This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52008PC0017
Proposal for a Decision of the European Parliament and of the Council on the effort of Member States to reduce their greenhouse gas emissions to meet the Community’s greenhouse gas emission reduction commitments up to 2020 {COM(2008) 30 final} {SEC(2008) 85}
Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen {COM(2008) 30 definitief} {SEC(2008) 85}
Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen {COM(2008) 30 definitief} {SEC(2008) 85}
/* COM/2008/0017 def. - COD 2008/0014 */
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN | Brussel, 23.1.2008 COM(2008) 17 definitief 2008/0014 (COD) Voorstel voor een BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (door de Commissie ingediend) {COM(2008) 30 definitief}{SEC(2008) 85} TOELICHTING INLEIDING De uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat namens de Europese Gemeenschap werd goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende de sluiting van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering[1], is de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau te stabiliseren waarbij gevaarlijke, door de mens teweeggebrachte effecten op het klimaatsysteem worden voorkomen. De Gemeenschap heeft verscheidene malen benadrukt dat, om deze doelstelling te halen, de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak wereldwijd niet meer dan 2°C boven de pre-industriële niveaus zou mogen uitstijgen, wat erop neerkomt dat de broeikasgasemissies tegen 2050 ten minste tot 50% onder het niveau van 1990 teruggedrongen zouden moeten zijn. Alle sectoren van de economie moeten ertoe bijdragen deze emissiereducties te bereiken. De ontwikkelde landen moeten de leiding blijven nemen door zich ertoe te verbinden hun broeikasgasemissies tegen 2020 collectief met 30% te verminderen in vergelijking met 1990. In dit verband heeft de Europese Raad tijdens zijn vergadering van maart 2007 de EU-doelstelling van 30% reductie van broeikasgasemissies tegen 2020 ten opzichte van het niveau van 1990 goedgekeurd als bijdrage tot een globale en veelomvattende overeenkomst voor de periode na 2012, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en dat economisch meer ontwikkelde ontwikkelingslanden zich ertoe verbinden een adequate bijdrage te leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten. De Europese Raad heeft ook benadrukt dat de EU zich ervoor inzet Europa om te vormen tot een in hoge mate energiezuinige en weinig broeikasgassen uitstotende economie, en heeft besloten dat de EU, totdat een globale en veelomvattende overeenkomst voor de periode na 2012 is gesloten, en zonder afbreuk te doen aan haar positie bij internationale onderhandelingen, zich er geheel zelfstandig toe verbindt om tegen 2020 ten minste 20% minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990. Om deze vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 20% tegen 2020 op een kostenefficiënte manier te bereiken, moet aanvullend beleid worden geformuleerd en moeten aanvullende maatregelen worden getroffen om de uitstoot van broeikasgassen van bronnen die niet onder de regeling voor de handel in emissierechten van de EU (EU-ETS)[2] vallen, terug te brengen tot de in de bijlage bij de onderhavige beschikking vastgestelde niveaus. De inspanningen van elke lidstaat om een bijdrage te leveren aan de verbintenissen van de Gemeenschap om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 te verminderen door beperking van de emissies van bronnen buiten de EU-ETS-regeling om, moeten worden vastgesteld ten opzichte van de emissies door die bronnen in 2005, uit welk jaar de laatst beschikbare gecontroleerde gegevens over de uitstoot van broeikasgassen dateren. TOEPASSINGSGEBIED: BIJDRAGE VAN DE VERMINDERING VAN DE UITSTOOT VAN BROEIKASGASSEN VAN SECTOREN DIE NIET ONDER EU-ETS VALLEN AAN HET BEREIKEN VAN DE ALGEMENE DOELSTELLING VAN DE EU In deze beschikking wordt de bijdrage vastgesteld die de lidstaten moeten leveren aan de verbintenis van de Gemeenschap voor de periode van 2013 tot en met 2020 om de broeikasgasemissies van niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallende bronnen ("bronnen buiten de EU-ETS om") te reduceren. In de onderhavige beschikking worden bepalingen opgenomen inzake de evaluatie van de emissieverlaging die door de uitvoering van deze beschikking is bereikt. Ook bevordert deze beschikking de flexibiliteit door het gebruik van gecertificeerde emissiereducties mogelijk te maken die voortkomen uit projecten in het kader van artikel 12 van het Kyotoprotocol inzake het mechanisme voor schone ontwikkeling en uit emissiereductieactiviteiten in derde landen om aan deze inspanningen uitvoering te geven. De uitvoering door de lidstaten van EU-brede maatregelen buiten de EU-ETS om, draagt bij tot het bereiken van de doelstelling voor elke lidstaat. DE INSPANNING EERLIJK VERDELEN TUSSEN DE LIDSTATEN De reductie-inspanningen van de lidstaten moeten gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap, rekening houdend met het relatieve BBP per hoofd van de bevolking van de lidstaten. De lidstaten die op dit moment een relatief laag BBP per hoofd van de bevolking hebben en dus hoge groeiverwachtingen ten aanzien van hun BBP koesteren, mogen ten opzichte van 2005 meer broeikasgassen uitstoten. Niettemin betekenen deze doelstellingen evengoed een beperking van de emissierechten van die lidstaten, en moeten zij ook maatregelen nemen om de groei van hun emissies te beperken. De lidstaten die momenteel een relatief hoog BBP per hoofd van de bevolking hebben, moeten hun broeikasgasemissies ten opzichte van 2005 verlagen. Om er verder voor te zorgen dat elke lidstaat een eerlijke bijdrage levert aan de uitvoering van de zelfstandige verbintenis van de Gemeenschap om tegen 2020 ten minste 20% broeikasgasemissiereductie te bereiken ten opzichte van 1990, mag van geen enkel land worden geëist dat het zijn broeikasgasemissies in 2020 tot meer dan 20% onder het niveau van 2005 verlaagt, en mag het geen enkel land worden toegestaan zijn broeikasgasemissies in 2020 tot meer dan 20% boven het niveau van 2005 te laten stijgen. De broeikasgasemissiereducties moeten plaatsvinden tussen 2013 en 2020. Overeenkomstig dit voorstel mag elke lidstaat een hoeveelheid van 2% van de maximale broeikasgasemissie ("emissieplafond") van die lidstaat van het volgende jaar eerder gebruiken. Ook mag een lidstaat waarvan de emissies lager waren dan zijn emissieplafond, zijn extra tot stand gebrachte emissiereducties naar het volgende jaar overdragen. HET GEBRUIK VAN CREDITS VAN PROJECTEN IN DERDE LANDEN Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te bieden bij de uitvoering van hun verbintenissen, om de duurzame ontwikkeling in derde landen, met name ontwikkelingslanden, te bevorderen, en om investeerders zekerheid te bieden, moet de Gemeenschap de credits die zijn behaald uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen blijven erkennen, zelfs voordat overeenstemming is bereikt over een nieuwe internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. Het gebruik van deze credits moet stroken met het doel van de EU om een leidende rol te spelen in de strijd tegen klimaatverandering door intern aanzienlijke broeikasgasemissiereducties te bereiken, en moet ook stroken met haar doel om tegen 2020 20% van haar energie uit hernieuwbare bronnen te halen en daardoor de energiezekerheid, de innovatie en het concurrentievermogen van de EU te bevorderen. De lidstaten moeten derhalve gebruik kunnen maken van broeikasgascredits die voortkomen uit projecten in het kader van het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) voor reducties die worden behaald in de periode 2008-2012 met soorten projecten die in die periode door alle lidstaten worden aanvaard. De lidstaten moeten ook gebruik kunnen maken van broeikasgascredits voor reducties die na die periode worden behaald met CDM-projecten die voortkomen uit projecten die in de periode 2008-2012 zijn geregistreerd en uitgevoerd, van de soorten die in die periode door alle lidstaten werden aanvaard. In de minst ontwikkelde landen (MOL's) zijn maar zeer weinig CDM-projecten uitgevoerd. De Gemeenschap steunt de eerlijke verdeling van CDM-projecten, onder meer door het wereldwijde bondgenootschap tegen klimaatverandering van de Commissie[3]. Het is derhalve passend om, ten aanzien van soorten projecten die in de periode 2008-2012 door alle lidstaten worden aanvaard, ook zekerheid te verschaffen over de aanvaarding van credits van projecten die na de periode 2008-2012 in de MOL's van start gaan. Tot 2020 of, als dat eerder is, totdat een overeenkomst is gesloten met de Gemeenschap, moeten deze credits worden aanvaard. Om de flexibiliteit nog verder te vergroten en om de duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden te bevorderen, moet worden bepaald dat de lidstaten ook gebruik kunnen maken van extra credits uit kwalitatief hoogstaande projecten door middel van overeenkomsten die door de Gemeenschap worden gesloten met derde landen. Dergelijke overeenkomsten kunnen op meer dan één land betrekking hebben. Zonder een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering waarbij de toegewezen hoeveelheid voor ontwikkelde landen wordt vastgesteld, kunnen de projecten in het kader van de gemeenschappelijke uitvoering (JI-projecten) na 2012 niet worden voortgezet. Broeikasgascredits die uit dergelijke projecten voortkomen, kunnen echter blijvend worden erkend door middel van overeenkomsten met derde landen. Het is van belang dat de lidstaten de CDM-credits kunnen blijven gebruiken, zodat er na 2012 een markt voor die credits blijft bestaan. Om ervoor te zorgen dat er een dergelijke markt blijft bestaan en er tegelijk voor te zorgen dat er meer emissiereducties in de EU zelf plaatsvinden, waardoor de uitvoering van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van hernieuwbare energie, energiezekerheid, innovatie en concurrentievermogen wordt gestimuleerd, wordt voorgesteld het jaarlijkse gebruik door de lidstaten van credits die voortkomen uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen tot 3% van de emissies buiten ETS om van elke lidstaat in 2005 toe te staan, totdat er overeenstemming is bereikt over een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. Dit komt neer op een derde van de reductie-inspanning in 2020. Elke lidstaat moet worden toegestaan het ongebruikte deel van de toegestane hoeveelheid over te dragen aan andere lidstaten. WAT VERANDERT ER IN GEVAL VAN EEN INTERNATIONALE OVEREENKOMST? In dit verband heeft de Europese Raad de EU-doelstelling van 30% reductie van broeikasgassen tegen 2020 ten opzichte van het niveau van 1990 goedgekeurd als bijdrage tot een globale en veelomvattende overeenkomst voor de periode na 2012, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en dat economisch meer ontwikkelde ontwikkelingslanden zich ertoe verbinden een adequate bijdrage te leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten. Wanneer de Gemeenschap in de toekomst een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering sluit, moeten de emissieplafonds worden aangepast op basis van de nieuwe verbintenis van de Gemeenschap op het gebied van broeikasgasemissiereductie die in die overeenkomst is vastgesteld. De totale hoeveelheid extra broeikasgasemissiereducties die nodig is om deze meer ambitieuze broeikasgasemissieverbintenis te halen, moet worden verdeeld tussen de bronnen die onder de EU-ETS vallen en de bronnen die niet onder de EU-ETS vallen, aangezien wordt verwacht dat de bronnen die niet onder de EU-ETS vallen, in dezelfde mate zullen bijdragen aan de verbintenis om de uitstoot terug te dringen als zij hebben bijgedragen aan de verbintenis van de Gemeenschap om haar emissies in 2020 met tenminste 20% terug te dringen. Om te zorgen voor een eerlijke verdeling van deze extra reductie-inspanning tussen de lidstaten voor de bronnen die niet onder de EU-ETS vallen, zal elke lidstaat aan de extra reductie-inspanning van de Gemeenschap bijdragen naar de mate waarin hij bijdraagt aan de totale uitstoot van de Gemeenschap uit bronnen die niet onder de EU-ETS vallen voor het jaar 2020 op grond van de onafhankelijke verbintenis van de Gemeenschap om haar broeikasgasemissies met ten minste 20% terug te dringen. Ook de plafonds voor het gebruikmaken van credits die voortkomen uit projecten in derde landen moeten worden verhoogd. Deze verhoging moet evenveel bedragen als de helft van de extra reductie-inspanning als gevolg van de internationale overeenkomst. Zodra overeenstemming is bereikt over een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering, mogen de lidstaten alleen emissiereductiecredits aanvaarden van landen die die overeenkomst hebben geratificeerd en als er sprake is van een gemeenschappelijke aanpak. GEVOLGEN VAN DE VERANDERINGEN IN HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DE EU-ETS Aanpassingen van de werkingssfeer van de EU-ETS moeten gepaard gaan met een dienovereenkomstige aanpassing van de emissieplafonds voor bronnen die onder deze beschikking vallen. TOEZICHT, RAPPORTAGE, CONTROLE De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortkomen uit de uitvoering van artikel 3 en uit het gebruik van de credits overeenkomstig artikel 4. De lidstaten dienen vóór 1 juli 2016 ook een herziene versie van hun geraamde vorderingen in. De Commissie moet in het op grond van artikel 5, lid 1, van Beschikking nr. 280/2004/EG ingediende verslag beoordelen of de voortgang voldoende is om aan de verbintenissen in het kader van de onderhavige beschikking te voldoen. Bij het opstellen van die beoordeling wordt rekening gehouden met de geboekte voortgang bij de communautaire beleidsinitiatieven overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG. De beoordeling vindt om de twee jaar plaats, te beginnen in 2013, en heeft ook betrekking op de geraamde vorderingen van de Gemeenschap en haar lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen in het kader van de onderhavige beschikking. De Commissie moet een verslag opstellen waarin de uitvoering van de onderhavige beschikking wordt geëvalueerd. De Commissie dient dat verslag, zo nodig vergezeld van voorstellen, uiterlijk 31 oktober 2016 bij het Europees Parlement en de Raad in. 2008/0014 (COD) Voorstel voor een BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie[4], Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[5], Gezien het advies van het Comité van de Regio's[6], Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[7], Overwegende hetgeen volgt: 1. De uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat namens de Europese Gemeenschap werd goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende de sluiting van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering[8], is de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau te stabiliseren waarbij gevaarlijke, door de mens teweeggebrachte effecten op het klimaatsysteem worden voorkomen. 2. Naar de mening van de Gemeenschap, recentelijk tot uitdrukking gebracht door de Raad Milieu in zijn bijeenkomst van 5 november 2007 in Brussel, zou de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak, om deze doelstelling te halen, wereldwijd niet meer dan 2°C boven de pre-industriële niveaus mogen uitstijgen, wat erop neerkomt dat de broeikasgasemissies tegen 2050 ten minste tot 50% onder het niveau van 1990 teruggedrongen zouden moeten zijn. Alle sectoren van de economie moeten ertoe bijdragen deze emissiereducties te bereiken. De ontwikkelde landen moeten de leiding blijven nemen door zich ertoe te verbinden hun broeikasgasemissies tegen 2020 collectief met 30% te verminderen ten opzichte van 1990. 3. Om dit doel te bereiken, heeft de Europese Raad tijdens zijn vergadering van 8 en 9 maart 2007 een communautaire doelstelling van 30% reductie van broeikasgasemissies tegen 2020 ten opzichte van het niveau van 1990 goedgekeurd als bijdrage tot een globale en veelomvattende overeenkomst voor de periode na 2012, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en dat economisch meer ontwikkelde ontwikkelingslanden zich ertoe verbinden een adequate bijdrage te leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten. 4. De Europese Raad heeft benadrukt dat de Gemeenschap zich ervoor inzet Europa om te vormen tot een in hoge mate energiezuinige en weinig broeikasgassen uitstotende economie, en heeft besloten dat de EU, totdat een globale en veelomvattende overeenkomst voor de periode na 2012 is gesloten, en zonder afbreuk te doen aan haar positie bij internationale onderhandelingen, zich er geheel zelfstandig toe verbindt om tegen 2020 ten minste 20% minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990. 5. Bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad[9] is een regeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, die bepaalde sectoren in de economie bestrijkt. Om tegen 2020 de doelstelling van 20% vermindering van de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van het niveau van 1990 op kosteneffectieve wijze te halen, moeten alle sectoren van de economie aan de emissiereductie bijdragen. De lidstaten moeten derhalve aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen invoeren om te trachten de uitstoot van broeikasgassen door bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, verder terug te dringen. 6. De door elke lidstaat te leveren inspanning moet worden vastgesteld in verhouding tot de hoeveelheid broeikasgasemissies in 2005, het laatste jaar waarvoor gecontroleerde gegevens over broeikasgasemissies beschikbaar zijn. 7. De reductie-inspanningen van de lidstaten moeten gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap, rekening houdend met het relatieve BBP per hoofd van de bevolking van de lidstaten. De lidstaten die op dit moment een relatief laag BBP per hoofd van de bevolking hebben en dus hoge groeiverwachtingen ten aanzien van hun BBP koesteren, moet worden toegestaan ten opzichte van 2005 meer broeikasgassen uit te stoten, maar zij moeten de toename van broeikasgasemissies wel beperken om bij te dragen aan de algehele verbintenis van de Gemeenschap om de emissies terug te dringen. De lidstaten die momenteel een relatief hoog BBP per hoofd van de bevolking hebben, moeten hun broeikasgasemissies ten opzichte van 2005 verlagen. 8. Om verder te zorgen voor een eerlijke verdeling tussen de lidstaten van de inspanningen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de zelfstandige verbintenis van de Gemeenschap, mag geen enkele lidstaat worden verplicht zijn broeikasgasemissies tegen 2020 tot meer dan 20% onder het niveau van 2005 te verlagen en mag geen enkele lidstaat worden toegestaan zijn broeikasgasemissies in 2020 tot meer dan 20% boven het niveau van 2005 te verhogen. De broeikasgasemissiereducties moeten plaatsvinden tussen 2013 en 2020, waarbij het elke lidstaat wordt toegestaan een hoeveelheid van 2% van de broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat van het volgende jaar eerder te gebruiken en waarbij het een lidstaat waarvan de emissies lager waren dan zijn emissieplafond wordt toegestaan zijn extra tot stand gebrachte emissiereducties naar het volgende jaar over te dragen. 9. Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te geven bij de uitvoering van hun verbintenissen, om de duurzame ontwikkeling in derde landen, met name ontwikkelingslanden, te bevorderen, en om investeerders zekerheid te bieden, moet de Gemeenschap een bepaalde hoeveelheid credits die zijn behaald uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen blijven erkennen, voordat overeenstemming is bereikt over een nieuwe internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke credits de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een toekomstige internationale klimaatveranderingsovereenkomst vergemakkelijkt. 10. De lidstaten moeten derhalve gebruik kunnen maken van broeikasgascredits voor reducties die worden behaald in de periode 2008-2012 en die voortkomen uit soorten projecten die in die periode door alle lidstaten worden aanvaard. De lidstaten moeten ook gebruik kunnen maken van broeikasgascredits voor reducties die na de periode 2008-2012 worden behaald en die voortkomen uit projecten die in de periode 2008-2012 zijn geregistreerd en uitgevoerd, van de soorten ("projectcategorieën") die in die periode door alle lidstaten werden aanvaard. 11. In de minst ontwikkelde landen (MOL's) zijn maar zeer weinig projecten in het kader van het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM-projecten) uitgevoerd. Aangezien de Gemeenschap de eerlijke verdeling van CDM-projecten steunt, onder meer door het wereldwijde bondgenootschap tegen klimaatverandering van de Commissie[10], is het passend om, ten aanzien van soorten projecten die in de periode 2008-2012 door alle lidstaten worden aanvaard, ook zekerheid te verschaffen over de aanvaarding van credits van projecten die na de periode 2008-2012 in de MOL's van start gaan. Tot 2020 of, als dat eerder is, totdat een overeenkomst is gesloten met de Gemeenschap, moeten deze credits worden aanvaard. 12. Om de flexibiliteit nog verder te vergroten en om de duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden te bevorderen, moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van extra credits uit projecten door middel van overeenkomsten die door de Gemeenschap worden gesloten met derde landen. Zonder een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering waarbij de toegewezen hoeveelheid voor ontwikkelde landen wordt vastgesteld, kunnen de projecten in het kader van de gemeenschappelijke uitvoering (JI-projecten) na 2012 niet worden voortgezet. Broeikasgascredits die uit dergelijke projecten voortkomen, moeten echter blijvend worden erkend door middel van overeenkomsten met derde landen. 13. Het is van belang dat de lidstaten de CDM-credits kunnen blijven gebruiken, zodat er na 2012 een markt voor die credits blijft bestaan. Om ervoor te zorgen dat er een dergelijke markt blijft bestaan en dat er meer emissiereducties in de Gemeenschap zelf plaatsvinden, waardoor de uitvoering van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van hernieuwbare energie, energiezekerheid, innovatie en concurrentievermogen wordt bevorderd, moet het jaarlijkse gebruik door de lidstaten van credits die voortvloeien uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen slechts worden toegestaan tot een hoeveelheid die 3% vertegenwoordigt van de emissies van elke lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen, totdat er overeenstemming is bereikt over een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. Dit komt neer op een derde van de reductie-inspanning in 2020. De lidstaten moet worden toegestaan het ongebruikte deel van deze hoeveelheid over te dragen aan andere lidstaten. 14. Zodra overeenstemming is bereikt over een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering, mogen de lidstaten alleen emissiereductiecredits aanvaarden van landen die die overeenkomst hebben geratificeerd en als er sprake is van een gemeenschappelijke aanpak. 15. De voortgang bij de uitvoering van de verbintenissen in het kader van deze beschikking moet jaarlijks worden beoordeeld op basis van verslagen die worden ingediend in het kader van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto[11]. Eens in de twee jaar moeten de geraamde vorderingen worden beoordeeld en in 2016 moet een volledige evaluatie worden opgesteld over de tenuitvoerlegging van deze beschikking. 16. Aanpassingen van het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG moeten gepaard gaan met een dienovereenkomstige aanpassing van de emissieplafonds voor bronnen die niet onder die richtlijn vallen. 17. Zodra de Gemeenschap een internationale overeenkomst sluit over klimaatverandering, moeten de emissiesplafonds voor de lidstaten worden aangepast om de verbintenis van de Gemeenschap op het gebied van broeikasgasemissiereductie te bereiken die in die overeenkomst wordt vastgesteld, rekening houdend met het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Gemeenschap. De hoeveelheid credits uit broeikasgasemissiereductieprojecten in derde landen die elke lidstaat mag gebruiken, moet worden verhoogd met ten hoogste 50% van de extra reductie-inspanning uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen. 18. De bij Beschikking nr. 280/2004/EG ingestelde registers en de bij Richtlijn 2003/87/EG ingestelde centrale administrateur moeten worden gebruikt om te zorgen voor een accurate verwerking en registratie van alle transacties ten behoeve van de uitvoering van deze beschikking. 19. De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[12]. De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om na de sluiting van een internationale overeenkomst maatregelen goed te keuren voor de aanpassing van de emissieplafonds van lidstaten, alsmede maatregelen voor het gebruik van aanvullende soorten projectcredits volgens die overeenkomst, alsmede om de nodige maatregelen goed te keuren die nodig zijn om de transacties in het kader van deze beschikking te controleren. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze beschikking te wijzigen en deze beschikking aan te vullen door toevoeging of wijziging van nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG. 20. Aangezien de doelstellingen van deze beschikking niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken, HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD: Artikel 1 Onderwerp In deze beschikking worden regels vastgesteld voor de bepaling van de bijdrage die de lidstaten moeten leveren aan de verbintenis van de Gemeenschap voor de periode van 2013 tot en met 2020 om broeikasgasemissiereducties te realiseren uit niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallende bronnen, en voor de evaluatie daarvan. Artikel 2 Definities Voor de toepassing van deze beschikking gelden de definities van artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG. Daarnaast wordt onder "broeikasgasemissies" verstaan de uitstoot van kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide of lachgas (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6) uit bronnen, uitgedrukt als kooldioxide-equivalent zoals bepaald in Richtlijn 2003/87/EG. Artikel 3 Emissieniveaus voor de periode 2013 tot en met 2020 21. Totdat de Gemeenschap een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering heeft gesloten die tot grotere reducties leidt dan op grond van dit artikel is vereist, moet iedere lidstaat tegen 2020 zijn broeikasgasemissies uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, beperken met het percentage dat voor die lidstaat in de bijlage bij deze beschikking is vastgesteld ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005. 22. Onverminderd lid 3 en artikel 4, moet elke lidstaat ervoor zorgen dat zijn totale broeikasgasemissies in 2013 uit bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen niet meer bedragen dan de gemiddelde jaarlijkse broeikasgasemissie van die lidstaat uit die bronnen gedurende de jaren 2008, 2009 en 2010, zoals gerapporteerd en gecontroleerd overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG en Beschikking nr. 280/2004/EG. Onverminderd lid 3 en artikel 4, moet elke lidstaat die broeikasgasemissies jaarlijks lineair beperken om ervoor te zorgen dat die emissies het plafond voor die lidstaat in 2020, zoals in de bijlage aangegeven, niet overschrijdt. 23. Gedurende de jaren 2013 tot en met 2019 mag elke lidstaat een hoeveelheid van 2% van de in lid 2 bedoelde broeikasgasemissieplafonds van die lidstaat van het volgende jaar eerder gebruiken. Als de uitstoot van een lidstaat lager is dan het in lid 2 bedoelde plafond, mag hij zijn overschot aan emissiereductie overdragen naar het volgende jaar. Artikel 4 Gebruik van credits uit projectactiviteiten 24. Totdat een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering van kracht geworden is, mogen de lidstaten de volgende broeikasgascredits gebruiken om hun verplichtingen op grond van artikel 3 na te komen: a) gecertificeerde emissiereducties ("Certified Emission Reductions", CER's) en emissiereductie-eenheden ("Emission Reduction Units", ERUs) die tot en met 31 december 2012 worden afgegeven voor emissiereducties uit soorten projecten die gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door alle lidstaten worden aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG; b) CER's die met ingang van 1 januari 2013 worden afgegeven voor emissiereducties uit projecten die in de periode 2008 tot en met 2012 waren geregistreerd en waarvan het soort project gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door alle lidstaten was aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG; c) CER's die worden afgegeven voor emissiereducties die zijn behaald uit in de minst ontwikkelde landen uitgevoerde projecten waarvan het soort project gedurende de periode 2008 tot en met 2012 door alle lidstaten was aanvaard overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG, totdat die landen een overeenkomst met de Gemeenschap hebben geratificeerd, of tot 2020, als dat eerder is. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke credits de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandbrenging van een internationale klimaatveranderingsovereenkomst vergemakkelijkt. 25. De lidstaten mogen, onverminderd lid 1, in het geval dat de sluiting van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering vertraging oploopt, aanvullende broeikasgascredits gebruiken die behaald zijn uit projecten of andere emissiereducerende activiteiten overeenkomstig de in artikel 11bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde overeenkomsten. 26. Zodra overeenstemming is bereikt over een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering, mogen de lidstaten alleen CER's van derde landen gebruiken die die overeenkomst hebben geratificeerd. 27. Het jaarlijkse gebruik van credits door elke lidstaat overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, mag niet meer bedragen dan 3% van de broeikasgasemissies van die lidstaat die in 2005 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vielen. Elke lidstaat mag het ongebruikte deel van die hoeveelheid aan een andere lidstaat overdragen. Artikel 5 Evaluatie van de voortgang bij de uitvoering van de verbintenissen 28. De lidstaten moeten in hun jaarverslagen die op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 280/2004/EG worden ingediend, hun jaarlijkse emissies rapporteren die voortvloeien uit de uitvoering van artikel 3 en uit het gebruik van credits overeenkomstig artikel 4. 29. De Commissie moet in het op grond van artikel 5, lid 1, van Beschikking nr. 280/2004/EG ingediende verslag beoordelen of de voortgang voldoende is om aan de verbintenissen in het kader van deze beschikking te voldoen. Bij het opstellen van deze beoordeling wordt rekening gehouden met de geboekte voortgang bij de communautaire beleidsinitiatieven overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van Beschikking nr. 280/2004/EG. De beoordeling moet om de twee jaar plaatsvinden, te beginnen met de voor 2013 gerapporteerde emissies, en ook betrekking hebben op de geraamde vorderingen van de Gemeenschap en haar lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen in het kader van deze beschikking. De lidstaten dienen vóór 1 juli 2016 een herziene versie van hun geraamde vorderingen in. Artikel 6 Aanpassingen met ingang van de sluiting van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering 30. De leden 2, 3 en 4 zijn van toepassing met ingang van de sluiting door de Gemeenschap van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die tot grotere verplichte reducties leidt dan die overeenkomstig artikel 3. 31. Vanaf het jaar dat volgt op de sluiting van de in lid 1 bedoelde overeenkomst, moeten de broeikasgasemissies van de Gemeenschap uit bronnen die in 2020 overeenkomstig artikel 3, lid 1, niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, verder worden verlaagd met een even grote hoeveelheid als de totale extra reductie van broeikasgasemissies door de Gemeenschap uit alle bronnen waartoe de internationale overeenkomst de Gemeenschap verplicht, vermenigvuldigd met het aandeel van de totale broeikasgasemissiereducties van de Gemeenschap voor het jaar 2020 waaraan de lidstaten bijdragen door de reducties van broeikasgasemissies uit bronnen die overeenkomstig artikel 3 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen. 32. Elke lidstaat draagt bij aan de extra reductie-inspanning van de Gemeenschap naar de mate waarin hij bijdraagt aan de totale uitstoot van de Gemeenschap afkomstig uit bronnen die overeenkomstig artikel 3 niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen voor het jaar 2020. De Commissie wijzigt de bijlage om de emissieplafonds aan te passen overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea. Die maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze beschikking beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. 33. De lidstaten mogen het gebruik van de in artikel 4, lid 4, bedoelde broeikasgascredits van derde landen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomst hebben geratificeerd, in overeenstemming met lid 5, verhogen met ten hoogste 50% van de extra reductie die overeenkomstig lid 2 plaatsvindt. Elke lidstaat mag het ongebruikte deel van die hoeveelheid aan een andere lidstaat overdragen. 34. De Commissie keurt maatregelen goed om te voorzien in het gebruik door de lidstaten van aanvullende soorten projectcredits of, eventueel, in het gebruik door de lidstaten van andere mechanismen die in het kader van de internationale overeenkomst zijn ingesteld. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze beschikking beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Artikel 7 Uitbreidingen van het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG De emissieplafonds op grond van artikel 3 van deze beschikking worden aangepast volgens de hoeveelheid overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG afgegeven broeikasgasemissierechten die het resultaat is van een wijziging van het toepassingsgebied van die richtlijn ten aanzien van de bronnen die eronder vallen, na uiteindelijke goedkeuring door de Commissie van de nationale toewijzingsplannen voor de periode 2008 tot en met 2012 overeenkomstig die richtlijn. De Commissie maakt de cijfers die het resultaat zijn van die aanpassing bekend. Artikel 8 Registers en centrale administrateur 35. De overeenkomstig artikel 6 van Beschikking nr. 280/2004/EG ingestelde registers van de lidstaten zorgen ervoor dat een nauwkeurige boekhouding wordt gevoerd van de transacties in het kader van deze beschikking. Deze informatie moet toegankelijk zijn voor het publiek. 36. De overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG aangewezen centrale administrateur voert via zijn onafhankelijk transactielogboek een geautomatiseerde controle uit van iedere transactie in het kader van deze beschikking, en blokkeert zo nodig de transactie om te garanderen dat er geen onregelmatigheden plaatsvinden. Deze informatie moet toegankelijk zijn voor het publiek. 37. De Commissie stelt de nodige maatregelen vast ter uitvoering van de leden 1 en 2. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze beschikking beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Artikel 9 Comité 38. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 9 van Beschikking 280/2004/EEG opgerichte Comité klimaatverandering. 39. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5bis en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. Artikel 10 Verslag De Commissie moet een verslag opstellen waarin de uitvoering van deze beschikking wordt geëvalueerd. De Commissie dient dat verslag, zo nodig vergezeld van voorstellen, uiterlijk 31 oktober 2016 bij het Europees Parlement en de Raad in. Artikel 11 Inwerkingtreding Deze beschikking treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie . Artikel 12 Deze beschikking is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, […] Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter BIJLAGE BROEIKASGASEMISSIES VAN DE LIDSTATEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3 Broeikasgasemissieplafonds per lidstaat tegen 2020 in vergelijking met de broeikasgasemissies in 2005 voor bronnen die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen | Broeikasgasemissies per lidstaat in 2020 als gevolg van de uitvoering van artikel 3 (in ton CO2-equivalent) | België | -15% | 70954356 | Bulgarije | 20% | 35161279 | Tsjechië | 9% | 68739717 | Denemarken | -20% | 29868050 | Duitsland | -14% | 438917769 | Estland | 11% | 8886125 | Ierland | -20% | 37916451 | Griekenland | -4% | 64052250 | Spanje | -10% | 219018864 | Frankrijk | -14% | 354448112 | Italië | -13% | 305319498 | Cyprus | -5% | 4633210 | Letland | 17% | 9386920 | Litouwen | 15% | 18429024 | Luxemburg | -20% | 8522041 | Hongarije | 10% | 58024562 | Malta | 5% | 1532621 | Nederland | -16% | 107302767 | Oostenrijk | -16% | 49842602 | Polen | 14% | 216592037 | Portugal | 1% | 48417146 | Roemenië | 19% | 98477458 | Slovenië | 4% | 12135860 | Slowakije | 13% | 23553300 | Finland | -16% | 29742510 | Zweden | -17% | 37266379 | Verenigd Koninkrijk | -16% | 310387829 | FINANCIEEL MEMORANDUM 1. BENAMING VAN HET VOORSTEL Voorstel voor een BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen 2. ABM/ABB-KADER Betrokken beleidsterrein(en) en bijbehorende activiteit(en): Beleidsterrein: 07 – Milieu Activiteit(en): ABB-code 0703 – Tenuitvoerlegging van milieubeleid en -wetgeving van de Gemeenschap 3. BEGROTINGSONDERDELEN 3.1. Begrotingsonderdelen (beleidsuitgaven en bijbehorende uitgaven voor technische en administratieve bijstand (vroegere BA-onderdelen)) inclusief omschrijving: Artikel 07 03 07 - LIFE+ (Financieel Instrument voor het milieu — 2007-2013) 3.2. Duur van de actie en van de financiële gevolgen: Voor de periode 2009-2013 zullen de benodigde credits worden gedekt door de middelen die al zijn voorzien in het programma LIFE+. Aangezien de herziene wetgeving pas in 2013 van kracht wordt, en aangezien er geen einddatum voor de actie is voorzien, zal het voorstel ook daarna van invloed zijn op de EU-begroting, ten minste voor controle en evaluatie van de tenuitvoerlegging van de verbintenissen door de lidstaten (artikel 5) en het regelmatig bijhouden van het onafhankelijke transactielogboek van het systeem (artikel 8). In het kader van de toekomstige herziening van Beschikking nr. 280/2004/EG betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto wordt eventueel gezorgd voor aanvullende extra middelen voor het toezicht op en de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de vastleggingen overeenkomstig artikel 10. De raming van de financiële gevolgen in dit financieel memorandum omvat onder andere de middelen die nodig zijn om het onafhankelijke logboek zo aan te passen, dat het de in artikel 8 bedoelde taken aankan, en om het daarna bij te houden. 3.3. Begrotingskenmerken (voeg zo nodig rijen toe) Begrotingsonderdeel | Soort uitgave | Nieuw | Bijdrage EVA | Bijdragen kandidaat-lidstaten | Rubriek financiële vooruitzichten | 07 03 07 | Niet-verplicht | Gespl. kred. | NEE | NEE | NEE | Nr. 2 | 4. OVERZICHT VAN DE MIDDELEN 4.1. Financiële middelen 4.1.1. Overzicht van de vastleggingskredieten (VK) en betalingskredieten (BK) in miljoen euro (tot op 3 decimalen) Soort uitgave | Punt nr. | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. | Totaal | Beleidsuitgaven[13] | Vastleggingskredieten (VK) | 8.1. | a | 0.750 | 0.750 | Betalingskredieten (BK) | b | 0.225 | 0.525 | 0.750 | Administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag[14] | Technische & administratieve bijstand (NGK) | 8.2.4. | c | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | TOTAAL REFERENTIEBEDRAG | Vastleggingskredieten | a+c | 0.000 | 0.750 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.750 | Betalingskredieten | b+c | 0.000 | 0.225 | 0.000 | 0.525 | 0.000 | 0.000 | 0.750 | Administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen[15] | Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven (NGK) | 8.2.5. | d | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.351 | Andere niet in het referentiebedrag begrepen administratieve uitgaven (NGK) | 8.2.6. | e | 0.100 | 0.100 | 0.100 | 0.300 | Totale indicatieve kosten van de maatregel | TOTAAL VK inclusief personeelsuitgaven | a+c+d+e | 0.059 | 0.809 | 0.059 | 0.159 | 0.159 | 0.159 | 1.401 | TOTAAL BK inclusief personeelsuitgaven | b+c+d+e | 0.059 | 0.284 | 0.059 | 0.684 | 0.159 | 0.159 | 1.401 | Medefinanciering Indien het voorstel door lidstaten of uit andere bronnen (geef aan welke) wordt medegefinancierd, geef dan een raming daarvan in de onderstaande tabel (voeg extra rijen toe indien de medefinanciering uit meer dan een bron afkomstig is): in miljoen euro (tot op 3 decimalen) Medefinancieringsbron | Jaar n | n + 1 | n + 2 | n + 3 | n + 4 | n + 5 e.v. | Totaal | …………………… | f | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | TOTAAL VK inclusief medefinanciering | a+c+d+e+f | 4.1.2. Verenigbaarheid met de financiële programmering X Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering. ( Het voorstel vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten. ( Het voorstel vergt wellicht toepassing van de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord[16] (flexibiliteitsinstrument of herziening van de financiële vooruitzichten). 4.1.3. Financiële gevolgen voor de ontvangsten X Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten ( Het voorstel heeft de volgende financiële gevolgen voor de ontvangsten: NB: Alle gegevens en opmerkingen over de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten moeten in een aparte bijlage worden vermeld. in miljoen euro (tot op een decimaal) Totale personele middelen in VTE | 0,5 A*/AD | 0,5 A*/AD | 0,5 A*/AD | 0,5 A*/AD | 0,5 A*/AD | 0,5 A*/AD | 5. KENMERKEN EN DOELSTELLINGEN 5.1. Behoefte waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien In artikel 8 van de voorgestelde beschikking is bepaald dat de overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG aangewezen centrale administrateur via zijn onafhankelijke transactielogboek een geautomatiseerde controle van iedere transactie in het kader van de onderhavige beschikking uitvoert, en zo nodig de transactie blokkeert om te garanderen dat er geen onregelmatigheden plaatsvinden. Deze informatie moet toegankelijk zijn voor het publiek. Met het bestaande onafhankelijke logboek van de Gemeenschap wordt gecontroleerd of de in het register opgenomen transacties aan de communautaire wetgeving voldoen. Controle van de Kyotocriteria vindt plaats aan de hand van het Onafhankelijke Transactielogboek van de Verenigde Naties (United Nations Independent Transaction Log). Bij ontstentenis van een internationale overeenkomst voor de periode na 2012, moet aan de hand van het onafhankelijke transactielogboek van de Gemeenschap gecontroleerd kunnen worden of de transacties aan alle in de onderhavige beschikking vastgestelde communautaire criteria voldoen; ook moeten in dat logboek alle criteria kunnen worden opgenomen die op grond van een internationale overeenkomst worden geïntroduceerd. 5.2. Meerwaarde van het communautaire optreden, samenhang van het voorstel met andere financiële instrumenten en mogelijke synergie Ervoor zorgen dat er op EU-niveau een systeem is om alle transacties te controleren op onregelmatigheden ten aanzien van de in de voorgestelde beschikking vastgestelde criteria. De voorgestelde beschikking is flexibel, aangezien bijvoorbeeld transacties tussen lidstaten mogelijk zijn van "emissiecredits" uit projecten in derde landen. Beleidsuitgaven zijn voorzien binnen het deel van de begroting voor LIFE+ dat rechtstreeks gecentraliseerd wordt beheerd. 5.3. Doelstellingen, verwachte resultaten en bijbehorende indicatoren van het voorstel in de context van het ABM DOELSTELLING De doelstelling is ervoor te zorgen dat de Gemeenschap kan garanderen dat alle transacties in het kader van de voorgestelde beschikking worden gecontroleerd op onregelmatigheden, zodat zij in overeenstemming zijn met de in die beschikking vastgestelde criteria, alsmede met criteria die eventueel in de nieuwe internationale overeenkomst inzake klimaatverandering worden geïntroduceerd. VERWACHT RESULTAAT Bijwerking van het onafhankelijke transactielogboek van de Gemeenschap dat door de bij artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG aangewezen administrateur wordt bijgehouden, om ervoor te zorgen dat controle plaatsvindt op onregelmatigheden van alle transacties op grond van de voorgestelde beschikking en de criteria die eventueel in de nieuwe internationale overeenkomst inzake klimaatverandering worden geïntroduceerd. Dit moet volledig worden geautomatiseerd en er moet voor worden gezorgd dat de relevante informatie toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek. 5.4. Wijze van uitvoering (indicatief) X Gecentraliseerd beheer X rechtstreeks door de Commissie ( gedelegeerd aan: ( uitvoerende agentschappen ( door de Gemeenschappen opgerichte organen als bedoeld in artikel 185 van het Financieel Reglement ( nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak ( Gedeeld of gedecentraliseerd beheer ( met lidstaten ( met derde landen ( Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke) Opmerkingen: 6. TOEZICHT EN EVALUATIE 6.1. Toezicht De overeenkomsten die de Commissie ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de beschikking sluit, moeten voorzien in supervisie en financiële controle door de Commissie of een door de Commissie gemachtigd vertegenwoordiger, alsmede audits door de Rekenkamer, zo nodig ter plaatse. 6.2. Evaluatie 6.2.1. Evaluatie vooraf Zie de effectbeoordeling waarvan dit voorstel vergezeld gaat. Hierin komen de economische, sociale, gezondheids- en milieueffecten van de voorgestelde maatregelen aan bod. 6.2.2. Naar aanleiding van een tussentijdse evaluatie of evaluatie achteraf genomen maatregelen (ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan) Bij de voorgestelde wijziging van het onafhankelijke transactielogboek wordt rekening gehouden met de ervaring die met dit systeem is opgedaan in de periode 2005-2007. 6.2.3. Vorm en frequentie van toekomstige evaluaties Jaarlijks wordt, in het kader van het beheersplan, geëvalueerd of met de tenuitvoerlegging van dit voorstel voldoende vooruitgang wordt geboekt en of de middelen terecht zijn toegewezen. 7. Fraudebestrijdingsmaatregelen Volledige toepassing van de interne controlenormen nrs. 14, 15, 16, 18, 19, 20, en 21, en de beginselen die zijn neergelegd in Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. 8. MIDDELEN 8.1. Financiële kosten van de doelstellingen van het voorstel Vastleggingskredieten, in miljoen euro (tot op 3 decimalen) 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014+ | Ambtenaren of tijdelijk personeel[18] (XX 01 01) | A*/AD | 0.5 | 0.5 | 0.5 | 0.5 | 0.5 | 0.5 | B*, C*/AST | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | Uit art. XX 01 02 gefinancierd personeel[19] | Uit art. XX 01 04/05 gefinancierd ander personeel[20] | TOTAAL | 0.5 | 0.5 | 0.5 | 0.5 | 0.5 | 0.5 | 8.2.2. Omschrijving van de taken die uit de actie voortvloeien - Toezicht op de opstelling en het bijhouden van een register voor de hele Gemeenschap voor de emissies die niet onder de EU-ETS vallen, in een onafhankelijk transactielogboek, zoals bepaald op grond van artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG. 8.2.3. Herkomst van het (statutaire) personeel ( Posten die momenteel zijn toegewezen aan het beheer van het te vervangen of te verlengen programma ( Posten die al zijn toegewezen in het kader van de JBS/VOB-procedure voor jaar n X Posten waarom in het kader van de volgende JBS/VOB-procedure zal worden gevraagd ( Bestaande posten binnen de beherende dienst die worden heringedeeld (interne herindeling) ( Posten die voor jaar n nodig zijn maar die in het kader van de JBS/VOB-procedure voor dat jaar nog niet zijn toegewezen 8.2.4. Andere administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag (XX 01 04/05 – Uitgaven voor administratief beheer) in miljoen euro (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel (nummer en omschrijving) | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. | TOTAAL | Andere technische en administratieve bijstand | - intern | - extern | Totaal Technische en administratieve bijstand | 8.2.5. Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen in miljoen euro (tot op 3 decimalen) Soort personeel | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. | Ambtenaren en tijdelijk personeel (XX 01 01) | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | Uit art. XX 01 02 gefinancierd personeel (hulpfunctionarissen, gedetacheerde nationale deskundigen, personeel op contractbasis, enz.) (vermeld begrotingsonderdeel) | Totaal Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen) | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | 0.059 | Berekening – Ambtenaren en tijdelijke functionarissen | Het standaardsalaris voor 1A*/AD ambtenaar, zoals opgenomen in punt 8.2.1 is € 117 000 | Berekening – Uit artikel XX 01 02 gefinancierd personeel | n.v.t. | 8.2.6. Andere administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen in miljoen euro (tot op 3 decimalen) | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. | TOTAAL | XX 01 02 11 01 – Dienstreizen | XX 01 02 11 02 – Conferenties en vergaderingen | XX 01 02 11 03 – Comités[22] | XX 01 02 11 04 – Studies en adviezen | XX 01 02 11 05 - Informatiesystemen | 2 Totaal Andere beheersuitgaven (XX 01 02 11) | 3 Andere uitgaven van administratieve aard XX.010301 (Uitrusting van het rekencentrum, Diensten en huishoudelijke uitgaven van het rekencentrum). | 0.100 | 0.100 | 0.100 | 0.300 | Totaal Andere administratieve uitgaven die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen | 0.100 | 0.100 | 0.100 | 0.300 | Berekening – Andere administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen | Herbergen van het IT-systeem in het datacentrum: € 100 000 per jaar na 2012. De hier opgevoerde kosten hebben betrekking op de huisvesting van het onafhankelijke transactielogboek van de Gemeenschap / communautaire register door de Commissie, alsmede de aanschaf en het onderhoud van IT- en communicatieapparatuur die nodig is om het systeem volledig operationeel te maken. De kosten in verband met de ontwikkeling en het onderhoud van het systeem worden gedekt door begrotingslijn 07 03 07 (LIFE+) – cf. punt 8.1. | De behoeften aan personele en huishoudelijke middelen zullen worden gedekt uit de toewijzing die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure aan het beherende DG wordt toegekend. [1] PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11. [2] Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad, PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 18). [3] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Naar een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen, COM(2007) 540 definitief van 18.9.2007. [4] PB C , , blz. . [5] PB C , , blz. . [6] PB C , , blz. . [7] PB C , , blz. . [8] PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11. [9] PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 18). [10] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Naar een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen, COM(2007) 540 definitief van 18.9.2007. [11] PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1. [12] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. [13] Uitgaven die niet onder hoofdstuk xx 01 van de betrokken titel xx vallen. [14] Uitgaven in het kader van artikel xx 01 04 van titel xx. [15] Uitgaven in het kader van hoofdstuk xx 01, met uitzondering van de artikelen xx 01 04 en xx 01 05. [16] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord. [17] Voeg zo nodig extra kolommen toe (wanneer de duur van de actie langer is dan 6 jaar). [18] Waarvan de kosten NIET door het referentiebedrag worden gedekt. [19] Waarvan de kosten NIET door het referentiebedrag worden gedekt. [20] Waarvan de kosten door het referentiebedrag worden gedekt. [21] Zie het specifieke financieel memorandum voor de betrokken uitvoerende agentschappen. [22] Vermeld het soort comité en de groep waartoe het behoort.