Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007PC0603

    Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten

    /* COM/2007/0603 def. - COD 2005/0214 */

    52007PC0603




    [pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

    Brussel, 9.10.2007

    COM(2007) 603 definitief

    2005/0214 (COD)

    Gewijzigd voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten

    (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

    TOELICHTING

    De Commissie dient een gewijzigd voorstel in voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten. In dit gewijzigde voorstel zijn de amendementen verwerkt die het Europees Parlement in eerste lezing heeft voorgesteld en die voor de Commissie aanvaardbaar zijn, plus enkele technische verbeteringen naar aanleiding van discussies met deskundigen in de werkgroepen van de Raad. Daarnaast heeft de Commissie volledig rekening gehouden met het verzoek van de Europese Raad om een gewijzigd voorstel dat meer nadruk legt op verhoging van de mobiliteit van werknemers door de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten te vergemakkelijken. |

    ACHTERGROND |

    De Commissie heeft op 20 oktober 2005 een voorstel goedgekeurd voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten. Dit voorstel is op 21 oktober 2005 aan het Europees Parlement en de Raad toegezonden. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 20 april 2007 advies uitgebracht en amendementen op het voorstel van de Commissie voorgesteld. Op 20 juni 2007 heeft het Europees Parlement in eerste lezing een wetgevingsresolutie goedgekeurd. |

    DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE |

    De stelsels van sociale bescherming van de lidstaten moeten het hoofd bieden aan het probleem van de vergrijzing. De in de meeste lidstaten ingevoerde of geplande hervormingen gaan in de richting van een grotere rol voor aanvullende pensioenregelingen, waarvan de ontwikkeling door veel lidstaten actief bevorderd wordt. Er dient dus dringend voor gezorgd te worden dat de regels voor de werking van deze regelingen niet het vrije verkeer van werknemers tussen lidstaten of de mobiliteit binnen lidstaten belemmeren doordat zij het voor mobiele werknemers moeilijker maken om tegen het einde van hun loopbaan voldoende pensioenrechten opgebouwd te hebben. Als daar niet voor gezorgd wordt, zal dat de flexibiliteit en effectiviteit van de arbeidsmarkt nadelig beïnvloeden. Er zijn natuurlijk veel verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de beslissing van een individuele werknemer om meer mobiel te worden, maar het vooruitzicht aanvullende pensioenrechten te verliezen zal hem of haar zeker doen aarzelen om van baan te veranderen. Dit gewijzigde voorstel betreft dan ook met name het wegnemen van dergelijke obstakels in bepaalde aanvullende pensioenregelingen, teneinde de mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken. De potentiële obstakels voor de mobiliteit van werknemers betreffen met name de voorwaarden waaronder een werknemer pensioenrechten verwerft, en wat er met deze rechten gebeurt wanneer de betrokkene van baan verandert. Daarnaast gaat het gewijzigde voorstel in op de kwestie van het recht van werknemers op informatie over de vraag hoe mobiliteit van invloed zal zijn op de verwerving en het behoud van hun aanvullende pensioenrechten. |

    ADVIES VAN DE COMMISSIE OVER DE AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT |

    Op 20 juni 2007 heeft het Europees Parlement 34 amendementen op het voorstel voor een richtlijn betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten goedgekeurd. De Commissie meent dat de meerderheid van de amendementen van het Europees Parlement volledig, dan wel in beginsel of ten dele, aanvaardbaar zijn, aangezien de doelstellingen en de politieke haalbaarheid van het voorstel behouden blijven en de oorspronkelijke formulering in veel gevallen verbeterd wordt. Een belangrijk aspect van de amendementen van het Europees Parlement is dat de nadruk van de richtlijn meer op de verwerving en het behoud van slapende rechten wordt gelegd en minder op bepalingen betreffende overdrachten. Het Europees Parlement is van mening dat de invoering van een bepaling die fondsen verplicht tot overdracht wanneer de werknemer dat wenst, in dit stadium voor sommige aanvullende pensioenregelingen een te zware belasting zou betekenen en bovendien aanzienlijke technische problemen met zich zou brengen. De Commissie heeft de resolutie van het Europees Parlement, en ook de meningen van de deskundigen in de werkgroep van de Raad, zorgvuldig overwogen en aanvaardt deze verschuiving van de prioriteiten en daarmee het schrappen van artikel 6 (overdraagbaarheid). De Commissie stelt dienovereenkomstig voor om de titel van de richtlijn te wijzigen, en daarbij ook ten dele de formulering van de Europese Raad in zijn verwijzing naar de ontwerprichtlijn in juni 2007 over te nemen. Het gewijzigde voorstel draagt nu de volgende titel: "Voorstel voor een richtlijn betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten". De Commissie aanvaardt, gelet op het bovenstaande, de volgende amendementen van het Europees Parlement ten dele of volledig: 3.1 Werkingssfeer en andere algemene bepalingen (artikelen 1 t/m 3) Doelstelling: De amendementen 1 en 18 hebben betrekking op de doelstelling van de richtlijn; amendement 1 schrapt de verwijzing naar het woord meeneembaarheid in overweging 5, overeenkomstig het schrappen van artikel 6 over overdraagbaarheid. Het amendement vervangt ook de term "harmoniseren" door "minimumeisen", overeenkomstig de wijzigingen van de artikelen 4 en 5. De Commissie aanvaardt dit amendement volledig. Amendement 18 vervangt de term "werknemers" in artikel 1 door "personen" en verbreedt de doelstelling van de richtlijn. De Commissie kan dit amendement niet aanvaarden, overwegende dat het doel van de richtlijn is obstakels in aanvullende pensioenregelingen die het vrije verkeer of de mobiliteit van werknemers belemmeren, weg te nemen. De Gemeenschap is niet bevoegd om van de lidstaten te verlangen dat zij zorgen voor "een vroegtijdige opbouw van aanvullende pensioenregelingen". De Commissie heeft rekening gehouden met in de Raad besproken technische wijzigingen en heeft dienovereenkomstig de formulering van artikel 1 licht aangepast. Amendement 2 betreft een nieuwe overweging die benadrukt dat gewaarborgd moet worden dat de financierbaarheid van aanvullende pensioenregelingen niet ondermijnd wordt door deze richtlijn, en dat volledig rekening moet worden gehouden met de bescherming van de rechten van werknemers die bij een regeling aangesloten blijven en van gepensioneerden. Verder wordt benadrukt dat de sociale partners een belangrijke rol te vervullen hebben bij de vormgeving en de toepassing van aanvullende pensioenregelingen. De Commissie aanvaardt dit amendement (nu overweging 5 bis) volledig. Amendement 3 voert een nieuwe overweging in (5 ter) die benadrukt dat de richtlijn geen verplichting inhoudt tot invoering van aanvullende pensioenregelingen, waar die nog niet bestaan. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel en verduidelijkt de tekst – mede op basis van technische werkzaamheden door deskundigen in de werkgroepen van de Raad – in die zin dat de lidstaten weliswaar verplicht zijn de bepalingen van deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, maar bevoegd blijven voor de organisatie van hun eigen pensioenstelsels. Toepassingsgebied. Amendement 5 is een nieuwe overweging (nu 5 quater) ter verduidelijking van de werkingssfeer van de richtlijn; de Commissie aanvaardt dit amendement volledig. De amendementen 6, 7, 8 en 19 dienen gezamenlijk overwogen te worden, aangezien zij alle wijzigingen van artikel 2 en de desbetreffende overwegingen betreffen. Amendement 6 voert een nieuwe overweging in (nu 5 quinquies) ter verduidelijking van de uitzondering op de toepassing van de richtlijn op regelingen waartoe geen nieuwe deelnemers meer worden toegelaten. De Commissie aanvaardt dat deze beperking een compromis is en beschouwd kan worden als een redelijke maatregel om de financierbaarheid op langere termijn van bepaalde aanvullende pensioenregelingen veilig te stellen. De Commissie aanvaardt dit amendement dan ook volledig, met toevoeging van een technische verduidelijking betreffende "onderdelen" van gesloten regelingen, om te verduidelijken dat, voor zover van toepassing, alleen die onderdelen van aanvullende regelingen die voor nieuwe deelnemers gesloten zijn, uitgezonderd zullen zijn. Amendement 7 is een technische verduidelijking en voert een nieuwe overweging in (nu 5 sexies) die duidelijk maakt dat de richtlijn geen invloed heeft op saneringsmaatregelen of liquidatieprocedures; de Commissie aanvaardt dit amendement gedeeltelijk, maar verwerpt de verwijzing naar artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2003/41/EG, die irrelevant is voor deze verduidelijking. Amendement 19 betreft artikel 2 als geheel en wordt in beginsel aanvaard, onder voorbehoud van technische verduidelijkingen waarover nog overlegd moet worden met deskundigen in de werkgroepen van de Raad. Amendement 8 voert een nieuwe overweging in (nu 5 septies) die verduidelijkt dat de richtlijn niet van toepassing zal zijn op beschermingsregelingen bij insolventie, compensatieregelingen of nationale pensioenreservefondsen, en de Commissie aanvaardt dit amendement volledig. Definities. Amendement 20 bevat een aantal technische wijzigingen van de definities van termen in artikel 3. De Commissie aanvaardt de wijzigingen van artikel 3, onder a), volledig, evenals het opnemen van een nieuwe definitie, onder d bis), van de term "wachttijd". Het amendement betreffende artikel 3, onder b), wordt aanvaard, behalve het schrappen van het woord "beroeps-", wat naar de mening van de Commissie afbreuk zou doen aan de duidelijkheid van de definitie. Het amendement betreffende artikel 3, onder c), wordt gedeeltelijk aanvaard, met enige aanpassingen van de formulering om duidelijker te laten uitkomen dat de voorwaarden waaraan een "actieve deelnemer" eventueel moet voldoen, de in artikel 4 genoemde voorwaarden voor verwerving zijn. Het amendement op artikel 3, onder d), wordt met minimale aanpassingen aanvaard. Het amendement op artikel 3, onder f) wordt in beginsel aanvaard, met gebruikmaking van de formulering die de deskundigen in de werkgroepen van de Raad voorgesteld hebben. De vervanging, in artikel 3, onder h), van de term "begunstigde met uitgestelde rechten" door de term "voormalige deelnemer" wordt niet aanvaard, aangezien de Commissie de oorspronkelijke term uit technisch oogpunt duidelijker acht. De Commissie aanvaardt echter in beginsel de overige technische wijzigingen van artikel 3, onder h), met gebruikmaking van de formuleringen die (ten dele) in de werkgroepen van de Raad ontwikkeld zijn. De wijzigingen van artikel 3, onder i), worden aanvaard, met uitzondering van de term "voormalige deelnemer". De wijziging van artikel 3, onder j), omvat de invoering van een nieuw begrip, "waarde van de slapende rechten ("entitlement")" en schrapping van de term "overdracht". De Commissie begrijpt de achterliggende gedachte van deze nieuwe definitie, maar meent dat de term "waarde van de slapende rechten ("rights")" nauwkeuriger is en past de formulering in die zin aan. De definities in artikel 3, onder e) en g), worden door de Commissie geschrapt omdat zij door de herstructurering en de wijzigingen van de richtlijn niet langer noodzakelijk zijn. Amendement 4 voert een nieuwe overweging in (nu 5 octies) waarin het begrip "aanvullende pensioenregelingen" nader verduidelijkt wordt. De Commissie aanvaardt in beginsel deze nieuwe overweging, met enige technische verbeteringen op basis van de werkzaamheden van de deskundigen in de werkgroepen van de Raad. De Commissie vereenvoudigt ook de beschrijving van de voorwaarden waaronder individuele pensioenregelingen beschouwd moeten worden als aanvullende regelingen in de zin van deze richtlijn. De Commissie erkent dat de taxonomie van pensioenstelsels, met name wat individuele pensioenregelingen betreft, niet altijd even doorzichtig is. De overweging verduidelijkt daarom dat individuele pensioenregelingen die aan een arbeidsverhouding gekoppeld zijn, geacht moeten worden binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen. Daarnaast heeft de Commissie een nieuwe overweging (5 nonies) ingevoerd om te verduidelijken dat speciale geringe betalingen aan het einde van een loopbaan die geheel door de werkgever worden gefinancierd, geen aanvullende pensioenen in de zin van deze richtlijn zijn. 3.2 Voorwaarden voor verwerving (Artikel 4) In amendement 22 wordt het oorspronkelijke voorstel van de Commissie betreffende de verwerving van pensioenrechten verder uitgewerkt. De benadering van het Parlement inzake de invoering van minimumeisen legt andere accenten dan die van de Commissie, maar handhaaft het beginsel dat de obstakels voor mobiliteit in sommige aanvullende pensioenregelingen zoveel mogelijk weggenomen moeten worden. Het centrale punt van het amendement is dat de verwijzing naar een minimumleeftijd voor verwerving in artikel 4, onder b), geschrapt wordt en vervangen door een nieuwe formulering die de maximaal toegestane wachttijd koppelt aan de leeftijd van de actieve deelnemer. Het amendement stelt een maximale wachttijd van 5 jaar voor (voor zover een wachttijd wordt voorgeschreven) voor actieve deelnemers aan een regeling die nog geen 25 jaar oud zijn, en een verbod van voorwaarden voor verwerving van welke aard ook voor deelnemers van 25 jaar en ouder. De Commissie begrijpt dat het doel van dit amendement is rekening te houden met het feit dat jonge werknemers over het algemeen mobieler zijn dan werknemers boven de 25, en dat de opbouw van pensioenrechten voor jongeren veelal minder dringend is dan voor de laatstgenoemden. De Commissie aanvaardt dan ook, bij wijze van compromis, het voorstel om – voor zover van toepassing – een wachttijd van niet meer dan vijf jaar toe te staan voor werknemers onder de 25. Wat betreft het verbieden van alle voorwaarden voor verwerving voor werknemers van 25 jaar en ouder, meent de Commissie, hoewel zij instemt met het beginsel dat werknemers zo vroeg mogelijk moeten beginnen met het opbouwen van pensioenrechten, dat sommige aanvullende pensioenregelingen met aanzienlijke administratieve en technische problemen te kampen zullen krijgen wanneer geen (korte) wachttijd wordt toegestaan. Dit geldt met name voor regelingen in landen waar de nationale wetgeving niet voorziet in een verplicht minimum gewerkt tijdvak voordat men zich bij een pensioenregeling kan aansluiten. De Commissie kan het voorstel om voorwaarden voor verwerving voor werknemers van 25 jaar en ouder compleet af te schaffen dan ook niet aanvaarden, en stelt in plaats daarvan voor om de wachttijden, voor zover die al bestaan, te beperken tot één jaar. Dit lijkt een evenwichtige benadering, waardoor obstakels voor mobiliteit worden beperkt, terwijl anderzijds vermeden wordt aanvullende pensioenregelingen onredelijke lasten op te leggen. De Commissie heeft daarom artikel 4, onder c), in die zin herschreven, en duidelijk gemaakt dat een wachttijd van één jaar in ieder geval van toepassing is zodra een actieve deelnemer de leeftijd van 25 jaar bereikt, ongeacht de leeftijd waarop hij begonnen is rechten op te bouwen. Het voorstel van het Europees Parlement betreffende artikel 4, waarin de elementen leeftijd en maximale wachttijden gekoppeld worden, maakt niet duidelijk of het dan nog mogelijk is een minimumleeftijd voor definitieve verwerving toe te passen voor werknemers onder de 25 jaar. Door de verdere herziening van dit voorstel door de Commissie om een maximale wachttijd van een jaar toe te staan (voor deelnemers van 25 jaar en ouder), wordt deze onduidelijkheid verergerd. Met het oog op de duidelijkheid verwerpt de Commissie daarom het schrappen van artikel 4, onder b), dat bepaalt dat: "wanneer een minimumleeftijd vereist is voor het verwerven van pensioenrechten, deze leeftijd niet hoger is dan 21 jaar", en stelt in plaats daarvan enkele wijzigingen van de formulering voor. Daarnaast brengt de Commissie enkele technische wijzigingen aan in het oorspronkelijke artikel 4, onder c), en verplaatst dit punt naar artikel 4, onder a), om de algemene structuur en de consistentie van artikel 4 te verbeteren. Amendement 43 behelst een herschrijving en uitbreiding van het oorspronkelijke artikel 4, onder a), (nu 4, onder d)) en verduidelijkt verder wat er gebeurt met bijdragen die gestort zijn voordat pensioenrechten definitief worden. De Commissie aanvaardt deze veranderingen volledig, onder voorbehoud van enkele wijzigingen van de formulering. De Commissie aanvaardt in beginsel ook de overeenkomstige nieuwe overweging als voorgesteld in amendement 11. Deze overweging wordt in gewijzigde vorm ingevoerd als overweging 6 bis, rekening houdende met commentaren van de deskundigen in de werkgroepen van de Raad, om verder te verduidelijken hoe nog niet definitief verworven rechten en vertrekkende werknemers behandeld dienen te worden. Amendement 24 geeft aan welke rol de sociale partners kunnen spelen, door middel van collectieve overeenkomsten, bij de invoering van de in artikel 4 (onder a) t/m d)) bedoelde bepalingen. De Commissie aanvaardt deze voorstellen in beginsel en verwerkt ze in een nieuw artikel 4, onder e), met enkele in de Raad besproken wijzigingen die meer juridische helderheid bieden. Amendement 9 betreft een algemene overweging voor het gehele artikel 4, die ten dele de oorspronkelijke overweging nr. 6 vervangt, die door amendement 10 wordt geschrapt. Dit amendement stelt vast dat aanvullende pensioenen steeds belangrijker worden voor het garanderen van de levensstandaard na de pensionering, en dat daarom de voorwaarden voor het opbouwen, het behoud en de overdracht van pensioenrechten verbeterd dienen te worden. De Commissie aanvaardt het amendement volledig, als overweging nr. 5 decies, met een aanvullende verwijzing naar het wegnemen van belemmeringen van vrij verkeer en beroepsmobiliteit, om de consistentie met de doelstelling van de Richtlijn te verzekeren. Bij wijze van aanvullende technische verduidelijking voert de Commissie een nieuwe overweging nr. 5 undecies in, om verwarring te voorkomen over de betekenis van de term "verwervingsvoorwaarde", die in sommige lidstaten ook naar de aanschaf van annuïteiten kan verwijzen. 3.3 Behoud van slapende rechten en overdracht (artikelen 5 en 6) Behoud van slapende pensioenrechten. Amendement 12 voert een nieuwe overweging in (nr. 6 ter) waarin benadrukt wordt dat vertrekkende werknemers het recht hebben om hun definitieve pensioenrechten als slapende rechten te handhaven in de regeling waarin die rechten zijn verworven. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel, met enige aanpassingen naar aanleiding van de werkzaamheden binnen de Raad, met name met betrekking tot bepaalde situaties waar zeer mobiele werknemers, met name in de context van pensioenregelingen met vaste bijdragen, hun rechten kunnen laten overhevelen naar een andere aanvullende pensioenregeling die voldoet aan de bepalingen van artikel 5, lid 1. Amendement 13 is een herformulering van overweging nr. 7, overeenkomstig het algemene beginsel dat verduidelijkt moet worden hoe slapende rechten berekend en gehandhaafd dienen te worden, en benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de bijzondere aard van de regeling en met de rechten van de deelnemers die bij de regeling aangesloten blijven. De Commissie aanvaardt het amendement in beginsel en herformuleert het op basis van de werkzaamheden van deskundigen in de werkgroepen van de Raad. De tekst verwijst nu naar "nationale wetten en praktijken" voor de berekening van de waarde van pensioenrechten, in plaats van naar "referentiewaarden", om verwarring met de grensoverschrijdende bepalingen van Richtlijn 2003/41/EG[1] te voorkomen. De tekst bevat verder een verwijzing, opnieuw op basis van de werkzaamheden van deskundigen in de werkgroepen van de Raad, naar gerechtvaardigde administratieve kosten waarmee rekening gehouden kan worden bij de aanpassing van de waarde van slapende rechten. De Commissie meent dat dit een evenredige en noodzakelijke toevoeging is. Amendement 14 verduidelijkt overweging 8 wat betreft het uitbetalen van relatief geringe definitieve pensioenrechten aan vertrekkende werknemers. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel en voegt verduidelijkingen toe betreffende het berekenen van het uit te keren kapitaal. Amendement 25 behelst een herziening van artikel 5 door invoering van een nieuw lid 1, dat vertrekkende werknemers toestaat om onder de in artikel 5, leden 2 en 3, aangegeven voorwaarden hun slapende rechten te behouden in de regeling waar zij zijn verworven. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel, met enige wijzigingen van de formulering naar aanleiding van technische discussies in de Raad. Om zeker te zijn dat de bedoeling duidelijk is, voegt de Commissie nog een zinsnede toe om te verduidelijken dat, voor zover van toepassing, de waarde van nieuw opgebouwde slapende pensioenrechten berekend dient te worden op het moment dat een werknemer een regeling verlaat. Deze waarde is het referentiepunt voor de toekomstige verrekening van slapende rechten zoals uiteengezet in artikel 5, lid 1. Amendement 25 werkt artikel 5, lid 1, nader uit en noemt met name een aantal criteria aan de hand waarvan vastgesteld kan worden of een "redelijke aanpassing" (in het amendement wordt de term "billijke behandeling" gebruikt) inderdaad redelijk is. Daarbij is gedeeltelijk gebruik gemaakt van de tekst van de oorspronkelijke overweging 7. Het amendement voorziet ook in de bescherming van slapende rechten in het geval van insolventie van de onderneming. De Commissie kan de invoering van bescherming tegen insolventie in deze richtlijn echter niet aanvaarden, aangezien daarover al Europese wetgeving bestaat, namelijk de bepalingen van artikel 8 van Richtlijn 80/987/EEG van de Raad[2]. De Commissie aanvaardt in beginsel de andere wijzigingen, met gebruikmaking van de door de werkgroepen van de Raad voorgestelde technische formuleringen. De Commissie aanvaardt het idee van nadere uitwerking van artikel 5, lid 1, maar meent dat de structuur van het voorgestelde amendement niet volledig recht doet aan het doel het begrip "redelijke aanpassing/billijke behandeling" nauwkeuriger te omschrijven. In het gewijzigde voorstel is artikel 5, lid 1, herschreven en verduidelijkt door twee gemeenschappelijke en specifieke methoden voor de behandeling van slapende rechten (ontwikkeling overeenkomstig die van rechten van actieve deelnemers en ontwikkeling overeenkomstig de pensioenuitkeringen) in de context van het concept van billijke behandeling, zoals bedoeld aan het begin van het artikel, te plaatsen. Vervolgens worden enkele andere methoden genoemd die ook als billijke behandeling beschouwd kunnen worden, zoals voorgesteld in amendement 25. Met het oog op meer duidelijkheid ten aanzien van deze veranderingen voegt de Commissie een nieuwe overweging in (nr. 7 bis), die aangeeft dat de richtlijn geen verplichting inhoudt om voor slapende rechten gunstigere voorwaarden vast te stellen dan voor de rechten van actieve deelnemers. De Commissie voegt verder – op deskundig advies van de werkgroep van de Raad – een extra verduidelijking toe aan artikel 5, lid 1, onder c), waardoor het lidstaten wordt toegestaan om plafonds vast stellen bij de aanpassing van slapende rechten aan de inflatie of het loonniveau. De Commissie acht dit een redelijk compromis om de financierbaarheid op langere termijn van aanvullende pensioenvoorzieningen veilig te stellen. De uitvoeringsbepaling in artikel 9, lid 5, is als gevolg van deze wijzigingen overbodig geworden en wordt geschrapt. In amendement 25 worden ook enkele wijzigingen van artikel 5, lid 2, voorgesteld met betrekking tot het uitbetalen van een kapitaal door pensioenregelingen wanneer de definitieve rechten onder een specifieke in de nationale wetgeving te bepalen drempel blijven. De Commissie aanvaardt deze veranderingen volledig, onder voorbehoud van kleine wijzigingen van de formulering. De Commissie aanvaardt in beginsel ook de invoeging van artikel 5, lid 3, waarin wordt aangegeven welke rol de sociale partners kunnen spelen bij de invoering va de in artikel 5 bedoelde bepalingen door middel van collectieve overeenkomsten. Overdracht. De amendementen 15, 16 en 17 weerspiegelen de wijzigingen van artikel 5 en het schrappen van artikel 6 en benadrukken dat het niet de bedoeling van de richtlijn is de overdracht van pensioenrechten te ontmoedigen. De overwegingen bevelen aan dat de lidstaten waar mogelijk de overdraagbaarheid dienen te verbeteren. De Commissie aanvaardt de amendementen 15 en 17, waardoor de overwegingen nr. 9 en 10 geschrapt worden, en ook, met enige aanpassingen van de formulering, amendement 16 (als een nieuwe overweging nr. 9 bis), waarin gesteld wordt dat de overdraagbaarheid met name aangemoedigd dient te worden bij de invoering van nieuwe aanvullende pensioenregelingen. Amendement 26 betreft het schrappen van artikel 6 over de overdraagbaarheid van pensioenrechten. De Commissie aanvaardt dit amendement volledig, maar betreurt het dat in het gewijzigde voorstel geen bepalingen zijn opgenomen die specificeren hoe de overdracht van pensioenrechten dient plaats te vinden. De Commissie erkent dat het in dit stadium beter is artikel 6 te schrappen, gezien de technische problemen in verband met bereiken van overeenstemming over algemeen geldige bepalingen voor overdrachten en de bestaande twijfels over het effect van dergelijke bepalingen op de financierbaarheid van sommige aanvullende pensioenregelingen. 3.4 Inlichtingen en non-regressie (artikelen 6 en 7) Inlichtingen. Amendement 27 betreft het verstrekken van inlichtingen aan werknemers, actieve deelnemers aan regelingen en vertrekkende werknemers, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 (nu artikel 6, lid 1). Dit amendement houdt in dat actieve deelnemers aan regelingen het recht zouden krijgen inlichtingen te eisen betreffende hun aanvullende pensioenrechten bij eventuele beëindiging van de arbeidsverhouding. De Commissie aanvaardt dit deel van het amendement volledig. De wijzigingen van artikel 7, leden 2 en 3 (nu art. 6, leden 2 en 3) worden volledig of in beginsel aanvaard, met enige technische aanpassingen op basis van de werkzaamheden in de Raad. Het voorstel om artikel 7, lid 4, waarin de wijze van verstrekking van inlichtingen wordt beschreven, te schrappen en dit punt in lid 2 te verwerken, wordt niet aanvaard, aangezien de Commissie van mening is dat de oorspronkelijke opzet van het artikel helderder is. De tekst in lid 4 (nu artikel 6, lid 4) is echter nader uitgewerkt naar aanleiding van technische discussies met deskundigen in de Raad. In verband met deze veranderingen voegt de Commissie tekst toe aan overweging nr. 11, bij wijze van administratieve voorzorgsmaatregel, om duidelijk te maken dat de inlichtingen niet vaker dan eenmaal per jaar verstrekt hoeven te worden. Non-regressie. Amendement 28 verduidelijkt het artikel over non-regressie, door de term "meeneembaarheid" te vervangen door "opbouw en behoud van pensioenrechten", wat zinvol is gezien het schrappen van bepalingen betreffende overdracht. Het amendement wordt volledig aanvaard, behalve de verwijzing naar "vertrekkende werknemers" in de laatste regel van het artikel, die eigenlijk overbodig is. De Commissie heeft bovendien de werking van het artikel verduidelijkt, om beter te laten uitkomen dat "behoud" betrekking heeft op vertrekkende werknemers, terwijl de "opbouw" van rechten werknemers in het algemeen betreft. 3.5 Tenuitvoerlegging en verslaglegging (artikelen 8 en 9) Tenuitvoerlegging. In de amendementen 29 en 42 wordt voorgesteld de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn een aanvullende termijn van 60 maanden toe te staan voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 4 en 5. De Commissie aanvaardt dit voorstel, en de wijzigingen van de tekst, als een redelijke oplossing om een evenwicht te bereiken tussen enerzijds het wegnemen van belemmeringen voor vrij verkeer en mobiliteit en anderzijds het waarborgen van de financierbaarheid op langere termijn van aanvullende pensioenvoorzieningen. De Commissie heeft ook de termijn voor de tenuitvoerlegging veranderd om rekening te houden met de huidige ontwikkeling van de situatie. Amendement 30 houdt in dat artikel 9, lid 3, geschrapt wordt; de Commissie aanvaardt dit aangezien deze bepaling achterhaald is geworden door het schrappen van de bepalingen inzake overdracht. Verslaglegging. Amendement 31 specificeert dat in de in artikel 10 (nu artikel 9) bedoelde vijfjaarlijkse verslagen ook de "bereidheid van werkgevers" om aanvullende pensioenregelingen aan te bieden, sinds de inwerkingtreding van deze richtlijn, geëvalueerd dient te worden. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel, maar stelt voor om dit element van de verslaglegging in een nieuwe overweging (nr. 15 bis) op te nemen. De Commissie brengt ook enkele technische wijzigingen aan en verwijst naar de "ontwikkelingen in de voorziening van aanvullende pensioenen" in plaats van naar "bereidheid". De Commissie meent dat bereidheid een moeilijk te kwantificeren concept is. In amendement 32 wordt een nieuwe clausule in artikel 10 (nu artikel 9) voorgesteld, die bepaalt dat in het eerste verslag ook beoordeeld moet worden hoe de bedrijfsaansprakelijkheid voor aanvullende pensioenrechten kan worden uitgesloten na een overdracht van pensioenrechten. De Commissie aanvaardt deze toevoeging in beginsel en verwerkt die om redenen van duidelijkheid eveneens in overweging 15 bis. De amendementen 52 en 33 behelzen het schrappen van artikel 10, lid 2, dat vervangen wordt door een nieuw lid 2 bis. Volgens dit nieuwe lid is de Commissie verplicht om uiterlijk vijf jaar na goedkeuring van de richtlijn met name de voorwaarden voor de overdracht van pensioenrechten nader te bestuderen. Op basis van dit verslag dient de Commissie dan eventueel noodzakelijke voorstellen in om de belemmeringen van de mobiliteit verder te verminderen. De Commissie aanvaardt beide amendementen en heeft met het oog op de duidelijkheid artikel 10, lid 2, (nu artikel 9, lid 2) dienovereenkomstig aangepast. De Commissie heeft ook een zin toegevoegd om te verduidelijken dat zij alleen voorstellen tot wijziging van de richtlijn zal indienen als de situatie op dat moment verdere wetgeving noodzakelijk maakt. |

    CONCLUSIE |

    Gelet op artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel zoals hierna aangegeven: |

    2005/0214 (COD)

    Gewijzigd voorstel Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten

    (voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op de artikelen 42 en 94,

    Gezien het voorstel van de Commissie[3],

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[4],

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[5],

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Het vrije verkeer van personen is een van de fundamentele vrijheden van de Gemeenschap; artikel 42 van het Verdrag bepaalt dat de Raad volgens de procedure van artikel 251 de maatregelen vaststelt welke op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers.

    (2) De sociale bescherming van de werknemers inzake pensioenen wordt verzekerd door wettelijke socialezekerheidsregelingen, aangevuld door aanvullende socialezekerheidsregelingen pensioenregelingen die gekoppeld zijn aan de arbeidsovereenkomst en die een steeds belangrijkere rol spelen in de lidstaten.

    (3) De Raad beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid wat betreft de keuze van de meest passende maatregelen om de doelstelling van artikel 42 van het Verdrag te verwezenlijken; het coördinatiesysteem dat is voorzien in Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen[6] en in Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71[7], en in het bijzonder ook de geldende regels voor samentelling, hebben geen betrekking op de aanvullende pensioenregelingen, met uitzondering van de regelingen die onder de term "wetgeving" als gedefinieerd in de eerste alinea van artikel 1, punt j), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen, of die in een verklaring van een lidstaat uit hoofde van dit artikel als zodanig zijn aangemerkt. De aanvullende pensioenregelingen zouden daarom onderwerp moeten zijn van specifieke maatregelen, om rekening te houden met hun aard en bijzondere kenmerken, en ook met de verscheidenheid van regelingen binnen lidstaten en de verschillen tussen lidstaten onderling, en met name met de rol van de sociale partners bij de tenuitvoerlegging van die regelingen.

    (4) Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen[8] vormt een eerste specifieke maatregel ter verbetering van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van de werknemers op het terrein van de aanvullende pensioenregelingen.

    (5) Ook dient verwezen te worden naar artikel 94 van het Verdrag, aangezien de dispariteiten tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot de aanvullende pensioenregelingen zowel de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers als het functioneren van de interne markt kunnen belemmeren. Om de meeneembaarheid van de aanvullende pensioenrechten van werknemers die zich binnen de Gemeenschap of binnen een lidstaat verplaatsen, te verbeteren, dienen bepaalde minimumeisen te worden vastgesteld betreffende de opbouw van pensioenrechten voorwaarden voor het verwerven van en het behoud van definitieve pensioenrechten geharmoniseerd worden en dienen de regels inzake het behoud van slapende rechten en de overdracht van verworven rechten onderling aangepast te worden van vertrekkende werknemers in aanvullende pensioenregelingen die aan een arbeidsverhouding gekoppeld zijn.

    (5 bis) Verder dient rekening te worden gehouden met de structuur en het bijzondere karakter van de aanvullende pensioenregelingen en hun verschillen binnen en tussen de afzonderlijke lidstaten. De invoering van nieuwe regelingen, de financierbaarheid van bestaande regelingen en de verwachtingen en rechten van de huidige deelnemers dienen voldoende te worden beschermd. Verder dient in deze richtlijn met name rekening te worden gehouden met de rol van de sociale partners bij de vormgeving en toepassing van de aanvullende pensioenregelingen.

    (5 ter) Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten om hun eigen pensioenregelingen te organiseren, onverlet. De lidstaten blijven volledig verantwoordelijk voor het opzetten van dergelijke regelingen en zijn derhalve niet verplicht om bij de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht wetgeving tot instelling van aanvullende pensioenregelingen in te voeren.

    (5 quater) Deze richtlijn heeft betrekking op alle in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde aanvullende pensioenregelingen ter verschaffing van een aanvullend pensioen aan werknemers, zoals groepsverzekeringscontracten, door een of meer bedrijfstakken of sectoren gesloten en via het omslagstelsel gefinancierde regelingen, op kapitalisatie gebaseerde regelingen, uit pensioenreserves van de ondernemingen bekostigde pensioentoezeggingen of collectieve of vergelijkbare regelingen.

    (5 quinquies) Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op aanvullende pensioenregelingen of, in voorkomend geval, onderdelen daarvan die reeds vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn afgesloten zijn in die zin dat er geen nieuwe deelnemers meer kunnen worden toegelaten, aangezien als gevolg van de invoering van nieuwe voorschriften een ongerechtvaardigde druk op deze regelingen kan worden gelegd.

    (5 sexies) Deze richtlijn heeft niet tot doel het nationale recht inzake saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures te harmoniseren of daarop invloed uit te oefenen; het is daarbij niet van belang of de procedures al dan niet op grond van insolventie of al dan niet vrijwillig worden ingesteld. Tevens laat de richtlijn nationale wettelijke voorschriften betreffende de onder Richtlijn 2001/17/EG[9] vallende saneringsmaatregelen onverlet.

    (5 septies) Deze richtlijn dient niet te gelden voor beschermingsregelingen bij insolventie en compensatieregelingen die niet behoren tot de aan een arbeidsverhouding gekoppelde aanvullende pensioenregelingen en die tot doel hebben de pensioenrechten van werknemers bij insolventie van de onderneming of de pensioenregeling te beschermen. Evenzo dienen nationale pensioenreservefondsen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te blijven.

    (5 octies) Deze richtlijn is alleen van toepassing op aanvullende pensioenregelingen ingevolge een arbeidsverhouding die gebaseerd zijn op het bereiken van de pensioenleeftijd of op het vervullen van andere voorwaarden, vastgelegd in de betreffende regeling of in de nationale wetgeving. Deze richtlijn is niet van toepassing op andere individuele pensioenregelingen dan die ingevolge een arbeidsverhouding. Deze richtlijn is evenmin van toepassing op invaliditeits- en nabestaandenuitkeringen.

    (5 nonies) Een eenmalige betaling die niet als een substantieel inkomen beschouwd wordt, geen verband houdt met bijdragen met het oog op de aanschaffing van een annuïteit, rechtstreeks of indirect wordt betaald aan het eind van de loopbaan, en uitsluitend door de werkgever wordt bekostigd, mag niet als een aanvullend pensioen in de zin van deze richtlijn worden beschouwd.

    (5 decies) Omdat aanvullende pensioenen voor een gegarandeerde levensstandaard op oudere leeftijd in veel lidstaten steeds belangrijker worden, moeten de voorwaarden voor het opbouwen, behouden en overdragen van verworven rechten worden verbeterd zodat er minder belemmeringen zijn voor het vrije verkeer van werknemers en de beroepsmobiliteit.

    (5 undecies) Verwervingsvoorwaarden mogen niet worden gelijkgesteld met de voorwaarden die gelden voor de aanschaf van een recht op annuïteit dat krachtens de nationale wet of de regels van bepaalde aanvullende pensioenregelingen, met name premiebasissystemen (defined contribution), is vastgelegd voor de uitbetalingsfase.

    (6) Om te verzekeren dat de voorwaarden voor het verwerven van aanvullende pensioenrechten geen belemmering vormen voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers in de Europese Unie, dienen bepaalde grenzen te worden vastgesteld met betrekking tot deze voorwaarden, opdat een werknemer die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, of zich binnen een lidstaat verplaatsen, aan het einde van hun beroepsleven een adequaat pensioen ontvangen.

    (6 bis) Indien de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat de vertrekkende werknemer definitieve pensioenrechten heeft opgebouwd of indien het beleggingsrisico door de regeling of door de werkgever wordt gedragen (met name in het geval van een defined benefit regeling), moeten de bijdragen van de vertrekkende werknemer in elk geval door de regeling worden teruggestort. Indien de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat de vertrekkende werknemer definitieve pensioenrechten heeft opgebouwd en indien het beleggingsrisico door de vertrekkende werknemer wordt gedragen (met name in het geval van een defined contribution systeem), moet de waarde van de op deze bijdragen gebaseerde beleggingen door de regeling worden teruggestort. De waarde mag meer of minder bedragen dan de door de vertrekkende werknemer betaalde bijdragen. Bij negatieve waarden vindt geen terugstorting plaats.

    (6 ter) De vertrekkende werknemer dient het recht te hebben zijn definitieve pensioenrechten als slapende pensioenrechten te handhaven in de aanvullende pensioenregeling waarin die rechten zijn verworven. Wat het behoud van slapende rechten betreft, mag de bescherming als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer, met name in het kader van een defined contribution systeem, de vertrekkende werknemer de mogelijkheid heeft om de waarde van zijn definitieve pensioenrechten te laten overdragen naar een aanvullende pensioenregeling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, lid 1.

    (7) Overeenkomstig de nationale wetten en praktijken moet worden Er dient ook gezorgd te worden voor het behoud een redelijke aanpassing van slapende pensioenrechten of de waarde van zulke slapende rechten., om te voorkomen dat een vertrekkende werknemer benadeelt wordt. Deze doelstelling zou verwezenlijkt kunnen worden door een aanpassing van de slapende rechten op basis van verschillende referentiewaarden, waaronder de inflatie, de hoogte van salarissen of van lopende pensioenuitkeringen, of ook het rendement van de activa van de betreffende aanvullende pensioenregeling. De waarde van de rechten op het moment dat de werknemer uit de regeling stapt, moet worden bepaald volgens nationale wetgeving en praktijken. Wanneer de waarde van slapende rechten wordt aangepast, moet rekening worden gehouden met de specifieke aard van de regeling, de belangen van de begunstigden met uitgestelde rechten, de belangen van de overige actieve leden van de pensioenregeling en de belangen van gepensioneerde rechthebbenden. Wanneer de waarde van slapende rechten wordt aangepast, kan ook rekening worden gehouden met gerechtvaardigde administratieve kosten.

    (7 bis) Deze richtlijn houdt geen verplichting in om voor slapende rechten gunstigere voorwaarden vast te stellen dan voor de rechten van actieve deelnemers.

    ( 8 ) Om te hoge administratiekosten van het beheer van grote aantallen slapende rechten van geringe omvang te vermijden, is het zinvol om de stelsels toe te staan kan pensioenregelingen worden toegestaan om, wanneer de definitieve pensioenrechten of de waarde van de definitieve pensioenrechten van een vertrekkende werknemer de door de betreffende lidstaat vastgestelde drempels niet te boven gaat, die definitieve dergelijke rechten niet in stand te houden maar ofwel de waarde van die definitieve pensioenrechten over te dragen of, eventueel in de vorm van een kapitaal uit te keren dat deze verworven definitieve rechten vertegenwoordigt, wanneer die onder een bepaalde door de betreffende lidstaat vast te stellen drempel blijven. Indien van toepassing wordt de overgedragen waarde of het uitgekeerde kapitaal vastgesteld volgens de nationale wetgeving en praktijk.

    (9) Werknemers die van betrekking veranderen dienen de mogelijkheid te hebben om te kiezen tussen handhaving van hun verworven pensioenrechten in hun oude aanvullende pensioenregeling en de overdracht van het corresponderende kapitaal naar een andere aanvullende pensioenregeling, eventueel ook in een andere lidstaat.

    (9 bis) Deze richtlijn stelt geen bepalingen betreffende de overdracht van definitieve pensioenrechten vast, maar ter bevordering van de beroepsmobiliteit dienen de lidstaten ernaar te streven de overdraagbaarheid van definitieve pensioenrechten, waar mogelijk en met name bij de invoering van nieuwe aanvullende pensioenregelingen, geleidelijk te verbeteren.

    ( 10 ) Om redenen van financiële houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen hebben de lidstaten de mogelijkheid om niet gekapitaliseerde regelingen vrij te stellen van de verplichting om werknemers de mogelijkheid te bieden om verworven rechten over te dragen. Met het oog op gelijke behandeling van de werknemers die onder gekapitaliseerde regelingen vallen enerzijds en degenen die onder niet-gekapitaliseerde regelingen vallen anderzijds, dienen de lidstaten er echter naar te streven de overdraagbaarheid van rechten op basis van niet-gekapitaliseerde regelingen geleidelijk te verbeteren.

    (11) Onverminderd Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening[10] zouden actieve deelnemers en werknemers die gebruik maken van hun recht op vrij verkeer, of van plan zijn dat te doen, behoorlijk geïnformeerd moeten worden door de beheerders van de aanvullende pensioenregelingen, met name over de consequenties van een beëindiging van de arbeidsverhouding op hun rechten op aanvullend pensioen. De lidstaten kunnen bepalen dat deze informatie niet vaker dan eens per jaar hoeft te worden verstrekt.

    ( 12 ) Gezien de diversiteit van de bestaande aanvullende socialezekerheidsregelingen pensioenregelingen dient de Gemeenschap zich te beperken tot het aangeven van de binnen een algemeen kader te verwezenlijken doelstellingen, en een richtlijn is het juiste juridische instrument daarvoor.

    ( 13 ) Aangezien de doelstellingen van de geplande maatregel, namelijk het wegnemen van belemmeringen van voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers, voor de beroepsmobiliteit en van voor het functioneren van de interne markt, niet in voldoende mate door de lidstaten verwezenlijkt kunnen worden en dus, ook gezien de dimensies van de maatregel, beter op communautair niveau verwezenlijkt kunnen worden, kan de Gemeenschap maatregelen nemen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag. Wat het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel betreft, gaat deze richtlijn, die met name ook berust op een effectbeoordeling waaraan het Comité voor aanvullende pensioenen (het Pensioenforum) heeft meegewerkt, niet verder dan wat noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    ( 14 ) Deze richtlijn stelt minimumeisen vast, waardoor de lidstaten de mogelijkheid behouden om gunstigere bepalingen in te voeren of te handhaven. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn kan niet als rechtvaardiging worden aangevoerd voor een verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie in de afzonderlijke lidstaten.

    ( 15 ) Gezien de noodzaak rekening te houden met de gevolgen van deze Richtlijn, met name voor de financiële houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen, kunnen de lidstaten gebruik maken van een verlengde termijn voor de geleidelijke tenuitvoerlegging van de bepalingen die dergelijke gevolgen kunnen hebben.

    (15 bis) In de vijfjaarlijkse verslagen wordt een overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen in de voorziening van aanvullende pensioenen. In het eerste verslag wordt ook beoordeeld in welke mate de nationale wetgeving de werkgever aansprakelijk stelt voor de pensioenrechten van werknemers die hun rechten naar een andere pensioenregeling laten overdragen. Bij deze beoordeling wordt ook onderzocht op welke manier ervoor kan worden gezorgd dat de wettelijke aansprakelijkheid eindigt wanneer de overdracht eenmaal is uitgevoerd.

    ( 16 ) De lidstaten kunnen, met inachtneming van de nationale bepalingen betreffende de organisatie van de aanvullende pensioenregelingen, de sociale partners, indien zij gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de uitvoering van deze richtlijn voor wat betreft de bepalingen die onder collectieve overeenkomsten vallen, op voorwaarde dat de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen nemen om op ieder moment de ingevolge deze richtlijn vereiste resultaten te kunnen garanderen,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Doelstelling

    Deze richtlijn beoogt de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers, en van het recht op alsook de beroepsmobiliteit van werknemers binnen een lidstaat, te vergemakkelijken door het verminderen van belemmeringen als gevolg van bepaalde regels voor aanvullende pensioenregelingen in de lidstaten die aan een arbeidsverhouding gekoppeld zijn.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1. Deze richtlijn is van toepassing op aanvullende pensioenregelingen, met uitzondering van regelingen die onder Verordening (EEG) nr. 1408/71[11] vallen.

    2. Deze richtlijn is echter niet van toepassing op:

    a) aanvullende pensioenregelingen die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn de opname van nieuwe actieve deelnemers hebben afgesloten en waarbij zich geen nieuwe deelnemers kunnen aansluiten;

    b) aanvullende pensioenregelingen die het voorwerp uitmaken van maatregelen die een optreden van uit hoofde van de nationale wetgeving opgerichte administratieve instanties of van rechterlijke autoriteiten behelzen en bestemd zijn om de financiële positie van die regelingen in stand te houden of te herstellen, daaronder begrepen liquidatieprocedures. Deze uitsluiting gaat niet verder dan het eind van het optreden;

    c) insolventiegarantiestelsels, compensatiestelsels en nationale reservefondsen.

    Artikel 3

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) "aanvullend pensioen": een ouderdomspensioenen en, indien waarin een in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde aanvullende pensioenregeling daarin voorziet, invaliditeits- en nabestaandenuitkeringen ter aanvulling op of ter vervanging van de uitkeringen die voor dezelfde risico's door de wettelijke socialezekerheidsregelingen worden verstrekt;

    b) "aanvullende pensioenregeling": elke een in overeenstemming met de nationale wetgeving en gebruiken ingestelde, aan een arbeidsverhouding gekoppelde beroepsouderdomspensioenregeling ondernemings-, bedrijfs- en beroepspensioenregeling, zoals een groepsverzekeringscontract, een door een of meer bedrijfstakken of sectoren gesloten en via het omslagstelsel gefinancierde regeling, een op kapitalisatie gebaseerde regeling, een uit pensioenreserves bekostigde pensioentoezegging of elke collectieve of vergelijkbare regeling ter verschaffing van een aanvullend pensioen aan werknemers of zelfstandigen;

    c) "actieve deelnemer": een werknemer personen die door hun beroepsactiviteit op grond van zijn huidige arbeidsverhouding recht hebben of kunnen heeft of na vervulling van de deelnemingsvoorwaarden zal hebben op een aanvullend pensioen, overeenkomstig de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling;

    d) "definitieve pensioenrechten": alle rechten op aanvullend pensioen die na vervulling van eventuele deelnemingsvoorwaarden uitkeringen waarop deelnemers aan de regeling en andere rechthebbenden uit hoofde van de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling en, voor zover van toepassing, de nationale wetgeving, recht hebben zijn verworven;

    d bis) "wachttijd": de periode van actieve deelneming aan een regeling die uit hoofde van de nationale wetgeving of de bepalingen van een aanvullende pensioenregeling moet worden vervuld om recht op een aanvullend pensioen te verwerven;

    e) "beëindiging van de arbeidsverhouding": de beslissing een arbeidsverhouding te beëindigen;

    f) "vertrekkende werknemer": een actieve deelnemer wiens huidige een werknemer die, alvorens recht te krijgen op een pensioen, een betrekking verlaat waarin hij pensioenrechten heeft opgebouwd, dan wel pensioenrechten had kunnen verwerven als hij was gebleven arbeidsverhouding vóór het verkrijgen van een aanvullend pensioen eindigt;

    g) "meeneembaarheid": de mogelijkheid voor de werknemer om pensioenrechten te verwerven en te behouden bij de uitoefening van zijn recht op vrij verkeer of bij beroepsmobiliteit;

    h) "begunstigde met uitgestelde rechten": een voormalige actieve ex-deelnemer die verworven definitieve pensioenrechten bezit die slapend blijven heeft in een de aanvullende pensioenregeling totdat voldaan wordt aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een , maar niet meer actief aan die regeling deelneemt en nog geen aanvullend pensioen van die regeling ontvangt;

    i) "slapende pensioenrechten": definitieve pensioenrechten die blijven bestaan in het kader van behouden blijven in de regeling waarin ze zijn verworven zij door een begunstigde met uitgestelde rechten zijn opgebouwd, die een pensioen zal ontvangen afkomstig van deze aanvullende pensioenregeling zodra aan de voorwaarden om in aanmerking te komen wordt voldaan;

    j) "overdracht waarde van de slapende rechten": kapitaalwaarde van de pensioenrechten berekend volgens de nationale wetgeving en praktijk overmaking door een aanvullende pensioenregeling van een kapitaal dat alle of een deel van de in het kader van die regeling verworven pensioenrechten vertegenwoordigt; dit kapitaal kan worden overgebracht naar een nieuwe aanvullende pensioenregeling of naar een andere financiële instelling die pensioenrechten verleent.

    Artikel 4

    Voorwaarden voor verwerving

    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er zorg voor te dragen dat:

    a) a) wanneer er nog geen pensioenrechten zijn verworven op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsverhouding, het totale bedrag van de door of ten behoeve van de werknemer betaalde bijdragen wordt terugbetaald of overgedragen een diensttijd als voorwaarde voor actieve deelneming aan een regeling geldt, dit tijdvak niet langer is dan een jaar;

    b) wanneer een minimumleeftijd vereist is voor het verwerven van pensioenrechten, deze leeftijd de eventueel voorgeschreven minimumleeftijd voor de opbouw van definitieve rechten door een actieve deelnemer niet hoger is dan 21 jaar;

    c) een werknemer zich bij een aanvullende pensioenregeling kan aansluiten na een jaar bij dezelfde werkgever gewerkt te hebben, dan wel zodra hij de minimumleeftijd heeft bereikt en een jaar gewerkt heeft; de eventuele wachttijd in geen geval langer is dan een jaar voor actieve deelnemers ouder dan 25 jaar. Voor actieve deelnemers jonger dan 25 jaar bedraagt de wachttijd niet meer dan vijf jaar;

    d) wanneer een vertrekkende werknemer pensioenrechten verwerft uiterlijk na twee jaar aangesloten te zijn geweest op het tijdstip van beëindiging van zijn arbeidsverhouding nog geen definitieve pensioenrechten heeft verworven, de aanvullende pensioenregeling de door de vertrekkende werknemer en eventueel door de werkgever namens de werknemer uit hoofde van wettelijke bepalingen of collectieve overeenkomsten of contracten gestorte bijdragen of, indien de vertrekkende werknemer het beleggingsrisico's draagt, de met deze bijdragen gerealiseerde beleggingswaarde terugbetaalt;

    e) de lidstaten de sociale partners kunnen toestaan om bij collectieve overeenkomst andere bepalingen vast te stellen, voor zover die bepalingen ten minste dezelfde bescherming bieden wat de rechten van werknemers en actieve deelnemers betreft.

    Artikel 5

    Behoud van slapende pensioenrechten

    1. Onverminderd de leden 2 en 3 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de definitieve pensioenrechten van vertrekkende werknemers in de aanvullende pensioenregeling kunnen blijven waarin zij deze hebben verworven. Voor de toepassing van lid 1 wordt de beginwaarde van deze rechten berekend op het moment waarop de huidige arbeidsverhouding van de vertrekkende werknemer wordt beëindigd.

    1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen die zij noodzakelijk achten om er, rekening houdend met de aard van de regels en de praktijk van de pensioenregeling, voor te zorgen dat slapende pensioenrechten of de waarde daarvan worden behandeld in overeenstemming met de waarde van de pensioenrechten van actieve deelnemers of de ontwikkeling van de huidige pensioenuitkeringen, of op een andere, billijk geachte wijze, een redelijke aanpassing van slapende pensioenrechten te verzekeren, om te voorkomen dat de vertrekkende werknemer benadeeld wordt. bijvoorbeeld:

    a) de pensioenrechten in de aanvullende pensioenregeling worden vastgesteld als een nominaal bedrag; of

    b) de begunstigde met uitgestelde rechten blijft profiteren van een in de pensioenregeling ingebouwd rentepercentage of van het door de aanvullende verzekering gerealiseerde rendement; of

    c) de waarde van de slapende pensioenrechten wordt aangepast op basis van het inflatiepercentage of het loonniveau, dat aan een door de nationale wetgeving vastgesteld of door de sociale partners overeengekomen plafond kan worden onderworpen.

    2. De lidstaten kunnen aanvullende pensioenregelingen toestaan om de verworven definitieve rechten van deelnemers een vertrekkende werknemer niet te handhaven, maar gebruik te maken van een overmaking of uitbetaling van hem een kapitaal uit te betalen dat de waarde van de verworven definitieve rechten vertegenwoordigt, wanneer die de waarde van de definitieve rechten onder een door de betreffende lidstaat bepaalde drempel blijft blijven. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de gehanteerde drempel.

    3. De lidstaten kunnen de sociale partners toestaan bij collectieve overeenkomst andere bepalingen vast te stellen, voor zover die bepalingen ten minste dezelfde bescherming bieden wat de rechten van vertrekkende werknemers en begunstigden met uitgestelde rechten betreft.

    Artikel 6

    Overdraagbaarheid

    1. Afgezien van de gevallen waarin een kapitaal wordt uitbetaald overeenkomstig artikel 5, lid 2, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer een vertrekkende werknemer in zijn nieuwe betrekking niet onder dezelfde aanvullende pensioenregeling valt, hij op zijn verzoek en uiterlijk binnen 18 maanden na beëindiging van de arbeidsverhouding, een overdracht van al zijn verworven pensioenrechten kan verkrijgen, hetzij binnen een lidstaat of naar een andere lidstaat.

    2. De lidstaten zorgen ervoor, overeenkomstig hun nationale praktijken, dat indien actuariële ramingen en schattingen van de ontwikkeling van de rentevoet van invloed zijn op de vaststelling van de overgedragen verworven rechten, deze ramingen en schattingen de vertrekkende werknemer niet benadelen.

    3. De aanvullende pensioenregeling die de overdracht ontvangt, mag geen voorwaarden voor verwerving stellen en handhaaft deze rechten op ten minste hetzelfde niveau als de slapende rechten overeenkomstig artikel 5, lid 1.

    4. Indien bij een overdracht administratiekosten berekend worden, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te voorkomen dat die in onevenredige verhouding staan tot de duur van de aansluiting van de vertrekkende werknemer bij de regeling.

    Artikel 7 6

    Inlichtingen

    1. Onverminderd de uit artikel 11 van Richtlijn 2003/41/EG voortvloeiende verplichtingen van beroepspensioeninstellingen met betrekking tot het verstrekken van inlichtingen de aan deelnemers en pensioengerechtigden te verstrekken inlichtingen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat actieve deelnemers overeenkomstig lid 2 op verzoek inlichtingen kunnen krijgen de werknemers door de beheerder van de aanvullende pensioenregeling worden ingelicht over de eventuele gevolgen van een beëindiging van de arbeidsverhouding voor hun aanvullende pensioenrechten.

    2. Werknemers Actieve deelnemers die daarom verzoeken, ontvangen binnen een redelijke termijn voldoende inlichtingen over met name:

    a) de voorwaarden voor het verwerven van aanvullende pensioenrechten en de gevolgen van de toepassing van die voorwaarden bij beëindiging van de arbeidsverhouding;

    b) de geplande pensioenuitkeringen bij beëindiging van de arbeidsverhouding de waarde van de definitieve pensioenrechten of een uiterlijk twaalf maanden voor de datum van het verzoek uitgevoerde evaluatie van de definitieve pensioenrechten; en

    c) de voorwaarden voor de toekomstige behandeling behoud van slapende pensioenrechten;.

    d) de voorwaarden voor overdracht van verworven rechten.

    3. Een begunstigde met uitgestelde rechten die daarom verzoekt, ontvangt van de beheerder van de aanvullende pensioenregeling inlichtingen over zijn slapende pensioenrechten en over iedere verandering van de regels betreffende de aanvullende pensioenregeling die hem aangaan. Begunstigden met uitgestelde rechten die daarom verzoeken, ontvangen inlichtingen over:

    a) de waarde van de slapende pensioenrechten of een uiterlijk twaalf maanden voor de datum van het verzoek uitgevoerde evaluatie van de slapende pensioenrechten; en

    b) de voorwaarden voor de behandeling van slapende pensioenrechten.

    4. De in dit artikel bedoelde inlichtingen worden duidelijk en binnen een redelijke termijn schriftelijk en in begrijpelijke vorm verstrekt.

    Artikel 8 7

    Minimumvoorschriften – non-regressie

    1. De lidstaten kunnen bepalingen betreffende de opbouw van pensioenrechten van werknemers en het behoud meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten van vertrekkende werknemers invoeren of handhaven die voor de betrokkenen gunstiger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

    2. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn kan mag in geen geval als rechtvaardiging dienen worden aangegrepen om voor het verlagen van de in de lidstaten bestaande mate van meeneembaarheid rechten inzake de opbouw en het behoud van aanvullende pensioenen pensioenrechten in de lidstaten te beperken.

    Artikel 9 8

    Tenuitvoerlegging

    1. De lidstaten keuren de noodzakelijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen goed om uiterlijk op 1 juli 2008 [… (twee jaar na de vaststelling van deze richtlijn)] aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen. Zij kunnen ook de sociale partners, indien die gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn voor wat betreft de bepalingen die onder collectieve overeenkomsten vallen. In dat geval, of zij verzekeren de lidstaten zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op 1 juli 2008 vóór die datum op basis van akkoorden de noodzakelijke maatregelen bepalingen hebben genomen; vaststellen. de De lidstaten zijn verplicht om alle noodzakelijke de nodige maatregelen te nemen om op ieder moment de ingevolge deze richtlijn vereiste resultaten te kunnen garanderen. Zij stellen de Commissie onmiddellijk op de hoogte van deze maatregelen.

    2. Onverminderd het eerste lid van dit artikel kunnen de lidstaten indien nodig gebruik maken van een aanvullende termijn van 60 maanden, met ingang van 1 juli 2008 [… (twee jaar na de vaststelling van deze richtlijn)], voor de verwezenlijking van de in artikel de artikelen 4 en 5, punt d), aangegeven doelstelling. Iedere lidstaat die gebruik wenst te maken van deze langere termijn, stelt de Commissie daarvan op de hoogte, en geeft aan om welke regelingen het gaat en welke redenen deze aanvullende termijn rechtvaardigen.

    3. Onverminderd het eerste lid van dit artikel, en om rekening te houden met overtuigend aangetoonde bijzondere omstandigheden in verband met de financiële houdbaarheid van de aanvullende pensioenregelingen, kunnen de lidstaten regelingen die op basis van een omslagstelsel functioneren, ondersteuningskassen, en ondernemingen die boekreserves opbouwen om een pensioen aan hun werknemers te kunnen uitbetalen, vrijstellen van de toepassing van artikel 1, lid 6. Iedere lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, stelt de Commissie daarvan onmiddellijk op de hoogte, en geeft aan om welke regelingen het gaat en welke specifieke redenen deze vrijstelling rechtvaardigen, en welke maatregelen genomen zijn of nog zullen worden om de overdraagbaarheid van de uit de regeling in kwestie voortvloeiende rechten te verbeteren.

    4 . Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen of bij de officiële publicatie ervan naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    5. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de maatregelen die zijn genomen met het oog op de tenuitvoerlegging van de bepalingen van artikel 5.

    Artikel 10 9

    Verslag

    1. Om de vijf jaar na 1 juli 2008 [… (twee jaar na de vaststelling van deze richtlijn)] stelt de Commissie op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens een verslag op en legt dit voor aan de Raad, het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

    2. Uiterlijk 10 jaar na 1 juli 2008 stelt de Commissie Het eerste verslag betreft de toepassing van deze richtlijn en omvat een specifiek verslag op betreffende de toepassing van artikel 9, lid 3 Op basis daarvan dient de Commissie, indien nodig, een voorstel betreffende eventueel noodzakelijk gebleken wijzigingen van deze richtlijn met het oog op gelijke behandeling, wat de overdraagbaarheid van verworven rechten betreft, tussen werknemers die zijn aangesloten bij op kapitalisatie gebaseerde regelingen en werknemers die zijn aangesloten bij regelingen als bedoeld in artikel 9, lid 3. over de voorwaarden voor de overdracht van kapitaal dat de aanvullende pensioenrechten van werknemers vertegenwoordigt. Op basis van dat verslag onderzoekt de Commissie zo nodig opties voor een voorstel voor wijzigingen in deze richtlijn of in andere instrumenten die noodzakelijk blijken voor een verdere vermindering van de belemmeringen voor de mobiliteit van werknemers als gevolg van bepaalde voorschriften inzake aanvullende pensioenen.

    Artikel 11 10

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Artikel 12 11

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, […]

    Voor het Europees Parlement Voor de Raad

    De voorzitter De voorzitter

    [1] Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

    [2] Richtlijn 80/987/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, als gewijzigd bij Richtlijn 2002/74/EG.

    [3] PB C […] van […] , blz. […].

    [4] PB C […] van […] , blz. […].

    [5] PB C […] van […] , blz. […].

    [6] PB L 149 van 5.7.1971, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 631/2004 (PB L 100 van 6.4.2004, blz. 1).

    [7] PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 77/2005 (PB L 16 van 20.1.2005, blz. 3); zal worden ingetrokken bij de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 883/2004.

    [8] PB L 209 van 25.7.1998, blz. 46.

    [9] Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen (PB L 110 van 20.4.2001, blz. 28).

    [10] PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10.

    [11] Zal ingetrokken en vervangen worden bij de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 883/2004.

    Top