EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007PC0765

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap {SEC(2007) 1593} {SEC(2007) 1574}

/* COM/2007/0765 def. - COD 2007/0279 */

52007PC0765

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap {SEC(2007) 1593} {SEC(2007) 1574} /* COM/2007/0765 def. - COD 2007/0279 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 5.12.2007

COM(2007) 765 definitief

2007/0279 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (door de Commissie ingediend){SEC(2007) 1593}{SEC(2007) 1574}

TOELICHTING

1. Achtergrond van het voorstel

1.1. Motivering en doel van het voorstel

In alle lidstaten is de uitvoer van defensiegerelateerde producten (zowel volledige militaire systemen als subsystemen, onderdelen, reserveonderdelen, technologieën enzovoort) onderworpen aan een nationaal vergunningenstelsel. De Europese defensiemarkt is daarom verdeeld in 27 nationale vergunningenstelsels die onderling sterk verschillen wat procedure, reikwijdte en voorgeschreven termijnen betreft, ondanks pogingen tot coördinatie tussen een beperkt aantal lidstaten.

Deze lappendeken van vergunningenstelsels legt niet alleen een grote administratieve last op het bedrijfsleven, maar leidt ook tot lange levertijden – tot soms enkele maanden. Deze last lijkt thans niet meer in verhouding te staan tot de werkelijke behoefte aan controle: een vergunning voor een overdracht binnen de Gemeenschap wordt namelijk vrijwel nooit geweigerd.

Bovendien kunnen de defensie-industrieën en de regeringen binnen de EU niet volledig vertrouwen op hun toeleveringsketens als gevolg van de rechtsonzekerheid doordat de overdrachten individueel moeten worden goedgekeurd.

Deze verschillen vormen een grote hinderpaal voor het concurrentievermogen van de industrie en een aanzienlijke belemmering voor de ontwikkeling van een Europese markt voor defensiematerieel en de werking van de interne markt.

Dit voorstel heeft tot doel, deze belemmeringen voor het verkeer van defensiegerelateerde goederen en diensten (producten) binnen de interne markt te verkleinen en de daaruit voortvloeiende concurrentievervalsing te verminderen door de voorwaarden en de procedures voor de vergunningverlening te vereenvoudigen en te harmoniseren. Met het oog op de specifieke kenmerken van de markt van defensiegerelateerde producten en de noodzaak om de nationale veiligheid te garanderen, wordt niet voorgesteld de vergunningvereisten af te schaffen, maar deze te vervangen door een gestroomlijnd stelsel van algemene of globale vergunningen, waarbij individuele vergunningen de uitzondering vormen. Een dergelijk systeem zou garanties bieden dat de afnemer in staat is de door de lidstaat van oorsprong voorgeschreven beperkingen na te komen. Het voorstel zal een belangrijke bijlage leveren aan:

- de versterking van het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie door specialisatie te vergemakkelijken en door industriële samenwerking in de hele EU te bevorderen;

- de verbetering van de aanvoerzekerheid van Europese defensiegerelateerde producten (aankoop en onderhoud) voor de lidstaten.

1.2. Algemene context

Groepen van lidstaten en de Europese Unie hebben geprobeerd deze problemen op te lossen door middel van de volgende ad-hoc -regelingen of gedeeltelijke regelingen:

- De ministers van defensie van zes lidstaten hebben in 1998 een intentieverklaring (Letter of Intent – LoI) ondertekend (gevolgd door de overeenkomst van Farnborough in 2000), die onder meer de herstructurering van de Europese defensie-industrie moest vergemakkelijken, o.a. door middel van gemeenschappelijke maatregelen voor uitvoerprocedures. Met deze overeenkomst verbonden de betrokken landen zich ertoe, vereenvoudigde uitvoerprocedures op overdrachten toe te passen. Nadien hebben geen andere lidstaten de LoI ondertekend.

- In het kader van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid heeft de Raad in 1998 een gedragscode betreffende wapenuitvoer goedgekeurd om de samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren en de convergentie met betrekking tot de uitvoer van conventionele wapens te bevorderen. Bovendien bereidt de Raad de bijgewerkte code voor als gemeenschappelijk standpunt op basis van artikel 15 van het EU-Verdrag.

- Onlangs hebben de lidstaten een Europees Defensieagentschap opgericht dat onder mee tot doel heeft "waar nodig in samenwerking met de Commissie een concurrerende Europese markt voor defensie-uitrusting tot stand brengen, door de ontwikkeling en harmonisatie van de wet- en regelgeving voor de Europese defensiemarkt verder te stimuleren en aan te sturen, met name door in de hele EU regels en procedures toe te passen die geënt zijn op die welke via overleg tot stand komen via het mechanisme van de LoI-kaderovereenkomst."

Het bestuur ( 'Steering Board' ) van het agentschap heeft een regeling goedgekeurd voor een Gedragscode die vanaf juli 2006 van toepassing is op overheidsopdrachten op defensiegebied in situaties zoals bedoeld in artikel 296 van het EG-Verdrag. Deze Gedragscode moet de lidstaten o.a. aanmoedigen de intracommunautaire overdracht en doorvoer van defensiegoederen en technologieën te vereenvoudigen.

Na vijftig jaar Europese integratie wordt met het voorstel van de Commissie erkend dat overdrachten binnen de Gemeenschap niet meer dezelfde bedreiging voor de nationale veiligheid vormen als de uitvoer naar een derde land of een crisisgebied, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Nu gebeuren overdrachten binnen de EU nog op dezelfde manier als de uitvoer naar derde landen en worden lidstaten en derde landen in wezen aan elkaar gelijkgesteld. Het voorstel van de Commissie beoogt het risico van ongewenste heruitvoer expliciet te behandelen, en effent zo de weg voor vereenvoudigde overdrachten binnen de EU.

Volgens een in 2005 voor de Europese Commissie verricht onderzoek, getiteld " Intra-Community Transfers of Defence Products ”[1] (intracommunautaire overdracht van defensieproducten) bedragen de directe[2] en de indirecte[3] kosten van de belemmeringen voor intracommunautaire overdrachten 3,16 miljard euro per jaar. De kosten van de afhandeling van vergunningen bedragen 434 miljoen euro per jaar aan directe kosten en 2,73 miljard euro per jaar aan indirecte kosten. Hoewel het zeer moeilijk is de voordelen van een soepelere industriële samenwerking en een grotere aanvoerzekerheid voor lidstaten te becijferen, wordt algemeen erkend dat industriële samenwerking wordt belemmerd door gescheiden nationale vergunningenstelsels. Pan-Europese defensieondernemingen hebben ook problemen bij de grensoverschrijdende samenwerking tussen verschillende vestigingen als gevolg van de uiteenlopende vergunningenstelsels.

Het voorstel volgt de lijn die de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling van 2003 getiteld "Europese defensie - industriële en marktvraagstukken: Naar een EU-beleid voor defensiematerieel"[4].

1.3. Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

De Gemeenschap heeft nog geen secundaire wetgeving aangenomen op het gebied van het voorstel.

1.4. Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU en internationale samenwerking

Dit voorstel maakt deel uit van een defensiepakket, bestaande uit een overkoepelende mededeling en twee wetgevingsinitiatieven, respectievelijk betreffende overheidsopdrachten en de overdracht van defensiegerelateerde producten.

- Het vergemakkelijken van overdrachten vormt een aanvulling op het voorstel over overheidsopdrachten op defensiegebied: als de markten voor overheidsopdrachten toegankelijk worden gemaakt, moet de koper er redelijkerwijze van uit kunnen gaan dat de bestelde producten worden geleverd zonder onnodige administratieve belemmeringen. Hoewel een vergunning vrijwel nooit wordt geweigerd, kan de "theoretische" mogelijkheid van zo'n weigering aanleiding voor een lidstaat zijn om de voorkeur te geven aan militaire uitrusting van een nationale producent in plaats van (wellicht voordeligere) Europese concurrenten. Het vergemakkelijken van intracommunautaire overdrachten maakt de richtlijn betreffende overheidsopdrachten op defensiegebied doeltreffender en bevordert de opening van de defensiemarkten in de lidstaten.

- Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB): het voorstel heeft als belangrijkste doel de interne markt voor defensiegerelateerde producten te voltooien, maar zal ook bijdragen aan de GBVB-doelstellingen, zoals de verbetering van de aanvoerzekerheid van de strijdkrachten van de lidstaten, en doelstellingen van industriebeleid, zoals de bevordering van een sterke Europese industriële en technologische defensiebasis (EDITB). Een verbeterde industriële samenwerking moet schaalvoordelen opleveren (en aldus tot een betere prijs-kwaliteitverhouding van het defensiematerieel leiden) waardoor de strijdkrachten van de lidstaten de doelmatigheid van hun uitgaven aan defensie-uitrusting kunnen maximaliseren.

- Lissabon-agenda: de laatstgenoemde overweging sluit aan bij de Lissabon-doelstellingen, zoals het versterken van het internationale concurrentievermogen van de Europese (defensie)-industrie en duurzame werkgelegenheid in Europa.

- Intentieverklaring (LoI): het voorstel is verenigbaar met de huidige werkzaamheden in verband met de intentieverklaring en vult deze aan. Het verschaft de nodige gemeenschappelijke instrumenten die vervolgens op intergouvernementele basis kunnen worden doorontwikkeld.

2. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

2.1. Raadpleging van belanghebbende partijen

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten:

Van maart 2006 tot en met september 2006 heeft de Commissie een openbare raadpleging gehouden. Deze werd tussen september 2006 en juli 2007 gevolgd door workshops in drie ronden met de bedrijfstak en de lidstaten. Tijdens de voorbereidingsfase hadden de diensten van de Commissie nauwe contacten met verscheidene belanghebbenden: brancheorganisaties (met name de Europese luchtvaart- en defensievereniging (ASD)), non-gouvernementele organisaties, plaatselijke autoriteiten en vertegenwoordigers van bedrijven.

Tijdens het raadplegingsproces werd op de website van DG ENTR een bladzijde regelmatig bijgewerkt met alle relevante documenten.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden:

Van 21 april 2006 tot en met 15 september 2006 heeft via internet een openbare raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft 25 reacties ontvangen. De resultaten van deze raadpleging zijn gepubliceerd op de Europa-website: http://ec.europa.eu/enterprise/regulation/inst_sp/defense_en.htm

2.2. Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden:

Tijdens het proces van raadpleging en beoordeling van de standpunten van de belanghebbenden was de noodzakelijke deskundigheid over de overdracht van defensiegerelateerde producten steeds aanwezig.

Gebruikte methode:

De adviseurs die het eerste onderzoek hebben verricht en elementen voor de effectbeoordelingsstudie hebben verschaft, hebben nauw samengewerkt met deskundigen op het gebied van uitvoercontrole uit de bedrijfstak en de nationale overheden. Zij hebben ook regelmatig overlegd met deskundigen van de ASD en wetenschappers. Bovendien hebben de diensten van de Commissie regelmatig de mening van deskundigen van de industrie en van de lidstaten over specifieke kwesties gevraagd.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen:

De in de ASD vertegenwoordigde defensie-industrie, individuele ondernemingen, academici, de bevoegde nationale autoriteiten.

Samenvatting van de ontvangen en gebruikte adviezen:

De eerste opmerkingen van de industrie en de lidstaten zijn als volgt samen te vatten:

- het idee van een computergestuurd traceerbaarheidssysteem moet worden opgegeven;

- de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen (CML) van de Raad moet als basis voor de reikwijdte van de richtlijn worden gehanteerd;

- het vereiste van nationale vergunningen moet worden gehandhaafd: een vergunningvrije zone in de EU zou in de huidige context niet haalbaar zijn (geen gemeenschappelijk buitenlands beleid en onvolledige politieke integratie). Toch kreeg de Commissie het advies bij te dragen aan een vereenvoudigd en geharmoniseerd vergunningenstelsel;

- de certificering van ondernemingen die defensiegerelateerde producten afnemen, moet worden bevorderd, zodat de lidstaten verzekerd zijn dat de desbetreffende onderneming zich na de overdracht aan de uitvoerbeperkingen zal houden.

Wijze waarop het deskundigenadvies wordt bekendgemaakt aan het publiek:

De adviezen van de deskundigen uit de industrie en van de lidstaten zijn bekendgemaakt op de Europa-website: http://ec.europa.eu/enterprise/regulation/inst_sp/defense_en.htm

2.3. Effectbeoordeling

De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd om dit voorstel te ondersteunen. Het verslag is te vinden op de Europa-website:http://ec.europa.eu/enterprise/regulation/inst_sp/defense_en.htm

Bij de effectbeoordeling werden twee opties onderzocht: geen beleidswijziging, of een wetgevingsinitiatief. Bij het overwegen van een derde mogelijkheid, namelijk een niet-wetgevende maatregel, bleek snel dat de te verwachten effecten op de nationale wettelijke vergunningenstelsels nihil zouden zijn. Deze mogelijkheid zou niet wezenlijk verschillen van bestaande nationale praktijken en werd daarom bij de optie "geen beleidswijziging" ingedeeld.

"Geen beleidswijziging" zou betekenen dat alleen eventuele intergouvernementele regelingen als basis worden gebruikt om de administratieve last van uitgebreide vergunningprocedures te verlichten. In het verleden bleken de intergouvernementele overeenkomsten echter weinig succesvol, en doordat zij zich tot slechts enkele lidstaten beperkten, konden zij afbreuk doen aan twee doelstellingen, namelijk het bevorderen van de aanvoerzekerheid voor alle lidstaten en het volledig benutten van alle bestaande competenties en nichevermogens, met name de competenties in de nieuwe lidstaten.

Een van de vele mogelijkheden bij het kiezen van een wetgevende maatregel was de optie om een vergunningvrije zone te creëren en de verlening van intracommunautaire overdrachtsvergunningen op EU-niveau te beheren, maar hiervan is afgezien omdat er nog geen gemeenschappelijk buitenlands beleid bestaat en de politieke integratie tussen de lidstaten onvoldoende is.

De tweede onderzochte wetgevingsmaatregel was een vereenvoudiging en onderlinge afstemming van nationale vergunningenstelsels en regelgevingspraktijken door de geleidelijke ontwikkeling van enerzijds algemene en globale vergunningen, en anderzijds veiligheids- en vertrouwenwekkende maatregelen zoals de certificering van defensieondernemingen en garanties dat ondernemingen zich aan uitvoerbeperkingen zullen houden.

Aangezien een vereenvoudiging alleen kans van slagen heeft wanneer er degelijke veiligheidsgaranties worden gegeven, zou volgens de effectbeoordeling de beste combinatie de volgende zijn:

- voorzien in globale en algemene vergunningen op nationaal niveau om optimaal rekening te houden met de verscheidenheid van overdrachten en de uiteenlopende gevoeligheid van defensiegerelateerde producten;

- bevorderen van algemene vergunningen in gevallen waarin veiligheidsproblemen (met name wat de voorkoming van ongewenste heruitvoer betreft) relatief gering waren: overdrachten naar EU-regeringen, overdrachten naar gecertificeerde ondernemingen en, voor zover van toepassing, overdrachten met betrekking tot intergouvernementele samenwerkingsprogramma's.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

3.1. Samenvatting van de voorgestelde maatregel

Dit voorstel heeft als doel de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de EU te vereenvoudigen en te harmoniseren. De werkwijze is tweeledig:

- wat de vereenvoudiging betreft, bepaalt het voorstel dat de lidstaten algemene en globale vergunningen moeten verlenen voor overdrachten binnen de EU en dat individuele vergunningen alleen nog in uitzonderlijke gevallen mogen worden toegepast;

- wat de harmonisatie betreft, moeten de lidstaten op grond van het voorstel stelsels van algemene vergunningen invoeren voor twee typen overdrachten van defensiegerelateerde producten: overdrachten naar regeringen in andere lidstaten en overdrachten naar afnemers in andere lidstaten die overeenkomstig de gemeenschappelijke criteria in de richtlijn zijn gecertificeerd. Bovendien moeten de lidstaten voor elke vergunning de gebruiksvoorwaarden vaststellen, met name welke defensiegerelateerde producten er onder vallen en het mogelijke gebruik ervan, alsmede een meldingsplicht voor ondernemingen die de vergunningen gebruiken.

Om te zorgen dat de geleidelijke ontwikkeling van een stelsel van algemene en globale vergunningen gepaard gaat met garanties voor de bescherming van de nationale veiligheid, omvat het voorstel twee maatregelen om het vertrouwen tussen de lidstaten te bevorderen, met name waar het gaat om de vraag of de ondernemingen zich zullen houden aan de uitvoerbeperkingen die de lidstaat van oorsprong aan de overdracht heeft verbonden:

- de lidstaten moeten op grond van gemeenschappelijke vereisten ondernemingen certificeren die op basis van algemene vergunningen defensiegerelateerde producten in andere lidstaten willen betrekken;

- bij het aanvragen van een uitvoervergunning moeten de ondernemingen ten overstaan van de bevoegde autoriteiten bevestigen dat zij de door de lidstaten van oorsprong vastgestelde uitvoerbeperkingen nakomen.

Dit voorstel moet ook worden gezien als een bijdrage aan de opening van de defensiemarkten in de lidstaten. Het gebruik van algemene vergunningen voor defensiegerelateerde producten afkomstig van in andere lidstaten gevestigde leveranciers zal de aanvoerzekerheid op EU-niveau sterk verbeteren.

3.2. Rechtsgrondslag

Artikel 95 van het EG-Verdrag.

3.3. Subsidiariteitsbeginsel

Zoals de Commissie heeft verklaard in de interpretatieve mededeling op het gebied van overheidsopdrachten[5], zijn de Verdragsbepalingen op het gebied van het vrije verkeer van goederen volledig van toepassing op deze producten. De Gemeenschap heeft dus een uitsluitende bevoegdheid om de voorwaarden voor het vrije verkeer vast te stellen en de vergunningsvoorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Europese Gemeenschap te harmoniseren. Vooral voor het scheppen van wederzijds vertrouwen is het noodzakelijk dat de autoriteiten van het land van oorsprong garanties krijgen dat de ondernemingen van bestemming de uitvoerbeperkingen zullen nakomen. Het voorstel heeft een grote toegevoegde waarde door de gemeenschappelijke maatregelen die zijn bedoeld om de nakoming van uitvoerbeperkingen door ondernemingen, administratieve samenwerking en controle aan de buitengrenzen te verzekeren. Naast administratieve samenwerking zal het voorstel ook de mate van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten vergroten, hetgeen een eerste voorwaarde is in defensie- en veiligheidskwesties.

Zoals uit eerdere ervaring is gebleken, is het onwaarschijnlijk dat maatregelen die uitsluitend op lidstaatniveau worden genomen, binnen afzienbare tijd tot overal gelijke mededingingsvoorwaarden ( level playing field ) zullen leiden. Sommige lidstaten hebben maatregelen genomen om het verkeer van defensiegerelateerde producten te vergemakkelijken en de intergouvernementele samenwerking wordt in het LoI-kader voortgezet tussen de zes lidstaten met de grootste defensie-industrie. De voordelen van louter nationale initiatieven bleven echter beperkt tot de exporterende ondernemingen in de desbetreffende lidstaten; het probleem van deze ondernemingen dat de zekerheid van grensoverschrijdende aanvoer van onderdelen moet worden vergroot, kon hiermee niet worden opgelost. Een simpele uitbreiding van deze overeenkomsten tot andere lidstaten zou uiterst moeilijk zijn.

Tegelijkertijd gaan de maatregelen van de Gemeenschap niet verder dan noodzakelijk is om de doelstellingen van de Gemeenschap te bereiken. Zolang de voorgestelde maatregelen het onderling vertrouwen tussen de lidstaten waarborgen, is er geen behoefte aan gecentraliseerde beslissingen over vergunningen van producten of voor nadere harmonisatie van gemeenschappelijk extern beleid. De subsidiariteit wordt gewaarborgd doordat de beleidsbeslissingen van de lidstaten in het kader van hun defensie- en buitenlands beleid worden nagekomen en binnen het GBVB worden gecoördineerd.

3.4. Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Het voorstel zal tot minder werk voor de nationale autoriteiten en de industrie leiden doordat individuele vergunningen zoveel mogelijk door algemene en globale vergunningen worden vervangen. Weliswaar moeten in alle lidstaten certificeringsprocedures worden ingevoerd, maar gezien de gevoeligheid van de defensiesector worden de meeste grote ondernemingen reeds door de regeringen gecontroleerd – bijvoorbeeld door middel van overeenstemmingsprogramma's of soortgelijk toezicht. De normale toezichtsactiviteiten van de nationale autoriteiten zullen worden voortgezet.

3.5. Keuze van instrumenten

Voorgesteld instrument: richtlijn.

Andere instrumenten zouden om de volgende redenen ongeschikt zijn.

De vereenvoudiging van de vergunningverlening is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Doordat een richtlijn de lidstaten meer speelruimte biedt om de beste manier te kiezen om globale en algemene vergunningverlening in te voeren, wordt ook rekening gehouden met de bijzonderheden en de acute gevoeligheid van defensiekwesties. Daarom is een richtlijn het meest geschikte instrument.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap in verband met de volgende nieuwe taken:

- bijdragen aan de samenwerking in de Raad om de bijlage bij de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen bij te werken;

- een verslag opstellen over de maatregelen van de lidstaten om de voorschriften van deze richtlijn ten uitvoer te leggen;

- een verslag opstellen over de werking van de richtlijn en de invloed ervan op de ontwikkeling van de Europese markt voor defensiematerieel en de Europese industriële en technologische defensiebasis;

- de werkzaamheden van de samenwerkingsgroep (zie hieronder) organiseren;

- toezien op de nakoming van de procedures en methoden van samenwerking tussen de lidstaten en zo nodig gebruikmaken van haar bevoegdheden.

Voor de bovengenoemde taken kan extra personeel en technische assistentie nodig zijn, zoals wordt uiteengezet in het financieel memorandum in de bijlage bij het richtlijnvoorstel.

De Commissie beoogt de oprichting van een samenwerkingsgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van lidstaten en die wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De groep heeft tot taak elk vraagstuk in verband met de toepassing van deze richtlijn te onderzoeken, dat door de voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde wordt gesteld, en onder andere een beoordeling te geven van:

- uitvoeringsmaatregelen in elke lidstaat op basis van het verslag van de Commissie;

- de gebruikmaking van de vrijwaringsclausule;

- maatregelen die de lidstaten dienen te nemen om de marktdeelnemers van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in kennis te stellen;

- richtsnoeren geven voor aanvraagformulieren voor vergunningen.

5. AANVULLENDE INFORMATIE

5.1. Vereenvoudiging

Het voorstel vereenvoudigt de administratieve procedures voor overheidsinstanties en private partijen.

Het voorstel zal de werklast van de nationale autoriteiten verlagen door het aantal vergunningsaanvragen te verminderen.

Voor defensiegerelateerde ondernemingen zal het voorstel de werklast in verband met de vergunningsaanvragen verminderen.

5.2. Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling

Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.

5.3. Europese Economische Ruimte

De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-Overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.

2007/0279 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie[6],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[7],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[8],

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[9],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het Verdrag schrijft de instelling van een interne markt voor, alsmede de verwijdering tussen de lidstaten van hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen en diensten en de invoering van een stelsel dat zorgt dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst.

(2) De verdragsbepalingen tot oprichting van de interne markt zijn van toepassing op alle goederen en diensten die tegen vergoeding worden geleverd, met inbegrip van defensiegerelateerde producten, maar sluiten onder bepaalde omstandigheden niet uit dat lidstaten andere maatregelen nemen in individuele gevallen waarin zij het noodzakelijk achten hun wezenlijke veiligheidsbelangen te beschermen.

(3) De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in lidstaten inzake de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap vertonen verschillen die het vrije verkeer van de defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap kunnen belemmeren en de mededinging binnen de interne markt kunnen verstoren.

(4) De doelstellingen van de wetten en regelingen van de lidstaten omvatten doorgaans de bescherming van de mensenrechten, vrede, veiligheid en stabiliteit door middel van strikte controlesystemen en beperking van de uitvoer en de proliferatie van defensiegerelateerde producten naar derde landen en naar andere lidstaten.

(5) Dergelijke beperkingen op het verkeer van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap kunnen in het algemeen niet worden weggenomen door een rechtstreekse toepassing van de in het Verdrag vastgelegde beginselen van vrij verkeer van goederen en diensten, aangezien die beperkingen van geval tot geval kunnen worden gerechtvaardigd overeenkomstig de artikelen 30 of 296 van het Verdrag.

(6) Deze wetten en verordeningen van lidstaten moeten daarom zodanig worden geharmoniseerd dat zij de intracommunautaire overdracht van defensiegerelateerde producten vereenvoudigen om een behoorlijke werking van de interne markt te waarborgen.

(7) De harmonisatie van die wetten en regelingen van lidstaten doet geen afbreuk aan de verplichtingen van lidstaten op grond van de toepasselijke internationale non-proliferatieregelingen, aan uitvoercontroleregelingen, aan verdragen en aan de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten inzake het uitvoerbeleid.

(8) Deze richtlijn is niet van toepassing op defensiegerelateerde producten die slechts worden doorgevoerd over het grondgebied van de Gemeenschap; dit zijn producten die geen andere douanebestemming dan extern communautair douanevervoer hebben of die enkel in een vrije zone of in een vrij entrepot worden opgeslagen en waarvan geen goedgekeurde voorraadadministratie hoeft te worden gehouden.

(9) Deze richtlijn moet alle defensiegerelateerde producten dekken die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen[10], met inbegrip van subsystemen, onderdelen, reserveonderdelen, technologieoverdracht, onderhoud en reparaties.

(10) Voor het verminderen van soortgelijke risico's die zijn verbonden met de overdracht van defensiegerelateerde producten die niet in de bijlage bij deze richtlijn zijn opgenomen, moeten de lidstaten deze richtlijn op die defensiegerelateerde producten kunnen toepassen en op die manier de overdracht van die producten aan dezelfde voorschriften onderwerpen.

(11) De doelstellingen van bescherming van de mensenrechten, vrede, veiligheid en stabiliteit die in het algemeen worden nagestreefd door de wetten en regelingen van lidstaten die de overdracht van defensiegerelateerde producten beperken, brengen met zich mee dat de overdracht van die producten binnen de Gemeenschap blijft onderworpen aan de toestemming van de lidstaten van oorsprong en garanties in de ontvangende lidstaat.

(12) Gezien de in deze richtlijn gegeven garanties ter bescherming van die doelstellingen, zouden de lidstaten niet langer andere beperkingen voor het bereiken van die doelstellingen hoeven invoeren of handhaven.

(13) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de toepassing van bepalingen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare orde, zoals veilig vervoer.

(14) Een overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Europese Gemeenschap is slechts toegestaan na voorafgaande toestemming in de vorm van een algemene, globale of individuele overdrachtvergunning die wordt verleend of gepubliceerd door de lidstaat waar de leverancier is gevestigd. In overeenstemming met de beginselen van de interne markt is de toestemming geldig in de hele Gemeenschap en is geen andere toestemming voor de doorvoer door andere lidstaten of voor de invoer in andere lidstaten noodzakelijk.

(15) De lidstaten kiezen het meest geschikte type vergunning voor de defensiegerelateerde producten of categorieën van defensiegerelateerde producten en de voorwaarden van elke overdrachtsvergunningen, rekening houdend met de gevoeligheid van de overdracht.

(16) Wat de subsystemen en onderdelen betreft, moeten lidstaten zoveel mogelijk afzien van uitvoerbeperkingen en een verklaring over het gebruik van de afnemer te aanvaarden, rekening houdend met de mate waarin deze subsystemen en onderdelen in de eigen producten van de afnemer zijn geïntegreerd.

(17) Om de overdracht van defensiegerelateerde producten te vergemakkelijken, moeten de algemene vergunningen worden bekendgemaakt in de vorm van rechtsbesluiten van de lidstaten, waarmee aan elke onderneming die aan voorwaarden van een algemene vergunning voldoet, de overdracht van defensiegerelateerde producten wordt toegestaan.

(18) Een algemene vergunning moet worden bekendgemaakt voor overdrachten van defensiegerelateerde producten aan een krijgsmacht om de aanvoerzekerheid te vergroten voor alle lidstaten die dergelijke producten binnen de Gemeenschap betrekken.

(19) Een algemene vergunning moet worden bekendgemaakt voor overdrachten van subsystemen en onderdelen aan gecertificeerde Europese defensieondernemingen teneinde de samenwerking tussen die ondernemingen en integratie ervan te ondersteunen, met name door de toeleveringsketens te optimaliseren en schaalvoordelen te bevorderen.

(20) Lidstaten die deelnemen aan een samenwerkingsprogramma tussen lidstaten voor de ontwikkeling, de productie en het gebruik van één of meer defensiegerelateerde producten, mogen een algemene overdrachtsvergunning publiceren voor overdrachten naar andere lidstaten die aan dat programma deelnemen en die voor de uitvoering van dat programma noodzakelijk zijn. Dat zou de voorwaarden voor deelname aan samenwerkingsprogramma's door ondernemingen in de deelnemende lidstaten verbeteren.

(21) De lidstaten moeten ook andere algemene vergunningen kunnen publiceren voor de gevallen waarin de risico's voor het behoud van de mensenrechten, vrede, veiligheid en stabiliteit gering zijn, gezien de aard van de producten en de afnemers.

(22) In gevallen waarin de algemene vergunning niet kan worden gepubliceerd, moeten de lidstaten op verzoek globale vergunningen verlenen aan individuele ondernemingen, behalve in gevallen waarin het verzoek is beperkt tot één overdracht of waar de aard van het product en de afnemer de verlening van een individuele vergunning rechtvaardigen met het oog op de bescherming van hun wezenlijke veiligheidsbelangen of het voldoen aan de relevante internationale regelingen of verdragen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole.

(23) De ondernemingen moeten de bevoegde autoriteiten op de hoogte stellen van het gebruik van algemene vergunningen met het oog op het behoud van mensenrechten, vrede, veiligheid en stabiliteit en om transparante verslaglegging van overdrachten van defensiegerelateerde producten mogelijk te maken met het oog op democratische controle.

(24) De lidstaten moeten bij de vaststelling van de voorwaarden voor algemene, globale en individuele overdrachtsvergunningen zoveel speelruimte hebben dat zij hun samenwerking in het reeds bestaande kader voor uitvoercontrole kunnen voortzetten. Aangezien elke lidstaat de bevoegdheid heeft en moet behouden om een uitvoer al dan niet toe te staan, moet deze samenwerking uitsluitend worden gebaseerd op de vrijwillige coördinatie van exportbeleid.

(25) Voor de toepassing van deze richtlijn moeten de lidstaten het recht behouden om de bestaande intergouvernementele samenwerking, zoals die onder andere in het kader van de intentieverklaring plaatsvindt, voort te zetten en verder te ontwikkelen.

(26) Ter compensatie van de stapsgewijze vervanging van individuele controle vooraf door algemene controle achteraf in de lidstaat van oorsprong van de defensiegerelateerde producten, moeten er voorwaarden voor wederzijds vertrouwen worden geschapen in de vorm van garanties dat er geen defensiegerelateerde producten in strijd met uitvoerbeperkingen naar derde landen worden uitgevoerd.

(27) De lidstaten werken samen in het kader van de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer, aangenomen door de Raad op 8 juni 1998, door middel van vrijwillige toepassing van gemeenschappelijke criteria, de melding van weigeringen en overlegmechanismen, om de toepassing van hun uitvoerbeleid voor defensiegerelateerde producten naar derde landen op elkaar af te stemmen.

(28) De leveranciers moeten de afnemers op de hoogte brengen van eventuele aan een vergunning verbonden beperkingen om wederzijds vertrouwen te scheppen in het vermogen van de afnemers om deze beperkingen na de overdracht na te komen, met name bij een aanvraag voor uitvoer naar derde landen.

(29) Het moet aan de ondernemingen zijn om te beslissen of de voordelen van het afnemen van defensiegerelateerde producten in het kader van een algemene overdrachtsvergunning voldoende zijn om het verzoek om te certificering rechtvaardigen. Overdrachten binnen een groep van ondernemingen moeten mogelijk zijn met een algemene overdrachtsvergunning wanneer de leden van de groep in hun respectieve lidstaten van vestiging zijn gecertificeerd.

(30) Voor de certificering zijn gemeenschappelijke criteria noodzakelijk om wederzijds vertrouwen op te bouwen. Een van die criteria is de vraag of de afnemers zich kunnen houden aan uitvoerbeperkingen van defensiegerelateerde producten die in het kader van een overdrachtsvergunning uit een andere lidstaat zijn ontvangen.

(31) Om het wederzijdse vertrouwen te vergroten, mogen de afnemers van defensiegerelateerde producten deze niet uitvoeren wanneer de overdrachtsvergunning uitvoerbeperkingen bevat.

(32) Ondernemingen moeten de bevoegde autoriteiten bij de aanvraag van een uitvoervergunning voor derde landen meedelen of zij zich hebben gehouden aan eventuele uitvoerbeperkingen die op het defensiegerelateerde product van toepassing zijn en die zijn vastgelegd door de lidstaat die de overdrachtsvergunning heeft afgegeven.

(33) Wanneer een defensiegerelateerd product dat in het kader van een overdrachtsvergunning is ontvangen, naar een derde land wordt uitgevoerd, moet een onderneming aan de gemeenschappelijke buitengrens van de Gemeenschap ten overstaan van de bevoegde douaneautoriteit aantonen dat zij een uitvoervergunning heeft.

(34) De lijst van defensiegerelateerde producten in de bijlage moet worden bijgewerkt overeenkomstig de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.

(35) Voor een geleidelijke opbouw van wederzijds vertrouwen moeten de lidstaten doeltreffende maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn nemen, en met name van de bepalingen dat ondernemingen de gemeenschappelijke certificeringscriteria en beperkingen van verder gebruik van overgedragen defensiegerelateerde producten na een overdracht moeten nakomen.

(36) Indien de lidstaat van oorsprong gegronde twijfel heeft of een gecertificeerde afnemer zich aan alle voorwaarden in verband met zijn algemene overdrachtsvergunning zal houden, moet hij hierover niet alleen de andere lidstaten en de Commissie informeren, maar ook – gezien zijn verantwoordelijkheid voor het behoud van mensenrechten, vrede, veiligheid en stabiliteit – de werking van de overdrachtsvergunningen van deze onderneming tijdelijk kunnen schorsen.

(37) Om het wederzijds vertrouwen te bevorderen, moet de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld om de naleving van deze richtlijn te verzekeren, worden uitgesteld. Hierdoor kan vóór de toepassing van die bepalingen de geboekte vooruitgang worden beoordeeld aan de hand van een verslag dat door de Commissie is opgesteld op basis van de door de lidstaten ingediende informatie over de genomen maatregelen.

(38) De Commissie moet regelmatig een verslag publiceren over de uitvoering van deze richtlijn, in voorkomend geval gecombineerd met een wetsvoorstel.

(39) Daar de doelstellingen van het voorgenomen optreden, namelijk de totstandbrenging van de interne markt door de invoering van een verplicht vergunningenstelsel voor defensiegerelateerde producten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt in verband met de onderlinge verschillen in de bestaande vergunningenprocedures en het grensoverschrijdende karakter van de overdrachten, en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat voor de verwezenlijking van die doelstellingen noodzakelijk is.

(40) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[11].

(41) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om de bijlage te wijzigen. Aangezien het hier maatregelen van algemene strekking betreft die ten doel hebben niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1 Onderwerp

1. Deze richtlijn bevat de regels en procedures voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de interne markt.

2. Deze richtlijn laat het exportbeleid van de lidstaten onverlet.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op defensiegerelateerde producten.

2. De lidstaten mogen de bepalingen van deze richtlijn mutatis mutandis toepassen op defensiegerelateerde producten die niet in de bijlage zijn opgenomen, maar waarvan de overdracht binnen de Gemeenschap soortgelijke risico's oplevert voor het behoud van mensenrechten, vrede, veiligheid en stabiliteit.

3. Een lidstaat die van de in lid 2 geboden mogelijkheid gebruikmaakt, publiceert een lijst met deze producten en stelt de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis.

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. "defensiegerelateerd product": elk product dat specifiek voor militair gebruik is ontworpen en in de bijlage is opgenomen;

2. "overdracht": het overbrengen van een defensiegerelateerd product naar een afnemer in een andere lidstaat in het kader van een commerciële transactie;

3. "leverancier": een in de Gemeenschap gevestigde rechtspersoon of natuurlijke persoon die juridisch aansprakelijk is voor een overdracht;

4. "afnemer": een in de Gemeenschap gevestigde rechtspersoon of natuurlijke persoon die juridisch aansprakelijk is voor de ontvangst van een overdracht in een andere lidstaat;

5. "overdrachtsvergunning": een vergunning van een nationale instantie van een lidstaat voor een leverancier om defensiegerelateerde producten over te dragen aan een afnemer in een andere lidstaat;

6. "uitvoervergunning" een vergunning om defensiegerelateerde producten te leveren aan een afnemer in een derde land.

Hoofdstuk II Overdrachtsvergunningen

Artikel 4 Algemene bepalingen

1. De overdracht van defensiegerelateerde producten tussen lidstaten is slechts toegestaan na een voorafgaande vergunning. Er mag geen andere vergunning voor de doorvoer door lidstaten of voor de invoer in andere lidstaten van defensiegerelateerde producten worden vereist, onverminderd de toepassing van bepalingen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare orde, zoals veilig vervoer.

2. De lidstaten verlenen de op hun grondgebied gevestigde leveranciers algemene, globale of individuele overdrachtvergunningen.

3. De lidstaten kiezen het meest geschikte type vergunning voor de betrokken defensiegerelateerde producten of categorieën van defensiegerelateerde producten overeenkomstig de bepalingen van dit artikel en de artikelen 5, 6 en 7.

4. De lidstaten stellen de voorwaarden van de overdrachtsvergunningen vast, en met name eventuele beperkingen van de uitvoer van defensiegerelateerde producten aan afnemers in derde landen, gezien de risico's die de overdracht met zich meebrengt voor het behoud van mensenrechten, vrede, veiligheid en stabiliteit. De lidstaten kunnen streven naar intergouvernementele samenwerking en deze uitbreiden om de doelstellingen van de richtlijn te verwezenlijken.

5. De lidstaten bepalen de voorwaarden van de overdrachtsvergunningen voor subsystemen en onderdelen op basis van een beoordeling van de gevoeligheid van de overdracht volgens de volgende criteria:

7. de aard van de subsystemen en onderdelen in relatie tot de producten waarin zij worden opgenomen en in relatie tot eventueel eindgebruik van de eindproducten dat aanleiding tot bezorgdheid geeft;

8. de betekenis van de subsystemen en onderdelen in relatie tot de producten waarin zij worden opgenomen.

6. De lidstaten leggen geen uitvoerbeperkingen van dergelijke subsystemen of onderdelen op indien de afnemer door middel van een verklaring over het gebruik verklaart dat de in de overdrachtsverklaring bedoelde subsystemen of onderdelen worden geïntegreerd in zijn eigen product en daarom niet als zodanig kunnen worden overgedragen of uitgevoerd in een later stadium, tenzij de betrokken lidstaten de overdracht van die subsystemen of onderdelen als gevoelig aanmerken.

7. De lidstaten kunnen een door henzelf afgegeven overdrachtsvergunning op elk moment intrekken of het gebruik ervan beperken ter bescherming van hun wezenlijke veiligheidsbelangen.

8. De lidstaten wijzen de ontvangers van overdrachtvergunning op niet-discriminerende wijze aan, tenzij de bescherming van hun wezenlijke veiligheidsbelangen anders voorschrijft

Artikel 5 Algemene overdrachtsvergunningen

1. De lidstaten publiceren algemene overdrachtsvergunningen die rechtstreeks toestemming verlenen aan op hun grondgebied gevestigde leveranciers die aan de met de vergunning verbonden voorwaarden voldoen voor het verrichten van een aantal overdrachten van een aantal defensiegerelateerde producten aan een of meer categorieën van in een andere lidstaat gevestigde afnemers, ten minste in de volgende gevallen:

9. de afnemer maakt deel uit van de krijgsmacht van een lidstaat;

10. de afnemer is een gecertificeerde onderneming in de zin van artikel 9.

2. Lidstaten die deelnemen aan een intergouvernementeel samenwerkingsprogramma tussen lidstaten voor de ontwikkeling, de productie en het gebruik van één of meer defensiegerelateerde producten, mogen een algemene overdrachtsvergunning publiceren voor overdrachten aan andere lidstaten die aan dat programma deelnemen en die voor de uitvoering van dat programma noodzakelijk zijn.

Artikel 6 Globale overdrachtsvergunningen

1. De lidstaten verlenen individuele leveranciers op hun verzoek globale overdrachtsvergunningen voor een of meer overdrachten van een of meer defensiegerelateerde producten aan een of meer afnemers in een andere lidstaat.

2. De lidstaten bepalen in elke globale overdrachtsvergunning de defensiegerelateerde producten of productencategorieën die onder de globale overdrachtsvergunning vallen, de toegestane afnemers of categorie van afnemers en de duur van de vergunning.

Een globale overdrachtsvergunning is ten minste drie jaar geldig.

Artikel 7 Individuele overdrachtsvergunningen

De lidstaten verlenen individuele leveranciers op hun verzoek slechts een individuele overdrachtsvergunning voor één overdracht van defensiegerelateerde producten aan één afnemer in een van de volgende gevallen:

11. wanneer de vergunningsaanvraag is beperkt tot één overdracht;

12. wanneer deze noodzakelijk is voor de bescherming van hun wezenlijke veiligheidsbelangen;

13. wanneer deze noodzakelijk is om te voldoen aan verplichtingen en verbintenissen van de lidstaten als partij bij de internationale regelingen of verdragen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole.

Hoofdstuk III Informatie, certificering en uitvoer na overdracht

Artikel 8 Informatie door leveranciers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de leveranciers van defensiegerelateerde producten de afnemers in kennis stellen van de voorwaarden van de overdrachtsvergunning betreffende de uitvoer van defensiegerelateerde producten.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de leveranciers de bevoegde autoriteiten in kennis stellen van hun voornemen om voor het eerst gebruik te maken van een algemene overdrachtsvergunning.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de leveranciers volgens de in de betrokken lidstaat gebruikelijke methode een gedetailleerd overzicht van hun overdrachten bijhouden. Deze overzichten omvatten handelsbescheiden met de volgende informatie:

14. de beschrijving van het defensiegerelateerde product;

15. de hoeveelheid van het defensiegerelateerde product en de data van de overdracht;

16. naam en adres van de leverancier en van de afnemer;

17. indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van het defensiegerelateerde product;

18. bewijs dat de informatie over een aan een overdrachtsvergunning verbonden uitvoerbeperking is meegedeeld aan een afnemer van defensiegerelateerde producten.

4. De in lid 3 bedoelde overzichten worden bewaard gedurende ten minste drie jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de uitvoer heeft plaatsgehad. Zij worden op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de leverancier gevestigd is, aan hen voorgelegd.

Artikel 9 Certificering

1. De lidstaten benoemen autoriteiten die bevoegd zijn om de op hun grondgebied gevestigde afnemers te certificeren.

2. Met de certificering wordt met name verklaard dat de afnemer in staat is tot het nakomen van uitvoerbeperkingen van defensiegerelateerde producten die hij in het kader van een overdrachtsvergunning uit een andere lidstaat ontvangt. Daarbij worden de volgende criteria gehanteerd:

19. ervaring en reputatie in defensieactiviteiten, die met name blijken uit toestemming om defensiegerelateerde producten te vervaardigen en in de handel te brengen en uit de aanwezigheid van ervaren leidinggevend personeel;

20. relevante industriële activiteit in defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap, met name het vermogen om systemen en subsystemen te integreren;

21. de benoeming van een directielid dat persoonlijk verantwoordelijk is voor overdrachten en uitvoer;

22. een door het in onder c) bedoelde directielid ondertekende schriftelijke verklaring van de onderneming dat deze alle noodzakelijke maatregelen neemt om te voldoen aan alle specifieke voorwaarden in verband met het eindgebruik en de uitvoer van elk specifiek ontvangen onderdeel of product;

23. een door het in onder c) bedoelde directielid ondertekende schriftelijke verklaring van de onderneming dat deze de bevoegde autoriteiten bij verzoeken en onderzoeken met de benodigde zorgvuldigheid gedetailleerde informatie zal geven over de eindgebruikers of het eindgebruik van alle producten die deze onderneming in het kader van een overdrachtvergunning van een andere lidstaat heeft uitgevoerd, overgedragen of ontvangen;

24. een door het in onder c) bedoelde directielid medeondertekende beschrijving van het interne programma tot naleving van de uitvoercontroleprocedure of het uitvoerbeheerssysteem van de onderneming.

De onder f) van de eerste alinea bedoelde beschrijving bevat details over de organisatorische, menselijke en technische hulpbronnen voor het beheer van overdrachten en uitvoer, de hiërarchieke verantwoordelijkheidsstructuur, interne auditprocedures, bewustmakings- en scholingmaatregelen voor het personeel, fysieke en technische veiligheidsmaatregelen, registratie en traceerbaarheid van overdrachten en uitvoer.

3. De certificaten omvatten de volgende informatie:

25. de bevoegde autoriteit die het certificaat afgeeft;

26. de naam en het adres van de afnemer;

27. een verklaring dat de afnemer aan de in lid 2 genoemde criteria voldoet;

28. de afgiftedatum en de geldigheidsperiode van het certificaat.

De onder d) bedoelde geldigheidsperiode van het certificaat mag in geen geval meer dan vijf jaar bedragen.

4. De certificaten mogen nadere voorwaarden bevatten betreffende het volgende:

29. de verschaffing van de noodzakelijke informatie om te controleren of aan de gemeenschappelijke criteria wordt voldaan;

30. de schorsing of intrekking van het certificaat.

5. De bevoegde autoriteiten controleren regelmatig of de afnemer voldoet aan de in lid 2 bedoelde criteria en aan de eventuele aan de certificaten verbonden voorwaarden als bedoeld in lid 4.

6. De lidstaten erkennen elk certificaat dat in een andere lidstaat is afgegeven.

7. Indien een bevoegde instantie van oordeel is dat de houder van een certificaat die op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat is gevestigd, niet meer aan de in lid 2 bedoelde criteria of een in lid 4 bedoelde voorwaarde voldoet, neemt zij passende maatregelen. Een van die maatregelen kan intrekking van het certificaat zijn. De bevoegde autoriteit stelt de Commissie en de andere lidstaten in kennis van haar beslissing.

8. De lidstaten publiceren een lijst van gecertificeerde afnemers, werken deze regelmatig bij en stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis.

De Commissie maakt deze informatie op haar website bekend.

Artikel 10 Uitvoerbeperkingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat afnemers van defensiegerelateerde producten bij het aanvragen van een uitvoervergunning, indien deze producten die in het kader van een overdrachtsvergunning uit een andere lidstaat zijn ontvangen aan uitvoerbeperkingen zijn verbonden, ten overstaan van de bevoegde autoriteiten verklaren dat zij aan de voorwaarden van deze beperkingen hebben voldaan.

2. Indien toestemming van de lidstaat van oorsprong voor de beoogde uitvoer is vereist maar niet is verkregen, raadplegen de lidstaten de lidstaat van oorsprong.

.

Hoofdstuk IV Samenwerking op douane- en administratief gebied

Artikel 11 Samenwerking op douanegebied

1. De lidstaten zorgen dat de exporteur tijdens het vervullen van de formaliteiten voor de uitvoer van defensiegerelateerde producten, bij het voor de behandeling voor de uitvoeraangifte bevoegde douanekantoor het bewijs levert dat de uitvoervergunning naar behoren is verleend.

2. Onverminderd Verordening (EG) nr. 2913/92[12] mag een lidstaat tevens voor een periode van maximaal 30 dagen, de uitvoer vanaf zijn grondgebied opschorten of, indien nodig, op andere wijze verhinderen dat defensiegerelateerde producten die met een overdrachtvergunning uit een andere lidstaat zijn betrokken en die in een ander defensiegerelateerd product zijn geïntegreerd, de Gemeenschap via zijn grondgebied verlaten, indien hij van oordeel is dat:

31. bij de afgifte van de uitvoervergunning geen rekening is gehouden met bepaalde relevante informatie over beperkingen van de uitvoer naar derde landen van de defensiegerelateerde producten die in de overdrachtsvergunning zijn opgenomen;

32. sedert de vergunningverlening de omstandigheden wezenlijk zijn veranderd.

3. De lidstaten mogen bepalen dat douaneformaliteiten voor de uitvoer van defensiegerelateerde producten voor tweeërlei gebruik slechts bij daartoe bevoegd verklaarde douanekantoren mogen worden vervuld.

4. Wanneer zij gebruikmaken van de in lid 3 geboden mogelijkheid, delen de lidstaten de Commissie mede welke douanekantoren bevoegd zijn verklaard. De Commissie maakt deze informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12 Uitwisseling van informatie

In verbinding met de Commissie treffen de lidstaten alle dienstige maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te bewerkstelligen.

Hoofdstuk V Bijwerken van de lijst van defensiegerelateerde producten

Artikel 13 Aanpassing van de bijlage

1. De Commissie werkt deze lijst van defensiegerelateerde producten in de bijlage bij overeenkomstig de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.

2. Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 14 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5a, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 15 Vrijwaringsmaatregelen

1. Indien volgens een vergunningverlenende lidstaat een aanzienlijk risico bestaat dat een gecertificeerde afnemer in een andere onvangende lidstaat niet zal voldoen aan een aan de algemene overdrachtsvergunning verbonden voorwaarde, stelt hij de andere lidstaat hiervan in kennis en verzoekt hij om een beoordeling van de situatie.

2. Indien de twijfel blijft bestaan, mag de lidstaat de werking van zijn algemene overdrachtsvergunning ten aanzien die ondernemingen tijdelijk opschorten. Hij stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis onder vermelding van de redenen voor die vrijwaringsmaatregel. De lidstaat die de vrijwaringsmaatregel heeft genomen, mag besluiten de maatregel op te heffen indien hij die niet meer gerechtvaardigd acht.

Artikel 16 Verslaglegging

1. De Commissie brengt verslag uit over de door de lidstaten genomen maatregelen met het oog op de omzetting van deze richtlijn, en met name van de artikelen 9 tot en met 12 en 15, uiterlijk [12 maanden na de omzettingdatum van de richtlijn].

2. De Commissie dient, te beginnen uiterlijk [5 jaar na de inwerkingtredingsdatum van deze richtlijn] op gezette tijden bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de omzetting van de richtlijn en de invloed ervan op de ontwikkeling van de Europese markt voor defensie-uitrusting en de Europese industriële en technologische defensiebasis, in voorkomend geval gecombineerd met een wetsvoorstel.

Artikel 17 Omzetting

1. De lidstaten nemen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om uiterlijk [inwerkingtredingsdatum + 18 maanden] aan deze richtlijn te voldoen en maken die bepalingen bekend. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van deze bepalingen, voorzien van een concordantietabel waaruit de overeenstemming tussen die bepalingen en deze richtlijn blijkt.

Zij passen deze bepalingen toe vanaf [inwerkingtredingsdatum + 36 maanden] .

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 19 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, […]

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

[…] […]

BIJLAGE

Lijst van defensiegerelateerde producten

ML1 Wapens met gladde loop met een kaliber van minder dan 20 mm, andere wapens en machinegeweren met een kaliber van 12,7 mm (kaliber 0,50 inch) of minder en toebehoren, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a) Geweren, karabijnen, revolvers, pistolen, machinepistolen en machinegeweren:

Noot: In ML1.a) worden niet bedoeld:

1. musketten, geweren en karabijnen die van voor het jaar 1938 dateren;

2. replica's van musketten, geweren en karabijnen waarvan de originelen van vóór het jaar 1890 dateren;

3. revolvers, pistolen en machinegeweren die van vóór het jaar 1890 dateren en replica's daarvan.

b) Wapens met gladde loop, als hieronder:

1. speciaal voor militair gebruik ontworpen wapens met gladde loop;

2. andere wapens met gladde loop, als hieronder:

a) van het volautomatische type;

b) van het halfautomatische of pomptype.

c) Wapens waarbij gebruik wordt gemaakt van munitie zonder huls.

d) Geluiddempers, speciale statieven, klemmen, wapenvizieren en vlamonderdrukkers voor wapens bedoeld in ML1.a), ML1.b) of ML1.c).

Opmerking 1 In ML1 worden niet bedoeld wapens met gladde loop die worden gebruikt voor jacht- of sportdoeleinden. Dergelijke wapens mogen niet speciaal zijn ontworpen voor militair gebruik en ook niet volautomatisch zijn.

Opmerking 2 In ML1 worden niet bedoeld vuurwapens die speciaal zijn ontworpen voor exercitiemunitie en die geen enkele soort vergunningplichtige munitie kunnen afvuren.

Opmerking 3 In ML1 worden niet bedoeld wapens waarbij gebruik wordt gemaakt van randvuurmunitie en die niet volautomatisch zijn.

Opmerking 4 In ML1.d) worden niet bedoeld optische vizieren voor wapens zonder elektronische beeldverwerking, met een vergroting van 4 of minder, voor zover niet speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik.

ML2 WAPENS MET GLADDE LOOP MET EEN KALIBER VAN 20 MM OF MEER, ANDERE WAPENS MET EEN KALIBER GROTER DAN 12,7 MM (KALIBER 0,50 INCH), WERPERS EN TOEBEHOREN DAARVOOR, ALS HIERONDER, EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN DAARVOOR:

a) Kanonnen, houwitsers, vuurmonden, mortieren, antitankwapens, projectielwerpers en raketlanceerinrichtingen, militaire vlammenwerpers, geweren, terugstootloze vuurmonden, wapens met gladde loop en signatuurreductietoestellen daarvoor.

Opmerking 1 ML2.a) omvat mede injectors, meetapparaten, opslagtanks en andere speciaal ontworpen onderdelen voor gebruik met vloeibare stuwstoffen voor in ML2.a) bedoelde apparatuur.

Opmerking 2 In ML2.a) worden niet bedoeld:

1. musketten, geweren en karabijnen die van voor het jaar 1938 dateren;

2. replica's van musketten, geweren en karabijnen waarvan de originelen vóór 1890 zijn vervaardigd.

b) Toestellen voor het gericht verspreiden of voortbrengen van rook, gas en pyrotechnische stoffen, voor militaire doeleinden.

Noot: In ML2.b) worden geen signaalpistolen bedoeld.

c) Wapenvizieren.

ML3 MUNITIE EN ONTSTEKINGSINSTELLINGSINRICHTINGEN, ALS HIERONDER, EN SPECIAAL DAARVOOR ONTWORPEN:

a) Munitie voor wapens genoemd in ML1, ML2 of ML12.

b) Ontstekingsinstellingsinrichtingen die speciaal zijn ontworpen voor munitie genoemd in ML3.a).

Opmerking 1 Speciaal ontworpen onderdelen omvatten:

a) van metaal of plastic gefabriceerde onderdelen zoals slaghoedjes, kogelmantels, schakels, geleibanden en metalen munitiedelen;

b) wapeningsmechanismen, ontstekers, sensors en contacten voor exploding bridge wire;

c) stroombronnen met een hoge eenmalige stootkracht;

d) brandbare hulzen voor ladingen;

e) submunitie waaronder granaatjes en mijnen en tot aan het doel geleide projectielen.

Opmerking 2 In ML3.a) worden niet bedoeld losse flodders (blankstar) en exercitiemunitie met geperforeerde huls.

Opmerking 3 In ML3.a) worden niet bedoeld patronen die speciaal zijn ontworpen voor de volgende doeleinden:

a) het geven van signalen;

b) het afschrikken van vogels; of

c) het ontsteken van affakkelvlammen bij oliebronnen.

ML4 BOMMEN, TORPEDO'S, RAKETTEN, GELEIDE PROJECTIELEN, ANDERE ONTPLOFFINGSMECHANISMEN EN LADINGEN EN TOEBEHOREN, ALS HIERONDER, SPECIAAL ONTWORPEN VOOR MILITAIR GEBRUIK, EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN DAARVOOR:

NB: Voor geleidings- en navigatieapparatuur, zie ML11, noot 7.

a) Bommen, torpedo's, granaten, rookbussen, raketten, mijnen, geleide projectielen, dieptebommen, vernielingsladingen, -toestellen en -sets, "pyrotechnische" middelen, patronen en simulatoren (dat wil zeggen uitrusting die de kenmerken van een van deze goederen simuleert).

Noot: In ML4.a) worden ook bedoeld:

1. rookgranaten, brandbommen en ontploffingsmechanismen;

2. raketstraalpijpen en uit de ruimte terugkerende neuskegels.

b) Uitrusting, speciaal ontworpen voor het hanteren, besturen, in werking stellen, eenmalig toedienen van energie, lanceren, leggen, vegen, ontsteken, misleiden, storen, detoneren of opsporen van in ML4.a) bedoelde voorwerpen.

Noot: In ML4.b) worden ook bedoeld:

1. mobiele uitrusting voor het vloeibaar maken van gas, geschikt voor het produceren van 1.000 kg of meer vloeibaar gas per dag;

2. drijvende elektrische stroomkabel geschikt voor het vegen van magnetische mijnen.

Technische noot:

Handapparatuur die qua ontwerp alleen geschikt is voor het detecteren van metalen voorwerpen en geen onderscheid kan maken tussen mijnen en andere metalen voorwerpen, wordt geacht niet speciaal ontworpen te zijn voor het detecteren van goederen bedoeld in ML4.a).

ML5 VUURGELEIDINGSSYSTEMEN EN AANVERWANTE ALARM- EN WAARSCHUWINGSSYSTEMEN, EN AANVERWANTE SYSTEMEN CONTROLE- EN UITRICHTINGSAPPARATUUR EN APPARATUUR VOOR TEGENMAATREGELEN, ALS HIERONDER, SPECIAAL ONTWORPEN VOOR MILITAIR GEBRUIK EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN EN TOEBEHOREN DAARVOOR:

a) Wapenvizieren, computers gebezigd bij bombardementen, geschutrichtapparaten en boordbesturingssystemen voor wapens.

b) Systemen voor het opsporen, aanwijzen, verkennen of volgen van het doelwit en voor het bepalen van de schootsafstand; apparatuur voor opsporing, herkenning en identificatie; en apparatuur voor sensorintegratie.

c) Apparatuur voor tegenmaatregelen voor goederen als bedoeld onder ML5.a) en ML5.b).

d) Veldtest- en uitlijnapparatuur, speciaal ontworpen voor goederen als bedoeld onder ML5.a) en ML5.b).

ML6 VOERTUIGEN EN ONDERDELEN DAARVOOR, ALS HIERONDER:

NB: Voor geleidings- en navigatieapparatuur, zie ML11, noot 7.

a) Voertuigen en onderdelen daarvoor, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik.

Technische noot:

In ML6.a) omvat de term voertuigen tevens trailers.

b) Alle voertuigen met wielaandrijving die geschikt zijn voor gebruik buiten de wegen en vervaardigd of voorzien zijn van materialen om ballistische bescherming te bieden tot niveau III (NIJ-norm 0108.01 van september 1985, of een vergelijkbare nationale norm) of beter.

NB: Zie ook ML13.a).

Opmerking 1 In ML6.a) worden ook bedoeld:

a) tanks en andere militaire bewapende voertuigen en militaire voertuigen met voorzieningen voor het daarop monteren van vuurwapens of apparatuur voor het leggen van mijnen of voor het lanceren van munitie bedoeld onder ML4;

b) gepantserde militaire voertuigen;

c) amfibievoertuigen en voertuigen voor het doorwaden van diep water;

d) bergingsvoertuigen en voertuigen voor het trekken of vervoeren van munitie of wapensystemen en aanverwante apparatuur voor ladingoverslag.

Opmerking 2 Onder speciale aanpassingen aan een in ML6.a) bedoeld voertuig voor militair gebruik wordt verstaan een structurele, elektrische of mechanische wijziging die inhoudt dat een onderdeel wordt vervangen door ten minste één speciaal ontworpen militair onderdeel. Deze componenten zijn onder meer:

a) luchtbanden die speciaal zodanig zijn geconstrueerd dat zij kogelbestendig zijn of in leeggelopen toestand kunnen rijden;

b) drukregelsystemen voor het oppompen van banden die van binnen uit een zich voortbewegend voertuig worden bediend;

c) bepantsering van vitale delen (zoals brandstoftanks of de cabine van het voertuig);

d) speciale versterkingsplaten of bevestigingspunten voor wapens;

e) verduisteringslichten.

Opmerking 3 Onder ML6 worden niet bedoeld civiele automobielen of voertuigen, ontworpen of geschikt gemaakt voor geld- of waardetransporten, met bepantsering of ballistische bescherming.

ML7 CHEMISCH OF BIOLOGISCH TOXISCH MATERIAAL, 'STOFFEN VOOR OPROERBEHEERSING', RADIOACTIEF MATERIAAL, AANVERWANTE APPARATUUR, ONDERDELEN EN MATERIALEN, ALS HIERONDER:

a) Biologische en radioactieve stoffen, 'aangepast voor gebruik in oorlogssituaties' teneinde slachtoffers te veroorzaken onder mensen en dieren, schade toe te brengen aan de werking van apparatuur, aan gewassen of aan het milieu.

b) Stoffen voor chemische oorlogvoering, waaronder:

1. Zenuwgassen:

a) O-alkyl (gelijk aan of kleiner dan C10, met inbegrip van cycloalkyl) alkyl (methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)fosfonofluoridaten, zoals: Sarin (GB):O-isopropylmethylfosfonofluoridaat (CAS 107-44-8); en tevens

Soman (GD): O-pinacolylmethylfosfonofluoridaat (CAS 96-64-0);

b) O-alkyl (gelijk aan of kleiner dan C10, met inbegrip van cycloalkyl) N,N-dialkyl(methyl-, ehtyl-, n-propyl- of isopropyl-)fosforamidocyanidaten, zoals:Tabun (GA): O-ethyl N,N-dimethylfosforamidocyanidaat (CAS 77-81-6);

c) O-alkyl (H of gelijk aan of kleiner dan C10, inclusief cycloalkyl) S-2-dialkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)ami noethylalkyl (methyl-, ethyl-, n-propyl-, of isopropyl-)fosfonothiolaten en overeenkomstige gealkyleerde en geprotoneerde zouten zoals:VX: VX: O-ethyl S-2-diisopropylaminoethylmethylfosfonothiolaat (CAS 50782-69-9).

2. Blaarvormende gassen:

a) zwavelmosterdgassen, zoals:

1. 2-chloorethylchloormethylsulfide (CAS 2625-75-5);

2. bis(2-chloorethyl)sulfide (CAS 505-60-2);

3. bis(2-chloorethylthio)methaan (CAS 63869-13-6);

4. 1,2-bis(2-chloorethylthio)ethaan (CAS 3563-36-8);

5. 1,3-bis(2-chloorethylthio)-n-propaan (CAS 6390 5-10-2);

6. 1,4-bis(2-chloorethylthio)-n-butaan (CAS 142868-93-7);

7. 1,5-bis(2-chloorethylthio)-n-pentaan (CAS 142868-94-8);

8. bis(2-chloorethylthiomethyl)ether (CAS 63918-90-1);

9. bis(2-chloorethylthioethyl)ether (CAS 63918-89-8);

b) lewisieten, zoals:

1. 2-chloorvinyldichloorarsine (CAS 541-25-3);

2. tris(2-chloorvinyl)arsine (CAS 40334-70-1);

3. bis(2-chloorvinyl)chloorarsine (CAS 40334-69-8);

c) stikstofmosterdgassen, zoals:

1. HN1: bis(2-chloorethyl)ethylamine (CAS 538-07-8);

2. HN2: bis(2-chloorethyl)methylamine (CAS 51-75-2);

3. HN3: tris(2-chloorethyl)amine (CAS 555-77-1).

3. Verdovende gassen, zoals:

a) 3-chinuclidinylbenzilaat (BZ) (CAS 6581-06-2).

4. Ontbladeringsmiddelen, zoals:

a) Butyl 2-chloor-4-fluorofenoxyacetaat (LNF);

b) 2,4,5-trichloorfenoxyazijnzuur gemengd met 2,4-dichloorfenoxyazijnzuur (Agent Orange).

c) Voorlopers voor binaire stoffen en sleutelvoorlopers voor chemische oorlogvoering, als hieronder:

1. Alkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)fosfonofluoridaten, zoals:

DF: methylfosfonyldifluoride (CAS 676-99-3);

2. O-alkyl (H of gelijk aan of kleiner dan C10, inclusief cycloalkyl) 0-2-dialkyl- (methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-) aminoethylalkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)fosfonieten en overeenkomstige gealkyleerde en geprotoneerde zouten zoals:

QL: O-ethyl S-2-diisopropylaminoethylmethylfosfoniet (CAS 50782-69-9);

3. Chloorsarin: O-isopropylmethylfosfonochloridaat (CAS 1445-76-7);

4. Chloorsoman: O-pinacolylmethylfosfonochloridaat (CAS 7040-57-5).

d) 'Stoffen voor oproerbeheersing', chemische stoffen met werkzame bestanddelen en combinaties daarvan, waaronder:

1. α-broombenzeenacetonitril (broombenzylcyanide) (CA) (CAS 5798-79-8);

2. [(2-chloorfenyl)methyleen]propaandinitril, (o-chloorbenzylideenmalononitril (CS) (CAS 2698-41-1);

3. 2-chloor-1-phenylethanon, fenylacylchloride (ω-chlooracetofenon) (CN) (CAS 532-27-4);

4. Dibenz-(b,f)-1,4-oxazefine (CR) (CAS 257-07-8);

5. 10-chloor-5,10-dihydrophenarsazine, (phenarsazinechloride), (adamsiet), (DM) (CAS 578-94-9);

6. N-nonanoylmorfoline (MPA) (CAS 5299-64-9).

Opmerking 1 In ML7.d) worden niet bedoeld 'stoffen voor oproerbeheersing' in individuele verpakkingen die zijn bedoeld voor zelfverdediging.

Opmerking 2 In ML7.d) worden niet bedoeld chemische stoffen met werkzame bestanddelen en combinaties daarvan die zijn bestemd en verpakt voor de productie van levensmiddelen of voor medische doeleinden.

e) Apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, voor verspreiding van de volgende stoffen of middelen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

1. stoffen of middelen bedoeld in ML7.a), ML7.b) of ML7.d); of

2. stoffen voor chemische oorlogsvoering gemaakt uit voorlopers bedoeld in ML7.c).

f) Veiligheids- en decontaminatieapparatuur, speciaal ontworpen onderdelen daarvoor, en speciaal samengestelde chemische mengsels, als hieronder:

1. apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, voor bescherming tegen de in ML7.a), ML7.b) of ML7.d) bedoelde stoffen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

2. apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, voor de decontaminatie van voorwerpen besmet met de in ML7.a) of ML7.b) bedoelde stoffen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

3. chemische mengsels, speciaal ontwikkeld/samengesteld voor de decontaminatie van voorwerpen besmet met de in ML7.a) of ML7.b) bedoelde stoffen.

Noot: In ML7.f)1 worden ook bedoeld:

a) luchtbehandelingseenheden, speciaal ontworpen of aangepast voor nucleaire, biologische of chemische filtratie;

b) beschermende kleding.

NB: Voor civiele gasmaskers, veiligheids- en decontaminatieapparatuur, zie ook 1A004 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

g) Apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, voor opsporing en identificatie van de in ML7.a), ML7.b) of ML7.d) bedoelde stoffen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

Noot: In ML7.g) worden niet bedoeld individuele dosismeters voor stralingscontrole.

NB: Zie ook 1A004 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

h) 'Biopolymeren', speciaal ontworpen of bewerkt voor het opsporen en determineren van stoffen voor chemische oorlogsvoering als bedoeld in ML7.b) en de specifieke celkweken die worden gebruikt voor de vervaardiging daarvan.

i) "Biokatalysatoren" voor het decontamineren en afbreken van stoffen voor chemische oorlogsvoering, en biologische systemen daarvoor, als hieronder:

1. 'biokatalysatoren', speciaal ontworpen voor de decontaminatie en het afbreken van de in ML7.b) bedoelde stoffen voor chemische oorlogsvoering, welke het resultaat zijn van gerichte laboratoriumselectie of van genetische manipulatie van biologische systemen;

2. biologische systemen, als hieronder: 'expressievectoren', virussen of celkweken, die de genetische informatie bevatten die specifiek is voor de productie van 'biokatalysatoren' als bedoeld in ML7.i)1.

Opmerking 1 In ML7.b) en ML7.d) worden niet bedoeld:

a) cyanogeenchloride(chloorcyaan) (CAS 506-77-4). Zie 1C450.a)5 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik;

b) hydrogeencyanide (blauwzuur) (CAS 74-90-8);

c) chloor (CAS 7782-50-5);

d) carbonylchloride (fosgeen) (CAS 75-44-5). Zie 1C450.a)4 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik;

e) difosgeen (trichloormethylchloorformiaat) (CAS 503-38-8);

f) geschrapt;

g) xylylbromide, ortho-: (CAS 89-92-9), meta: (CAS 620-13-3), para: (CAS 104-81-4);h) benzylbromide (CAS 100-39-0);

i) benzyljodide (CAS 620-05-3);

j) broomaceton (CAS 598-31-2);

k) cyanogeenbromide (CAS 506-68-3);

l) broommethylethylketon (CAS 816-40-0);

m) chlooraceton (CAS 78-95-5);

n) ethyljoodacetaat (CAS 623-48-3);

o) joodaceton (CAS 3019-04-3);

p) chloorpicrine (CAS 76-06-2). Zie 1C450.a)7 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

Opmerking 2 De in ML7.h) en ML7.i)2 genoemde celkweken en biologische systemen vormen een limitatieve opsomming en in deze rubrieken worden niet bedoeld cellen of biologische systemen voor civiele doeleinden, zoals toepassingen in de landbouw, farmaceutische industrie, op medisch, veterinair en milieuhygiënisch gebied, in het afvalbeheer en in de voedingsindustrie.

ML8 'ENERGETISCHE MATERIALEN', EN AANVERWANTE SUBSTANTIES, ALS HIERONDER:

NB: Zie ook 1C011 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

Technische noten:

1. stof die voorkomt in de ML8-rubrieken.

2. Bedoeld in deze lijst zijn alle stoffen die voorkomen in de ML8-rubrieken, ook wanneer deze gebruikt worden in een andere toepassing dan vermeld. (Zo wordt TAGN voornamelijk als springstof gebruikt, maar kan deze stof ook als brandstof of oxidatiemiddel dienen.)

a) 'Springstoffen' als hieronder, en mengsels daarvan:

1. ADNBF (aminodinitrobenzofuroxan of 7-amino-4-6-dinitrobenzofurazan-1-oxide (CAS 97096-78-1);

2. BNCP (cis-bis(5-nitrotetrazolato) tetraaminekobalt (III) perchloraat) (CAS 117412-28-9);

3. CL-14 (diaminodinitrobenzofuroxan of 5,7-diamino-4,6-dinitrobenzofurazaan-1-oxide (CAS 117907-74-1);

4. CL-20 (HNIW of hexanitrohexaazaisowurtzitaan) (CAS 135285-90-4); chlatraten van CL-20 (zie ook ML8.g)3 en g)4 voor de 'voorlopers');

5. CP (2(5-cyaantetrazolato) pentaaminekobalt (III) perchloraat) (CAS 70247-32-4);

6. DADE (1,1-diamino-2,2-dinitroethyleen, FOX7);

7. DATB (diaminotrinitrobenzeen) (CAS 1630-08-6);

8. DDFP (1,4-dinitrodifurazanpiperazine);

9. DDPO (2,6-diamino-3,5-dinitropyrazine-1-oxide, PZO) (CAS 194486-77-6);

10. DIPAM (3,3′-diamino-2,2′,4,4′,6,6′-hexanitrobifenyl of dipicramide) (CAS 17215-44-0);

11. DNGU (DINGU of dinitroglycoluril) (CAS 55510-04-8);

12. Furazanen, als hieronder:

a) DAAOF (diaminoazoxyfurazan);

b) DAAzF (diaminoazofurazan) (CAS 78644-90-3);

13. HMX en derivaten (zie ook ML8.g)5 voor de 'voorlopers'), als hieronder:

a) HMX (cyclotetramethyleentetranitramine, octahydro-1,3,5,7-tetranitro-1,3,5,7-tetrazine, 1,3,5,7-tetranitro-1,3,5,7-tetraza-cyclooctaan, octogen of octogeen) (CAS 2691-41-0);

b) difluorgeamineerde analoga van HMX;

c) K-55 (2,4,6,8-tetranitro-2,4,6,8-tetraazabicyclo[3,3,0]-octanon-3, tetranitrosemiglycouril of keto-bicylisch HMX) (CAS 130256-72-3);

14. HNAD (hexanitroadamantaan) (CAS 143850-71-9);

15. HNS (hexanitrostilbeen) (CAS 20062-22-0);

16. Imidazolen, als hieronder:

a) BNNII (Octahydro-2,5-bis(nitroimino)imidazo [4,5-d]imidazool);

b) DNI (2,4-dinitroimidazool) (CAS 5213-49-0);

c) FDIA (1-fluoro-2,4-dinitroimidazool);

d) NTDNIA (N-(2-nitrotriazolo)-2,4-dinitroimidazool);

e) PTIA (1-picryl-2,4,5-trinitroimidazool);

17. NTNMH (1-(2-nitrotriazolo)-2-dinitromethyleenhydrazine);

18. ΝΤΟ (ONTA of 3-nitro-1,2,4-triazool-5-on) (CAS 932-64-9);

19. Polynitrocubanen met meer dan vier nitrogroepen;

20. PYX (2,6-bis(picrylamino)-3,5-dinitropyridine) (CAS 38082-89-2);

21. RDX en derivaten, als hieronder:

a) RDX (cyclotrimethyleentrinitramine, cycloniet, T4, hexahydro-1,3,5-trinitro-1,3,5-triazine, 1,3,5-trinitro-1,3,5-triazacyclohexaan, hexogen of hexogeen) (CAS 121-82-4);

b) Keto-RDX (K-6 of 2,4,6-trinitro-2,4,6-triazacyclohexanon) (CAS 115029-35-1);

22. TAGN (triaminoguanidinenitraat) (CAS 4000-16-2);

23. TATB (triaminotrinitrobenzeen) (CAS 3058-38-6) (zie ook ML8.g)7 voor de 'voorlopers');

24. TEDDZ (3,3,7,7-tetrabis(difluoramine)octahydro-1,5-dinitro-1,5-diazocine);

25. Tetrazolen, als hieronder:

a) NTAT (nitrotriazoolaminotetrazool);

b) NTNT (1-N-(2-nitrotriazolo)-4-nitrotetrazool);

26. Tetryl (trinitrofenylmethylnitramine) (CAS 479-45-8);

27. TNAD (1,4,5,8-tetranitro-1,4,5,8-tetraazadecaline) (CAS 135877-16-6) (zie ook ML8.g)6 voor de 'voorlopers');

28. TNAZ (1,3,3-trinitroazetidine) (CAS 97645-24-4) (zie ook ML8.g)2 voor de 'voorlopers');

29. TNGU (SORGUYL of tetranitroglycoluril) (CAS 55510-03-7);

30. TNP (1,4,5,8-tetranitro-pyridazino[4,5-d]pyridazine) (CAS 229176-04-9);

31. Triazinen, als hieronder:

a) DNAM (2-oxy-4,6-dinitroamino-s-triazine) (CAS 19899-80-0);

b) NNHT (2-nitroimino-5-nitro-hexahydro-1,3,5-triazine) (CAS 130400-13-4);

32. Triazolen, als hieronder:

a) 5-azido-2-nitrotriazool;

b) ADHTDN (4-amino-3,5-dihydrazino-1,2,4-triazooldinitramide) (CAS 1614-08-0);

c) ADNT (1-amino-3,5-dinitro-1,2,4-triazool);

d) BDNTA ([bis-dinitrotriazool]amine);

e) DBT (3,3′-dinitro-5,5-bis-1,2,4-triazool) (CAS 30003-46-4);

f) DNBT (dinitrobistriazool) (CAS 70890-46-9);

g) NTDNA (2-nitrotriazool-5-dinitramide) (CAS 75393-84-9);

h) NTDNT (1-N-(2-nitrotriazolo)-3,5-dinitrotriazool);

i) PDNT (1-picryl-3,5-dinitrotriazool);

j) TACOT (tetranitrobenzeentriazoolbenzeentriazool) (CAS 25243-36-1);

33. Elke springstof die niet elders in ML8.a) is opgenomen met een detonatiesnelheid groter dan 8.700 m/s bij maximale dichtheid of een detonatiedruk in de schokgolf van groter dan 34 Gpa (340 kilobar);

34. Andere organische springstoffen die niet elders in ML8.a) zijn opgenomen, die een detonatiedruk in de schokgolf van 25 Gpa (250 kilobar) of meer opleveren, en die gedurende vijf minuten of langer stabiel blijven bij een temperatuur van 523 K (250 oC) of hoger.

b) 'Stuwstoffen', als hieronder:

1. Elke vaste 'stuwstof' uit VN-klasse 1.1 met een theoretische specifieke impuls (onder standaardomstandigheden) van meer dan 250 seconden bij niet-gemetalliseerde samenstellingen, of meer dan 270 seconden bij gealumineerde samenstellingen;

2. Elke vaste 'stuwstof' uit VN-klasse 1.3 met een theoretische specifieke impuls (onder standaardomstandigheden) van meer dan 230 seconden bij niet-gehalogeniseerde samenstellingen, 250 seconden bij niet-gemetalliseerde samenstellingen, of meer dan 266 seconden bij gemetalliseerde samenstellingen;

3. 'Stuwstoffen' met een krachtconstante groter dan 1.200 kJ/kg;

4. 'Stuwstoffen' die een onveranderlijke verbrandingssnelheid kunnen onderhouden groter dan 38 mm per seconde onder standaardomstandigheden (gemeten in de vorm van een geïnhibeerde enkele streng) van een druk van 6,89 Mpa (68,9 bar) en een temperatuur van 294 K (21 °C);

5. Met elastomeer gemodificeerde gegoten 'stuwstoffen' op basis van twee stuwstoffen (EMCDB) met een uitrekbaarheid bij maximale spanning groter dan 5 % bij 233 K (– 40 °C);

6. Elke 'stuwstof' die in ML8.a) opgenomen substanties bevat.

c) 'Pyrotechnische stoffen' als hieronder, en mengsels daarvan:

1. Brandstoffen voor vliegtuigen die speciaal voor militaire doeleinden zijn samengesteld;

2. Alane (aluminiumhydride) (CAS 7784-21-6);

3. Carboranen; decaboraan (CAS 17702-41-9); pentaboranen (CAS 19624-22-7 en 18433-84-6) en derivaten;

4. Hydrazine en derivaten, als hieronder (zie ook ML8.d)8 en d)9 voor oxiderende hydrazinederivaten):

a) hydrazine (CAS 302-01-2) in concentraties van 70 % of meer;

b) monomethylhydrazine (CAS 60-34-4);

c) symmetrisch dimethylhydrazine (CAS 540-73-8);

d) asymmetrisch dimethylhydrazine (CAS 57-14-7);

5. Metaalbrandstoffen in deeltjesvorm, hetzij bolvormig, verstoven, sferoïdisch, in vlokkenvorm of gemalen, vervaardigd uit materiaal dat voor 99 % of meer bestaat uit één of meer van de volgende stoffen:

a) metalen en mengsels daarvan, als hieronder:

1. beryllium (CAS 7440-41-7) met een deeltjesgrootte van 60 micrometer of minder;

2. fijn ijzerpoeder (CAS 7439-89-6) met een deeltjesgrootte van 3 micrometer of minder, vervaardigd door reductie van ijzeroxide met waterstof;

b) mengsels die één van de volgende stoffen bevatten:

1. zirkonium (CAS 7440-67-7), magnesium (CAS 7439-95-4) en hun legeringen met een deeltjesgrootte van minder dan 60 micrometer;

2. brandstoffen van borium (CAS 7440-42-8) of boriumcarbide (CAS 12069-32-8) met een zuiverheid van 85 % of hoger en een deeltjesgrootte van minder dan 60 micrometer;

6. Militaire materialen welke verdikkingsmiddelen voor koolwaterstofbrandstoffen bevatten die speciaal zijn samengesteld voor gebruik in vlammenwerpers of pyrogene munitie, zoals metaalstearaten of -palminaten (bv. octal (CAS 637-12-7)) en M1, M2 en M3 verdikkingsmiddelen;

7. Perchloraten, chloraten en chromaten, samengesteld met verpoederd metaal of andere brandstofcomponenten met hoge energie;

8. Bolvormig aluminiumpoeder (CAS 7429-90-5) met een deeltjesgrootte van 60 micrometer of kleiner, vervaardigd van materiaal met een aluminiumgehalte van 99 % of meer;

9. Titaansubhybride (TiHn) met de stoichiometriewaarde n = 0,65-1,68.

Opmerking 1 De in ML8.c)1 bedoelde brandstoffen voor vliegtuigen betreffen de eindproducten en niet de bestanddelen daarvan.

Opmerking 2 In ML8.c)4.a) zijn niet bedoeld hydrazinemengsels die speciaal zijn samengesteld voor corrosiebestrijding.

Opmerking 3 Explosieven en brandstoffen die de in ML8.c)5 vermelde metalen of legeringen bevatten zijn vergunningplichtig, ongeacht of de metalen of legeringen zijn ingekapseld in aluminium, magnesium, zirkonium of beryllium.

Opmerking 4 In ML8.c)5.b)2 worden niet bedoeld borium en boriumcarbide verrijkt met borium-10 (20 % of meer borium-10 bevattend).

d) Oxidatiemiddelen als hieronder, en mengsels daarvan:

1. ADN (ammoniumdinitramide of SR 12) (CAS 140456-78-6);

2. AP (ammoniumperchloraat) (CAS 7790-98-9);

3. Samenstellingen bestaande uit fluor en één of meer van de volgende stoffen:

a) andere halogenen;

b) zuurstof; of

c) stikstof;

Opmerking 1 In ML8.d)3 is niet bedoeld chloortrifluoride. Zie 1C238 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

Opmerking 2 In ML8.d)3 is niet bedoeld stikstoftrifluoride in gasvormige toestand.

4. DNAD (1,3-dinitro-1,3-diazetidine) (CAS 78246-06-7);

5. HAN (hydroxylammoniumnitraat) (CAS 13465-08-2);

6. HAP (hydroxylammoniumperchloraat) (CAS 15588-62-2);

7. HNF (hydraziniumnitroformaat) (CAS 20773-28-8);

8. Hydrazinenitraat (CAS 37836-27-4);

9. Hydrazineperchloraat (CAS 27978-54-7);

10. Vloeibare oxidatiemiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit geïnhibeerd roodrokend salpeterzuur (IRFNA) (CAS 8007-58-7).

Noot: In ML8.d)10 is niet bedoeld niet-geïnhibeerd rokend salpeterzuur.

e) Bindmiddelen, weekmakers, monomeren en polymeren, als hieronder:

1. AMMO (azidomethylmethyloxetaan en de polymeren daarvan) (CAS 90683-29-7) (zie ook ML8.g)1 voor de 'voorlopers');

2. BAMO (bisazidomethyloxetaan en de polymeren daarvan) (CAS 17607-20-4) (zie ook ML8.g)1 voor de 'voorlopers');

3. BDNPA (bis(2,2-dinitropropyl)acetaal) (CAS 5108-69-0);

4. BDNPF (bis(2,2-dinitropropyl)formal) (CAS 5917-61-3);

5. BTTN (butaantriooltrinitraat (CAS 6659-60-50) (zie ook ML8.g)8 voor de 'voorlopers');

6. Energetische monomeren, weekmakers en polymeren die nitro-, azido-, nitraat , nitraza- of difluoraminogroepen bevatten die speciaal voor militaire doeleinden zijn samengesteld;

7. FAMAO (3-difluoroaminomethyl-3-azidomethyloxetaan) en de polymeren daarvan;

8. FEFO (bis-(2-fluoro-2,2 dinitroethyl)formal) (CAS 17003-79-1);

9. FPF-1 (poly-2,2,3,3,4,4-hexafluorpentaan-1,5-diol formal) (CAS 376-90-9);

10. FPF-3 (poly-2,4,4,5,5,6,6-heptafluor-2-trifluormethyl-3-oxaheptaan-1,7-diol formal);

11. GAP (glycidylazidepolymeer) (CAS 143178-24-9) en derivaten daarvan;

12. HTPB (hydroxyl eindstandig polybutadieen) met een hydroxylfunctionaliteit gelijk aan of groter dan 2,2 en minder dan of gelijk aan 2,4, een hydroxylwaarde van minder dan 0,77 meq/g, en een viscositeit bij 30 °C van minder dan 47 poise (CAS 69102-90-5);

13. Poly(epichloorhydrine) met een laag molecuulgewicht (minder dan 10.000) en voorzien van alcoholfuncties; poly(epichloorhydrinediol) en triol;

14. NENAs (nitratoethylnitramineverbindingen) (CAS 17096-47-8, 85068-73-1, 82486-83-7, 82486-82-6 en 85954-06-9);

15. PGN (poly-GLYN, polyglycidylnitraat of poly(nitratomethyloxiraan)(CAS 27814-48-8);

16. Poly-NIMMO (polynitraatmethylmethyloxetaan) of poly-NMMO (poly[3-nitraatmethyl,3-methyloxetaan]) (CAS 84051-81-0);

17. Polynitroorthocarbonaten;

18. TVOPA (1,2,3-tris[1,2-bis(difluoramino)ethoxy]propaan of tris vinoxypropaanadduct (CAS 53159-39-0).

f) Toevoegingen, als hieronder:

1. Basisch kopersalicylaat (CAS 62320-94-9);

2. BHEGA (bis-(2-hydroxyethyl) glycolamide) (CAS 17409-41-5);

3. BNO (butadieennitriloxide) (CAS 9003-18-3);

4. Ferroceenderivaten, als hieronder:

a) butaceen (CAS 125856-62-4);

b) catoceen (2,2-bis-ethylferrocenylpropaan) (CAS 37206-42-1);

c) ferroceencarboxylzuren;

d) n-butyl-ferroceen (CAS 31904-29-7);

e) andere additiepolymeren van ferroceenderivaten;

5. Lood-beta-resorcylaat (CAS 20936-32-7);

6. Loodcitraat (CAS 14450-60-3);

7. Lood/koperchelaten van betaresorcylaat of salicylaten (CAS 68411-07-4);

8. Loodmaleaat (CAS 19136-34-6);

9. Loodsalicylaat (CAS 15748-73-9);

10. Loodstannaat (CAS 12036-31-6);

11. MAPO (tris-1-(2-methyl) aziridinylfosfineoxide (CAS 57-39-6); BOBBA 8 (bis(2-methylaziridinyl)-2-(2-hydroxypropanoxy) propylaminofosfineoxide); en andere MAPO-derivaten;

12. Methyl BAPO (bis(2-methylaziridinyl)methylaminofosfineoxide (CAS 85068-72-0);

13. N-methyl-p-nitroaniline (CAS 100-15-2);

14. 3-nitraza-1,5-pentaandiisocyanaat (CAS 7406-61-9);

15. Organometaal-koppelaars, als hieronder:

a) neopentyl[diallyl] oxy, tri [dioctyl]fosfaattitanaat (CAS 103850-22-2); ook wel bekend onder de benaming titaan IV, 2,2[bis 2-propenolato-methyl, butanolaat, tris(dioctyl) fosfato] (CAS 110438-25-0); of LICA 12 (CAS 103850-22-2);

b) titaan IV [(2-propenolato-1)methyl, n-propanolatomethyl]butanolaat-1, tris[dioctyl]pyrofosfaat of KR3538;

c) titaan IV [(2-propenolato-1)methyl, n-propanolatomethyl]butanolaat-1, tris(dioctyl)fosfaat;

16. Polycyaandifluoraminoethyleenoxide;

17. Polyfunctionele aziridineamiden: met ketenstructuren van isoftaalzuur, trimesinezuur (BITA of butyleeniminetrimesamide), isocyanuurzuur of trimethyladipinezuur en 2-methyl of 2-ethylsubstituenten aan de aziridine ring;

18. Propyleenimine (2-methylaziridine) (CAS 75-55-8);

19. Superfijn ijzeroxide (Fe2O3) met een specifiek oppervlak groter dan 250 m2/g en een gemiddelde deeltjesgrootte van 3,0 nm of kleiner;

20. TEPAN (tetraethyleenpentamineacrylnitril) (CAS 68412-45-3); gecyaanethyleerde polyamines en de zouten daarvan;

21. TEPANOL (tetraethyleenpentamineacrylnitrilglycidol) (CAS 68412-46-4); cyaanethyl-gesubstitueerde polyamines geaddeerd met glycidol en de zouten daarvan;

22. TBP (trifenylbismut) (CAS 603-33-8).

g) 'Voorlopers', als hieronder:

NB: In ML8.g) zijn 3 bedoeld uit deze substanties vervaardigde 'Energetische materialen' die onder de vergunningplicht vallen.

1. BCMO (bischloormethyloxetaan) (CAS 142173-26-0) (zie ook ML8.e)1 en e)2);

2. Dinitroazetidine-t-butylzout (CAS 125735-38-8) (zie ook ML8.a)28);

3. HBIW (hexabenzylhexaazaisowurtzitaan) (CAS 124782-15-16) (zie ook ML8.a)4);

4. TAIW (tetraacetyldibenzylhexaazaisowurtzitaan) (zie ook ML8.a)4);

5. TAT (1,3,5,7-tetraacetyl-1,3,5,7,-tetraaza-cyclooctaan) (CAS 41378-98-7) (zie ook ML8.a)13);

6. 1,4,5,8-tetraazadecaline (CAS 5409-42-7) (zie ook ML8.a)27);

7. 1,3,5 trichloorbenzeen (CAS 108-70-3) (zie ook ML8.a)23);

8. 1,2,4 trihydroxybutaan (1,2,4 butaantriol) (CAS 3068-00-6) (zie ook ML8.e)5).

Opmerking 5 Voor ladingen en mechanismen, zie ML4.

Opmerking 6 De volgende stoffen, wanneer niet samengesteld of gemengd met het 'energetisch materiaal' vermeld in ML8.a) of metalen in poedervorm vermeld in ML8.c), zijn niet bedoeld in ML8:

a) Ammoniumpicraat;

b) Zwart kruit;

c) Hexanitrodifenylamine;

d) Difluoramine;

e) Nitrostijfsel;

f) Kaliumnitraat;

g) Tetranitronaftaleen;

h) Trinitroanisol;

i) Trinitronaftaleen;

j) Trinitroxyleen;

k) N-pyrrolidinon; 1-methyl-2-pyrrolidinon;

l) Dioctylmaleaat;

m) Ethylhexylacrylaat;

n) Triethylaluminium (TEA), trimethylaluminium (TMA) en andere pyrofore metaalalkylen en metaalarylen van lithium, natrium, magnesium, zink en borium;

o) Nitrocellulose;

p) Nitroglycerine (of glyceroltrinitraat, trinitroglycerine) (NG);

q) 2,4,6-trinitrotolueen (TNT);

r) Ethyleendiaminedinitraat (EDDN);

s) Pentaerytritoltetranitraat (PETN);

t) Loodazide, normaal en basisch loodstyfnaat, en primaire explosieven of ontstekingsmengsels die aziden of azidecomplexen bevatten;

u) Triethyleenglycoldinitraat (TEGDN);

v) 2,4,6-trinitroresorcinol (styfninezuur);

w) Diethyldifenylureum; dimethyldifenylureum; metylethyldifenylureum [Centralites];

x) N,N-difenylureum (asymmetrisch difenylureum);

y) Methyl-N,N-difenylureum (asymmetrisch methyldifenylureum);

z) Methyl-N,N-difenylureum (asymmetrisch methyldifenylureum);

aa) 2-nitrodifenylamine (2-NDPA);

bb) 4-nitrodifenylamine (4-NDPA);

cc) cc) 2,2-dinitropropanol;

dd) dd) Nitroguanidine (zie 1C011.d) op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik).

ML9 OORLOGSSCHEPEN, SPECIALE SCHEEPSUITRUSTING EN TOEBEHOREN, ALS HIERONDER, EN ONDERDELEN DAARVOOR, SPECIAAL ONTWORPEN VOOR MILITAIR GEBRUIK:

NB: Voor geleidings- en navigatieapparatuur, zie ML11, noot 7.

a) Gevechtsvaartuigen of vaartuigen speciaal ontworpen of aangepast voor offensieve of defensieve actie (zowel oppervlakteschepen als onderzeeboten), al dan niet omgebouwd voor niet-militair gebruik en ongeacht de staat van onderhoud of de gebruiksconditie, en al dan niet voorzien van systemen voor het lanceren van wapens of voorzien van bepantsering, alsmede rompen of delen van rompen voor deze schepen.

b) Motoren en voortstuwingssystemen, als hieronder:

1. Dieselmotoren, speciaal ontworpen voor onderzeeboten met beide onderstaande kenmerken:

a) een uitgangsvermogen van 1,12 MW (1.500 pk) of meer; en tevens

b) een omwentelingssnelheid van 700 omwentelingen per minuut of meer;

2. Elektromotoren, speciaal ontworpen voor onderzeeboten met alle volgende kenmerken:

a) een uitgangsvermogen van meer dan 0,75 MW (1.000 pk);

b) snel omkeerbaar;

c) met vloeistofkoeling; en tevens

d) geheel gesloten;

3. Niet-magnetische dieselmotoren met een uitgangsvermogen van 37,3 kW (50 pk) of meer, speciaal ontworpen voor militair gebruik en met een niet-magnetisch gehalte van meer dan 75 % van het totale gewicht;

4. Speciaal voor onderzeeërs ontworpen luchtonafhankelijke voortstuwingssystemen.

Technische noot:

'Luchtonafhankelijke voortstuwing' ('air independent propulsion' (AIP)) maakt het voor een onderzeeër mogelijk zijn voortstuwingssysteem zonder toegang tot atmosferische zuurstof te gebruiken gedurende een langere periode dan met accu's mogelijk zou zijn. Dit omvat niet kernenergie.

c) Toestellen voor opsporing onder water, speciaal ontworpen voor militair gebruik, en besturingsapparaten daarvoor.

d) Onderzeeboot- en torpedonetten.

e) Niet gebruikt.

f) Doorvoeren of doorvoerkoppelingen voor rompen, speciaal ontworpen voor militair gebruik waardoor interactie mogelijk is met apparatuur buiten het schip.

Noot: In ML9.f) zijn mede bedoeld doorvoerkoppelingen voor vaartuigen van het ééndraads-, meerdraads-, coaxiaalkabel of golfgeleiderstype, en doorvoeren voor rompen, beide geschikt om bij een onderwaterdiepte groter dan 100 m ondoordringbaar te blijven voor lekkage van buitenaf en met behoud van de vereiste eigenschappen, alsmede vezeloptische doorvoerkoppelingen en optische doorvoeren voor rompen speciaal ontworpen voor de transmissie van 'laser'-bundels ongeacht de diepte. Niet bedoeld worden gewone doorvoeren voor rompen voor voortstuwingsaandrijfassen en hydrodynamische besturingsstangen.

g) Geruisloze kogellagers, met gas of magnetische ophanging of met actieve onderdrukkingsregelingen van herkenningstekens of trillingen, en apparatuur welke deze lagers bevat, speciaal ontworpen voor militair gebruik.

ML10 'VLIEGTUIGEN', 'LICHTER DAN LUCHTTOESTELLEN', LUCHTVAARTUIGEN VOOR ONBEMAND GEBRUIK, VLIEGTUIGMOTOREN, EN UITRUSTING VOOR 'VLIEGTUIGEN', AANVERWANTE UITRUSTINGSSTUKKEN EN ONDERDELEN, SPECIAAL ONTWORPEN OF AANGEPAST VOOR MILITAIR GEBRUIK, ALS HIERONDER:

NB: Voor geleidings- en navigatieapparatuur, zie ML11, noot 7.

a) Gevechts-'vliegtuigen' en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

b) Andere 'vliegtuigen' en 'lichter dan luchttoestellen', speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, zoals het uitvoeren van militaire verkenningsvluchten, aanvalsvluchten, militaire opleidingen, troepenverplaatsingen en het afwerpen van troepen of militaire uitrustingsstukken, logistieke ondersteuning, alsmede speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

c) Onbemande luchtvaartuigen en aanverwante apparatuur speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

1. onbemande luchtvaartuigen, met inbegrip van op afstand geleide luchtvaartuigen (RPV's), autonome, programmeerbare luchtvaartuigen en 'lichter dan luchttoestellen';

2. aanverwante lanceerinrichtingen en ondersteuningsapparatuur op de grond;

3. aanverwante apparatuur voor commando en besturing.

d) Vliegtuigmotoren, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

e) Uitrusting bestemd voor gebruik in de lucht, met inbegrip van uitrusting voor het in de lucht bijvullen van brandstof, speciaal ontworpen voor gebruik met de in ML10.a) en ML10.b) bedoelde 'vliegtuigen' of met de in ML10.d) bedoelde vliegtuigmotoren, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

f) Toestellen werkend onder druk voor het bijvullen van brandstof, uitrustingsstukken voor deze toestellen, apparatuur speciaal ontworpen voor het kunnen verrichten van werkzaamheden in beperkte ruimten, en grondmaterieel, speciaal ontwikkeld voor de hierboven in ML10.a) en ML10.b) bedoelde 'vliegtuigen' of voor de hierboven in ML10.d) bedoelde vliegtuigmotoren.

g) Militaire valhelmen en veiligheidsmaskers en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor, ademhalingstoestellen werkend bij overdruk, en partiële drukkleding voor gebruik in 'vliegtuigen', anti-g-kleding, toestellen (convertors) voor het omzetten van vloeibare zuurstof in gasvormige voor 'vliegtuigen' of projectielen, en katapulten en schietstoelen voor redding van bemanning uit 'vliegtuigen'.

h) Parachutes en aanverwante uitrustingsstukken voor gevechtstroepen en voor het afwerpen van lading, en remparachutes voor 'vliegtuigen', als hieronder, en daarvoor speciaal ontworpen onderdelen:

1. parachutes voor:

a) het met uiterste precisie afwerpen van commando's;

b) het afwerpen van parachutisten;

2. parachutes voor het afwerpen van vracht;

3. zweefparachutes, remparachutes, stabilisatieparachutes voor het stabiliseren en het regelen van de stand van vallende lichamen (bijvoorbeeld te bergen capsules, schietstoelen, bommen);

4. stabilisatieparachutes voor gebruik met schietstoelsystemen voor het inwerkingstellen en regelen van de volgorde van opblazen van noodparachutes;

5. bergingsparachutes voor geleide projectielen, radiografisch bestuurde luchtvaartuigen en ruimtevaarttuigen;

6. aanvliegparachutes en remparachutes voor gebruik bij landingen;

7. andere militaire parachutes;

8. uitrustingstukken speciaal ontworpen voor parachutisten die van grote hoogte springen (bijvoorbeeld pakken, speciale helmen, ademhalingssystemen, navigatieapparatuur).

i) Automatische besturingssystemen voor aan een parachute afgeworpen ladingen; apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, voor het gestuurd openen van de parachute bij sprongen van willekeurige hoogte, met inbegrip van zuurstofapparatuur.

Opmerking 1 In ML10.b) zijn niet bedoeld 'vliegtuigen' of varianten van deze 'vliegtuigen', speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, die:

a) niet zijn geconfigureerd voor militair gebruik en niet zijn uitgerust met apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik; en tevens

b) zijn gecertificeerd voor civiel gebruik door de civiele luchtvaartautoriteiten in een lidstaat van het Wassenaar Arrangement.

Opmerking 2 In ML10.d) zijn niet bedoeld:

a) vliegtuigmotoren, ontworpen of aangepast voor militair gebruik, die zijn gecertificeerd door de civiele luchtvaartautoriteiten in een lidstaat van het Wassenaar Arrangement voor gebruik in 'civiele vliegtuigen', of speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

b) zuigermotoren of speciaal ontworpen onderdelen daarvoor, behalve die welke speciaal ontworpen zijn voor onbemande luchtvaartuigen.

Opmerking 3 Met de in ML10.b) en ML10.d) bedoelde speciaal ontworpen onderdelen en aanverwante apparatuur voor niet-militaire 'vliegtuigen' of voor militair gebruik aangepaste vliegtuigmotoren worden uitsluitend die militaire onderdelen en aanverwante militaire apparatuur bedoeld die noodzakelijk zijn voor de aanpassing voor militair gebruik.

ML11 ELEKTRONISCHE APPARATUUR DIE NERGENS ANDERS IN DE GEMEENSCHAPPELIJKE EU-LIJST VAN MILITAIRE GOEDEREN IS BEDOELD, ALS HIERONDER, EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN DAARVOOR:

a) Elektronische apparatuur die speciaal is ontworpen voor militair gebruik.

Noot: In ML11 worden ook bedoeld:

1. elektronische apparatuur voor het hinderen en tegenhinderen (ECM- en ECCM-apparatuur, dat wil zeggen apparatuur, ontworpen om vreemde of onjuiste signalen in te voeren in radar of radiocommunicatieontvangers of om op andere wijze de ontvangst, werkzaamheid of doeltreffendheid van vijandelijke elektronische ontvangers en hun apparatuur voor tegenmaatregelen te hinderen);

2. buizen met frequency agility;

3. elektronische systemen of apparatuur ontworpen voor ofwel het observeren en volgen van het elektromagnetisch spectrum voor militaire inlichtingen of veiligheidsdoeleinden, ofwel het tegengaan van dergelijke observatie- en volgactiviteiten;

4. apparatuur voor tegenmaatregelen voor onderwatergebruik, met inbegrip van apparatuur voor het akoestisch en magnetisch hinderen en misleiden, speciaal ontworpen om vreemde of onjuiste signalen in te voeren in sonarontvangtoestellen;

5. beveiligingsapparatuur voor gegevensverwerking, voor gegevens en voor transmissie- en signaallijnen, waarbij gebruik wordt gemaakt van coderingsprocedures;

6. apparatuur voor identificatie, authentificatie en het invoeren van identificatiesleutels en apparatuur voor het beheren, vervaardigen en distribueren van identificatiesleutels;

7. geleidings- en navigatieapparatuur;

8. digitale transmissieapparatuur voor troposcatter-radiocommunicatie;

9. speciaal voor Signals Intelligence ontworpen digitale demodulatoren.

b) Apparatuur voor het storen van wereldwijde satellietnavigatiesystemen (GNSS).

ML12 HOGE KINETISCHE ENERGIEWAPENSYSTEMEN (HIGH VELOCITY KINETIC WEAPON SYSTEMS) EN AANVERWANTE APPARATUUR, ALS HIERONDER, EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN DAARVOOR:

a) Kinetische energiewapensystemen, speciaal ontworpen ter vernietiging of ter bewerkstelliging van vroegtijdige missiebeëindiging van een doelwit.

b) Speciaal ontworpen test- en evaluatievoorzieningen en testmodellen, met inbegrip van diagnostische instrumenten en doelwitten, voor het dynamisch testen van kinetische energieprojectielen en -systemen.

NB: Voor wapensystemen die submunitie gebruiken of alleen werken met chemische voortstuwing en munitie daarvoor, zie ML1 tot en met ML4.

Opmerking 1 In ML12 zijn mede de onderstaande systemen bedoeld wanneer deze speciaal zijn ontworpen voor kinetische energiewapensystemen:

a) lanceervoortstuwingssystemen geschikt om een massa groter dan 0,1 g te versnellen tot een snelheid hoger dan 1,6 km/s, bij enkelschots- of snelvuurstand;

b) apparatuur voor de opwekking van primaire energie, voor elektronische bewapening, energieopslag, thermische beheersing, conditionering, schakelingen en brandstofbehandeling; en elektrische verbindingsdelen tussen energiebron, kanon en andere elektrische aandrijffuncties van de toren;

c) systemen voor het bereiken en opsporen van doelwitten, voor vuurleiding en voor schadevaststelling;

d) systemen voor doelzoeken, geleiden en koersverleggende voortstuwing (laterale versnelling) voor projectielen.

Opmerking 2 In ML12 zijn bedoeld wapensystemen waarbij één of meer van de volgende voorstuwingsmethoden worden gebruikt:

a) elektromagnetisch;

b) elektrothermisch;

c) plasma;

d) licht gas; of

e) chemisch (wanneer gebruikt in combinatie met één van bovenstaande methoden).

ML13 GEPANTSERDE OF BESCHERMENDE APPARATUUR EN ONDERDELEN, ALS HIERONDER:

a) Pantserplaten als hieronder:

1. gefabriceerd om te voldoen aan een militaire standaard of specificatie; of

2. geschikt voor militair gebruik.

b) Combinaties en constructies van metallische en niet-metallische materialen speciaal ontworpen voor ballistische bescherming van militaire systemen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

c) Helmen welke voldoen aan militaire standaarden of specificaties, of vergelijkbare nationale standaarden, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor, d.w.z. helmschaal, helmvoering en kussentjes.

d) Kogelvrije kleding en beschermende kleding welke voldoen aan militaire standaarden of specificaties, of gelijkwaardig, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

Opmerking 1 In ML13.b) zijn mede bedoeld materialen speciaal ontworpen voor het vormen van op explosie reagerende pantsering of voor het construeren van militaire schuilplaatsen.

Opmerking 2 In ML13.c) zijn niet bedoeld conventionele stalen helmen welke niet zijn uitgerust met, of ontworpen of aangepast voor het bergen van enig hulptoestel.

Opmerking 3 In ML13c) en d) zijn niet bedoeld helmen, kogelvrije kleding en beschermende kleding die de gebruiker bij zich heeft voor zijn eigen bescherming.

Opmerking 4 De enige onder ML13 vallende helmen voor personeel dat bommen demonteert, zijn die welke speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen.

NB 1: Zie ook 1A005 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

NB 2: Voor 'stapel- en continuvezelmateriaal' dat gebruikt wordt voor de vervaardiging van kogelvrije kleding, zie 1C010 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

ML14 SPECIAAL MILITAIR OEFENMATERIEEL OF APPARATUUR VOOR HET NABOOTSEN VAN MILITAIRE SCENARIO'S, SIMULATOREN SPECIAAL ONTWORPEN VOOR OPLEIDING IN HET GEBRUIK VAN VUURWAPENS OF ANDERE WAPENS DIE ONDER ML1 OF ML2 VALLEN, EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN EN TOEBEHOREN DAARVOOR.

Technische noot:

De uitdrukking 'speciaal militair oefenmaterieel' omvat onder meer militaire aanvalstrainers, trainers voor operationele vluchten, trainers voor radardoelen, radardoelgeneratoren, toestellen voor schietoefeningen, trainingstoestellen voor duikbootbestrijding, vluchtnabootsers (waaronder centrifuges geschikt voor mensen voor de training van piloten en astronauten), radartrainingstoestellen, trainingstoestellen voor het vliegen op instrumenten, navigatietrainingstoestellen, trainers voor het lanceren van raketten, richtapparatuur, onbemande 'vliegtuigen', trainingstoestellen voor het gebruik van wapens en voor het besturen van onbemande "vliegtuigen", mobiele trainingseenheden alsmede oefenmaterieel voor militaire grondoperaties.

Opmerking 1 ML14 omvat mede systemen voor kunstmatige beeldontwikkeling (SIG) en interactieve omgevingssystemen voor simulatoren wanneer deze speciaal zijn ontworpen of geschikt gemaakt voor militair gebruik.

Opmerking 2 In ML14 is niet bedoeld apparatuur die speciaal ontworpen is voor oefening in het gebruik van jacht- of sportwapens.

ML15 BEELDVORMINGSAPPARATUUR EN APPARATUUR VOOR TEGENMAATREGELEN, ALS HIERONDER, SPECIAAL ONTWORPEN VOOR MILITAIR GEBRUIK, EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN EN TOEBEHOREN DAARVOOR:

a) Opnameapparatuur en beeldverwerkingsapparatuur.

b) Camera's, fotografische apparatuur en apparatuur voor het bewerken van films.

c) Beeldversterkerapparatuur.

d) Infrarood- en warmtebeeldapparatuur.

e) Apparatuur met beeldradarsensoren.

f) Apparatuur voor hinderen en tegenhinderen voor de apparatuur bedoeld in ML15.a) tot en met ML15.e).

Noot: In ML15.f) is mede begrepen apparatuur ontworpen om de werking of doeltreffendheid van militaire beeldvormingssystemen te hinderen of voor het minimaliseren van een dergelijke hinderende uitwerking.

Opmerking 1 Het begrip 'speciaal ontworpen onderdelen' omvat onder andere het volgende, mits speciaal voor militair gebruik ontworpen:

a) infraroodbeeldomvormerbuizen;

b) beeldversterkerbuizen (niet zijnde van de eerste generatie);

c) microkanaalplaten;

d) televisiecamerabuizen voor lage lichtintensiteiten;

e) detector arrays (met inbegrip van elektronische verbindings- of uitleessystemen);

f) pyro-elektrische televisiecamerabuizen;

g) koelsystemen voor beeldvormingssystemen;

h) elektrisch aangestuurde sluiters van het fotochrome of elektro-optische type met een sluitertijd van minder dan 100 microseconde, met uitzondering van sluiters welke een wezenlijk onderdeel uitmaken van hogesnelheidscamera's;

i) vezeloptische beeldomvormers;

j) fotokathoden met samengestelde halfgeleiders.

Opmerking 2 In ML15 zijn niet bedoeld 'eerstegeneratiebeeldversterkerbuizen' of apparatuur die speciaal is ontworpen voor het bevatten van 'eerstegeneratiebeeldversterkerbuizen'.

NB: Voor wapenvizieren met 'eerstegeneratiebeeldversterkerbuizen', zie ML1, ML2 en ML5.a).

NB: Zie ook 6A002.a)2 en 6A002.b) op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

ML16 SMEEDSTUKKEN, GIETSTUKKEN EN ANDERE HALFFABRIKATEN WAARVAN HET GEBRUIK IN EEN IN DEZE MILITAIRE LIJST BEDOELD PRODUCT IDENTIFICEERBAAR IS DOOR DE COMPOSITIE, GEOMETRIE OF FUNCTIE VAN HET MATERIAAL, EN WELKE SPECIAAL ONTWORPEN ZIJN VOOR DE PRODUCTEN WELKE BEDOELD ZIJN IN ML1 TOT EN MET ML4, ML6, ML9, ML10, ML12 OF ML19.

ML17 Militaire uitrustingsstukken, materialen en bibliotheekprogramma's, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a) Geheel zelfstandig werkende toestellen voor het duiken en zwemmen onder water, als hieronder:

1. toestellen met gesloten en met halfgesloten kringloop (herinademingstoestellen) speciaal ontworpen voor militair gebruik (d.w.z. speciaal ontworpen als zijnde niet-magnetisch);

2. onderdelen speciaal ontworpen voor de ombouw van toestellen met open kringloop tot toestellen voor militair gebruik;

3. artikelen die uitsluitend zijn ontworpen voor militair gebruik met bovengenoemde geheel zelfstandig werkende toestellen voor duiken en zwemmen onder water.

b) Constructieapparatuur, speciaal ontworpen voor militair gebruik.

c) Uitwendige hulpstukken, bekledingen en bewerkingen voor het onderdrukken van herkenningstekens, speciaal ontworpen voor militair gebruik.

d) Technische veldapparatuur, speciaal ontworpen voor gebruik in een gevechtszone.

e) 'Robots', en besturingsapparatuur en 'eindeffectoren' voor 'robots' , met één of meer van de volgende kenmerken:

1. speciaal ontworpen voor militair gebruik;

2. met de middelen om de hydraulische leidingen te beschermen tegen van buitenaf toegebrachte gaatjes veroorzaakt door ballistische scherven (bijvoorbeeld met zelfdichtende leidingen) en ontworpen voor gebruik van hydraulische vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 839 K (566 °C); of

3. speciaal ontworpen of gespecificeerd om te werken in een omgeving met elektromagnetische impulsen (EMP).

f) Bibliotheekprogramma's (parametrische technische gegevensbestanden), speciaal ontworpen voor militair gebruik met apparatuur bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.

g) Apparatuur voor het opwekken van nucleaire energie of voortstuwingsapparatuur, met inbegrip van 'kernreactors', speciaal ontworpen voor militair gebruik en onderdelen daarvoor, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik.

h) Apparatuur en materiaal bekleed of behandeld voor het onderdrukken van herkenningstekens, speciaal ontworpen voor militair gebruik, andere dan die reeds elders in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen bedoeld.

i) Simulators speciaal ontworpen voor militaire 'kernreactors'.

j) Mobiele reparatiewerkplaatsen speciaal ontworpen of aangepast voor het onderhouden van militaire apparatuur.

k) Veldgeneratoren speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik.

l) Containers speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik.

m) Veerboten die nergens anders in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen voorkomen, bruggen en pontons, speciaal ontworpen voor militair gebruik.

n) Testmodellen speciaal ontworpen voor de 'ontwikkeling' van goederen die vallen onder ML4, ML6, ML9 of ML10.

o) Apparatuur ter bescherming tegen laserstralen (bijvoorbeeld om ogen of sensoren te beschermen), speciaal ontworpen voor militair gebruik.

Technische noten:

1. In ML17 wordt onder de uitdrukking 'bibliotheekprogramma's' (parametrische technische gegevensbestanden) verstaan een verzameling technische gegevens van militaire aard, welker raadpleging de prestaties van militaire uitrusting of systemen kan verhogen.

2. In ML17 betekent 'aangepast' een structurele, elektrische, mechanische of andere wijziging die goederen voor niet-militair gebruik militaire vermogens verleent die gelijkwaardig zijn aan die van goederen die speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen.

ML18 APPARATUUR EN TECHNOLOGIE VOOR DE PRODUCTIE VAN GOEDEREN DIE VALLEN ONDER DE GEMEENSCHAPPELIJKE EU-LIJST VAN MILITAIRE GOEDEREN, ALS HIERONDER:

a) Speciaal ontworpen of aangepaste productieapparatuur voor de productie van goederen bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

b) Speciaal ontworpen voorzieningen voor omgevingsproeven en speciaal ontworpen apparatuur daarvoor, voor het verkrijgen van een certificaat of bewijs van geschiktheid voor, of voor het testen van producten bedoeld in de gemeenschappelijke EU lijst van militaire goederen.

Technische noot:

In ML18 omvat de term 'productie' ontwikkeling, onderzoek, vervaardiging, testen en controleren.

Noot: ML18.a) en ML18.b) omvatten mede de volgende apparatuur:

a) nitratoren van het continue type;

b) centrifugale testapparatuur of apparatuur met één of meer van de volgende kenmerken:

1. aangedreven door een motor of door motoren met een vastgesteld vermogen van meer dan 298 kW (400 pk);

2. in staat om een nuttige last van 113 kg of meer te dragen; of

3. in staat om een centrifugale versnelling van 8 g of meer uit te oefenen op een nuttige last van 91 kg of meer;

c) dehydratiepersen;

d) schroefextrusiemachines, speciaal ontworpen of aangepast voor de extrusie van militaire explosieven;

e) snijmachines voor het op maat maken van geëxtrudeerde stuwstoffen;

f) "sweetie" polijsttrommels (tuimelinrichtingen) met een doorsnede van 1,85 m of meer en met een productcapaciteit van meer dan 227 kg;

g) continumengapparatuur voor vaste stuwstoffen;

h) stromingsmolens voor het polijsten of slijpen van de bestanddelen van militaire explosieven;

i) apparatuur voor het verkrijgen van zowel bolvormigheid als eenvormige deeltjesgrootte van metaalpoeders als genoemd in ML8.c)8;

j) convectiestroomomvormers voor het omvormen van materialen genoemd in ML8.c)3.

ML19 GERICHTE ENERGIEWAPENSYSTEMEN, DAARMEE VERBONDEN APPARATUUR OF APPARATUUR VOOR TEGENMAATREGELEN EN TESTMODELLEN, ALS HIERONDER, EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN DAARVOOR:

a) 'Laser'-systemen speciaal ontworpen voor de vernietiging of voor de bewerkstelliging van vroegtijdige missiebeëindiging van een doelwit.

b) Deeltjesbundel- en microgolfsystemen die in staat zijn tot vernietiging of vroegtijdige missiebeëindiging van een doelwit.

c) Radiofrequentiesystemen met een hoog vermogen die in staat zijn tot vernietiging of vroegtijdige missiebeëindiging van een doelwit.

d) Apparatuur, speciaal ontworpen voor de verdediging tegen alsmede de opsporing c.q. identificatie van systemen bedoeld in ML19.a) tot en met ML19.c).

e) Fysische testmodellen voor de systemen, apparatuur en onderdelen bedoeld in deze rubriek.

f) Continugolf- of gepulseerde 'laser'-systemen speciaal ontworpen voor het veroorzaken van permanente blindheid aan het onversterkte gezichtsvermogen, d.w.z. aan het blote oog of aan het oog met zichtcorrectie.

Opmerking 1 Gerichte energiewapensystemen als bedoeld in ML19 omvatten mede systemen waarvan het vermogen is afgeleid van de gecontroleerde toepassing van:

a) 'lasers' met voldoende continugolf- of impulsenergie ter uitvoering van een vernietiging vergelijkbaar met die door conventionele munitie;

b) deeltjesversnellers die een geladen of neutrale deeltjesbundel met vernietigingskracht schieten;

c) radiofrequentiestraalzenders met hoge impulsie-energie of hoge gemiddelde energie die velden van voldoende intensiteit produceren om de elektronische schakelingen op een verafgelegen doelwit onklaar te maken.

Opmerking 2 In ML19 zijn mede de onderstaande systemen bedoeld wanneer deze speciaal zijn ontworpen voor gerichte energiewapensystemen:

a) apparatuur voor de opwekking van primaire energie, energieopslag, schakelingen en -conditionering en brandstofbehandeling;

b) systemen voor het bereiken en opsporen van doelwitten;

c) systemen die in staat zijn tot het vaststellen van de schade aan een doelwit of de vernietiging of vroegtijdige missiebeëindiging daarvan;

d) bundelbehandelings-, voortplantings- en richtapparatuur;

e) apparatuur voor snelle bundelzwenking ten behoeve van snelle meerdoelige operaties;

f) adaptieve optica en faseafstemmers;

g) stroominjectoren voor negatieve waterstofionenbundels;

h) versnelleronderdelen die zijn 'gekwalificeerd voor gebruik in de ruimte';

i) apparatuur voor het bundelen van een negatieve ionenstraal;

j) apparatuur voor het besturen en doen zwenken van ionenbundels met hoge energie;

k) voor 'gebruik in de ruimte gekwalificeerde' folie voor het neutraliseren van negatieve waterstofisotopenbundels.

ML20 CRYOGENE EN 'SUPERGELEIDENDE' APPARATUUR, ALS HIERONDER, EN SPECIAAL ONTWORPEN ONDERDELEN EN TOEBEHOREN DAARVOOR:

a) Apparatuur speciaal ontworpen of samengesteld om geïnstalleerd te worden in een voertuig voor militaire grond-, zee-, lucht-, of ruimtetoepassing, en in staat om te werken terwijl zij in beweging is en om temperaturen te produceren of te handhaven lager dan 103 K (–170 °C).

Noot: ML20.a) omvat mede mobiele systemen waarin zijn vervat of waarin gebruik wordt gemaakt van toebehoren of onderdelen vervaardigd van niet-metallische of niet-elektrische geleidende materialen, zoals plastics of met epoxyhars geïmpregneerde materialen.

b) 'Supergeleidende' elektrische apparatuur (roterende apparatuur en transformatoren) speciaal ontworpen of samengesteld om geïnstalleerd te worden in een voertuig voor militaire grond-, zee-, lucht-, of ruimtetoepassing, en in staat om te werken terwijl zij in beweging is.

Noot: In ML20.b) zijn niet bedoeld hybride homopolaire gelijkstroomgeneratoren met normale enkelpolige metalen armaturen die draaien in een magnetisch veld dat wordt opgewekt door supergeleidende windingen, mits die windingen de enige supergeleidende component in de generatoren zijn.

ML21 "PROGRAMMATUUR", ALS HIERONDER:

a) 'Programmatuur' speciaal ontworpen of aangepast voor 'ontwikkeling', 'productie' of 'gebruik' van apparatuur of materialen bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.

b) Specifieke 'programmatuur', als hieronder:

1. 'Programmatuur' speciaal ontworpen voor:

a) het vormgeven, nabootsen of evalueren van militaire wapensystemen;

b) het 'ontwikkelen', controleren, onderhouden of bijwerken van 'programmatuur' die onlosmakelijk is vastgelegd in militaire wapensystemen;

c) het vormgeven of nabootsen van scenario's voor militaire acties;

d) toepassingen voor commando, communicatie, controle en informatie (C3I), of voor commando, communicatie, controle, computer en informatie (C4I).

2. 'Programmatuur' voor het vaststellen van de gevolgen van het gebruik van wapens voor conventionele, nucleaire, chemische of biologische oorlogvoering.

3. 'Programmatuur' die niet onder ML21a), b)1 of b)2 valt en speciaal ontworpen of aangepast is om apparatuur die niet op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen staat, in staat te stellen de militaire taken uit te voeren van goederen die onder de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen vallen.

ML22 'TECHNOLOGIE', ALS HIERONDER:

a) 'Technologie', anders dan omschreven in ML22.b), welke 'noodzakelijk' is voor de 'ontwikkeling', de 'productie' of het 'gebruik' van goederen bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.

b) 'Technologie', als hieronder:

1. 'Technologie' die 'noodzakelijk' is voor het ontwerpen van, het samenstellen van onderdelen tot, en de bediening, het onderhoud en de reparatie van complete installaties voor de productie van goederen bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, zelfs indien de onderdelen van dergelijke productie-installaties niet onder de vergunningplicht vallen.

2. 'Technologie' die 'noodzakelijk' is voor de 'ontwikkeling' en de 'productie' van lichte wapens, zelfs als die technologie wordt gebruikt voor de reproductie van antieke lichte wapens.

3. 'Technologie' die 'noodzakelijk' is voor de 'ontwikkeling', de 'productie' of het 'gebruik' van toxicologische middelen, aanverwante apparatuur en onderdelen bedoeld in ML7.a) tot en met ML7.g).

4. 'Technologie' die 'noodzakelijk' is voor de 'ontwikkeling', de 'productie' of het 'gebruik' van de 'biopolymeren' of specifieke celkweken, bedoeld in ML7.h).

5. 'Technologie', die uitsluitend 'noodzakelijk' is voor het integreren van 'biokatalysatoren' als bedoeld in ML7.i)1 in militaire draagstoffen of in militair materiaal.

Opmerking 1 'Technologie', die 'noodzakelijk' is voor de 'ontwikkeling', de 'productie' of het 'gebruik' van goederen die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen is ook aan vergunningplicht onderworpen als deze wordt toegepast op niet aan vergunningplicht onderworpen goederen.

Opmerking 2 In ML22 is niet bedoeld 'technologie' als hieronder:

a) de minimaal noodzakelijke "technologie" voor installatie, bediening, onderhoud en reparatie van niet onder de vergunningplicht vallende goederen of de goederen waarvan de uitvoer is toegestaan;

b) 'technologie' 'die voor iedereen beschikbaar' is, of betrekking heeft op 'fundamenteel wetenschappelijk onderzoek' of op de voor octrooiaanvragen noodzakelijke minimuminformatie;

c) "technologie" voor magnetische inductie voor de ononderbroken voortstuwing van civiele transportmiddelen.

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN DIE UITSLUITEND GEVOLGEN HEBBEN VOOR DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE BEGROTING

1. BENAMING VAN HET VOORSTEL

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap

2. BEGROTINGSONDERDELEN:

Hoofdstuk en artikel: 02.0301

Begroot bedrag voor het betrokken jaar: 0

3. FINANCIËLE GEVOLGEN

( Het voorstel heeft geen financiële gevolgen

( Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de uitgaven maar wel voor de ontvangsten, namelijk:

(in miljoen euro, tot op 1 decimaal)

Begrotings-onderdeel | Ontvangsten[13] | periode van 12 maanden vanaf dd/mm/jjjj | [Jaar n] |

Artikel … | Gevolgen voor de eigen middelen |

Artikel … | Gevolgen voor de eigen middelen |

Situatie na de actie |

[n+1] | [n+2] | [n+3] | [n+4] | [n+5] |

Artikel … |

Artikel … |

4. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

[…]

5. ANDERE OPMERKINGEN

[…]

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. BENAMING VAN HET VOORSTEL

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap

2. ABM/ABB-KADER

Betrokken beleidsterrein(en) en bijbehorende activiteit(en): ABB2 - Interne goederenmarkt en sectoraal beleid

3. BEGROTINGSONDERDELEN

3.1. Begrotingsonderdelen (beleidsuitgaven en bijbehorende uitgaven voor technische en administratieve bijstand (vroegere BA-onderdelen)) inclusief omschrijving

02.0301

3.2. Duur van de actie en van de financiële gevolgen

Permanent

3.3. Begrotingskenmerken:

Begrotings-onderdeel | Soort uitgave | Nieuw | Bijdrage EVA | Bijdragen kandidaat-lidstaten | Rubriek financiële vooruit-zichten |

02.0301 | NVU | GK[14] | NEE | JA | NEE | 1a |

4. OVERZICHT VAN DE MIDDELEN

4.1. Financiële middelen

4.1.1. Overzicht van de vastleggingskredieten (VK) en betalingskredieten (BK)

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Soort uitgave | Punt nr. | Jaar 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 e.v. | Totaal |

Beleidsuitgaven[15] |

Vastleggingskredieten (VK) | 8.1. | a | 0,200 | 0,200 |

Betalingskredieten (BK) | b | 0,140 | 0,060 | 0,200 |

Administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag[16] |

Technische & administratieve bijstand (NGK) | 8.2.4. | c |

TOTAAL REFERENTIEBEDRAG |

Vastleggingskredieten | a+c | 0,200 | 0,200 |

Betalingskredieten | b+c | 0,140 | 0,060 | 0,200 |

Administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen[17] |

Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven (NGK) | 8.2.5. | d | 0,234 | 0,117 | 0,351 |

Andere niet in het referentiebedrag begrepen administratieve uitgaven (NGK) | 8.2.6. | e | 0,070 | 0,115 | 0,185 |

Totale indicatieve kosten van de maatregel |

TOTAAL VK inclusief personeelsuitgaven | a + c + d + e | 0,434 | 0,117 | 0,070 | 0,115 | 0,736 |

TOTAAL BK inclusief personeelsuitgaven | b + c + d + e | 0,374 | 0,177 | 0,070 | 0,115 | 0,736 |

Medefinanciering

Indien het voorstel door lidstaten of uit andere bronnen (geef aan welke) wordt medegefinancierd, geef dan een raming daarvan in de onderstaande tabel (voeg extra rijen toe indien de medefinanciering uit meer dan een bron afkomstig is):

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Medefinancieringsbron | Jaar n | n + 1 | n + 2 | n + 3 | n + 4 | n + 5 e.v. | Totaal |

…………………… | f |

TOTAAL VK inclusief medefinanciering | a + c + d + e + f |

4.1.2. Verenigbaarheid met de financiële programmering

( Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering.

( Het voorstel vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten.

( Het voorstel vergt wellicht toepassing van de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord[18] (flexibiliteitsinstrument of herziening van de financiële vooruitzichten).

4.1.3. Financiële gevolgen voor de ontvangsten

( Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

( Het voorstel heeft de volgende financiële gevolgen voor de ontvangsten:

in miljoen euro (tot op een decimaal)

Vóór de maatregel [Jaar n-1] | Situatie na de actie |

Totale personele middelen in VTE | 2 | 1 |

5. KENMERKEN EN DOELSTELLINGEN

5.1. Behoefte waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Net als de uitvoer van defensiegerelateerde producten (zowel volledige militaire uitrustingen als subsystemen, onderdelen, reserveonderdelen, technologieën enzovoort) naar derde landen is de doorvoer binnen de EU van dergelijke producten onderworpen aan nationale vergunningen. De Europese defensiemarkt is verdeeld in 27 nationale vergunningenstelsels die onderling sterk verschillen wat procedure, reikwijdte en voorgeschreven termijnen betreft, ondanks pogingen tot coördinatie tussen een beperkt aantal lidstaten. De toeleveringsketens van de defensie-industrie en de regeringen in de EU zijn niet volledig voorspelbaar omdat de onderling verschillende vergunningenstelsels tot onzekerheid leiden. Deze verschillen vormen een grote hinderpaal voor rationalisering van de industrie en een aanzienlijke hinderpaal voor de ontwikkeling van een Europese markt voor defensiematerieel en de werking van de interne markt.

Naar aanleiding van de door haar aangegane verplichtingen in het kader van de mededeling over een EU-beleid voor defensiematerieel uit 2003 en de studie (2005) "Intracommunautaire overdracht van defensieproducten" wil de Commissie de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de EU vereenvoudigen en harmoniseren.

- Wat de vereenvoudiging betreft, schrijft het voorstel de lidstaten voor stelsels van algemene en globale vergunningen voor intracommunautaire overdrachten in te voeren en individuele vergunningen te beperken tot uitzonderlijke omstandigheden;

- Wat de harmonisatie betreft, moeten de lidstaten op grond van het voorstel stelsels van algemene vergunningen invoeren voor twee typen overdrachten: overdrachten aan regeringen in de EU: overdrachten van militaire onderdelen aan door de EU gecertificeerde ondernemingen.

Dit voorstel moet ook worden beschouwd als steun voor de opening van defensiemarkten: door de overdracht van defensiegerelateerd producten aan regeringen in de EU te vereenvoudigen, zal het de aanvoerzekerheid verbeteren en aldus de belemmeringen voor grensoverschrijdende overheidsopdrachten verminderen.

5.2. Meerwaarde van het communautaire optreden, samenhang van het voorstel met andere financiële instrumenten en mogelijke synergie

Dit voorstel maakt deel uit van een defensiepakket dat bestaat uit één algemene mededeling en twee wetgevingsinitiatieven over overheidsopdrachten op defensiegebied en over de overdracht van defensiegerelateerde producten, die elkaar ondersteunen en bijdragen aan de algemene doelstellingen van de EU.

Het vergemakkelijken van overdrachten vormt een aanvulling op het voorstel over overheidsopdrachten op defensiegebied: als de markten voor overheidsopdrachten toegankelijk worden gemaakt, moet de koper er redelijkerwijze van uit kunnen gaan dat de bestelde producten worden geleverd zonder onnodige administratieve belemmeringen. Hoewel een vergunning vrijwel nooit wordt geweigerd, kan de "theoretische" mogelijkheid van zo'n weigering aanleiding voor een lidstaat zijn om de voorkeur te geven aan militaire uitrusting van een nationale producent in plaats van diens (wellicht voordeligere) Europese concurrenten.

Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB): Het voorstel heeft als belangrijkste doel de interne markt voor defensiegerelateerde producten te voltooien, maar zal ook bijdragen aan de GBVB-doelstellingen, zoals het verbeteren van de aanvoerzekerheid van de strijdkrachten van de lidstaten, en aan de doelstellingen van industriebeleid, zoals de bevordering van een sterke Europese industriële en technologische defensiebasis (EDITB). Bovendien moet een verbeterde industriële samenwerking schaalvoordelen opleveren (en aldus tot een betere prijs-kwaliteitverhouding van het defensiematerieel leiden) waardoor de strijdkrachten van de lidstaten de doelmatigheid van hun defensie-uitgaven kunnen maximaliseren.

Lissabon-agenda: de laatstgenoemde overweging sluit aan bij de Lissabon-doelstellingen, zoals het versterken van het internationale concurrentievermogen van de Europese (defensie-)industrie en duurzame werkgelegenheid in Europa.

De Intentieverklaring (Letter of Intent – LoI): de samenwerking die de zes lidstaten met de grootste defensie-industrie in 1998 zijn overeengekomen, is onder andere bedoeld om het verkeer van militaire uitrusting tussen de deelnemende staten te vergemakkelijken. Tot nu toe zijn er echter in dat verband geen tastbare resultaten bereikt. Het voorstel is verenigbaar met de huidige werkzaamheden in verband met de intentieverklaring en vult deze aan. Het verschaft de nodige gemeenschappelijke instrumenten die vervolgens op intergouvernementele basis kunnen worden doorontwikkeld.

5.3. Doelstellingen, verwachte resultaten en bijbehorende indicatoren van het voorstel in de context van het ABM

Dit voorstel heeft tot doel deze belemmeringen voor het verkeer van defensiegerelateerde producten binnen de interne markt te verkleinen en de daaruit voortvloeiende concurrentievervalsing te verminderen, door de voorwaarden en procedures voor de vergunningverlening te vereenvoudigen door middel van harmonisatie op Europees niveau. Gezien de specifieke kenmerken van de markt van defensieproducten en de noodzaak om de nationale veiligheid te garanderen, wordt niet voorgesteld de vergunningvereisten af te schaffen, maar deze te vervangen door een gestroomlijnd stelsel van algemene of globale vergunningen en garanties te bieden dat de afnemers in staat zijn ongewenste heruitvoer te voorkomen. Het voorstel zal een belangrijke bijlage leveren aan:

( de versterking van het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie door specialisatie te vergemakkelijken en door industriële samenwerking in de hele EU te bevorderen;

( de verbetering van de aanvoerzekerheid van Europese defensiegerelateerde producten (aankoop en onderhoud) voor de lidstaten.

5.4. Wijze van uitvoering (indicatief)

( Gecentraliseerd beheer

( rechtstreeks door de Commissie

( gedelegeerd aan:

( uitvoerende agentschappen

( door de Gemeenschappen opgerichte organen als bedoeld in artikel 185 van het Financieel Reglement

( nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak

( Gedeeld of gedecentraliseerd beheer

( met lidstaten

( met derde landen

( Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Opmerkingen:

6. TOEZICHT EN EVALUATIE

6.1. Toezicht

De coördinatiegroep heeft tot taak elk vraagstuk in verband met de toepassing van deze richtlijn te onderzoeken, dat door de voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde wordt gesteld, onder andere:

a) beoordeling van uitvoeringsmaatregelen in elke lidstaat op basis van het verslag van de Commissie;

b) gebruikmaking van de vrijwaringsclausule;

c) maatregelen die de lidstaten dienen te nemen om de marktdeelnemers van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in kennis te stellen;

d) leidraden voor de vergunningsformulieren.

6.2. Evaluatie

6.2.1. Evaluatie vooraf

Op basis van informatie die de lidstaten binnen 18 maanden na de inwerkingtreding indienen over de omzettingsmaatregelen die zijn genomen om aan deze richtlijn te voldoen, brengt de Commissie verslag uit over de omzetting van deze richtlijn, en met name van de artikelen 9 tot en met 12 en 15, binnen 30 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn.

De Commissie dient, te beginnen uiterlijk 5 jaar na de omzettingsdatum van deze richtlijn, een verslag in over de werking van de richtlijn en de invloed ervan op de ontwikkeling van de Europese markt voor defensiematerieel en de Europese technologische en industriële defensiebasis, in voorkomend geval gecombineerd met wijzigingsvoorstellen.

6.2.2. Naar aanleiding van een tussentijdse evaluatie of evaluatie achteraf genomen maatregelen (ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan)

Niet van toepassing.

6.2.3. Vorm en frequentie van toekomstige evaluaties

Waar van toepassing.

7. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

Indien volgens een vergunningverlenende lidstaat een aanzienlijk risico bestaat dat een gecertificeerde onderneming in een andere ontvangende lidstaat niet zal voldoen aan een aan de algemene overdrachtsvergunning verbonden voorwaarde, stelt hij de andere lidstaat hiervan in kennis en verzoekt hij die lidstaat om een beoordeling van de situatie.

Indien de twijfel blijft bestaan, mag de lidstaat de werking van zijn algemene overdrachtsvergunning ten aanzien die ondernemingen tijdelijk schorsen. Hij stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis onder vermelding van de redenen voor die maatregel.

8. MIDDELEN

8.1. Financiële kosten van de doelstellingen van het voorstel

Vastleggingskredieten, in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Jaar 2007 | Jaar 2008 | Jaar 2009 | Jaar 2010 | Jaar 2011 | Jaar 2012 |

Ambtenaren of tijdelijk personeel[21] (XX 01 01) | A*/AD | 1 | 1 |

B*, C*/AST | 1 (B*) |

Uit art. XX 01 02 gefinancierd personeel[22] |

Uit art. XX 01 04/05 gefinancierd ander personeel[23] |

TOTAAL |

8.2.2. Omschrijving van de taken die uit de actie voortvloeien

Hoewel het voorstel tot doel heeft de interne markt te voltooien, betreft het een volledig nieuwe sector van defensiegerelateerde producten waarvoor de Commissie passende technische deskundigheid moet ontwikkelen om volledig te kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad en het Parlement bij het volgen van het voorstel. Het extra personeel is nodig:

- om nauw samen te werken bij de werkzaamheden van de Raad voor de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen om een voorstel te doen voor het bijwerken van de bijlage;

- om een verslag op te stellen over de maatregelen van de lidstaten om aan de voorschriften van deze richtlijn te voldoen;

- om een verslag op te stellen over de werking van de richtlijn en de invloed ervan op de ontwikkeling van de Europese markt voor defensiematerieel en de Europese industriële en technologische defensiebasis;

- om de werkzaamheden van de samenwerkingsgroep in gang te houden;

- om permanent toezicht te organiseren op de nakoming van de procedures en methoden van samenwerking tussen de lidstaten en zo nodig gebruik te maken van zijn bevoegdheden.

8.2.3. Herkomst van het (statutaire) personeel

( Posten die momenteel zijn toegewezen aan het beheer van het te vervangen of te verlengen programma

( Posten die al zijn toegewezen in het kader van de JBS/VOB-procedure voor jaar n

( Posten waarom in het kader van de volgende JBS/VOB-procedure zal worden gevraagd

( Bestaande posten binnen de beherende dienst die worden heringedeeld (interne herindeling)

( Posten die voor jaar n nodig zijn maar die in het kader van de JBS/VOB-procedure voor dat jaar nog niet zijn toegewezen

8.2.4. Andere administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag (XX 01 04/05 – Uitgaven voor administratief beheer)

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Begrotings-onderdeel (nummer en omschrijving) | Jaar n | Jaar n+1 | Jaar n+2 | Jaar n+3 | Jaar n+4 | Jaar n+5 e.v. | TOTAAL |

Andere technische en administratieve bijstand |

- intern |

- extern |

Totaal Technische en administratieve bijstand |

8.2.5. Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Soort personeel | Jaar 2007 | Jaar 2008 | Jaar 2009 | Jaar 2010 | Jaar 2011 | 2012 e.v. |

Ambtenaren en tijdelijk personeel (XX 01 01) | 0, 234 | 0,117 |

Uit art. XX 01 02 gefinancierd personeel (hulpfunctionarissen, gedetacheerde nationale deskundigen, personeel op contractbasis, enz.) (vermeld begrotingsonderdeel) |

Totaal Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen | 0,234 | 0,117 |

Berekening – Ambtenaren en tijdelijke functionarissen |

[…] |

Berekening – Uit artikel XX 01 02 gefinancierd personeel |

[…] |

8.2.6. Andere administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen

in miljoen euro (tot op 3 decimalen) |

Jaar 2007 | Jaar 2008 | Jaar 2009 | Jaar 2010 | Jaar 2011 | Jaar 2012 e.v. | TOTAAL |

XX 01 02 11 01 – Dienstreizen |

XX 01 02 11 02 – Conferenties en vergaderingen | 0,035 | 0,115 |

XX 01 02 11 03 – Comités[25] | 0,035 |

XX 01 02 11 04 – Studies en adviezen |

XX 01 02 11 05 – Informatiesystemen |

2 Totaal Andere beheersuitgaven (XX 01 02 11) | 0,07 | 0,115 |

3 Andere uitgaven van administratieve aard (vermeld welke en verwijs naar het begrotingsonderdeel) |

Totaal Andere administratieve uitgaven die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen |

Berekening – Andere administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen |

[…] |

[1] http://ec.europa.eu/enterprise/regulation/inst_sp/defense_en.htm

[2] Structurele en procedurele kosten met betrekking tot de uitvoering van de vergunningsprocedures zelf: kosten voor de voorbereiding, de indiening en het beheer van de 11 400 vergunningaanvragen voor intracommunautaire overdrachten.

[3] Alternatieve kosten (andere dan directe kosten) in verband met het behoud van belemmeringen voor intracommunautaire overdrachten.

[4] COM(2003) 113 [5]9[\klm‹Œvan 11.3.2003.

[6] Interpretatieve mededeling over de toepassing van artikel 296 van het Verdrag op overheidsopdrachten op defensiegebied , COM(2006) 779 van 7 december 2006.

[7] PB C, ,blz. ..

[8] PB C, ,blz. ..

[9] PB C, ,blz. ..

[10] PB C, ,blz. ..

[11] PB L 88 van 29.3.2007, blz. 58.

[12] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

[13] PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

[14] Voor traditionele eigen middelen (landbouwrechten, suikerheffingen en douanerechten) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25% aan inningskosten.

[15] Gesplitste kredieten.

[16] Uitgaven die niet onder hoofdstuk xx 01 van de betrokken titel xx vallen.

[17] Uitgaven in het kader van artikel xx 01 04 van titel xx.

[18] Uitgaven in het kader van hoofdstuk xx 01, met uitzondering van de artikelen xx 01 04 en xx 01 05.

[19] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[20] Voeg zo nodig extra kolommen toe (wanneer de duur van de actie langer is dan 6 jaar).

[21] Zoals beschreven in punt 5.3.

[22] Waarvan de kosten NIET door het referentiebedrag worden gedekt.

[23] Waarvan de kosten NIET door het referentiebedrag worden gedekt.

[24] Waarvan de kosten door het referentiebedrag worden gedekt.

[25] Verwijs naar het specifieke financieel memorandum voor de betrokken uitvoerende agentschappen.

[26] Vermeld het soort comité en de groep waartoe het behoort.

Top