, de gewasspecifieke betaling voor rijst als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 1, van de onderhavige verordening overeenkomstig het tijdschema van artikel 72, lid 2, van de onderhavige verordening;

    - met ingang van 2010, de areaalbetaling voor noten als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

    - met ingang van 2011, de steun voor de verwerking van gedroogde voedergewassen als bedoeld in deel II, titel I, hoofdstuk IV, sectie I, subsectie I, van Verordening (EG) nr. 1234/2007;

    - met ingang van 2011, de steun voor de verwerking van vezelvlas als bedoeld in deel II, titel I, hoofdstuk IV, sectie I, subsectie II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, overeenkomstig het in die subsectie vastgestelde tijdschema;

    - met ingang van 2011, de premie voor aardappelzetmeel als bedoeld in artikel [95 bis ] van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en, overeenkomstig het tijdschema van artikel 75 van de onderhavige verordening, de in dat artikel bedoelde steun voor zetmeelaardappelen.

    II.

    Met ingang van 2010, indien de lidstaat is overgegaan tot verlening van:

    - steun voor zaaizaad als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

    - de areaalbetaling voor akkerbouwgewassen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

    - steun voor olijfgaarden als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10 ter , van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

    - areaalsteun voor hop als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10 quinquies , van Verordening (EG) nr. 1782/2003,

    overeenkomstig het tijdschema van artikel 55, rundvleesbetalingen met uitzondering van de zoogkoeienpremie.

    III.

    Met ingang van 2010 indien een lidstaat de in artikel 53, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde beslissing niet neemt:

    - de in artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde betalingen voor schapen en geiten;

    - de in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde rundvleesbetalingen.

    BIJLAGE XI

    Integratie van gekoppelde steun – artikel 65

    Gedroogde voedergewassen | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |

    Denemarken | 2 779 | 2 779 | 2 779 | 2 779 | 2 779 | 2 779 |

    Duitsland | 8 475 | 8 475 | 8 475 | 8 475 | 8 475 | 8 475 |

    Ierland | 132 | 132 | 132 | 132 | 132 | 132 |

    Griekenland | 1 238 | 1 238 | 1238 | 1 238 | 1 238 | 1 238 |

    Spanje | 43 725 | 43 725 | 43 725 | 43 725 | 43 725 | 43 725 |

    Frankrijk | 35 752 | 35 752 | 35 752 | 35 752 | 35 752 | 35 752 |

    Italië | 22 605 | 22 605 | 22 605 | 22 605 | 22 605 | 22 605 |

    Luxemburg |

    Nederland | 5 202 | 5 202 | 5 202 | 5 202 | 5 202 | 5 202 |

    Oostenrijk | 64 | 64 | 64 | 64 | 64 | 64 |

    Portugal | 69 | 69 | 69 | 69 | 69 | 69 |

    Finland | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 |

    Zweden | 180 | 180 | 180 | 180 | 180 | 180 |

    Verenigd Koninkrijk | 1 478 | 1 478 | 1 478 | 1 478 | 1 478 | 1 478 |

    Bulgarije |

    Tsjechië | 922 | 922 | 922 | 922 | 922 | 922 |

    Estland |

    Cyprus |

    Letland |

    Litouwen | 21 | 21 | 21 | 21 | 21 | 21 |

    Hongarije | 1 421 | 1 421 | 1 421 | 1 421 | 1 421 | 1 421 |

    Malta |

    Polen | 147 | 147 | 147 | 147 | 147 | 147 |

    Roemenië |

    Slovenië |

    Slowakije | 91 | 91 | 91 | 91 | 91 | 91 |

    Kwaliteitspremie voor durumtarwe | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België |

    Denemarken |

    Duitsland |

    Ierland |

    Griekenland | 20 301 | 20 301 | 20 301 | 20 301 | 20 301 | 20 301 | 20 301 |

    Spanje | 22 372 | 22 372 | 22 372 | 22 372 | 22 372 | 22 372 | 22 372 |

    Frankrijk | 8 320 | 8 320 | 8 320 | 8 320 | 8 320 | 8 320 | 8 320 |

    Italië | 42 457 | 42 457 | 42 457 | 42 457 | 42 457 | 42 457 | 42 457 |

    Luxemburg |

    Nederland |

    Oostenrijk | 280 | 280 | 280 | 280 | 280 | 280 | 280 |

    Portugal | 80 | 80 | 80 | 80 | 80 | 80 | 80 |

    Finland |

    Zweden |

    Verenigd Koninkrijk |

    Bulgarije | 349 | 436 | 523 | 610 | 698 | 785 | 872 |

    Tsjechië |

    Estland |

    Cyprus | 173 | 198 | 223 | 247 | 247 | 247 | 247 |

    Letland |

    Litouwen |

    Hongarije | 70 | 80 | 90 | 100 | 100 | 100 | 100 |

    Malta |

    Polen |

    Roemenië |

    Slovenië |

    Slowakije |

    Eiwithoudende gewassen | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België | 84 | 84 | 84 | 84 | 84 | 84 | 84 |

    Denemarken | 843 | 843 | 843 | 843 | 843 | 843 | 843 |

    Duitsland | 7 231 | 7 231 | 7 231 | 7 231 | 7 231 | 7 231 | 7 231 |

    Ierland | 216 | 216 | 216 | 216 | 216 | 216 | 216 |

    Griekenland | 242 | 242 | 242 | 242 | 242 | 242 | 242 |

    Spanje | 10 905 | 10 905 | 10 905 | 10 905 | 10 905 | 10905 | 10 905 |

    Frankrijk | 17 635 | 17 635 | 17 635 | 17 635 | 17 635 | 17635 | 17 635 |

    Italië | 5 009 | 5 009 | 5 009 | 5 009 | 5 009 | 5009 | 5 009 |

    Luxemburg | 21 | 21 | 21 | 21 | 21 | 21 | 21 |

    Nederland | 67 | 67 | 67 | 67 | 67 | 67 | 67 |

    Oostenrijk | 2 051 | 2 051 | 2 051 | 2 051 | 2051 | 2051 | 2 051 |

    Portugal | 214 | 214 | 214 | 214 | 214 | 214 | 214 |

    Finland | 303 | 303 | 303 | 303 | 303 | 303 | 303 |

    Zweden | 2 147 | 2 147 | 2 147 | 2 147 | 2147 | 2147 | 2 147 |

    Verenigd Koninkrijk | 10 500 | 10 500 | 10 500 | 10 500 | 10500 | 10500 | 10 500 |

    Bulgarije | 160 | 201 | 241 | 281 | 321 | 361 | 401 |

    Tsjechië | 1 858 | 2 123 | 2 389 | 2 654 | 2654 | 2654 | 2 654 |

    Estland | 169 | 194 | 218 | 242 | 242 | 242 | 242 |

    Cyprus | 17 | 19 | 22 | 24 | 24 | 24 | 24 |

    Letland | 109 | 124 | 140 | 155 | 155 | 155 | 155 |

    Litouwen | 1 486 | 1 698 | 1 911 | 2 123 | 2123 | 2123 | 2 123 |

    Hongarije | 1 369 | 1 565 | 1 760 | 1 956 | 1956 | 1956 | 1 956 |

    Malta | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |

    Polen | 1 723 | 1 970 | 2 216 | 2 462 | 2462 | 2462 | 2 462 |

    Roemenië | 911 | 1 139 | 1 367 | 1 595 | 1822 | 2050 | 2 278 |

    Slovenië | 63 | 72 | 81 | 90 | 90 | 90 | 90 |

    Slowakije | 1 003 | 1 146 | 1 290 | 1 433 | 1433 | 1433 | 1433 |

    Rijst | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België |

    Denemarken |

    Duitsland |

    Ierland |

    Griekenland | 5 703 | 5 703 | 11 407 | 11 407 | 11 407 | 11 407 | 11 407 |

    Spanje | 24 997 | 24 997 | 49 993 | 49 993 | 49 993 | 49 993 | 49 993 |

    Frankrijk | 3 922 | 3 922 | 7 844 | 7 844 | 7 844 | 7 844 | 7 844 |

    Italië | 49 737 | 49 737 | 99 473 | 99 473 | 99 473 | 99 473 | 99 473 |

    Luxemburg |

    Nederland |

    Oostenrijk |

    Portugal | 5 596 | 5 596 | 11 193 | 11 193 | 11 193 | 11 193 | 11 193 |

    Finland |

    Zweden |

    Verenigd Koninkrijk |

    Bulgarije | 288 | 360 | 863 | 1 007 | 1 151 | 1 294 | 1 438 |

    Tsjechië |

    Estland |

    Cyprus |

    Letland |

    Litouwen |

    Hongarije | 262 | 300 | 674 | 749 | 749 | 749 | 749 |

    Malta |

    Polen |

    Roemenië | 13 | 16 | 38 | 44 | 50 | 57 | 63 |

    Slovenië |

    Slowakije |

    Noten | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 |

    Denemarken |

    Duitsland | 181 | 181 | 181 | 181 | 181 | 181 | 181 |

    Ierland |

    Griekenland | 4 963 | 4 963 | 4 963 | 4 963 | 4 963 | 4 963 | 4 963 |

    Spanje | 68 610 | 68 610 | 68 610 | 68 610 | 68 610 | 68 610 | 68 610 |

    Frankrijk | 2 089 | 2 089 | 2 089 | 2 089 | 2 089 | 2 089 | 2 089 |

    Italië | 15 710 | 15 710 | 15 710 | 15 710 | 15 710 | 15 710 | 15 710 |

    Luxemburg | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 |

    Nederland | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 |

    Oostenrijk | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 |

    Portugal | 4 987 | 4 987 | 4 987 | 4 987 | 4 987 | 4 987 | 4 987 |

    Finland |

    Zweden |

    Verenigd Koninkrijk | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 | 12 |

    Bulgarije | 579 | 724 | 868 | 1 013 | 1 158 | 1 302 | 1 447 |

    Tsjechië |

    Estland |

    Cyprus | 431 | 493 | 554 | 616 | 616 | 616 | 616 |

    Letland |

    Litouwen |

    Hongarije | 245 | 280 | 315 | 350 | 350 | 350 | 350 |

    Malta |

    Polen | 355 | 406 | 456 | 507 | 507 | 507 | 507 |

    Roemenië | 79 | 99 | 119 | 139 | 159 | 179 | 199 |

    Slovenië | 25 | 29 | 33 | 36 | 36 | 36 | 36 |

    Slowakije | 262 | 299 | 337 | 374 | 374 | 374 | 374 |

    Lange vlasvezels | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België | 1 380 | 1 380 | 2 760 | 2 760 | 2 760 | 2 760 |

    Denemarken |

    Duitsland | 30 | 30 | 60 | 60 | 60 | 60 |

    Ierland |

    Griekenland |

    Spanje | 5 | 5 | 10 | 10 | 10 | 10 |

    Frankrijk | 5 580 | 5 580 | 11 160 | 11 160 | 11 160 | 11 160 |

    Italië |

    Luxemburg |

    Nederland | 480 | 480 | 960 | 960 | 960 | 960 |

    Oostenrijk | 15 | 15 | 30 | 30 | 30 | 30 |

    Portugal | 5 | 5 | 10 | 10 | 10 | 10 |

    Finland | 20 | 20 | 40 | 40 | 40 | 40 |

    Zweden | 5 | 5 | 10 | 10 | 10 | 10 |

    Verenigd Koninkrijk | 5 | 5 | 10 | 10 | 10 | 10 |

    Bulgarije | 1 | 1 | 3 | 3 | 3 | 3 |

    Tsjechië | 192 | 192 | 385 | 385 | 385 | 385 |

    Estland | 3 | 3 | 6 | 6 | 6 | 6 |

    Cyprus |

    Letland | 36 | 36 | 72 | 72 | 72 | 72 |

    Litouwen | 226 | 226 | 453 | 453 | 453 | 453 |

    Hongarije |

    Malta |

    Polen | 92 | 92 | 185 | 185 | 185 | 185 |

    Roemenië | 4 | 4 | 8 | 8 | 8 | 8 |

    Slovenië |

    Slowakije | 7 | 7 | 15 | 15 | 15 | 15 |

    Verwerkingssteun voor aardappelzetmeel | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België |

    Denemarken | 3 743 | 3 743 | 3 743 | 3 743 | 3 743 | 3 743 |

    Duitsland | 14 603 | 14 603 | 14 603 | 14 603 | 14 603 | 14 603 |

    Ierland |

    Griekenland |

    Spanje | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 |

    Frankrijk | 5 904 | 5 904 | 5 904 | 5 904 | 5 904 | 5 904 |

    Italië |

    Luxemburg |

    Nederland | 11 290 | 11 290 | 11 290 | 11 290 | 11 290 | 11 290 |

    Oostenrijk | 1 061 | 1 061 | 1 061 | 1 061 | 1 061 | 1 061 |

    Portugal |

    Finland | 1 183 | 1 183 | 1 183 | 1 183 | 1 183 | 1 183 |

    Zweden | 1 381 | 1 381 | 1 381 | 1 381 | 1 381 | 1 381 |

    Verenigd Koninkrijk |

    Bulgarije |

    Tsjechië | 749 | 749 | 749 | 749 | 749 | 749 |

    Estland | 6 | 6 | 6 | 6 | 6 | 6 |

    Cyprus |

    Letland | 129 | 129 | 129 | 129 | 129 | 129 |

    Litouwen | 27 | 27 | 27 | 27 | 27 | 27 |

    Hongarije |

    Malta |

    Polen | 3 226 | 3 226 | 3 226 | 3 226 | 3 226 | 3 226 |

    Roemenië |

    Slovenië |

    Slowakije | 16 | 16 | 16 | 16 | 16 | 16 |

    Voor telers bestemde steun voor aardappelzetmeel | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    België |

    Denemarken | 5 578 | 5 578 | 11 156 | 11 156 | 11 156 | 11 156 |

    Duitsland | 21 763 | 21 763 | 43 526 | 43 526 | 43 526 | 43 526 |

    Ierland |

    Griekenland |

    Spanje | 64 | 64 | 129 | 129 | 129 | 129 |

    Frankrijk | 8 799 | 8 799 | 17 598 | 17 598 | 17 598 | 17 598 |

    Italië |

    Luxemburg |

    Nederland | 16 825 | 16 825 | 33 651 | 33 651 | 33 651 | 33 651 |

    Oostenrijk | 1 581 | 1 581 | 3 163 | 3 163 | 3 163 | 3 163 |

    Portugal |

    Finland | 1 763 | 1 763 | 3 527 | 3 527 | 3 527 | 3 527 |

    Zweden | 2 058 | 2 058 | 4 116 | 4 116 | 4 116 | 4 116 |

    Verenigd Koninkrijk |

    Bulgarije |

    Tsjechië | 893 | 1 005 | 2 232 | 2 232 | 2 232 | 2 232 |

    Estland | 7 | 7 | 17 | 17 | 17 | 17 |

    Cyprus |

    Letland | 153 | 172 | 383 | 383 | 383 | 383 |

    Litouwen | 32 | 36 | 80 | 80 | 80 | 80 |

    Hongarije |

    Malta |

    Polen | 3 846 | 4 327 | 9 615 | 9 615 | 9 615 | 9 615 |

    Roemenië |

    Slovenië |

    Slowakije | 19 | 22 | 48 | 48 | 48 | 48 |

    Olijfolie | (duizend EUR) |

    Lidstaat | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 en volgende jaren |

    Spanje | 103 140 | 103 140 | 103 140 | 103 140 | 103 140 | 103 140 | 103 140 |

    Cyprus | 2 051 | 2 344 | 2 637 | 2 930 | 2 930 | 2 930 | 2 930 |

    BIJLAGE XII

    Maxima voor de berekening van het steunbedrag als bedoeld in artikel 84 (suiker)

    (duizend EUR) |

    Sector | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 |

    Akkerbouwgewassen (exclusief durumtarwe) | 4 220 705 | 3 165 529 | 2 110 353 | 1 055 176 |

    Durumtarwe | 1 162 157 | 871 618 | 581 078 | 290 539 |

    Zaaddragende leguminosen | 16 362 | 12 272 | 8 181 | 4 091 |

    Melk en zuivelproducten | 1 422 379 | 1 066 784 | 711 190 | 355 595 |

    Rundvlees | 1 843 578 | 1 382 684 | 921 789 | 460 895 |

    Schapen en geiten | 4 409 113 | 3 306 835 | 2 204 556 | 1 102 278 |

    Olijfolie | 3 174 000 | 2 380 500 | 1 587 000 | 793 500 |

    Tabak | 417 340 | 313 005 | 208 670 | 104 335 |

    Bananen | 1 755 000 | 1 316 250 | 877 500 | 0 |

    Rozijnen en krenten | 0 | 0 | 0 | 0 |

    Amandelen | 0 | 0 | 0 | 0 |

    Totaal | 1 842 0634 | 13 815 476 | 9 210 317 | 4 166 409 |

    Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling:

    Het totale bedrag aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen dat in het kader van de bedrijfstoeslagregeling kan worden toegekend, is gelijk aan de som van de in deze tabel vastgestelde sectorale maxima voor de onder de bedrijfstoeslagregeling vallende sectoren voor zover de steun in die sectoren is ontkoppeld.

    Tabel 2 Cyprus: Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen bij toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling voor de rechtstreekse betalingen

    Sector | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 |

    Akkerbouwgewassen (exclusief durumtarwe) | 0 | 0 | 0 | 0 |

    Durumtarwe | 1 795 543 | 1 572 955 | 1 350 367 | 1 127 779 |

    Zaaddragende leguminosen | 0 | 0 | 0 | 0 |

    Melk en zuivelproducten | 3 456 448 | 3 438 488 | 3 420 448 | 3 402 448 |

    Rundvlees | 4 608 945 | 4 608 945 | 4 608 945 | 4 608 945 |

    Schapen en geiten | 10 724 282 | 10 670 282 | 10 616 282 | 10 562 282 |

    Olijfolie | 5 547 000 | 5 115 000 | 4 683 000 | 4 251 000 |

    Rozijnen en krenten | 156 332 | 149 600 | 142 868 | 136 136 |

    Bananen | 4 323 820 | 4 312 300 | 4 300 780 | 4 289 260 |

    Tabak | 1 038 575 | 1 035 875 | 1 033 175 | 1 030 475 |

    Totaal | 31 650 945 | 30 903 405 | 30 155 865 | 29 408 325 |

    BIJLAGE XIV

    STAATSSTEUN IN CYPRUS

    Sector | 2009 | 2010 |

    Granen (exclusief durumtarwe) | 2 263 018 | 1 131 509 |

    Melk en zuivelproducten | 562 189 | 281 094 |

    Rundvlees | 64 887 | 0 |

    Schapen en geiten | 1 027 917 | 513 958 |

    Varkenssector | 2 732 606 | 1 366 303 |

    Pluimvee en eieren | 1 142 374 | 571 187 |

    Wijn | 4 307 990 | 2 153 995 |

    Olijfolie | 2 088 857 | 1 044 429 |

    Tafeldruiven | 1 058 897 | 529 448 |

    Verwerkte tomaten | 117 458 | 58 729 |

    Bananen | 127 286 | 63 643 |

    Hardfruit inclusief steenvruchten | 2 774 230 | 1 387 115 |

    Totaal | 18 267 707 | 9 101 410 |

    BIJLAGE XV

    Concordantietabel

    Verordening (EG) nr. 1782/2003 | Onderhavige verordening |

    Artikel 1 | Artikel 1 |

    Artikel 2 | Artikel 2 |

    Artikel 3 | Artikel 4 |

    Artikel 4 | Artikel 5 |

    Artikel 5 | Artikel 6 |

    Artikel 6 | Artikel 25 |

    Artikel 7 | Artikel 26 |

    Artikel 8 | – |

    Artikel 9 | Artikel 27 |

    Artikel 10, lid 1 | Artikel 7 |

    Artikel 10, lid 2 | Artikel 9, lid 1 |

    Artikel 10, lid 3 | Artikel 9, lid 2 |

    Artikel 10, lid 4 | Artikel 9, lid 3 |

    – | Artikel 9, lid 4 |

    Artikel 11 | Artikel 11, leden 1 en 2 |

    Artikel 12 | – |

    – | Artikel 8 |

    Artikel 12 bis, lid 1 | Artikel 10 |

    Artikel 12 bis, lid 2 | Artikel 11, lid 3 |

    Artikel 13 | Artikel 12 |

    Artikel 14 | Artikel 13 |

    Artikel 15 | Artikel 14 |

    Artikel 16 | Artikel 15 |

    Artikel 17 | Artikel 16 |

    Artikel 18 | Artikel 17 |

    Artikel 19 | Artikel 18 |

    Artikel 20 | Artikel 19 |

    Artikel 21 | Artikel 20 |

    Artikel 22 | Artikel 21 |

    Artikel 23 | Artikel 22 |

    Artikel 24 | Artikel 23 |

    Artikel 25 | Artikel 24 |

    Artikel 26 | Artikel 28 |

    Artikel 27 | Artikel 29 |

    – | Artikel 30 |

    Artikel 28 | Artikel 31 |

    Artikel 29 | Artikel 32 |

    Artikel 30 | Artikel 33 |

    Artikel 31 | – |

    Artikel 32 | Artikel 3 |

    Artikel 33 | Artikel 34 |

    Artikel 34 | – |

    Artikel 35 | Artikel 38 |

    Artikel 36 | – |

    Artikel 37 | Bijlage VII |

    Artikel 38 | – |

    Artikel 39 | – |

    Artikel 40, leden 1 t/m 3 | Bijlage VII, punt A. 4 t/m 6 |

    Artikel 40, lid 4 | Artikel 36, lid 1, tweede alinea |

    Artikel 40, lid 5 | – |

    Artikel 41 | Artikel 41 |

    Artikel 42 | Artikel 42 |

    Artikel 43 | Bijlage VII |

    Artikel 44 | Artikel 35 |

    Artikel 45 | Artikel 43 |

    Artikel 46 | Artikel 44 |

    Artikel 47 | – |

    Artikel 48 | – |

    Artikel 49 | Artikel 45 |

    Artikel 50 | – |

    Artikel 51, eerste alinea | – |

    Artikel 51, tweede alinea | Artikel 39 |

    Artikel 52 | Artikel 40 |

    Artikel 53 | – |

    Artikel 54 | – |

    Artikel 55 | – |

    Artikel 56 | – |

    Artikel 57 | – |

    – | Artikel 46 |

    Artikel 58 | Artikel 47 |

    Artikel 59 | Artikel 48 |

    Artikel 60 | Artikel 50 |

    Artikel 61 | Artikel 51 |

    Artikel 62 | – |

    Artikel 63, lid 1 | Artikel 52, lid 1 |

    Artikel 63, lid 2 | – |

    Artikel 63, lid 3 | Artikel 49 |

    Artikel 63, lid 4 | Artikel 52, lid 2 |

    Artikel 64 | Artikel 53 |

    Artikel 65 | – |

    Artikel 66 | – |

    Artikel 67 | Artikel 54 |

    Artikel 68 | Artikel 55 |

    Artikel 68 bis |

    Artikel 68 ter | Artikel 56 |

    Artikel 69 | – |

    Artikel 70 | – |

    Artikel 71 | – |

    Artikel 71 bis | Artikel 57 |

    Artikel 71 ter | Artikel 58 |

    Artikel 71 quater | – |

    Artikel 71 quinquies | Artikel 59 |

    Artikel 71 sexies | Artikel 60 |

    Artikel 71 septies | Artikel 61 |

    Artikel 2 octies | – |

    Artikel 71 nonies | Artikel 62 |

    Artikel 71 decies | – |

    Artikel 71 undecies | – |

    Artikel 71 duodecies | Artikel 63 |

    Artikel 71 terdecies | – |

    Artikel 71 quaterdecies | – |

    – | Artikel 64 |

    – | Artikel 65 |

    – | Artikel 66 |

    – | Artikel 67 |

    – | Artikel 68 |

    – | Artikel 69 |

    – | Artikel 70 |

    Artikel 72 | – |

    Artikel 73 | – |

    Artikel 74 | – |

    Artikel 75 | – |

    Artikel 76 | – |

    Artikel 77 | – |

    Artikel 78 | – |

    Artikel 79 | Artikel 71 |

    Artikel 80 | Artikel 72 |

    Artikel 81 | Artikel 73 |

    Artikel 82 | Artikel 74 |

    Artikel 83 | – |

    Artikel 84 | – |

    Artikel 85 | – |

    Artikel 86 | – |

    Artikel 87 | Artikel 109 |

    Artikel 88 | – |

    Artikel 89 | – |

    Artikel 90 | – |

    Artikel 91 | – |

    Artikel 92 | – |

    Artikel 93 | Artikel 75 |

    Artikel 94 | Artikel 76 |

    Artikel 95 | – |

    Artikel 96 | – |

    Artikel 97 | – |

    Artikel 98 | – |

    Artikel 99 | – |

    Artikel 100 | – |

    Artikel 101 | – |

    Artikel 102 | – |

    Artikel 103 | – |

    Artikel 104 | – |

    Artikel 105 | – |

    Artikel 106 | – |

    Artikel 107 | – |

    Artikel 108 | – |

    Artikel 109 | – |

    Artikel 110 | – |

    Artikel 110 bis | Artikel 77 |

    Artikel 110 ter | Artikel 78 |

    Artikel 110 quater | Artikel 79 |

    Artikel 110 quinquies | Artikel 80 |

    Artikel 110 sexies | Artikel 81 |

    Artikel 110 septies | – |

    Artikel 110 octies | – |

    Artikel 110 nonies | – |

    Artikel 110 decies | – |

    Artikel 110 undecies | – |

    Artikel 110 duodecies | – |

    Artikel 110 terdecies | – |

    Artikel 110 quaterdecies | – |

    Artikel 110 quindecies | – |

    Artikel 110 sexdecies | – |

    Artikel 110 septdecies | – |

    Artikel 110 octodecies | Artikel 82 |

    Artikel 110 novodecies | Artikel 83 |

    Artikel 110 vicies | Artikel 84 |

    Artikel 110 unvicies | Artikel 85 |

    Artikel 110 duovicies | Artikel 86 |

    Artikel 110 tervicies | Artikel 87 |

    Artikel 111 | Artikel 88 |

    Artikel 112 | Artikel 89 |

    Artikel 113 | Artikel 90 |

    Artikel 114 | Artikel 91 |

    Artikel 115 | Artikel 92 |

    Artikel 116 | Artikel 93 |

    Artikel 117 | Artikel 94 |

    Artikel 118 | Artikel 95 |

    Artikel 119 | – |

    Artikel 120 | Artikel 96 |

    Artikel 121 | Artikel 97 |

    Artikel 122 | Artikel 98 |

    Artikel 123 | Artikel 99 |

    Artikel 124 | – |

    Artikel 125 | Artikel 100 |

    Artikel 126 | Artikel 101 |

    Artikel 127 | Artikel 102 |

    Artikel 128 | Artikel 103 |

    Artikel 129 | Artikel 104 |

    Artikel 130 | Artikel 105 |

    Artikel 131 | – |

    Artikel 132 | – |

    Artikel 133 | – |

    Artikel 134 | – |

    Artikel 135 | – |

    Artikel 136 | – |

    Artikel 136 bis | – |

    Artikel 137 | – |

    Artikel 138 | Artikel 106 |

    Artikel 139 | Artikel 107 |

    Artikel 140 | Artikel 108 |

    Artikel 141 | – |

    Artikel 142 | – |

    Artikel 143 | – |

    Artikel 143 bis | Artikel 110 |

    Artikel 143 ter, leden 1, 2, 9 en 10 | Artikel 111 |

    Artikel 143 ter, leden 3 en 7 | Artikel 112 |

    Artikel 143 ter, leden 4, 5 en 6 | Artikel 113 |

    Artikel 143 ter, lid 13 | Artikel 114 |

    Artikel 143 ter bis, leden 1, 2 en 3 | Artikel 115 |

    Artikel 143 ter bis, lid 3 bis | – |

    Artikel 143 ter bis, leden 4, 5 en 6 | Artikel 118 |

    Artikel 143 ter ter, leden 1 en 2 | Artikel 116 |

    Artikel 143 ter ter, lid 3 | – |

    Artikel 143 ter ter, leden 4, 5 en 6 | Artikel 118 |

    Artikel 143 ter quater, leden 1 en 2 | Artikel 117 |

    Artikel 143 ter quater , leden 3 en 4 | Artikel 118, leden 1 en 2 |

    – | Artikel 119 |

    Artikel 143 quater, leden 1 t/m 8 | Artikel 120 |

    Artikel 143 quater, lid 9 | Artikel 121 |

    Artikel 143 quater, lid 10 | – |

    Artikel 143 quinquies | Artikel 122 |

    Artikel 143 sexies | Artikel 123 |

    – | Artikel 124 |

    – | Artikel 125 |

    – | Artikel 126 |

    Artikel 144 | Artikel 128 |

    Artikel 145 | Artikel 129 |

    Artikel 146 | Artikel 127 |

    Artikel 147 | – |

    Artikel 148 | – |

    Artikel 149 | – |

    Artikel 150 | – |

    Artikel 151 | – |

    Artikel 152 | – |

    – | Artikel 130 |

    – | Artikel 131 |

    – | Artikel 132 |

    Artikel 153 | Artikel 133 |

    Artikel 154 | – |

    Artikel 154 bis | Artikel 135 |

    Artikel 155 | Artikel 134 |

    Artikel 155 bis | – |

    Artikel 156 | Artikel 136 |

    2008/0104 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot wijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de hand van wijzigingen van de Verordeningen (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. […]/2008

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 36 en 37,

    Gezien het voorstel van de Commissie[28],

    Gezien het advies van het Europees Parlement[29],

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[30],

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's[31],

    Overwegende hetgeen volgt:

    51. Op grond van de rapportageverplichtingen die zijn opgenomen in de in 2003/2004 goedgekeurde GLB-hervormingen, moeten de doeltreffendheid en de markteffecten van de hervormingen worden onderzocht. De Commissie heeft in dit verband op 20 november 2007aan het Europees Parlement en de Raad de mededeling "Voorbereiding van de gezondheidscontrole van de GLB-hervorming" overgelegd, die inmiddels door beide instellingen is behandeld. In het licht van deze mededeling, de bespreking van de belangrijkste daarin vervatte elementen in het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en de talrijke bijdragen in het kader van het openbaar overleg, moeten passende voorstellen worden gedaan.

    52. De in het gemeenschappelijk landbouwbeleid vastgestelde bepalingen inzake openbare interventie moeten met het oog op een geharmoniseerde aanpak worden vereenvoudigd en gestroomlijnd door de toepassing van openbare inschrijvingen uit te breiden.

    53. De regeling voor granen moet in het belang van het concurrentievermogen en de marktgerichtheid van de sector worden gewijzigd zonder daarbij afstand te doen van de interventie als veiligheidsnet bij marktverstoringen en met dien verstande dat de landbouwers de nodige ruimte krijgen om op de marktomstandigheden in te spelen. In zijn conclusies over de hervorming van de interventieregeling voor maïs pleitte de Raad op basis van een analyse waarin werd gewezen op het gevaar van extra interventiemaatregelen voor gerst bij lage prijsnoteringen, voor een herziening van de volledige interventieregeling voor granen in het kader van de gezondheidscontrole. De vooruitzichten voor granen zijn inmiddels echter sterk veranderd onder invloed van de gunstige prijzen op de wereldmarkt als gevolg van de toenemende mondiale vraag en de sterk geslonken internationale graanvoorraden. De gelijktijdige invoering van een nulinterventieniveau voor andere voedselgranen dan maïs enerzijds en de hervorming van de interventieregeling voor maïs anderzijds zouden in deze constellatie interventie mogelijk maken zonder dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor de markt voor granen in het algemeen. Aangezien voor durumtarwe dezelfde vooruitzichten gelden als voor de sector granen in het algemeen en de marktprijzen constant fors hoger liggen dan de interventieprijs, schieten interventieaankopen hun doel voorbij en kunnen deze worden afgeschaft. Aangezien de interventie als een veiligheidsnet dient te fungeren veeleer dan als een factor die de prijsvorming beïnvloedt, verliezen de tussen de lidstaten bestaande verschillen in de oogstperioden die het begin van de verkoopseizoenen markeren, hun nut aangezien de regeling niet langer zal voorzien in prijzen die de interventieniveaus plus de maandelijkse verhogingen weergeven. Omwille van de vereenvoudiging moeten de data voor interventie in de sector granen daarom in de hele Gemeenschap worden geharmoniseerd.

    54. Het concurrentievermogen van de rijstsector is sinds de hervorming van 2003 fors gestegen, zoals blijkt uit de stabiele productie, de afnemende voorraden als gevolg van de stijgende vraag op de interne en de wereldmarkt en prijsverwachtingen die aanzienlijk boven de interventieprijs uitstijgen. Interventieaankopen voor rijst zijn daardoor overbodig geworden en dienen te worden afgeschaft.

    55. Voor de productie en de consumptie van varkensvlees wordt een stijging op de middellange termijn verwacht, weliswaar tegen een lager tempo dan de afgelopen tien jaar als gevolg van de concurrentie met pluimveevlees en de hogere voederprijzen. Naar verwachting zullen de varkensprijzen aanzienlijk hoger blijven dan de interventieprijs. Aangezien jarenlang geen gebruik is gemaakt van interventieaankopen voor varkensvlees en gezien de marktsituatie en -vooruitzichten, moeten deze interventieaankopen worden afgeschaft.

    56. Een geschikte termijn voor de afschaffing van de interventie voor deze producten is 2009, aangezien de huidige marktsituatie en -vooruitzichten erop wijzen dat deze producten in 2009 alleszins niet voor interventie in aanmerking zouden komen.

    57. Op de middellange termijn wordt voor de zuivelsector uitgegaan van een aanhoudende stijging van de internemarktvraag naar producten met een grote toegevoegde waarde, van een substantieel grotere wereldmarktvraag naar zuivelproducten als gevolg van de inkomensstijging en de bevolkingstoename in talrijke gebieden ter wereld, en van een verschuiving van de voorkeur van de consument in de richting van zuivelproducten.

    58. Voor de aan melkquota gebonden totale communautaire melkproductie wordt een geleidelijke, doch matige daling op de middellange termijn verwacht naarmate de melkproductie van zelfvoorzieningsbedrijven als gevolg van de voortgezette herstructurering in de lidstaten die vóór de uitbreiding van 2004 niet tot de Gemeenschap behoorden, zal afnemen en de productietoename beperkt zal blijven onder invloed van de quota. Tegelijkertijd wordt verwacht dat de hoeveelheden melk die voor verwerking aan de zuivelfabrieken worden geleverd, zullen blijven toenemen. In deze door de grote interne en externe vraag gedomineerde marktomstandigheden werkt de melkquotaregeling dus als een rem op de uitbreiding van de productie terwijl de quota oorspronkelijk zijn ingevoerd als reactie op overproductie. In de huidige marktsituatie doen quota afbreuk aan een marktgerichte bedrijfsvoering omdat zij de landbouwer verhinderen op prijssignalen te reageren en vanwege hun vertragend effect op de herstructurering efficiencywinsten in de sector in de weg staan. In de aanloop naar het verstrijken van de quota in 2015 zullen geleidelijk de nodige aanpassingen worden ingevoerd. De in bijlage I bij deze verordening vastgestelde geleidelijke afschaffing van de melkquota aan de hand van jaarlijkse verhogingen (met 1% per verkoopseizoen vanaf 2009/2010 tot en met 2013/2014) voorkomt te ingrijpende aanpassingen na het verstrijken van de quota en moet zorgen voor een vlotte overgang.

    59. De kaasmarkt maakt een gestage uitbreiding door onder invloed van de toenemende vraag op de interne en de externe markt. Bijgevolg worden reeds geruime tijd goede prijzen voor kaas genoteerd die weinig te lijden hebben gehad van de verlaging van de institutionele prijzen voor bulkproducten (boter en poeder). De permanente en de facultatieve steun voor de particuliere opslag van een hoogwaardig, marktgericht product als kaas kan daarom noch vanuit economisch oogpunt, noch vanuit de invalshoek van het marktbeheer, nog langer worden gerechtvaardigd en moet worden afgeschaft.

    60. De steunregeling voor de particuliere opslag van boter wordt niet op grote schaal benut. Dit neemt niet weg dat de seizoensgebondenheid van de melkproductie in de Gemeenschap de boterproductie altijd een door de seizoenen bepaald patroon zal opleggen. Eventuele tijdelijke druk op de botermarkt kan daarom door seizoenopslag worden verlicht. Veeleer dan een verplichte regeling die elk jaar wordt opengesteld, dient de seizoensopslag een facultatieve regeling te zijn die wordt toegepast op basis van een door de Commissie op grond van een degelijke marktanalyse genomen besluit.

    61. In het kader van de hervorming van de zuivelsector en de huidige marktsituatie is momenteel niet constant behoefte aan de steun voor mageremelkpoeder dat als diervoeder wordt gebruikt, noch aan de steun voor ondermelk voor de productie van caseïne. Niettemin kunnen deze vormen van steun nog een rol spelen wanneer als gevolg van overschotten of dreigende overschotten van zuivelproducten een ernstig onevenwicht op de markt ontstaat of dreigt te ontstaan. Veeleer dan een verplichte regeling die elk jaar wordt opengesteld, dient de verlening van deze vormen van steun een facultatieve regeling te zijn die wordt toegepast op basis van een door de Commissie op grond van een degelijke marktanalyse genomen besluit. Bij toepassing van de regeling moet de steun vooraf of in het kader van een openbare inschrijving worden vastgesteld.

    62. De afzetsteun voor boter die bestemd is voor verwerking in banketbakkerswaar en roomijs en voor menselijke consumptie, is verlaagd overeenkomstig de verlaging van de interventieprijs voor boter met ingang van 2004 en bedroeg bijgevolg nul tot de openbare inschrijvingen vanwege de gunstige marktsituatie werden opgeschort. Regelingen voor afzetsteun zijn niet langer noodzakelijk om de markt tegen het interventieprijsniveau te ondersteunen en moeten daarom verdwijnen.

    63. Net zoals in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 2003 moet, in het belang van het concurrentievermogen, de marktgerichtheid en de duurzaamheid van de landbouw in de Gemeenschap, de overschakeling van productiesteun naar producentensteun worden voortgezet door de steun die in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening")[32] is vastgesteld voor gedroogde voedergewassen, vlas, hennep en aardappelzetmeel af te schaffen en door de steun voor deze producten te integreren in de regeling inzake ontkoppelde inkomenssteun voor elk bedrijf. De ontkoppeling van de aan de landbouwers te betalen steun zal, net als in het kader van de GLB-hervorming van 2003, de daadwerkelijk betaalde bedragen onverlet laten, maar wel de doeltreffendheid van de inkomenssteun aanzienlijk verbeteren.

    64. In 2000 besloot de Raad tot de geleidelijke afschaffing van de steun voor korte vlasvezels en voor hennepvezels. Dit besluit werd, net als de geleidelijke afschaffing van de extra verwerkingssteun voor verwerkers van in traditionele gebieden geteeld vlas, met ingang van het verkoopseizoen 2009/2010 ten uitvoer gelegd aan de hand van de wijzigingen die bij Verordening (EG) nr. 247/2008[33] aan de integrale-GMO-verordening zijn aangebracht. De steun voor lange vlasvezels dient te worden ontkoppeld. Om de sector de kans te bieden zich aan te passen, dient de overschakeling naar de bedrijfstoeslagregeling echter voor de helft in 2011 en voor de resterende helft in 2013 plaats te vinden.

    65. De regeling voor gedroogde voedergewassen is hervormd in 2003, toen een deel van de steun in ontkoppelde vorm aan de producenten werd verleend. Met het oog op de in het kader van de gezondheidscontrole nagestreefde verbetering van de marktgerichtheid en gezien de huidige vooruitzichten op de voedermarkten, dient de resterende steun die nog aan de industrie wordt verleend, eveneens te worden ontkoppeld zodat de ontkoppeling op de hele sector van toepassing is. De gevolgen van de stopzetting van de steunverlening aan verwerkers kunnen worden gemilderd door gepaste aanpassingen van de prijs die wordt betaald aan grondstoffenproducenten, die als gevolg van de ontkoppeling zelf meer rechtstreekse toeslagrechten zullen ontvangen. De marktsituatie en de vooruitzichten voor eiwithoudende gewassen in het algemeen zijn andere factoren die het stopzetten van de steunverlening aan verwerkers rechtvaardigen. Aangezien de herstructurering van de sector reeds gaande is sinds de hervorming van 2003 en onlangs is geconstateerd dat de productie van kunstmatig gedroogde voedergewassen het milieu bijzonder veel schade toebrengt, moet tot ontkoppeling van de steun worden overgegaan, weliswaar met inachtneming van een korte overgangsperiode van twee jaar om de sector de kans te geven zich aan te passen.

    66. De in Verordening (EG) nr. 1868/94 van de Raad van 27 juli 1994 tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel[34] vervatte regeling wordt overbodig als gevolg van de afschaffing van de betrokken steun als bedoeld in artikel […][steun voor zetmeelaardappelen] van Verordening (EG) nr. […]/2008 [nieuwe verordening inzake rechtstreekse betalingen] van […][tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers][35]. De steun voor producenten, die in 2003 gedeeltelijk werd ontkoppeld, moet nu volledig worden ontkoppeld, weliswaar met inachtneming van een korte overgangsperiode van twee jaar om de landbouwers in de gelegenheid te stellen hun leveringsverplichtingen aan de steunregeling voor aardappelzetmeel aan te passen. De toepassingsperiode van de betrokken minimumprijs dient daarom tevens met twee jaar te worden verlengd. Na die termijn moet de voor de rechtstreekse betaling geldende contingenteringsregeling in 2013 worden afgeschaft en dient deze rechtstreekse betaling tegelijkertijd in de bedrijfstoeslagregeling te worden geïntegreerd. De ontkoppeling van deze rechtstreekse steun vergt een langere aanpassingsperiode om de industrie de gelegenheid te bieden zich aan de nieuwe marktomgeving aan te passen. In de tussentijd moeten de betrokken bepalingen, net als voor andere vormen van steun en contingenteringsregelingen geldt, worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 1234/2007.

    67. De productierestitutie voor zetmeel is ten gevolge van ontwikkelingen op de interne en externe graan- en zetmeelmarkten haar oorspronkelijke doel voorbijgeschoten en moet daarom worden afgeschaft. Aangezien deze steun in het licht van de marktsituatie en -vooruitzichten reeds geruime tijd op nul wordt vastgesteld en dit waarschijnlijk zo zal blijven, kan de steun op zeer korte termijn worden afgeschaft zonder dat de sector daaronder zal lijden.

    68. De buitengewone marktondersteunende maatregelen in verband met van dierziekten moeten worden behandeld in een horizontale bepaling over risicobeheer en dienen daarom te worden geschrapt in Verordening (EG) nr. 1234/2007.

    69. Producentenorganisaties kunnen een nuttige rol spelen bij het bundelen van het aanbod in sectoren met een onevenwichtige concentratie van producenten en kopers. Daarom moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om producentenorganisaties in alle sectoren als dusdanig te erkennen.

    70. Omwille van de rechtszekerheid en de vereenvoudiging moet worden voorzien in verduidelijking en harmonisatie van de bepalingen op grond waarvan de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing zijn op betalingen die de lidstaten verrichten overeenkomstig de onderhavige verordening of de Verordeningen (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie[36], (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid[37], (EG) nr. 1405/2006 van de Raad van 18 september 2006 houdende vaststelling van specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003[38], (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen[39],[40] en Verordening (EG) nr. […]/2008[41], [nieuwe GMO voor wijn]. Bepalingen van deze verordeningen die in bepaalde omstandigheden onder het concept staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag zouden vallen of kunnen vallen, moeten in dit verband worden uitgesloten van de toepassing van de regels inzake staatssteun. De betrokken bepalingen bevatten reeds adequate steunverleningsvoorwaarden ter voorkoming van ongerechtvaardigde concurrentievervalsing.

    71. De Verordeningen (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1405/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. […]/2008 [nieuwe GMO voor wijn] moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    72. De volgende rechtsinstrumenten zijn inmiddels achterhaald en moeten omwille van de rechtszekerheid worden ingetrokken: de Verordeningen (EEG) nr. 1883/78 van de Raad van 2 augustus 1978 betreffende de algemene regels voor de financiering van de interventies door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie[42], (EEG) nr. 1254/89 van de Raad van 3 mei 1989 tot vaststelling voor het verkoopseizoen voor suiker 1989/1990 van met name bepaalde prijzen in de sector suiker en van de standaardkwaliteit voor suikerbieten[43], (EEG) nr. 2247/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende noodhulp aan Polen in de vorm van de kosteloze levering van bepaalde landbouwproducten[44], (EEG) nr. 2055/93 van de Raad van 19 juli 1993 houdende toewijzing van een aanvullende specifieke referentiehoeveelheid aan bepaalde producenten van melk en zuivelproducten[45], (EG) nr. 2596/97 van de Raad van 18 december 1997 tot verlenging van de in artikel 149, lid 1, van de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden bedoelde periode[46] en (EG) nr. 1182/2005 van de Raad van 18 juli 2005 houdende vaststelling van autonome overgangsmaatregelen voor de opening van een communautair tariefcontingent voor de invoer van levende runderen van oorsprong uit Zwitserland[47].

    73. De onderhavige verordening dient normaliter met ingang van 1 januari 2009 van toepassing te zijn. Om evenwel te voorkomen dat de nieuwe, in deze verordening vastgestelde bepalingen een storend effect hebben op bepaalde voor het verkoopseizoenen 2008/2009 of 2009/2010 te betalen steun, moet de toepassingsdatum voor de bepalingen die de werking van regelingen in sectoren waarvoor verkoopseizoenen gelden, rechtstreeks beïnvloeden, worden uitgesteld. In dergelijke gevallen dient deze verordening van toepassing te zijn met ingang van het verkoopseizoen 2009/2010 of het verkoopseizoen 2010/2011,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1 Wijziging van Verordening (EG) nr. 247/2006

    Artikel 16 van Verordening (EG) nr. 247/2006 wordt als volgt gewijzigd:

    (1) Lid 3, tweede alinea, wordt geschrapt.

    (2) het volgende lid wordt toegevoegd:

    "4. Onverminderd de leden 1 en 2 en in afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007(*) en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006(**) zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van titel III, lid 3, van het onderhavige artikel en de artikelen 17 en 21 verrichten overeenkomstig de onderhavige verordening.

    (*) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. […]/2008.

    (**) PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7.”

    Artikel 2 Wijziging van Verordening (EG) nr. 320/2006

    Verordening (EG) nr. 320/2006 wordt als volgt gewijzigd:

    (1) In artikel 6 wordt lid 6 vervangen door:

    “6. De lidstaten kennen geen nationale steun toe voor in dit artikel bedoelde diversificatiemaatregelen. Mochten de in lid 4, derde alinea, bedoelde maxima het evenwel mogelijk maken een diversificatiesteun van 100% toe te kennen, dan draagt de lidstaat ten minste 20% van de in aanmerking komende uitgaven bij.”

    (2) Het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 13 bis Staatssteun

    Onverminderd artikel 6, lid 5, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag, in afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007(*) en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006(**), niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van de artikelen 3, 6, 7, 8, 9 en 11 verrichten overeenkomstig de onderhavige verordening.

    (*) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. […]/2008.

    (**) PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7.”

    Artikel 3 Wijziging van Verordening (EG) nr. 1405/2006

    Het volgende lid wordt toegevoegd aan artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1405/2006:

    “3. Onverminderd de leden 1 en 2, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag, in afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007(*) en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006(**), niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van de artikelen 4 en 7 verrichten overeenkomstig de onderhavige verordening.

    (*) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. […]/2008.

    (**) PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7."

    Artikel 4 Wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007

    Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt als volgt gewijzigd:

    (1) Artikel 8, lid 1, onder b), wordt geschrapt.

    (2) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

    a) Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

    i) het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

    “a) zachte tarwe, gerst, maïs en sorgho;”

    ii) het bepaalde onder b) wordt geschrapt;

    b) lid 2 wordt geschrapt.

    (3) Deel II, titel I, hoofdstuk I, sectie II, subsectie II, wordt vervangen door:

    “SUBSECTIE II OPENING EN SCHORSING VAN DE INTERVENTIEAANKOOP

    Artikel 11 Openbare-interventieperioden

    De openbare interventie is open

    a) voor granen, van 1 november tot en met 31 mei;

    b) voor suiker, gedurende de verkoopseizoenen 2008/2009 en 2009/2010;

    c) voor rundvlees, gedurende om het even welk verkoopseizoen;

    d) voor boter en mageremelkpoeder, van 1 maart tot en met 31 augustus.

    Artikel 12 Het openen van de openbare interventie

    1. Tijdens de in artikel 11 genoemde perioden geldt dat de openbare interventie:

    a) open is voor granen, suiker, boter en mageremelkpoeder, met inachtneming van de in artikel 13, lid 1, vastgestelde interventiemaxima,

    b) door de Commissie, zonder de hulp van het in artikel 195, lid 1, bedoelde Comité, wordt geopend voor rundvlees wanneer gedurende een representatieve periode de gemiddelde marktprijs voor rundvlees in een lidstaat of een regio van een lidstaat is geconstateerd op basis van het in artikel 42, lid 1, bedoelde communautaire indelingsschema voor geslachte dieren, onder 1560 euro per ton daalt.

    2. De Commissie kan, zonder de hulp van het in artikel 195, lid 1, bedoelde Comité, de openbare interventie voor zachte tarwe opschorten indien de voor levering franco Rouen genoteerde prijs voor tarwe met een eiwitgehalte van ten minste 11% hoger is dan de referentieprijs.

    De Commissie heropent de openbare interventie, zonder de hulp van het in artikel 195, lid 1, bedoelde Comité, wanneer de in de eerste alinea van dit lid bedoelde omstandigheden niet langer van toepassing zijn.

    3. De in lid 1, onder b), bedoelde openbare interventie voor rundvlees wordt door de Commissie, zonder de hulp van het in artikel 195, lid 1, bedoelde Comité, gesloten indien de onder dat punt opgenomen voorwaarden gedurende een representatieve periode niet meer zijn vervuld.

    Artikel 13 Interventiemaxima

    1. De hoeveelheid die via openbare interventie wordt aangekocht, bedraagt maximaal:

    a) voor gerst, maïs en sorgho, 0 ton voor elke in artikel 11, onder a), genoemde periode;

    b) voor suiker, 600 000 ton, uitgedrukt in witte suiker, per verkoopseizoen;

    c) voor boter, 30 000 ton voor elke in artikel 11, onder d), genoemde periode;

    d) voor mageremelkpoeder, 109 000 ton voor elke in artikel 11, onder d), genoemde periode.

    2. Op suiker die overeenkomstig lid 1, onder b), tijdens een verkoopseizoen is opgeslagen, mogen geen andere opslagmaatregelen op grond van de artikelen 32, 52 of 63 worden toegepast.

    3. In afwijking van lid 1 kan de Commissie met betrekking tot de onder a), c), en d), genoemde producten besluiten de aldaar vastgestelde hoeveelheden te verhogen indien de marktsituatie en met name de ontwikkeling van de marktprijzen dat vereisen.”

    (4) Deel II, titel I, hoofdstuk I, sectie II, subsectie III, wordt vervangen door:

    “SUBSECTIE III INTERVENTIEPRIJZEN

    Artikel 18 Interventieprijzen

    1. De interventieprijzen en voor interventie aanvaarde hoeveelheden van de in artikel 10, onder a), d), e) en f, genoemde producten worden door de Commissie aan de hand van openbare inschrijvingen vastgesteld. In bijzondere omstandigheden is het mogelijk om op basis van de genoteerde gemiddelde marktprijzen de openbare inschrijvingen te beperken tot een lidstaat of een regio van een lidstaat, of de interventieprijzen en voor interventie aanvaarde hoeveelheden per lidstaat of regio van een lidstaat vast te stellen.

    2. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde interventieprijs mag niet hoger zijn dan:

    a) voor granen, de betrokken referentieprijs;

    b) voor rundvlees, de in een lidstaat of een regio van de lidstaat genoteerde gemiddelde marktprijs, verhoogd met een door de Commissie op basis van objectieve criteria vastgesteld bedrag;

    c) voor boter, 90% van de referentieprijs;

    d) voor mageremelkpoeder, de referentieprijs.

    3. De interventieprijs voor suiker is 80% van de referentieprijs die wordt vastgesteld voor het verkoopseizoen volgende op dat waarin het aanbod is gedaan. Als de kwaliteit van de aan het betaalorgaan aangeboden suiker evenwel afwijkt van de in punt B van bijlage IV gedefinieerde standaardkwaliteit waarvoor de referentieprijs is vastgesteld, wordt de interventieprijs dienovereenkomstig verhoogd of verlaagd.”

    (5) Deel II, titel I, hoofdstuk I, sectie III, subsectie I wordt geschrapt.

    (6) Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

    a) Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

    i) na het bepaalde onder c), worden de volgende punten ingevoegd:

    "c bis ) in een erkend bedrijf van de Gemeenschap uit room of melk geproduceerde ongezouten boter met een minimumgehalte aan botervet van 82 gewichtspercenten, een maximumgehalte aan niet-vette droge stof van 2 gewichtspercenten en een maximumgehalte aan water van 16 gewichtspercenten;

    c ter ) in een erkend bedrijf van de Gemeenschap uit room of melk geproduceerde gezouten boter met een minimumgehalte aan botervet van 80 gewichtspercenten, een maximumgehalte aan niet-vette droge stof van 2 gewichtspercenten, een maximumgehalte aan water van 16 gewichtspercenten, en een maximumgehalte aan zout van 2 gewichtspercenten;”

    ii) het bepaalde onder e), wordt geschrapt.

    b) De tweede alinea van lid 2 wordt geschrapt.

    (7) Het volgende artikel 34 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 34 bis Voorwaarden voor het verlenen van steun voor boter

    "1. De Commissie kan besluiten steun voor de particuliere opslag van boter te verlenen, in het bijzonder wanneer uit de ontwikkeling van prijzen en voorraden van dat product een ernstig gebrek aan evenwicht op de markt blijkt dat door seizoenopslag geheel of gedeeltelijk kan worden verholpen.

    2. Voor de vaststelling van de steun gaat de Commissie uit van de opslagkosten en de verwachte ontwikkeling van de boterprijzen.”

    (8) Artikel 36 wordt geschrapt.

    (9) In artikel 41 wordt lid 1 vervangen door:

    “1. De Commissie wijst de interventiecentra voor de sector granen aan en stelt de daarvoor geldende voorwaarden vast.

    De Commissie kan voor elke graansoort interventiecentra aanwijzen.”

    (10) Artikel 43, onder a), wordt vervangen door:

    “a) de eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan door de in artikel 10 genoemde producten die voor openbare interventie worden aangekocht en door de in artikel 31 genoemde producten waarvoor steun voor openbare opslag wordt verleend, met name wat betreft kwaliteit, kwaliteitsgroepen, kwaliteitsklassen, categorieën, hoeveelheden, verpakking inclusief etikettering, houdbaarheid, bewaring, het productstadium waarop de interventieprijs betrekking heeft, en de duur van de particuliere opslag;”

    (11) Artikel 44 wordt geschrapt.

    (12) Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

    a) Lid 1 wordt vervangen door:

    “1. De Gemeenschap neemt deel in de financiering van de in artikel 45 bedoelde buitengewone marktondersteunende maatregelen ten bedrage van 50% van de door de lidstaten ten laste genomen uitgaven.”

    b) Lid 3 wordt geschrapt.

    (13) Het bepaalde in artikel 48, lid 1, onder a), wordt geschrapt.

    (14) Artikel 55 wordt vervangen door:

    “Artikel 55 Quotaregelingen

    1. Voor de volgende producten wordt een quotaregeling toegepast:

    a) melk en andere zuivelproducten als omschreven in artikel 65, onder a) en b);

    b) suiker, isoglucose en inulinestroop;

    c) aardappelzetmeel dat in aanmerking komt voor communautaire steun.

    2. Als een producent met betrekking tot de in lid 1, onder a) en b), bedoelde quotaregelingen de desbetreffende quota overschrijdt en, wat suiker betreft, geen gebruik maakt van de in artikel 61 bedoelde overtollige hoeveelheden, wordt op die hoeveelheden een overschotheffing gelegd met inachtneming van de in de secties II en III vastgestelde voorwaarden.”

    (15) In deel II, titel I, hoofdstuk III, wordt de volgende sectie III bis ingevoegd:

    “SECTIE III BIS CONTINGENTEN VOOR AARDAPPELZETMEEL

    Artikel 84 bis Contingenten voor aardappelzetmeel

    1. Aan de aardappelzetmeel producerende lidstaten worden overeenkomstig bijlage X bis contingenten toegewezen voor het verkoopseizoen waarin de contingenteringsregeling overeenkomstig artikel 204, lid 5, van toepassing is.

    2. Elke in bijlage X bis bedoelde producerende lidstaat verdeelt het hem toegewezen contingent over de aardappelzetmeelfabrikanten, voor gebruik in de betrokken verkoopseizoenen, op basis van het voor elke fabrikant in 2006/2007 beschikbare contingent.

    3. Een aardappelzetmeelfabrikant mag geen teeltcontract met een aardappelteler sluiten voor een hoeveelheid aardappelen die een hoeveelheid zetmeel boven het hem op grond van lid 2 toegewezen contingent zou opleveren.

    4. De boven het in lid 2 bedoelde contingent geproduceerde hoeveelheden aardappelzetmeel moeten uiterlijk vóór 1 januari na afloop van het betrokken verkoopseizoen in ongewijzigde staat uit de Gemeenschap worden uitgevoerd. Voor deze hoeveelheden wordt geen uitvoerrestitutie toegekend.

    5. In afwijking van lid 4 kan een aardappelzetmeelfabrikant in ieder verkoopseizoen boven het hem voor dat verkoopseizoen toegewezen contingent gebruik maken van ten hoogste 5% van zijn contingent voor het volgende verkoopseizoen. In dat geval wordt zijn contingent voor het volgende verkoopseizoen dienovereenkomstig verlaagd.

    6. De in deze sectie vervatte bepalingen gelden niet voor de productie van aardappelzetmeel door fabrikanten die niet onder lid 2 vallen en die aardappelen aankopen waarvoor de telers de in artikel […][steun voor aardappelzetmeel] van Verordening (EG) nr. […]/2008 (nieuwe verordening inzake rechtstreekse betalingen] bedoelde betaling niet hebben ontvangen.”

    (16) Aan artikel 85 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

    “d) in het kader van sectie III bis , ondernemingen die fusioneren, van eigenaar veranderen of hun werkzaamheden aanvangen of beëindigen.”

    (17) Deel II, titel I, hoofdstuk IV, sectie I, subsectie I wordt geschrapt.

    (18) In artikel 91, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

    “De steun voor de verwerking van stro van lang vezelvlas wordt voor de verkoopseizoenen 2009/2010 tot en met 2012/2013 aan de erkende eerste verwerker toegekend op basis van de hoeveelheid vezels die daadwerkelijk is verkregen uit het stro waarvoor met een landbouwer een aankoop-verkoopcontract is gesloten."

    (19) In artikel 92 wordt lid 1 vervangen door:

    “1. De in artikel 91 bedoelde verwerkingssteun bedraagt voor lange vlasvezels:

    a) 200 euro voor de verkoopseizoenen 2009/2010 en 2010/2011; en

    b) 100 euro voor de verkoopseizoenen 2011/2012 en 2012/2013;”

    (20) Artikel 94, lid 1, wordt vervangen door:

    “1. Voor lange vlasvezels waarvoor steun kan worden verleend, wordt een gegarandeerde maximumhoeveelheid van 80 878 ton vastgesteld voor elk van de verkoopseizoenen van 2009/2010 tot en met 2012/2013. Die hoeveelheid wordt overeenkomstig punt A.I van bijlage XI in de vorm van gegarandeerde nationale hoeveelheden over bepaalde lidstaten verdeeld.”

    (21) In deel II, titel I, hoofdstuk IV, sectie I, wordt de volgende subsectie ingevoegd:

    “SUBSECTIE III AARDAPPELZETMEEL

    Artikel 95 bis Premie voor aardappelzetmeel

    1. Aan de aardappelzetmeelfabrikanten wordt voor de verkoopseizoenen 2009/2010 en 2010/2011 een premie van 22,25 euro per geproduceerde ton zetmeel verleend voor ten hoogste het in artikel 84 bis , lid 2, bedoelde contingent, mits zij de aardappelproducenten een minimumprijs hebben betaald voor alle aardappelen die nodig zijn voor de productie van dat contingent aan zetmeel.

    2. De minimumprijs voor aardappelen die bestemd zijn voor de productie van aardappelzetmeel wordt vastgesteld op 178,31 euro per ton voor het betrokken verkoopseizoen.

    Deze prijs heeft betrekking op de aan de fabriek geleverde hoeveelheid aardappelen die nodig is voor de productie van één ton zetmeel.

    De minimumprijs wordt aangepast aan het zetmeelgehalte van de aardappelen.

    3. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor deze subsectie vast.”

    (22) Artikel 96 wordt geschrapt.

    (23) De artikelen 99 en 100 worden vervangen door:

    “Artikel 99 Steun voor ondermelk en mageremelkpoeder die voor voederdoeleinden worden gebruikt

    1. Wanneer overschotten van zuivelproducten ontstaan of dreigen te ontstaan die de markt ernstig verstoren of dat naar verwachting zullen doen, kan de Commissie overeenkomstig door haar vast te stellen voorwaarden en productnormen besluiten tot het verlenen van steun voor in de Gemeenschap geproduceerde ondermelk en in de Gemeenschap geproduceerd mageremelkpoeder die/dat bestemd is om voor voederdoeleinden te worden gebruikt. De steun kan vooraf of op grond van een openbare inschrijving worden vastgesteld.

    Karnemelk en karnemelkpoeder worden eveneens als ondermelk en mageremelkpoeder in de zin van dit artikel beschouwd.

    2. Bij de vaststelling van de steunbedragen houdt de Commissie rekening met de in artikel 8, lid 1, onder e) ii), vastgestelde referentieprijs voor mageremelkpoeder en met de ontwikkeling van de markt voor ondermelk en mageremelkpoeder.

    Artikel 100 Steun voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt

    1. Wanneer overschotten van zuivelproducten ontstaan of dreigen te ontstaan die de markt ernstig verstoren of dat naar verwachting zullen doen, kan de Commissie overeenkomstig door haar vast te stellen voorwaarden en productnormen voor dit soort ondermelk en de daarmee geproduceerde caseïne en caseïnaten besluiten tot het verlenen van steun voor in de Gemeenschap geproduceerde ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt. De steun kan vooraf of op grond van een openbare inschrijving worden vastgesteld.

    2. Bij de vaststelling van de steunbedragen houdt de Commissie rekening met de ontwikkeling van de markt voor mageremelkpoeder en met de in artikel 8, lid 1, onder e) ii), vastgestelde referentieprijs voor mageremelkpoeder.

    De steun kan worden gedifferentieerd naargelang de ondermelk tot caseïne of tot caseïnaten wordt verwerkt en naargelang van de kwaliteit van deze producten.”

    (24) Artikel 101 wordt geschrapt.

    (25) Artikel 102, lid 2, wordt vervangen door:

    “2. De lidstaten kunnen in aanvulling op Gemeenschapssteun nationale steun verlenen voor de levering van de in lid 1 bedoelde producten aan leerlingen in scholen. De lidstaten kunnen hun nationale steun financieren met de opbrengsten van een door de zuivelsector te betalen heffing of met een andere door deze sector te leveren bijdrage.”

    (26) Artikel 103 sexies , lid 2, wordt geschrapt.

    (27) Artikel 105, lid 2, wordt vervangen door:

    “2. De lidstaten kunnen specifieke nationale steun betalen ter bescherming van bedrijven uit de bijenteeltsector die te kampen hebben met ongunstige structurele of natuurlijke omstandigheden of specifieke nationale steun betalen in het kader van programma's voor economische ontwikkeling, behalve wanneer het gaat om steun ten behoeve van de productie of de handel. Dergelijke steun moet door de lidstaten ter kennis van de Commissie worden gebracht, samen met de toezending van het bijenteeltprogramma overeenkomstig artikel 109.”

    (28) Artikel 119 wordt vervangen door:

    “Artikel 119 Gebruik van caseïne en caseïnaten bij de bereiding van kaas

    Wanneer steun wordt betaald op grond van artikel 100, kan de Commissie bepalen dat caseïne en caseïnaten slechts bij de bereiding van kaas mogen worden gebruikt na voorafgaande toestemming die enkel wordt verleend als dit gebruik een noodzakelijke voorwaarde voor de bereiding van de producten vormt.”

    (29) Aan artikel 122 wordt de volgende alinea toegevoegd:

    “Producentenorganisaties die bestaan uit producenten van een in artikel 1 genoemde sector, met uitzondering van de in lid 1, onder a), genoemde sectoren, kunnen overeenkomstig de onder b) en c) van dat lid vastgestelde voorwaarden eveneens door de lidstaten worden erkend.”

    (30) Artikel 124, lid 1, wordt vervangen door:

    "1. Artikel 122 en artikel 123, eerste alinea, zijn van toepassing onverminderd de erkenning door de lidstaten, op basis van nationale wetgeving en in overeenstemming met de communautaire wettelijke bepalingen, van producenten- of brancheorganisaties in een in artikel 1 genoemde sector, met uitzondering van de in artikel 122, eerste alinea, onder a), en artikel 123, eerste alinea, genoemde sectoren.”

    (31) Artikel 180 wordt vervangen door:

    “Artikel 180 Toepassing van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag

    De artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag zijn van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met k), en m) tot en met u), en in artikel 1, lid 3, van deze verordening genoemde producten.

    De artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag zijn echter niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van de artikelen 45, 46, 47, 48, 102, 103, 103 bis , 103 ter , 103 sexies , 104, 105 en 182 verrichten overeenkomstig deze verordening.”

    (32) Aan artikel 184 wordt het volgende punt 5 toegevoegd:

    “5. vóór 30 juni 2011 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de voorwaarden voor een vlotte, geleidelijke afschaffing van de melkquotaregeling, met inbegrip van met name eventuele verdere quotaverhogingen of eventuele verlagingen van de superheffing."

    (33) Aan artikel 204 wordt het volgende lid toegevoegd:

    “5. Wat aardappelzetmeel betreft, is hoofdstuk III van titel I van deel II van toepassing tot het einde van het verkoopseizoen 2012/2013 voor aardappelzetmeel.”

    (34) Bijlage IX, punt 1, wordt vervangen door de tekst van bijlage I bij de onderhavige verordening.

    (35) De tekst van bijlage II bij de onderhavige verordening wordt ingevoegd als bijlage X bis .

    (36) De tekst van bijlage III bij de onderhavige verordening wordt in bijlage XXII ingevoegd als punt 20 bis .

    Artikel 5 Wijziging van Verordening (EEG) nr. 3/2008

    Artikel 13, lid 6, van Verordening (EG) nr. 3/2008 wordt vervangen door:

    “6. In afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007(() en van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006((() zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op door de lidstaten verrichte betalingen, met in begrip van hun financiële bijdragen, noch op de uit parafiscale heffingen of verplichte bijdragen afkomstige financiële bijdragen van de lidstaten of van de indienende organisaties voor programma's die op grond van artikel 36 van het Verdrag in aanmerking komen voor Gemeenschapssteun en door de Commissie zijn geselecteerd overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de onderhavige verordening.

    (() PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. […]/2008.

    ((() PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7."

    Artikel 6 Wijziging van Verordening (EG) nr. […]/2008 [GMO voor wijn]

    Artikel 127, lid 2, van Verordening (EG) nr. […]/2008 wordt vervangen door:

    "2. Onverminderd het bepaalde in artikel 8, lid 4, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig deze verordening verrichten in het kader van titel II, hoofdstuk III van titel V, en artikel 119.

    Artikel 7 Intrekkingen

    1. Verordening (EEG) nr. 1868/94 wordt ingetrokken.

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1234/2007 en worden gelezen volgens de desbetreffende in bijlage XXII bij die verordening opgenomen concordantietabel.

    2. De Verordeningen (EEG) nr. 1883/78, (EEG) nr. 1254/89, (EEG) nr. 2247/89, (EEG) nr. 2055/93, (EG) nr. 2596/97 en (EG) nr. 1182/2005 worden hierbij ingetrokken.

    Artikel 8 Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

    Niettemin geldt dat:

    a) de punten 1 tot en met 10 en 13 van artikel 4 van toepassing zijn met ingang van:

    i) 1 maart 2009 voor de sector melk en zuivelproducten,

    ii) 1 juli 2009 voor de sector granen,

    iii) 1 september 2009 voor de sector rijst,

    iv) 1 oktober 2009 voor de sector suiker;

    b) de punten 14, 15, 16, 18 tot en met 24, 28, 33 en 35 van artikel 4, en artikel 7, lid 1, van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2009;

    c) artikel 4, punt 17, van toepassing is met ingang van 1 april 2011.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De voorzitter

    BIJLAGE I

    "1. Nationale quota: Hoeveelheden (ton) per tijdvak van twaalf maanden per lidstaat

    Lidstaat | 2008/09 | 2009/10 | 2010/11 | 2011/12 | 2012/13 | 2013/14 | 2014/15 |

    België | 3 427 288,740 | 3 461 561,627 | 3 496 177,244 | 3 531 139,016 | 3 566 450,406 | 3 602 114,910 | 3 602 114,910 |

    Bulgarije | 998 580,000 | 1 008 565,800 | 1 018 651,458 | 1 028 837,973 | 1 039 126,352 | 1 049 517,616 | 1 049 517,616 |

    Tsjechië | 2 792 689,620 | 2 820 616,516 | 2 848 822,681 | 2 877 310,908 | 2 906 084,017 | 2 935 144,857 | 2 935 144,857 |

    Denemarken | 4 612 619,520 | 4 658 745,715 | 4 705 333,172 | 4 752 386,504 | 4 799 910,369 | 4 847 909,473 | 4 847 909,473 |

    Duitsland | 28 847 420,391 | 29 135 894,595 | 29 427 253,541 | 29 721 526,076 | 30 018 741,337 | 30 318 928,750 | 30 318 928,750 |

    Estland | 659 295,360 | 665 888,314 | 672 547,197 | 679 272,669 | 686 065,395 | 692 926,049 | 692 926,049 |

    Ierland | 5 503 679,280 | 5 558 716,073 | 5 614 303,234 | 5 670 446,266 | 5 727 150,729 | 5 784 422,236 | 5 784 422,236 |

    Griekenland | 836 923,260 | 845 292,493 | 853 745,418 | 862 282,872 | 870 905,700 | 879 614,757 | 879 614,757 |

    Spanje | 6 239 289,000 | 6 301 681,890 | 6 364 698,709 | 6 428 345,696 | 6 492 629,153 | 6 557 555,445 | 6 557 555,445 |

    Frankrijk | 25 091 321,700 | 25 342 234,917 | 25 595 657,266 | 25 851 613,839 | 26 110 129,977 | 26 371 231,277 | 26 371 231,277 |

    Italië | 10 740 661,200 | 10 848 067,812 | 10 956 548,490 | 11 066 113,975 | 11 176 775,115 | 11 288 542,866 | 11 288 542,866 |

    Cyprus | 148 104,000 | 149 585,040 | 151 080,890 | 152 591,699 | 154 117,616 | 155 658,792 | 155 658,792 |

    Letland | 743 220,960 | 750 653,170 | 758 159,701 | 765 741,298 | 773 398,711 | 781 132,698 | 781 132,698 |

    Litouwen | 1 738 935,780 | 1 756 325,138 | 1 773 888,389 | 1 791 627,273 | 1 809 543,546 | 1 827 638,981 | 1 827 638,981 |

    Luxemburg | 278 545,680 | 281 331,137 | 284 144,448 | 286 985,893 | 289 855,752 | 292 754,310 | 292 754,310 |

    Hongarije | 2 029 861,200 | 2 050 159,812 | 2 070 661,410 | 2 091 368,024 | 2 112 281,704 | 2 133 404,521 | 2 133 404,521 |

    Malta | 49 671,960 | 50 168,680 | 50 670,366 | 51 177,070 | 51 688,841 | 52 205,729 | 52 205,729 |

    Nederland | 11 465 630.280 | 11 580 286,583 | 11 696 089,449 | 11 813 050,343 | 11 931 180,847 | 12 050 492,655 | 12 050 492,655 |

    Oostenrijk | 2 847 478.469 | 2 875 953,254 | 2 904 712,786 | 2 933 759,914 | 2 963 097,513 | 2 992 728,488 | 2 992 728,488 |

    Polen | 9 567 745.860 | 9 663 423,319 | 9 760 057,552 | 9 857 658,127 | 9 956 234,709 | 10 055 797,056 | 10 055 797,056 |

    Portugal | 1 987 521.000 | 2 007 396,210 | 2 027 470,172 | 2 047 744,874 | 2 068 222,323 | 2 088 904,546 | 2 088 904,546 |

    Roemenië | 3 118 140.000 | 3 149 321,400 | 3 180 814,614 | 3 212 622,760 | 3 244 748,988 | 3 277 196,478 | 3 277 196,478 |

    Slovenië | 588 170.760 | 594 052,468 | 599 992,992 | 605 992,922 | 612 052,851 | 618 173,380 | 618 173,380 |

    Slowakije | 1 061 603.760 | 1 072 219,798 | 1 082 941,996 | 1 093 771,416 | 1 104 709,130 | 1 115 756,221 | 1 115 756,221 |

    Finland | 2 491 930.710 | 2 516 850,017 | 2 542 018,517 | 2 567 438,702 | 2 593 113,089 | 2 619 044,220 | 2 619 044,220 |

    Zweden | 3 419 595.900 | 3 453 791,859 | 3 488 329,778 | 3 523 213,075 | 3 558 445,206 | 3 594 029,658 | 3 594 029,658 |

    Verenigd Koninkrijk | 15 125 168.940 | 15 276 420,629 | 15 429 184,836 | 15 583 476,684 | 15 739 311,451 | 15 896 704,566 | 15 896 704,566 |

    "

    BIJLAGE II "BIJLAGE X bis Contingenten voor aardappelzetmeel per verkoopseizoen, als bedoeld in artikel 84 bis

    Lidstaat | (in ton) |

    Tsjechië | 33 660 |

    Denemarken | 168 215 |

    Duitsland | 656 298 |

    Estland | 250 |

    Spanje | 1 943 |

    Frankrijk | 265 354 |

    Letland | 5 778 |

    Litouwen | 1 211 |

    Nederland | 507 403 |

    Oostenrijk | 47 691 |

    Polen | 144 985 |

    Slowakije | 729 |

    Finland | 53 178 |

    Zweden | 62 066 |

    TOTAAL | 1 948 761 |

    "

    BIJLAGE III

    "20 bis . Verordening (EEG) nr. 1868/94

    Verordening (EEG) nr. 1868/94 | Deze verordening |

    Artikel 1 | Artikel 55, lid 1, onder c) |

    Artikel 2, lid 1 en lid 2, eerste alinea | Artikel 84 bis, leden 1 en 2 |

    Artikel 4 | Artikel 84 bis, lid 3 |

    Artikel 4 bis | Artikel 95 bis, lid 2 |

    Artikel 5 | Artikel 95 bis, lid 1 |

    Artikel 6 | Artikel 84 bis, leden 4 en 5 |

    Artikel 7 | Artikel 84 bis, lid 6 |

    Artikel 8 | Artikel 85, onder d), en artikel 95 bis, lid 3 |

    "

    2008/0105 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 36 en 37,

    Gezien het voorstel van de Commissie[48],

    Gezien het advies van het Europees Parlement[49],

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[50],

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's[51],

    Overwegende hetgeen volgt:

    74. In het kader van de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de in 2003 ingevoerde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) werden de klimaatverandering, hernieuwbare energie, het waterbeheer en de biodiversiteit aangemerkt als cruciale nieuwe uitdagingen voor de landbouw in de EU.

    75. De Europese Gemeenschap is verdragsluitende partij bij het Protocol van Kyoto[52]. In artikel 2, lid 1, onder a) iii), van het Protocol van Kyoto worden de partijen opgeroepen om overeenkomstig hun nationale omstandigheden gedetailleerde beleidslijnen en maatregelen ten uitvoer te leggen en/of uit te werken op, onder meer, het gebied van de bevordering van duurzame vormen van landbouw in het licht van de klimaatverandering. Bovendien verplicht artikel 10, onder b), i), de partijen tot het opstellen, uitvoeren, bekendmaken en bijwerken van nationale en, eventueel, regionale programma's met maatregelen ter beperking van de klimaatverandering en ter vergemakkelijking van een adequate aanpassing aan de klimaatverandering. Dergelijke programma's dienen onder meer betrekking te hebben op landbouw en bosbouw. De rol van plattelandsontwikkelingssteun dient tegen deze achtergrond te worden versterkt. Overtuigend wetenschappelijk bewijs onderstreept de urgente behoefte aan ingrijpen. De Europese Gemeenschap heeft tot taak alle mogelijke manieren om broeikasgasemissies te verminderen, te onderzoeken. De landbouwsector in de EU heeft weliswaar meer dan andere sectoren bijgedragen tot de beperking van de uitstoot van broeikasgassen, maar dient in het kader van de algemene strategie van de Europese Gemeenschap ter bestrijding van de klimaatverandering zijn inspanningen op dit gebied nog verder op te voeren.

    76. Ernstige problemen op het gebied van waterschaarste en droogte vergen een diepgaandere behandeling van de waterbeheerproblematiek, onder meer op het gebied van waterkwaliteit, in de betrokken GLB-instrumenten[53]. Met het oog op een efficiënter watergebruik in de landbouw en een betere bescherming van de waterkwaliteit is duurzaam waterbeheer van het grootste belang voor de Europese landbouw. Als gevolg van de verwachte veranderingen van het klimaat zal droogte niet alleen vaker toeslaan, maar ook steeds uitgestrektere gebieden teisteren.

    77. Het ernstige probleem van de afkalvende biodiversiteit wacht ook nog steeds op een oplossing en wordt des te prangender naarmate de gevolgen van de klimaatverandering en de toenemende vraag naar water tastbaarder worden. De aanzienlijke verwezenlijkingen niet te na gesproken, moeten extra inspanningen worden geleverd, wil de Europese Gemeenschap haar biodiversiteitsdoelstelling voor 2010 halen[54]. De Europese landbouw speelt een sleutelrol in de bescherming van de biodiversiteit.

    78. Van groot belang is dat concrete acties die in het kader van deze prioriteiten worden genomen, worden versterkt in de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad[55] goedgekeurde plattelandsontwikkelingsprogramma's.

    79. Deze Gemeenschapsprioriteiten zijn van zo groot belang dat de lidstaten ertoe moeten worden verplicht om in de plattelandsontwikkelingsprogramma's concrete acties voor het aanpakken van de nieuwe uitdagingen op te nemen.

    80. Krachtens artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 kunnen de bij Besluit 2006/144/EG van de Raad[56] vastgestelde communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) worden herzien om met name rekening te houden met ingrijpende veranderingen van de communautaire prioriteiten. Daarom dienen de lidstaten ertoe te worden verplicht om naar aanleiding van de herziening van de communautaire strategische richtsnoeren hun nationale strategische plannen te herzien zodat de programma's op een andere context kunnen worden afgestemd.

    81. Om de lidstaten de kans te bieden om hun plattelandsontwikkelingsprogramma's aan de herziene communautaire strategische richtsnoeren en nationale strategische plannen aan te passen, moet een redelijke termijn worden vastgesteld waarbinnen concrete acties op het gebied van de nieuwe uitdagingen in de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten worden opgenomen.

    82. De voorschriften inzake de inhoud van de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten op de nieuwe vereisten worden afgestemd. Een open lijst van soorten concrete acties moet worden vastgesteld als hulpmiddel voor de lidstaten bij het identificeren van maatregelen die geschikt zijn om de nieuwe uitdagingen binnen het rechtskader voor plattelandsontwikkeling aan te pakken.

    83. Om de begunstigden te stimuleren tot het uitvoeren van concrete acties op het gebied van de nieuwe prioriteiten, moet de mogelijkheid worden geboden om voor deze soorten van concrete acties hogere steunbedragen en -niveaus vast te stellen.

    84. Krachtens artikel 9, lid 4, en artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. XXXX/XXXX van XX/XX/2008 [tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers][57] moeten financiële middelen die worden gegenereerd door toepassing van de aanvullende modulatie, worden gebruikt voor de verlening van steun voor plattelandsontwikkeling. Een met die financiële middelen overeenstemmend bedrag dient te worden uitgetrokken voor concrete acties betreffende de nieuwe uitdagingen.

    85. Aangezien de met die financiële middelen overeenstemmende bedragen een aanvullend karakter hebben en voor een specifiek doel moeten worden gebruikt, blijft het vastgestelde evenwicht tussen de doelstellingen van de steun voor plattelandsontwikkeling ongewijzigd.

    86. Nieuwe voorschriften inzake aansprakelijkheid in het kader van de randvoorwaarden bij de overdracht van grond gedurende het kalenderjaar werden ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 146/2008 van de Raad van 14 februari 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)[58]. Met het oog op de samenhang moeten dezelfde beginselen worden vastgesteld voor de randvoorwaarden in het kader van de plattelandsontwikkeling.

    87. Met het oog op de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet worden verduidelijkt in welke gevallen geen verlaging of uitsluiting van betaling als gevolg van de niet-naleving van de dwingende eisen (randvoorwaarden) wordt toegepast.

    88. Met betrekking tot de niet-naleving van de in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde voorschriften inzake de randvoorwaarden heeft de ervaring getoond dat een tolerantie dient te worden vastgesteld voor gevallen van niet-naleving die gelet op de ernst, de omvang en het permanente karakter ervan, van gering belang zijn en onvoldoende zwaar wegen om een onmiddellijke verlaging van de te verlenen plattelandsontwikkelingssteun te rechtvaardigen. Toepassing van een dergelijke tolerantie dient echter vergezeld te gaan van adequate opvolging door de bevoegde nationale autoriteit tot de niet-naleving is gecorrigeerd. Bovendien is het mogelijk dat de last die met de toepassing van een verlaging op zeer geringe rechtstreekse betalingen gepaard gaat, niet in verhouding staat tot het eventuele afschrikkende effect. Bijgevolg moet een adequate drempelwaarde worden vastgesteld zodat de lidstaten kunnen beslissen om op daaronder liggende rechtstreekse betalingen geen verlaging toe te passen, op voorwaarde dat de bevoegde nationale autoriteiten de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de landbouwer de in het kader van de niet-naleving geconstateerde tekortkomingen corrigeert.

    89. De rol en de taken van het toezichtcomité op het gebied van wijzigingen van de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten met het oog op een efficiëntere werking van dit comité worden gewijzigd.

    90. Omwille van de rechtszekerheid en de vereenvoudiging moeten de bepalingen inzake de niet-toepassing van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag op betalingen die de lidstaten op grond van en overeenkomstig deze verordening verrichten, worden verduidelijkt en geharmoniseerd.

    91. Verordening (EG) nr. 1698/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Verordening (EG) nr. 1698/2005 wordt als volgt gewijzigd:

    (1) Artikel 11, lid 3, onder d), wordt vervangen door:

    “d) een lijst van de programma's voor plattelandsontwikkeling om het nationale strategische plan uit te voeren, de indicatieve toewijzing uit het ELFPO per programma, inclusief de bedragen als bedoeld in artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005*, en de afzonderlijke bedragen als bedoeld in artikel 69, lid 5 bis , van de onderhavige verordening"

    * PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1."

    (2) Aan het einde van hoofdstuk II wordt het volgende artikel 12 bis toegevoegd:

    “Artikel 12 bis Herziening

    1. Naar aanleiding van de in artikel 10 bedoelde herziening van de communautaire strategische richtsnoeren herziet elke lidstaat zijn nationaal strategisch plan volgens de in artikel 12, lid 1, bedoelde procedure.

    2. Elke lidstaat zendt zijn herzien nationaal strategisch plan uiterlijk drie maanden na de vaststelling van het besluit over de communautaire strategische richtsnoeren toe aan de Commissie."

    (3) Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 16 bis Op bepaalde prioriteiten gerichte concrete acties

    1. Met ingang van 1 januari 2010 nemen de lidstaten overeenkomstig hun eigen behoeften soorten van concrete acties in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's op, die gericht zijn op de volgende prioriteiten, als omschreven in de communautaire strategische richtsnoeren en uiteengezet in de nationale strategische plannen:

    a) klimaatverandering,

    b) hernieuwbare energie,

    c) waterbeheer,

    d) biodiversiteit.

    De lidstaten kunnen hun keuze baseren op de indicatieve lijst van concrete acties in bijlage II bij deze verordening en/of andere soorten van concrete acties op voorwaarde dat deze verband houden met de in de eerste alinea vastgestelde prioriteiten en gericht zijn op het bereiken van de in bijlage II uiteengezette potentiële effecten.

    2. Met ingang van 1 januari 2010 kan voor de in lid 1 bedoelde soorten van concrete acties de in bijlage I vastgestelde steunintensiteit met 10 procentpunten worden verhoogd.

    3. Met ingang van 1 januari 2010 dient elk programma voor plattelandsontwikkeling tevens de volgende elementen te bevatten:

    a) de lijst van concrete acties en de in artikel 16, onder c), bedoelde gegevens over de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde soorten van concrete acties;

    b) een tabel met, voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013, de totale bijdrage van de Gemeenschap voor de in artikel 69, lid 5 bis , bedoelde soorten van concrete acties."

    (4) Aan artikel 17 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

    "3. De bedragen die overeenstemmen met de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 69, lid 5 bis , bedoelde verplichte modulatie, worden niet meegerekend in de totale ELFPO-bijdrage op basis waarvan de minimale financiële bijdrage van de Gemeenschap per as wordt berekend overeenkomstig de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel."

    (5) Aan artikel 51, lid 1, worden de volgende alinea's toegevoegd:

    "De eerste en de tweede alinea zijn tevens van toepassing wanneer de betrokken niet-naleving het resultaat is van een rechtstreeks aan de cedent of de overnemer te wijten handelen of nalatigheid.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder "overdracht" verstaan een transactie op grond waarvan de cedent de beschikking over de grond verliest.

    Voor de toepassing van dit artikel vallen niet-agrarische activiteiten op een bedrijf en niet-agrarische gebieden waarvoor geen in artikel 36, onder b) i), iv) en v), van deze verordening bedoelde steun wordt aangevraagd, niet onder het begrip "het hele bedrijf"."

    (6) Artikel 51, lid 2, wordt vervangen door:

    "2. De verlaging of annulering van de in lid 1 bedoelde betalingen wordt onder de volgende voorwaarden toegepast:

    a) Op normen waarvoor overeenkomstig artikel 26, lid 1, onder b), een extra termijn is toegekend, wordt tijdens de extra termijn geen verlaging of annulering toegepast.

    b) Overeenkomstig de voorwaarden in de in lid 4 van dit artikel bedoelde gedetailleerde bepalingen kunnen de lidstaten beslissen geen verlaging of annulering toe te passen, indien die verlaging of annulering ten hoogste 100 euro per landbouwer en per kalenderjaar bedraagt en een op artikel 25 van Verordening (EG) nr.[XXXX/2008 (nieuwe verordening over de regelingen inzake rechtstreekse steun)] gebaseerde verlaging of annulering van de rechtstreekse betalingen omvat.Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in de eerste alinea geboden mogelijkheid, neemt de bevoegde autoriteit het volgende jaar de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de landbouwer de niet-naleving corrigeert. De constatering en de te ondernemen corrigerende actie worden de begunstigde meegedeeld.

    c) Indien de in lid 1 bedoelde niet-naleving te wijten is aan nalatigheid van de begunstigde en in naar behoren gemotiveerde gevallen, kan de lidstaat besluiten dat geen verlaging wordt toegepast wanneer een geval van niet-naleving, gelet op de ernst, de omvang en het permanente karakter ervan, als van gering belang moet worden beschouwd. Gevallen van niet-naleving die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormen, worden evenwel niet als van gering belang beschouwd.

    Tenzij de begunstigde onmiddellijk een corrigerende actie heeft ondernomen waarmee een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde niet-naleving, treft de bevoegde autoriteiten de vereiste maatregelen, welke in voorkomend geval kunnen worden beperkt tot een administratieve controle om ervoor te zorgen dat de landbouwer de geconstateerde niet-naleving corrigeert. De constatering van geringe niet-naleving en de te ondernemen corrigerende actie worden de begunstigde meegedeeld."

    (7) In artikel 69 worden de volgende leden 5 bis , 5 ter en 5 quater ingevoegd:

    "5 bis . In het tijdvak 1 januari 2010-31 december 2015 besteden de lidstaten in het kader van de bestaande, na 1 januari 2010 goedgekeurde plattelandsontwikkelingsprogramma’s een bedrag dat overeenstemt met de bedragen die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 9, lid 4, en artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. [XXXX/2008 (nieuwe verordening over regelingen voor rechtstreekse steun)] toegepaste verplichte modulatie, als communautaire steun voor concrete acties als bedoeld in artikel 16 bis van de onderhavige verordening.

    5 ter . Indien aan het einde van de looptijd van het programma minder aan de in lid 5 bis bedoelde concrete acties is besteed dan het in artikel 16 bis , lid 3, onder b), bedoelde bedrag, stort de lidstaat een deel van het resterende bedrag, dat ten hoogste overeenkomt met het bedrag waarmee de beschikbare toewijzingen voor andere dan in artikel 16 bis bedoelde concrete acties zijn overschreden, terug in de Gemeenschapsbegroting.

    5 quater . De in artikel 5 bis bedoelde bedragen worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1290/2005."

    (8) In artikel 78 wordt het bepaalde onder f) vervangen door:

    "f) worden voorstellen inzake substantiële wijzigingen van de plattelandsontwikkelingsprogramma's door het toezichtcomité in behandeling genomen en goedgekeurd."

    (9) Artikel 88, lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door:

    "De artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag zijn evenwel, onverminderd artikel 89 van deze verordening, niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van artikel 36 van het Verdrag verrichten op grond van en overeenkomstig deze verordening."

    (10) De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

    a) De titel wordt vervangen door:

    "BIJLAGE I"

    b) De voetnoot "****" wordt vervangen door:

    " **** Deze bedragen kunnen worden verhoogd voor de in artikel 16 bis van deze verordening bedoelde soorten van concrete acties, en in andere uitzonderlijke gevallen op grond van specifieke omstandigheden die in de programma's voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond. "

    (11) Het woord "bijlage" wordt in de bijlage en in de volgende artikelen vervangen door "bijlage I": 22, lid 2; 23, lid 6; 24, lid 2; 26, lid 2; 27, lid 3; 28, lid 2; 31, lid 2; 32, lid 2; 33; 34, lid 3; 35, lid 2; 37, lid 3; 38, lid 2; 39, lid 4; 40, lid 3; 43, lid 4; 44, lid 4; 45, lid 3; 46; 47, lid 2; 88, lid 2; 88, lid 4; 88, lid 6.

    (12) Er wordt een bijlage II toegevoegd, waarvan de tekst is weergegeven in de bijlage bij deze verordening.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De voorzitter

    BIJLAGE

    "BIJLAGE II

    Indicatieve lijst van soorten van concrete acties voor de in artikel 16 bis bedoelde prioriteiten

    Prioriteit: Klimaatverandering |

    Soorten van concrete acties | Artikelen en maatregelen | Potentiële effecten |

    Doeltreffender gebruik van meststoffen op basis van stikstof (bijv. verminderd gebruik, materiaal, precisielandbouw), betere meststofopslag | Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven Artikel 39: agromilieubetalingen | Vermindering van de uitstoot van methaan (CH4) en stikstofoxide (N2O) |

    Verbetering van de energie-efficiëntie | Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven | Vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) dankzij energiebesparing |

    Methoden voor bodembeheer (bijv. teeltmethoden, tussenteelten, diversificatie van de vruchtwisseling) | Artikel 39: agromilieubetalingen | Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (N2O); koolstofopslag |

    Veranderend bodemgebruik (bijv. omschakeling van bouwland naar weidegrond, permanente braaklegging, verminderd gebruik/herstel van organische bodem) | Artikel 39: agromilieubetalingen | Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (N2O); koolstofopslag |

    Extensivering van de veehouderij (bijv. lagere veebezetting, meer begrazing) | Artikel 39: agromilieubetalingen | Verlaging van de uitstoot van methaan (CH4) |

    Bebossing | Artikelen 43 en 45: Eerste bebossing van landbouwgrond en van andere dan landbouwgrond | Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (N2O); koolstofopslag |

    Bosbrandpreventie | Artikel 48: herstel van bosbouwpotentieel en het treffen van preventieve maatregelen | Koolstofopslag in bossen en voorkoming van uitstoot van koolstofdioxide (CO2) |

    Prioriteit: Hernieuwbare energie |

    Soorten van concrete acties | Artikelen en maatregelen | Potentiële effecten |

    Productie van biogas – anaërobe-vergistingsinstallaties die gebruik maken van dierlijk afval (productie op het bedrijf en lokale productie) | Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven Artikel 53: diversificatie naar niet-agrarische activiteiten | Substitutie van fossiele brandstoffen; verlaging van de uitstoot van methaan (CH4) |

    Meerjarige energieteelten (hakhout met korte omlooptijd en grassen) | Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven | Substitutie van fossiele brandstoffen; koolstofopslag; vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (N2O). |

    Verwerking van uit de landbouw/bosbouw afkomstige biomassa voor de opwekking van hernieuwbare energie | Artikel 28: verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten | Substitutie van fossiele brandstoffen. |

    Installaties/infrastructuur voor hernieuwbare energie op basis van biomassa | Artikel 53: diversificatie naar niet-agrarische activiteiten Artikel 54: steun voor de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen Artikel 56: basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking | Substitutie van fossiele brandstoffen. |

    Prioriteit: Waterbeheer |

    Soorten van concrete acties | Artikelen en maatregelen | Potentiële effecten |

    Waterbesparende technologieën, wateropslag Waterbesparende teeltmethoden | Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven Artikel 30: infrastructuur | Verbetering van de capaciteit voor efficiënter watergebruik |

    Herstel van wetlands Omschakeling van bouwland naar bosbouw-/boslandbouwsystemen | Artikel 39: agromilieubetalingen Artikel 41: niet-productieve investeringen Artikelen 43 en 45: eerste bebossing van landbouwgrond en van andere dan landbouwgrond | Instandhouding van hoogwaardige waterlichamen; bescherming van de waterkwaliteit. |

    Ontwikkeling van halfnatuurlijke waterlichamen Bodembeheermethoden (bijv. aan de hand van tussenteelten) | Artikel 57: instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed Artikel 39: agromilieubetalingen | Instandhouding van hoogwaardige waterlichamen; bescherming van de waterkwaliteit. Bijdrage tot verminderde doorsijpeling van verschillende stoffen, inclusief fosfor, in het water |

    Prioriteit: Biodiversiteit |

    Soorten van concrete acties | Artikelen en maatregelen | Potentiële effecten |

    Geen gebruik van meststoffen en pesticiden op bouwland met een hoge natuurwaarde Geïntegreerde en biologische productie | Artikel 39: agromilieubetalingen | Instandhouding van soortenrijke vegetatietypen, bescherming en instandhouding van grasland. |

    Blijvende akker- en oeverboorden Aanleg/beheer van biotopen/habitats binnen en buiten Natura 2000-gebieden Verandering van grondgebruik (extensief graslandbeheer, omschakeling van akkerland naar grasland, langetermijnbraaklegging) Beheer van blijvende meerjarige gewassen met een hoge natuurwaarde | Artikelen 38 en 46: Natura 2000-betalingen Artikel 39: agromilieubetalingen Artikel 41: niet-productieve investeringen Artikel 47: bosmilieubetalingen Artikel 57: instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed | Beschermde vogels en andere flora en fauna, verbetering van het biotopennetwerk, verminderde insleep van schadelijke stoffen in aangrenzende habitats. |

    Instandhouding van de genetische diversiteit | Artikel 39: agromilieubetalingen | Behoud van de genetische diversiteit. |

    "

    2008/0106 (CNS)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    tot wijziging van Besluit 2006/144/EG inzake de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit de Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)[59], en met name op de artikelen 9 en 10,

    Gezien het voorstel van de Commissie[60],

    Gezien het advies van het Europees Parlement[61],

    Overwegende hetgeen volgt:

    92. Bij Besluit 2006/144/EG[62] heeft de Raad de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013), hierna "de communautaire strategische richtsnoeren" genoemd) vastgesteld.

    93. Krachtens artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 kunnen de communautaire strategische richtsnoeren worden herzien om met name rekening te houden met ingrijpende veranderingen van de communautaire prioriteiten.

    94. In het kader van de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de in 2003 ingevoerde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) werden de klimaatverandering, hernieuwbare energie, het waterbeheer en de biodiversiteit aangemerkt als cruciale nieuwe uitdagingen. De doelstellingen die verband houden met deze prioriteiten, moeten worden versterkt in de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 goedgekeurde plattelandsontwikkelingsprogramma's.

    95. In de communautaire strategische richtsnoeren moet worden vastgesteld welke gebieden belangrijk zijn voor de verwezenlijking van de herziene prioriteiten van de Gemeenschap met betrekking tot de klimaatverandering, hernieuwbare energie, het waterbeheer en de biodiversiteit.

    96. Elke lidstaat moet op basis van de herziene communautaire strategische richtsnoeren zodanige aanpassingen aan zijn nationaal strategisch plan aanbrengen dat dit als referentiekader voor de herziening van de plattelandsontwikkelingsprogramma's kan fungeren.

    97. De communautaire strategische richtsnoeren moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    BESLUIT:

    Enig artikel

    Besluit 2006/144/EG van de Raad van 20 februari 2006 wordt als volgt gewijzigd:

    In de bijlage worden de in de bijlage bij het onderhavige besluit opgenomen punten 2.5 en 3.4 bis toegevoegd.

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De voorzitter

    BIJLAGE

    De in de bijlage bij Besluit 2006/144/EG opgenomen communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) worden als volgt gewijzigd.

    (1) Aan deel 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

    "2.5 De nieuwe uitdagingen aangaan

    In het kader van de beoordeling van de in 2003 ingevoerde hervormingen is onder meer het evenwicht tussen uitgaven voor rechtstreekse betalingen binnen de eerste pijler van het GLB en de financiering van het plattelandsontwikkelingsbeleid onder de loep gelegd. Aangezien de totale GLB-begroting tot 2013 aan een reeds vastgesteld maximum is gebonden, biedt een verhoging van de verplichte modulatie de enige mogelijkheid om extra middelen voor plattelandsontwikkeling vrij te maken. Dit extra geld is nodig om meer werk te kunnen maken van de EU-prioriteiten op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer en biodiversiteit.

    - Het klimaat en de energiesituatie hebben een plaats op de prioriteitenagenda ingenomen sinds de EU het voortouw heeft genomen in de verwezenlijking van een mondiale koolstofarme economie. In maart 2007 hechtte de Europese Raad zijn goedkeuring aan conclusies[63] ter vermindering van de CO2-uitstoot met ten minste 20% tegen 2020 (30% indien mondiale streefcijfers worden afgesproken) en tot vaststelling van een verplicht streefcijfer van 20% voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (inclusief de doelstelling om in voor vervoer bestemde benzine en diesel 10% biobrandstoffen op te nemen). De landbouw- en de bosbouwsector kunnen in dit verband een belangrijke rol spelen: als leverancier van de grondstoffen voor de productie van bio-energie, bij de opslag van koolstof en bij de verdere vermindering van de broeikasgasemissies.

    - De doelstellingen van de EU op het gebied van waterbeleid zijn vastgesteld in Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid[64], die qua tenuitvoerlegging haar kruissnelheid zal bereiken in de periode 2010-2012. Als grote gebruikers van water en waterreserves hebben de landbouw- en de bosbouwsector een belangrijke rol te spelen in een zowel kwantitatief als kwalitatief duurzaam waterbeheer. Waterbeheer zal een steeds voornamere plaats innemen in de afstemming van de strategie op reeds onvermijdelijke veranderingen van het klimaat.

    - De lidstaten hebben zich ertoe verbonden de achteruitgang van de biodiversiteit tegen 2010 een halt toe te roepen, maar zoals het er momenteel voorstaat, lijkt het steeds onwaarschijnlijker dat deze doelstelling zal worden gehaald. Aangezien de biologische biodiversiteit in Europa voor een groot deel afhangt van de landbouw en de bosbouw, zullen de inspanningen ter bescherming van die diversiteit moeten worden opgevoerd, met name gezien de verwachte negatieve gevolgen van de klimaatverandering en de toenemende behoefte aan water."

    (2) In deel 3 wordt het volgende punt ingevoegd:

    "3.4 bis . De nieuwe uitdagingen aangaan

    Communautair strategisch richtsnoer

    De klimaatverandering, de behoefte aan hernieuwbare energie, het waterbeheer en de biodiversiteit plaatsen de Europese plattelandsgebieden, landbouw en bosbouw voor cruciale uitdagingen. In het kader van de algemene communautaire strategie ter bestrijding van de klimaatverandering zullen van de landbouw- en de bosbouwsector meer inspanningen worden gevergd op het gebied van verlaging van broeikasgasemissies en verhoging van de koolstofopslag. Een toename van de productie van hernieuwbare energie uit door de landbouw en de bosbouw geleverde biomassa moet er eveneens toe bijdragen dat de vooropgezette EU-doelstellingen inzake het aandeel van deze vormen van energie in de totale brandstof- en energiemix tegen 2020 worden gehaald. Duurzamere methoden voor waterbeheer in de landbouw worden van essentieel belang om de voorziening met voldoende en kwalitatief goed water in de toekomst te garanderen en om de verwachte effecten van de klimaatverandering op de watervoorraden op te vangen. Voorts blijft het stopzetten van de afkalving van de biodiversiteit een zeer belangrijke uitdaging. De extra middelen die met ingang van 2010 vrijkomen als gevolg van de verhoging van de verplichte modulatie, moeten daarom worden ingezet ter versterking van de EU-prioriteiten op de hierboven genoemde gebieden.

    Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties kunnen de volgende soorten concrete acties omvatten:

    i) Met name investeringssteun in het kader van as 1 kan worden gebruikt voor machines en materieel om energie, water en andere grondstoffen te sparen, en voor de productie van hernieuwbare energie voor gebruik in het landbouwbedrijf. In de levensmiddelenketen en de bosbouwsector dient de investeringssteun te worden gericht op de ontwikkeling van meer innoverende en meer duurzame methoden voor de verwerking van biobrandstoffen.

    ii) In het kader van as 2 kunnen de agromilieumaatregelen en de bosbouwmaatregelen met name worden gebruikt voor de verbetering van de biodiversiteit aan de hand van instandhouding van soortenrijke vegetatietypen, bescherming en onderhoud van grasland en gebruik van extensieve landbouwproductiemethoden. Gerichte acties in het kader van as 2, zoals agromilieumaatregelen of bebossing, kunnen tevens bijdragen tot de capaciteit om het beheer van de watervoorraden beter op de beschikbare hoeveelheden af te stemmen en de kwaliteit ervan te beschermen. Bovendien helpen bepaalde agromilieu- en bebossingsmaatregelen om de uitstoot van stikstofoxide (N2O) en methaan (CH4) te verminderen en koolstofopslag te bevorderen.

    iii) In het kader van de assen 3 en 4 kan steun worden verleend voor lokale projecten en lokale samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie en voor de productie van bio-energie door landbouwers die besluiten hun productie zo te diversifiëren. De instandhouding van het natuurlijke erfgoed kan bijdragen tot de bescherming van habitats met een hoge natuurwaarde en van hoogwaardige waterlichamen.

    iv) Aangezien alle plattelandsgebieden worden geconfronteerd met thema's als klimaatverandering en hernieuwbare energie, kunnen de lidstaten de Leader-groepen ertoe aanzetten deze onderwerpen als horizontale aandachtspunten op te nemen in hun plaatselijke ontwikkelingsstrategieën. Deze groepen zijn goed geplaatst om de aanpassing aan de klimaatverandering mee te sturen en oplossingen op het gebied van hernieuwbare energie aan te dragen die zijn toegesneden op de plaatselijke situatie.

    v) In de regel moet de steun worden gericht op soorten van concrete acties die overeenstemmen met de doelstellingen en bepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en die bevorderlijk zijn voor het ontstaan van positieve potentiële effecten met betrekking tot de in bijlage II bij die verordening opgenomen nieuwe uitdagingen."

    FINANCIEEL MEMORANDUM |

    1. | BEGROTINGSONDERDEEL(2008): 67 03 05 02 05 03 05 04 | KREDIETEN (2008): (mln EUR) p.m. 4 032 36 832 12 927 |

    2. | TITEL VAN DE MAATREGEL: Verordening van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers; Verordening van de Raad tot wijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de hand van wijzigingen van de Verordeningen (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. […]/2008; Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); Besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2006/144/EG inzake de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) |

    3. | RECHTSGRONDSLAG: De artikelen 36 en 37 van het Verdrag. |

    4. | DOEL VAN DE MAATREGEL: – de vereiste aanpassingen aanbrengen met het oog op de vereenvoudiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, – het GLB in staat stellen in te spelen op de nieuwe marktkansen, en – de nieuwe uitdagingen in verband met de klimaatverandering, waterbeheer en bio-energie aangaan. |

    5. | FINANCIELE CONSEQUENTIES: | 2009 (mln EUR) | 2010 (mln EUR) | 2011 (mln EUR) |

    5.0 | UITGAVEN – TEN LASTE VAN DE EG-BEGROTING (RESTITUTIES/INTERVENTIES) – TEN LASTE VAN NATIONALE INSTANTIES – ANDERE | – | –9 | –180 |

    5.1 | ONTVANGSTEN BESTEMMINGSONTVANGSTEN | – | – | – |

    2012 (mln EUR) | 2013 (mln EUR) |

    5.0.1 | RAMING VAN DE UITGAVEN | –115 | –124 |

    5.1.1 | RAMING VAN DE ONTVANGSTEN | –55 | –110 |

    5.2 | BEREKENINGSMETHODE: Zie de bijgevoegde tabellen. |

    6.0 | IS FINANCIERING MOGELIJK UIT KREDIETEN DIE IN HET BETROKKEN HOOFDSTUK VAN DE LOPENDE BEGROTING ZIJN OPGEVOERD? | JA NEE |

    6.1 | IS FINANCIERING MOGELIJK DOOR OVERSCHRIJVING VAN EEN HOOFDSTUK NAAR EEN ANDER HOOFDSTUK VAN DE LOPENDE BEGROTING? | JA NEE |

    6.2 | IS EEN AANVULLENDE BEGROTING NODIG? | JA NEE |

    6.3 | MOETEN OP DE VOLGENDE BEGROTING KREDIETEN WORDEN OPGEVOERD? | JA NEE |

    OPMERKINGEN: De hervorming heeft beperkte nettoconsequenties voor de begroting (een besparing van 14 miljoen euro in 2013). De voornaamste consequenties voor de begroting zijn: i) een stijging van het aandeel van de rechtstreekse betalingen die volledig van de productie zijn ontkoppeld; ii) de overheveling van een groter jaarlijks bedrag (tot 2,0 miljard euro in 2013) van marktmaatregelen en rechtstreekse steun naar plattelandsontwikkeling, met als doel de hierboven genoemde nieuwe uitdagingen aan te gaan. |

    BEREKENING VAN DE PER BEGROTINGSHOOFDSTUK UITGESPLITSTE NETTO FINANCIËLE CONSEQUENTIES VAN DE VOORSTELLEN IN HET KADER VAN DE GEZONDHEIDSCONTROLE |

    Begrotingsjaar | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

    Ontvangsten |

    6703 (verlaging van het bedrag) | –55 | –110 |

    Uitgaven |

    05 02 Markten | 0 | –9 | –36 | –146 | –155 |

    05 03 Rechtstreekse steun (vóór de modulatie) | 0 | 0 | –144 | 32 | 32 |

    Nettobedrag voor 05 02 en 05 03 vóór de modulatie | 0 | –6 | –178 | –115 | –124 |

    05 03 Rechtstreekse steun (overdracht van door de modulatie gegenereerde bedragen naar de plattelandsontwikkeling) | 0 | –563 | –977 | –1427 | –2022 |

    05 04 Plattelandsontwikkeling | 0 | 563 | 977 | 1427 | 2022 |

    NETTO UITGAVEN ((05 02, 05 03, 05 04) | 0 | –9 | –180 | –115 | –124 |

    NETTO CONSEQUENTIES VOOR DE BEGROTING , INCL. BESTEMMINGSONTVANGSTEN (67 03, 05 02, 05 03, 05 04) | 0 | –9 | –180 | –59 | –14 |

    (miljoen EUR)

    BEREKENING VAN DE FINANCIËLE CONSEQUENTIES VAN DE VOOR DE MELKSECTOR GELDENDE VOORSTELLEN IN HET KADER VAN DE GEZONDHEIDSCONTROLE VOOR DE BESTEMMINGSONTVANGSTEN |

    Begrotingsjaar | Rechtsgrond | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

    MELKSECTOR |

    - Impact van de verhogingen van de melkquota op de superheffing (verlaging van het bedrag) | – | – | – | –55,1 | –110,2 |

    BEREKENING VAN DE FINANCIËLE CONSEQUENTIES VAN DE VOORSTELLEN IN HET KADER VAN DE GEZONDHEIDSCONTROLE VOOR DE MARKTSECTOR |

    Miljoen |

    Begrotingsjaar | Rechtsgrond | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

    A. GC. Afschaffing van de braaklegging en beperking van de interventie tot tarwe |

    Impact op de uitvoerrestituties voor granen | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |

    Impact op de interventieopslag voor granen, incl. de beperking van de interventie tot tarwe* | art. 10-13, art. 18 | 0,0 | 23,7 | 47,8 | 78,3 | 73,3 |

    B. Overige maatregelen |

    Premie voor aardappelzetmeel | art. 84 bis, art. 95 bis | –43,4 | –43,4 |

    Productierestituties voor zetmeel | ex. art. 96 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |

    TOTAAL | 0,0 | 23,7 | 47,8 | 34,9 | 29,9 |

    * Het GC-scenario is berekend op basis van de aankoop van tarwe tegen de volledige interventieprijs. Gezien het GC-voorstel om de interventie in het kader van inschrijvingen te organiseren, dient dit evenwel als de maximale impact te worden beschouwd. De omvang van een eventuele verlaging kan in deze fase niet worden becijferd. |

    RIJSTSECTOR |

    – Afschaffing van de interventie voor rijst | art. 10 | – | – | – |

    VLAS EN HENNEP | V. 1234/2007 |

    – Gekoppelde steun als overgangsmaatregel | art. 92, 93 en 94 | –4,2 | –8,1 |

    GEDROOGDE VOEDERGEWASSEN | V. 1234/2007 |

    – Afschaffing van marktsteun | art. 86 tot en met 90 | –52,3 | –145,2 | –145,2 |

    MELKSECTOR |

    A. Facultatief gemaakte maatregelen met een potentiële impact op de begroting: |

    – Interventie voor boter: facultatieve interventie in het kader van een inschrijving na aankoop van 30 000 t in het kader van een inschrijving | art. 18 |

    – Interventie voor mageremelkpoeder: facultatieve interventie in het kader van een inschrijving na verplichte aankoop van 109 000 t in het kader van een inschrijving | art. 18 |

    – De toepassing van de particuliere opslag wordt facultatief en gebaseerd op de marktsituatie. | art. 34 bis | (–18) | (–18) | (–18) | (–18) |

    – De steun voor mageremelkpoeder voor voederdoeleinden wordt facultatief en gebaseerd op de marktsituatie. | art. 99 |

    – De verlening van steun voor de productie van caseïne wordt facultatief en gebaseerd op de marktsituatie. | art. 100 |

    B. Maatregelen met consequenties voor de begroting: |

    – Afschaffing van de afzetsteun voor boter | ex. art. 101 | –10,0 | –10,0 | –10,0 | –10,0 |

    – Afschaffing van de particuliere-opslagsteun voor kaas | ex. art. 28, onder b) | –24,0 | –24,0 | –24,0 | –24,0 |

    C. Quotaregeling (zachte landing) |

    – Impact op de uitvoerrestituties (b) | 1,6 | 2,5 | 2,3 | 2,1 |

    TOTAAL MELK EN ZUIVELPRODUCTEN | –32,4 | –31,5 | –31,7 | –31,9 |

    VARKENSVLEESSECTOR |

    – Afschaffing van de interventie voor varkensvlees | ex. art. 17 | – | – | – | – |

    Afschaffing van art. 44 van V. 1234/2007 (dierziekten) (a) | ex. art. 44 | a | – | – | – | – |

    (a) Op grond van het voorstel zullen deze maatregelen in de toekomst worden gefinancierd uit hoofde van het nieuwe artikel 60 van de nieuwe verordening ter vervanging van Verordening (EG) nr. 1782/2003. |

    (b) Ervan uitgaande dat het hypothetische marktevenwicht wordt verwezenlijkt. |

    BEREKENING VAN DE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN DE VOORSTELLEN IN HET KADER VAN DE GEZONDHEIDSCONTROLE VOOR DE SECTOR RECHTSTREEKSE BETALINGEN |

    Begrotingsjaar | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

    RECHTSTREEKSE BETALINGEN (vóór de modulatie) |

    A. Gevolgen van de toevoeging van nieuwe maatregelen in het kader van de rechtstreekse betalingen en van de afschaffing van bepaalde bestaande rechtstreekse betalingen | 0,0 | –90,0 | 85,8 | 85,8 |

    B. Gevolgen van de ontkoppeling van in het kader van de BTR bestaande gekoppelde rechtstreekse betalingen | 0,0 | –54,1 | –54,1 | –54,1 |

    C. Gevolgen van de ontkoppeling van in het kader van de BTR bestaande herkoppelde rechtstreekse betalingen die voordien waren uitgesloten | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |

    TOTALE RECHTSTREEKSE BETALINGEN (exclusief de impact van de modulatie) | 0,0 | –144,1 | 31,7 | 31,7 |

    D. Overheveling van het modulatiebedrag naar plattelandsontwikkeling | 549 | 968 | 1418 | 2011 |

    Begrotingsjaar | Rechtsgrond | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

    INTEGRATIE VAN NIEUWE MAATREGELEN IN HET KADER VAN DE RECHTSTREEKSE BETALINGEN (BTR/REA) EN AFSCHAFFING VAN BESTAANDE RECHTSTREEKSE BETALINGEN (vóór de modulatie) |

    A. Nieuwe, in de regeling voor rechtstreekse betalingen (BTR of REA) geïntegreerde maatregelen | Titel III |

    Gedroogde voedergewassen | Voorstel | 124,3 | 124,3 |

    Lange vlasvezels | 8,1 | 8,1 |

    Verwerkingssteun voor aardappelzetmeel | 43,4 | 43,4 |

    B. Afschaffing van bestaande rechtstreekse betalingen |

    Energiegewassen | ex. art. 88 | –90,0 | –90,0 | –90,0 |

    C. Impact = A + B | 0,0 | –90,0 | 85,8 | 85,8 |

    INTEGRATIE VAN BESTAANDE GEKOPPELDE RECHTSTREEKSE BETALINGEN IN DE BTR/REA (vóór de modulatie) |

    A. Nieuwe, in de BTR of de REA geïntegreerde maatregelen | Titel III |

    Eiwithoudende gewassen | Voorstel | 66,3 | 67,7 | 69,1 |

    Rijst | 90,5 | 90,6 | 181,5 |

    Noten | 98,6 | 98,9 | 99,3 |

    Voor telers bestemde steun voor aardappelzetmeel | 63,4 | 64,0 |

    Steun voor olijfgaarden | 105,2 | 105,5 | 105,8 |

    Specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe | 94,4 | 94,5 | 94,6 |

    Totaal | 455,0 | 520,7 | 614,3 |

    B. Afschaffing van de overeenkomstige gekoppelde rechtstreekse steun |

    Eiwithoudende gewassen | art. 76-78 | –86,6 | –88,0 | –89,4 |

    Rijst | art. 79-82 | –90,5 | –90,6 | –181,5 |

    Noten | art. 83-87 | –98,6 | –98,9 | –99,3 |

    Voor telers bestemde steun voor aardappelzetmeel | art. 93-94 | –63,4 | –64,0 |

    Steun voor olijfgaarden | Art. 110 decies | –105,2 | –105,5 | –105,8 |

    Specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe | art. 72-75 | –128,2 | –128,3 | –128,4 |

    Totaal | V. 1782/2003 | –509,1 | –574,8 | –668,4 |

    C. Impact = A + B | –54,1 | –54,1 | –54,1 |

    Begrotingsjaar | Rechtsgrond | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

    INTEGRATIE IN DE BTR VAN BESTAANDE HERKOPPELDE RECHTSTREEKSE BETALINGEN NAAR AANLEIDING VAN FACULTATIEVE UITSLUITINGEN (vóór de modulatie) |

    A. Nieuwe in de BTR geïntegreerde maatregelen | Titel III |

    Betalingen voor granen, oliehoudende en eiwithoudende gewassen | 1526,7 | 1526,7 | 1526,7 |

    Toeslag voor durumtarwe | 56,8 | 56,8 | 56,8 |

    Speciale premie voor rundvlees | 51,9 | 52,5 | 106,3 |

    Slachtpremie voor volwassen runderen | 118,3 | 118,3 | 236,6 |

    Slachtpremie voor kalveren | 66,4 | 66,4 | 132,7 |

    Hop | 2,6 | 2,6 | 2,6 |

    B. Afschaffing van de overeenkomstige herkoppelde rechtstreekse steun |

    Betalingen voor granen, oliehoudende en eiwithoudende gewassen | –1526,7 | –1526,7 | –1526,7 |

    Toeslag voor durumtarwe | art. 66 | –56,8 | –56,8 | –56,8 |

    Speciale premie voor rundvlees | art. 68 | –51,9 | –52,5 | –106,3 |

    Slachtpremie voor volwassen runderen | art. 68 | –118,3 | –118,3 | –236,6 |

    Slachtpremie voor kalveren | art. 68 | –66,4 | –66,4 | –132,7 |

    Zaaizaad | art. 70, lid 1 bis | – 30,9 | – 30,9 | – 30,9 |

    Hop | art. 68 bis | –2,6 | –2,6 | –2,6 |

    C. Impact = A + B | 0,0 | 0,0 | 0,0 |

    BEREKENING VAN DE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN DE VOORSTELLEN IN HET KADER VAN DE GEZONDHEIDSCONTROLE OP DE PLATTELANDSONTWIKKELING |

    Miljoen € |

    Begrotingsjaar | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

    Bedragen afkomstig van de verhoging van de verplichte modulatie | 0 | 549 | 968 | 1418 | 2011 |

    TOTAAL | 0 | 549 | 968 | 1418 | 2011 |

    [1] PB L 291 van 19.11.1979, blz. 174. Protocol laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) n⹲ㄠ㔰⼰〲㄰⠠䉐䰠ㄠ㠴瘠湡ㄠ㘮㈮〰ⰱ戠穬‮⤱‮ȍ倉⁂⁃蕛⁝慶蕛ⱝ戠穬‮蕛⹝ȍ倉⁂⁃蕛⁝慶蕛ⱝ戠穬‮蕛⹝ȍ倉⁂⁃蕛⁝慶蕛ⱝ戠穬‮蕛⹝ȍ倉⁂⁃蕛⁝慶蕛ⱝ戠穬‮蕛⹝ȍ倉⁂⁌㜲‰慶ㄲㄮ⸰〲㌰‬汢⹺ㄠ‮敖潲摲湥湩⁧慬瑡瑳汥橩敧楷穪杩⁤楢瘨牥楷穪湩⁧慮牡搠⁥楷湪敶潲摲湥湩⁧湩潶来湥⸩ȍ䈉獥档歩楫杮㈠〰⼲㔳⼸䝅瘠湡搠⁥慒摡⠠䉐䰠ㄠr. 1050/2001 (PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1).

    [2] PB C […] van […], blz. […].

    [3] PB C […] van […], blz. […].

    [4] PB C […] van […], blz. […].

    [5] PB C […] van […], blz. […].

    [6] PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij (verwijzing naar de wijnverordening invoegen).

    [7] Beschikking 2002/358/EG van de Raad (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).

    [8] Conclusies van de Raad, Luxemburg 30.10.2007, 13888/07.

    [9] Conclusies van de Raad, Brussel, 18.12.2006, 16164/06.

    [10] PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2012/2006 (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 8).

    [11] PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1.

    [12] PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1437/2007 (PB L 322 van 7.12.2007, blz. 1).

    [13] PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

    [14] PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

    [15] PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1261/2007 (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 8).

    [16] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

    [17] PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

    [18] PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

    [19] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

    [20] PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

    [21] PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

    [22] PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

    [23] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1989/2006.

    [24] PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3.

    [25] PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

    [26] PB L 215 van 30.7.1992, blz. 70.

    [27] PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7.

    [28] PB C … van …, blz. ….

    [29] PB C … van …, blz. ….

    [30] PB C … van …, blz. ….

    [31] PB C ... van ..., blz. ….

    [32] PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. […]/2008 (PB L …van …, blz. …).

    [33] PB L 76 van 19.3.2008, blz. 1.

    [34] PB L 197 van 30.7.1994, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 671/2007 (PB L 156 van 16.6.2007, blz. 1).

    [35] PB L … van …, blz. ….

    [36] PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1276/2007 (PB L 284 van 30.10.2007, blz. 11).

    [37] PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1261/2007 (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 8).

    [38] PB L 265 van 26.9.2006, blz. 1.

    [39] PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1.

    [40] PB L […] van […], blz. […].

    [41] PB L […] van […], blz. […].

    [42] PB L 216 van 5.8.1978, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 734/2007 (PB L 169 van 29.6.2007, blz. 5).

    [43] PB L 126 van 9.5.1989, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 260/96 (PB L 34 van 13.2.1996, blz. 16).

    [44] PB L 216 van 27.7.1989, blz. 5.

    [45] PB L 187 van 29.7.1993, blz. 8.

    [46] PB L 351 van 23.12.1997, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1805/2003 (PB L 265 van 16.10.2003, blz. 5).

    [47] PB L 190 van 22.7.2005, blz. 1.

    [48] PB C … van …, blz. ….

    [49] PB C … van …, blz. ….

    [50] PB C … van …, blz. ….

    [51] PB C … van …, blz. ….

    [52] Beschikking 2002/358/EG van de Raad (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).

    [53] Conclusies van de Raad, Luxemburg 30.10.2007, 13888/07.

    [54] Conclusies van de Raad, Brussel, 18.12.2006, 16164/06.

    [55] PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 146/2008 (PB L 46 van 21.2.2008, blz. 1).

    [56] PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20.

    [57] PB L […] van […], blz. […].

    [58] PB L 46 van 21.2.2008, blz. 1.

    [59] PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 146/2008 (PB L 46 van 21.2.2008, blz. 1).

    [60] PB C … van …, blz. ….

    [61] PB C … van …, blz. ….

    [62] PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20.

    [63] Conclusies van de Raad, Brussel, 8/9 maart 2007, 7224/1/07 REV1.

    [64] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

    Top