EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007PC0650

Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding {SEC(2007) 1424} {SEC(2007) 1425}

/* COM/2007/0650 def. - CNS 2007/0236 */

52007PC0650

Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding {SEC(2007) 1424} {SEC(2007) 1425} /* COM/2007/0650 def. - CNS 2007/0236 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 6.11.2007

COM(2007) 650 definitief

2007/0236 (CNS)

Voorstel voor een

KADERBESLUIT VAN DE RAAD

tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding

(door de Commissie ingediend) {SEC(2007) 1424}{SEC(2007) 1425}

TOELICHTING

1. Achtergrond van het voorstel

110

- Motivering en doel van het voorstel

Terrorisme vormt een van de ernstigste gevaren voor de democratie, de vrije uitoefening van de mensenrechten en de economische en sociale ontwikkeling.

De Europese Unie heeft zichzelf in het Verdrag betreffende de Europese Unie ten doel gesteld de burgers een hoog niveau van veiligheid te bieden in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Om deze doelstelling in het kader van de terrorismebestrijding te kunnen bereiken, is het van groot belang dat de lidstaten van de Europese Unie beschikken over een doeltreffend strafrechtstelsel. Ook is het van cruciaal belang dat er maatregelen worden genomen om de internationale samenwerking op dit terrein te verbeteren.

Moderne informatie- en communicatietechnologieën spelen een belangrijke rol bij de verspreiding van de terroristische dreiging. Met name internet is goedkoop, snel en makkelijk toegankelijk en heeft een nagenoeg wereldwijd bereik. Al deze voordelen van internet, waar oppassende burgers in het dagelijks leven dankbaar gebruik van maken, worden helaas ook door terroristen benut. Zij gebruiken internet voor de verspreiding van propaganda gericht op mobilisering en werving, en van instructies en onlinehandleidingen voor trainingsdoeleinden en het voorbereiden van aanslagen, beide bedoeld voor bestaande en toekomstige aanhangers.

Internet vormt op deze manier een van de voornaamste aanjagers van de radicaliserings- en rekruteringsprocessen en dient tevens als een bron van informatie over terroristische praktijken en methoden, waardoor het als een "virtueel trainingskamp" fungeert. De verspreiding van terroristische propaganda en deskundigheid via internet zorgt voor versterking en aanvulling van de offline-indoctrinatie en training en draagt bij aan de ontwikkeling van een sterker en breder platform van terroristische activisten en aanhangers.

Het is een zaak van politieke urgentie om een dergelijke toenemende dreiging het hoofd te bieden. De EU moet het moderne terrorisme en zijn nieuwe werkwijze met dezelfde vastberadenheid en kracht bestrijden als waarmee zij het traditionele terrorisme bestrijdt. Dit voorstel is bedoeld om het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3) te actualiseren en op één lijn te brengen met het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme, door het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme op te nemen in de omschrijving van terrorisme.

Deze strafbare feiten moeten ook in het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding worden opgenomen omdat:

- dit het voordeel biedt van het meer geïntegreerde institutionele kader van de Europese Unie (geen lange ondertekenings- en ratificatieprocedures zoals voor verdragen van de Raad van Europa, goede follow-upmechanismen, gemeenschappelijke interpretatie door het Hof van Justitie);

- het kaderbesluit een specifieke juridische regeling vormt, met name ten aanzien van het soort en het niveau van de sancties en de bindende bevoegdheidsregels, die ook van toepassing zullen zijn op de toegevoegde strafbare feiten;

- het kaderbesluit een centraal instrument is in het EU-beleid tegen het terrorisme; door de uitdrukkelijke vermelding van deze specifieke voorbereidende handelingen worden dus ook de samenwerkingsmechanismen die verband houden met het kaderbesluit, in werking gesteld.

Wat de meerwaarde is van het feit dat het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven, en werving en training voor terrorisme voortaan wat de EU betreft ook onder het begrip terrorisme vallen, wordt nader toegelicht in de effectbeoordeling.

Het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding is ook van toepassing op gedragingen die kunnen bijdragen aan terroristische handelingen in derde landen. Hieruit blijkt dat de Commissie terrorisme zowel wereldwijd als op EU-niveau wil aanpakken. Dit voorstel ondersteunt deze benadering en benadrukt het belang van internationale samenwerking binnen het raamwerk van bestaande organisaties en samenwerkingsmechanismen.

De Europese Unie en haar lidstaten zijn gegrondvest op de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de waarborging van de menselijke waardigheid en de bescherming van deze rechten, ten aanzien van personen en instellingen.

120

- Algemene context

Europese Unie

Het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding voorziet in een onderlinge aanpassing van de omschrijving van terroristische misdrijven door alle lidstaten en zorgt ervoor dat ten aanzien van natuurlijke personen en rechtspersonen die dergelijke strafbare feiten hebben gepleegd of ervoor verantwoordelijk zijn, wordt voorzien in straffen en sancties die in overeenstemming zijn met de ernst van dergelijke strafbare feiten. Het bepaalt in welke gevallen de lidstaten ten aanzien van terroristische misdrijven verplicht zijn om de rechtsmacht te vestigen zodat deze misdrijven op doeltreffende wijze kunnen worden vervolgd, en het bevat specifieke maatregelen ten aanzien van de bescherming van en bijstand aan slachtoffers van strafbare feiten vanwege hun kwetsbaarheid.

In het eerste evaluatieverslag van de Commissie inzake de tenuitvoerlegging van het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding [COM(2004) 409 definitief van 8.6.2004 en werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2004) 688 van 8.6.2004] werd de nationale tenuitvoerlegging destijds geïnventariseerd. Een tweede evaluatieverslag van de Commissie dat gelijktijdig met dit voorstel is aangenomen, bevat een geactualiseerde evaluatie ten aanzien van de lidstaten die reeds in het eerdere verslag waren beoordeeld, en een volledige en nieuwe evaluatie van de tenuitvoerlegging door de lidstaten die nog niet eerder werden beoordeeld. Beide verslagen laten zien in hoeverre het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding tot harmonisatie heeft geleid, en bieden bruikbare interpretatierichtsnoeren en een waardevol overzicht van de wetgeving op het gebied van terrorismebestrijding in de lidstaten.

De Europese Raad onderstreept in het Haags programma dat voor het daadwerkelijk voorkomen en bestrijden van terrorisme, met volledige inachtneming van de grondrechten, lidstaten zich niet alleen moeten richten op het handhaven van hun eigen veiligheid, maar ook op de veiligheid van de Unie als geheel.

In een in december 2005 door de Raad JBZ aangenomen EU-strategie en actieplan ter bestrijding van radicalisering en rekrutering, roept de EU op tot maatregelen ter bestrijding van internetmisbruik door terroristen. In het document wordt ook benadrukt dat de activiteiten van de lidstaten moeten worden ondersteund door maatregelen op EU-niveau.

In zijn conclusies van 15 en 16 juni 2006 vraagt de Europese Raad de Raad en de Commissie uitdrukkelijk om, met inachtneming van de grondrechten en –beginselen, maatregelen te ontwikkelen ter voorkoming van misbruik van internet voor terroristische doeleinden.

Internationaal

Het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (Warschau, 16 mei 2005) stelt dat de verdragsluitende staten het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme strafbaar moeten stellen.

Voorts zijn resolutie 1624 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (14 september 2005) en de strategie voor mondiale terrorismebestrijding van de Verenigde Naties (8 september 2006) van bijzonder belang. De G8-top (St. Petersburg, Russische Federatie, 16 juli 2006), en Besluit nr. 7/06 van de ministerraad van de OVSE (5 december 2006) inzake de bestrijding van het gebruik van internet voor terroristische doeleinden, moet ook in aanmerking worden genomen.

130

- Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

Artikel 4 van het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding stelt dat de lidstaten uitlokking van of medeplichtigheid aan terroristische misdrijven strafbaar moeten stellen. In artikel 2 van het genoemde document wordt gesteld dat het leiden van een terroristische groep of het deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groep strafbaar moet worden gesteld. De verspreiding van terroristische propaganda en deskundigheid, met name via internet, valt echter niet uitdrukkelijk onder deze bepalingen.

Op grond van de artikelen 5 tot en met 7 van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme moeten de verdragsluitende staten het publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf en werving en training voor terrorisme, wanneer dit wederrechterlijk en opzettelijk geschiedt, strafbaar stellen (artikelen 5 tot en met 7). Voorts wordt in artikel 9 gesteld dat de verdragsluitende staten naast de misdrijven als omschreven in de artikelen 5 tot en met 7 bijkomende strafbare feiten dienen te formuleren.

140

- Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU

Het voorstel is afgestemd op een EU-strategie en actieplan ter bestrijding van radicalisering en rekrutering, het voorziet in een actualisering van en aanvulling op het rechtskader voor terrorismebestrijding van de EU en het is in overeenstemming met het Handvest van grondrechten van de Europese Unie [PB C 364 van 18.12.2000, blz.1].

Maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding moeten samengaan met de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dit voorstel handelt over kwesties op het grensgebied tussen de rechtmatige uitoefening van vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, vereniging en godsdienst, en strafbare handelingen. Daarom is bij de totstandkoming van het voorstel zorgvuldig rekening gehouden met deze mensenrechten en fundamentele vrijheden. Met name de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting ten gevolge van de nieuwe strafbaarstelling van het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven, zijn in overeenstemming met artikel 10 van het EVRM.

2. Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

- Raadpleging van belanghebbende partijen

211

Raadplegingsmethoden, belangrijkste doelsectoren en algemeen profiel van de respondenten

De Commissie heeft in 2006 drie verschillende vragenlijsten doen uitgaan: op 26 juni 2006 een vragenlijst voor de lidstaten; op 20 november 2006 een vragenlijst voor de media, het maatschappelijk middenveld, nationale, Europese en internationale NGO’s die zich met mensenrechtenkwesties bezighouden, balie- en juristenverenigingen, uitgeverijen, omroeporganisaties en journalistenverenigingen, aanbieders van internetdiensten, telecommunicatiebedrijven en andere relevante sectoren, en op 11 december 2006, tot slot, een vragenlijst voor Europol, Cepol en Eurojust. Daarnaast zijn gesprekken en bijeenkomsten gehouden met vertegenwoordigers van de Europese media en aanbieders van internetdiensten. Tot slot is er op 20 maart 2007 een conferentie gehouden om vertegenwoordigers van de lidstaten, Europol, Eurojust en Cepol samen te brengen, de uitkomsten van de vragenlijst te presenteren en te praten over mogelijke oplossingen ter bestrijding van het gebruik van internet voor terroristische doeleinden.

212

Samenvatting van de ontvangen reacties en van de wijze waarop daarmee rekening is gehouden

De reacties op de vragenlijst zijn samengevat in bijlagen I, II en III bij de effectbeoordeling die bij dit voorstel is gevoegd.

De conferentie van 20 maart 2007 bevestigde dat er genoeg steun is voor wijziging van het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding met als doel de nieuwe strafbaarstelling van publiekelijke uitlokking van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme, onder andere via internet, erin op te nemen, voor zover de strafbaarstelling niet verder reikt dan het evenwicht dat is bereikt in het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme.

Het huidige voorstel biedt een evenwichtige benadering waarin rekening is gehouden met de reacties op drie vragenlijsten en standpunten die gedurende het raadplegingsproces naar voren zijn gebracht, en steunt op de bijgevoegde effectbeoordeling. Het voorstel bevat met name misdrijven die aanverwant zijn aan die waarin het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme voorziet. Op deze manier voorziet het voorstel in adequate juridische maatregelen om het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme aan te pakken, ook wanneer dergelijke misdrijven via internet worden gepleegd. Het voorstel is volledig in overeenstemming met de rechten van de mens en verandert niets aan het aansprakelijkheidsregime voor dienstenaanbieders op grond van de richtlijn elektronische handel.

- Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

229

Het was niet noodzakelijk een beroep te doen op externe deskundigheid.

230

- Effectbeoordeling

1. Geen beleidswijziging (gezien het bestaan van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme is dit een discutabele status-quo).

2. Aanbieders van internetdiensten verbieden toegang te bieden aan materiaal dat gericht is op het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme.

3. De capaciteit en deskundigheid van rechtshandhavingsinstanties om het gebruik van internet voor terroristische doeleinden te bestrijden, vergroten (door middel van adequate training, de steun van deskundigen en doeltreffende apparatuur, eventueel gefinancierd door de Commissie).

4. Er bij lidstaten op aandringen dat zij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme tekenen en/of ratificeren (door middel van een politieke verklaring).

5. Het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding herzien om dezelfde misdrijven toe te voegen als die waarop het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme betrekking heeft, en het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme, ook via internet, strafbaar te stellen.

Na een zorgvuldig onderzoek van de gevolgen die elk van de opties heeft voor de veiligheid, de economie en de mensenrechten, en een afweging van de voor- en nadelen ervan, lijkt de combinatie van optie 5 en optie 3 het meest doeltreffende beleid op te leveren voor de bestrijding van het gebruik van internet door terroristen met volledige inachtneming van de rechten van de mens.

231

De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd. Deze wordt beschreven in het werkprogramma, dat te vinden is op www.europa.eu.int.

3. Juridische elementen van het voorstel

305

- Samenvatting van de voorgestelde maatregelen

De voorgestelde wijziging van het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding is bedoeld om de nationale bepalingen inzake publiekelijke uitlokking van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme te harmoniseren, zodat deze vormen van gedrag in de hele EU strafbaar worden, ook als ze worden gepleegd via internet, en om ervoor te zorgen dat bestaande bepalingen inzake straffen, aansprakelijkheid van rechtspersonen, rechtsmacht en vervolging die van toepassing zijn op terroristische misdrijven, ook gelden voor dergelijke gedragingen.

310

- Rechtsgrondslag

Artikelen 29, 31, lid 1, onder e), en 34, lid 2, onder b) van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

320

- Subsidiariteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing op maatregelen die de EU neemt.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) niet in voldoende mate door de lidstaten worden verwezenlijkt.

Het moderne terrorisme heeft een onmiskenbaar mondiaal karakter. De verspreiding van propaganda gericht op mobilisering en rekrutering, en van instructies en onlinehandleidingen voor trainingsdoeleinden en het voorbereiden van aanslagen via internet hebben een intrinsiek internationaal en grensoverschrijdend karakter. De dreiging is internationaal en daarom moet het antwoord erop dat, in ieder geval ten dele, ook zijn.

Om doeltreffend te zijn vraagt EU-beleid inzake terrorismebestrijding en cybermisdaad om gecoördineerde inspanningen van lidstaten en samenwerking op internationaal niveau. Onderlinge verschillen in juridische behandeling in de lidstaten bemoeilijken de gecoördineerde inspanningen die op EU-niveau nodig zijn en de moeizame samenwerking op internationaal niveau.

Maatregelen op EU-niveau zullen om de volgende reden(en) eerder tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het voorstel leiden.

Er is een duidelijke behoefte om de huidige aanvullende inspanningen op nationaal en Europees niveau in de strijd tegen het terrorisme aan te passen aan de nieuwe werkwijze van terroristen. De uitbreiding van de huidige gemeenschappelijke omschrijving van terrorisme zal voorkomen dat terroristen gebruik kunnen maken van de mazen en verschillen in de nationale wetgevingen. De operationele wetshandhaving gericht tegen grensoverschrijdende criminele handelingen zal aanzienlijk worden vereenvoudigd. Een punt van overeenkomst dat door alle lidstaten wordt gedeeld, maakt samenwerking op internationaal niveau ook eenvoudiger en versterkt de positie van de EU in internationale fora.

Meer samenwerking op het gebied van wetshandhaving op Europees en internationaal niveau zal leiden tot doeltreffender onderzoek en vervolging en tot meer veiligheid.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

- Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Dit voorstel gaat niet verder dan nodig is en dan wat op Europees niveau waarde toevoegt. Als Kaderbesluit is het wat betreft de te bereiken resultaten bindend voor de lidstaten maar het biedt de nationale instanties de vrijheid om de vorm en de wijze van tenuitvoerlegging te kiezen.

De bepalingen van de richtlijn elektronische handel en de richtlijn inzake behoud van data blijven ongewijzigd zodat aanbieders van telecommunicatiediensten en operatoren niet met nieuwe verplichtingen worden geconfronteerd. Het voorstel zadelt de industrie niet op met de last om nieuwe samenwerkingsmechanismen op te zetten. Het leidt louter tot beter gebruik van bestaande mechanismen overeenkomstig de richtlijn elektronische handel en de richtlijn inzake behoud van data. De indirecte kosten die uit dit voorstel voortvloeien, blijven beperkt tot de extra werklast die onderzoek in verband met de nieuwe misdrijven met zich meebrengt. Gezien het aantal vervolgingen van terroristen per jaar in de EU, lijken deze kosten gering te zijn.

- Keuze van instrumenten

341

Voorgestelde instrumenten: Kaderbesluit op grond van artikel 34, lid 2, onder b) van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Aangezien het doel is dat de lidstaten hun wetgeving onderling aanpassen, zijn andere instrumenten niet geschikt.

4. Gevolgen voor de begroting

409

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

E-14058

2007/0236 (CNS)

Voorstel voor een

KADERBESLUIT VAN DE RAAD

tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 29, onder e), artikel 31, lid 1, onder e), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie[1],

Gezien het advies van het Europees Parlement[2],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Terrorisme is een van de ernstigste schendingen van de universele waarden menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, eerbiediging van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden waarop de Europese Unie is gegrondvest. Het is ook een van de ernstigste aanslagen op het beginsel van de democratie en het beginsel van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben en waarop de Europese Unie is gebaseerd.

(2) Kaderbesluit van de Raad 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding vormt de basis van het beleid inzake terrorismebestrijding van de Europese Unie. De totstandkoming van een juridisch kader voor alle lidstaten en, met name, van een geharmoniseerde omschrijving van terroristische misdrijven, heeft de ontwikkeling en uitbreiding van het beleid inzake terrorismebestrijding van de Europese Unie mogelijk gemaakt, in overeenstemming met de grondrechten en de rechtstaat.

(3) De dreiging van terrorisme is de laatste jaren toegenomen en heeft zich snel ontwikkeld. Er hebben veranderingen plaatsgevonden in de werkwijze van terroristische activisten en aanhangers, waaronder de vervanging van gestructureerde en hiërarchische groepen door semiautonome cellen die los met elkaar in verband staan. Dergelijke cellen vormen de verbinding tussen internationale netwerken en zijn in toenemende mate afhankelijk van het gebruik van nieuwe technologieën, in het bijzonder internet.

(4) Internet wordt gebruikt om lokale terroristennetwerken en personen in Europa te inspireren en mobiliseren en dient ook als bron van informatie over terroristische middelen en methoden, waardoor het als een "virtueel trainingskamp" fungeert. Het aantal activiteiten gericht op het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en op werving en training voor terrorisme is zonder veel kosten en met weinig risico verveelvoudigd.

(5) In het Haags programma wordt onderstreept dat het daadwerkelijk voorkomen en bestrijden van terrorisme, met volledige inachtneming van de grondrechten, vereist dat lidstaten hun activiteiten niet beperken tot het handhaven van hun eigen veiligheid, maar zich tevens richten op de veiligheid van de Unie als geheel.

(6) In het actieplan tot uitvoering van het Haags programma wordt eraan herinnerd dat een mondiale reactie vereist is om het terrorisme te bestrijden en de EU niet voorbij mag gaan aan de verwachtingen van de burgers, maar daarop moet inspelen. Bovendien wordt gesteld dat de aandacht moet worden gericht op verschillende aspecten van preventie, paraatheid en reactie om het vermogen van de lidstaten om het terrorisme te bestrijden, verder te vergroten en waar nodig aan te vullen, vooral als het gaat om rekrutering, financiering, risicoanalyse, bescherming van kritieke infrastructuur en effectbeheersing.

(7) Het huidige voorstel regelt de strafbaarstelling van misdrijven in verband met terroristische activiteiten, teneinde bij te dragen aan de meer algemene beleidsdoelstelling van preventie van terrorisme door het beperken van de verspreiding van materiaal dat personen kan aanzetten tot het plegen van terroristische aanslagen.

(8) Resolutie 1624 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (2005) roept landen op om, met inachtneming van hun verplichtingen op grond van internationaal recht, passende maatregelen te nemen om het uitlokken van terroristische handelingen bij wet te verbieden en dergelijke gedragingen te voorkomen. In het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 27 april 2006 met de titel "Eén tegen terrorisme: aanbevelingen voor een mondiale strategie voor terrorismebestrijding" wordt de bovengenoemde resolutie uitgelegd als basis voor de strafbaarstelling van het uitlokken van terroristische handelingen en werving, onder andere via internet. In de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de Verenigde Naties (8 september 2006) wordt gesteld dat de lidstaten van de Verenigde Naties hebben besloten om op zoek te gaan naar manieren en middelen om de inspanningen op het gebied van terrorismebestrijding in al haar vormen en manifestaties op internet op internationaal en regionaal niveau te coördineren.

(9) Het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme verplicht de verdragsluitende staten om het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme, wanneer dit wederrechterlijk en opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.

(10) De omschrijving van terroristische misdrijven, met inbegrip van misdrijven in verband met terroristische handelingen, moet door alle lidstaten onderling verder worden aangepast, zodat het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme, wanneer dit wederrechterlijk en opzettelijk geschiedt, eronder vallen.

(11) Er moeten straffen en sancties gelden voor natuurlijke personen en rechtspersonen die zich schuldig hebben gemaakt aan of die verantwoordelijk zijn voor het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme, wanneer dit wederrechterlijk en opzettelijk geschiedt. Deze vormen van gedrag moeten in alle lidstaten op gelijke wijze worden bestraft, ongeacht of ze via internet zijn gepleegd of niet.

(12) Er dienen bijkomende regels inzake de rechtsmacht te worden opgesteld om ervoor te zorgen dat het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme doeltreffend worden vervolgd wanneer deze gedragingen zijn gericht op of hebben geleid tot het plegen van een terroristisch misdrijf dat onder de rechtsmacht van een lidstaat valt.

(13) Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve, vanwege de behoefte aan op Europese schaal geharmoniseerde regels, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(14) De Unie neemt de beginselen in acht die zijn neergelegd in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en zijn terug te vinden in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder in de hoofdstukken II en VI daarvan. Niets in dit kaderbesluit kan zo worden uitgelegd dat het een beperking of belemmering ten doel zou hebben van rechten of fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, vergadering of vereniging en het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven, waaronder het recht op eerbiediging van de vertrouwelijkheid van briefwisseling.

(15) Het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven en werving en training voor terrorisme zijn opzettelijke misdrijven. Derhalve kan niets in dit kaderbesluit zo worden uitgelegd dat het een beperking of belemmering ten doel zou hebben van de verspreiding van informatie voor wetenschappelijke, academische of rapportagedoeleinden. Het uitdrukking geven aan radicale, polemische of controversiële standpunten in het publieke debat over gevoelige politieke kwesties, waaronder terrorisme, valt buiten de reikwijdte van dit kaderbesluit en, met name, van de omschrijving van het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Kaderbesluit van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 3 wordt vervangen door de volgende tekst:

" Artikel 3 – Strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten

1. Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

2. "publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf": de verspreiding, of het op ander wijze beschikbaar maken, van een boodschap aan het publiek, met het oogmerk aan te zetten tot het plegen van een handeling als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met h), wanneer een dergelijke gedraging, ongeacht of terroristische misdrijven al dan niet rechtstreeks worden bepleit, het gevaar oplevert dat een of meer van dergelijke misdrijven zouden kunnen worden gepleegd;

3. "werving voor terrorisme": het aansporen van een andere persoon een handeling als bedoeld in artikel 1, lid 1, of in artikel 2, lid 2, te plegen;

4. "training voor terrorisme": het geven van instructie voor het vervaardigen of gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of voor andere specifieke methoden of technieken, met als doel het plegen van een handeling als bedoeld in artikel 1, lid 1, in de wetenschap dat beoogd wordt de verstrekte vaardigheden daarvoor in te zetten;

5. Iedere lidstaat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende opzettelijke gedragingen als strafbare feiten in verband met terroristisch activiteiten aan te merken:

6. het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven;

7. werving voor terrorisme;

8. training voor terrorisme;

9. gekwalificeerde diefstal gepleegd met het oogmerk om een van de in artikel 1, lid 1, genoemde gedragingen te verwezenlijken;

10. afpersing met het oogmerk om een van de in artikel 1, lid 1, genoemde gedragingen te verwezenlijken;

11. het valselijk opmaken van administratieve documenten met het oogmerk om een van de in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met h), of een van de in artikel 2, lid 2, onder b), genoemde gedragingen te verwezenlijken.

12. Om een handeling een strafbaar feit te doen zijn als vervat in lid 2, is het niet noodzakelijk dat daadwerkelijk een terroristisch misdrijf wordt gepleegd.

2) In artikel 4 wordt lid 2 vervangen door de volgende tekst:

"Iedere lidstaat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat poging tot het plegen van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, met uitzondering van poging tot het plegen van het in artikel 1, lid 1, onder f), bedoelde bezit en de strafbare feiten bedoeld in artikel 1, lid 1, onder i), en artikel 3, lid 2, onder a) tot en met c), strafbaar wordt gesteld."

3) In artikel 9 wordt het volgende lid 1 bis toegevoegd:

"1 bis. Iedere lidstaat vestigt tevens zijn rechtsmacht ten aanzien van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a) tot en met c), wanneer het strafbare feit gericht was op of heeft geleid tot het plegen van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1 en een dergelijk strafbaar feit op grond van een van de criteria als bedoeld in lid 1, onder a) tot en met e) van dit artikel onder de rechtsmacht van de lidstaat valt."

Artikel 2

1. De lidstaten treffen de maatregelen die noodzakelijk zijn om uiterlijk op [31 december 2008] aan de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen.

2. Uiterlijk op [31 december 2008] delen de lidstaten de tekst van de bepalingen waarmee de verplichtingen die dit kaderbesluit hun oplegt, worden omgezet in hun nationale recht, mede aan het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie. Op basis van een naar aanleiding van deze mededelingen opgesteld verslag en van een verslag van de Commissie, controleert de Raad uiterlijk op [31 december 2009] of de lidstaten de maatregelen hebben genomen die noodzakelijk zijn om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 3

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

[1] [...]

[2] [...]

Top