Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007DC0676

    Verslag van de Commissie - 18de jaarverslag over de uitvoering van de Structuurfondsen (2006) {SEC(2007) 1456}

    /* COM/2007/0676 def. */

    52007DC0676

    Verslag van de Commissie - 18de jaarverslag over de uitvoering van de Structuurfondsen (2006) {SEC(2007) 1456} /* COM/2007/0676 def. */


    [pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

    Brussel, 6.11.2007

    COM(2007) 676 definitief

    VERSLAG VAN DE COMMISSIE

    18 de jaarverslag over de uitvoering van de Structuurfondsen (2006) {SEC(2007) 1456}

    INHOUDSOPGAVE

    1. Inleiding 3

    3. Samenhang en coördinatie 9

    4. Evaluaties 11

    5. Controles 11

    6. Comités die de Commissie bijstaan 13

    VERSLAG VAN DE COMMISSIE

    18 de jaarverslag over de uitvoering van de Structuurfondsen (2006)

    Dit verslag wordt voorgelegd overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/99 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen. Het heeft betrekking op de activiteiten van de Structuurfondsen in 2006.

    De inhoud van dit verslag wordt op meer gedetailleerde wijze gepresenteerd in het werkdocument van de diensten van de Commissie (dat bij dit verslag is gevoegd).

    1. INLEIDING

    In 2006 is een belangrijke stap gezet met de goedkeuring van het wetgevend kader voor de programmeringsperiode 2007–2013, twee jaar na de initiële voorstellen van de Commissie in juli 2004. Het kader omvat de algemene verordening[1], vier verordeningen met specifieke bepalingen betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)[2], het Europees Sociaal Fonds (ESF)[3], het Cohesiefonds (CF)[4] en de Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS)[5], alsook de verordening van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen[6], vastgesteld op 8 december 2006.

    Aangezien de toekomstige programma’s zullen worden uitgevoerd binnen het kader van communautaire prioriteiten, zijn op 6 oktober 2006 communautaire strategische richtsnoeren goedgekeurd, waardoor de strategie van Lissabon inzake groei en werkgelegenheid het centrale thema wordt in de nieuwe programma’s van het cohesiebeleid.

    Voor 2007-2013 is een reeks hervormingen betreffende het beheer van de operationele programma’s ingevoerd. Op het vlak van het uitvoeringssysteem is de wetgeving gestroomlijnd en zijn de bepalingen voor het beheer van het cohesiebeleid vereenvoudigd. Dit houdt met name het volgende in:

    - één reeks bepalingen voor het beheer, met één enkele uitvoeringsverordening van de Commissie voor de programmeringsperiode 2007-2013, die 10 bestaande verordeningen voor de programmeringsperiode 2000-2006 vervang;

    - één reeks bepalingen voor de kosten die in aanmerking komen voor financiering, voor lidstaten die naast de Europese subsidiabiliteitsbepalingen ook nationale subsidiabiliteitsbepalingen toepassen;

    - vereenvoudiging van het financieel beheer, waardoor een grotere autonomie wordt verstrekt aan de nationale instanties die belast zijn met het beheer van de operationele programma’s;

    - grotere proportionaliteit en vereenvoudiging voor controlesystemen; voor kleinere programma’s (totale voor financiering in aanmerking komende overheidsuitgaven lager dan 750 miljoen euro en medefinanciering door de Gemeenschap minder dan 40% van de totale overheidsuitgaven) kunnen bepaalde voorschriften betreffende de controleregelingen door de nationale organen worden uitgevoerd;

    - organisatie van het plattelandsontwikkelingsbeleid (gefinancierd uit het ELFPO[7]) en het visserijbeleid (gefinancierd uit het EVF[8]), die voortaan onafhankelijk van de Structuurfondsen geschiedt op grond van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (dat de beheers- en controlevoorschriften in overeenstemming brengt met die van de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid) en het Europees Visserijfonds. Dit vereist een doeltreffende complementariteit tussen de door alle betrokken financiële instrumenten medegefinancierde acties (cohesie-, plattelandsontwikkelings- en visserijbeleid);

    - een verbeterde informatie van en communicatie met de burgers en potentiële begunstigden die dezelfde toegang hebben tot informatie inzake financieringsmogelijkheden;

    - grotere toepassing van elektronische overheid in de praktijk, waarbij de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten en de Commissie volledig elektronisch gebeurt.

    Bovendien hebben de Commissie en de internationale financiële instellingen voor de uitvoeringsfase, en om nieuwe bronnen van ondersteuning en expertise in te brengen, drie gezamenlijke initiatieven voorbereid: Jaspers ( Joint assistance to support projects in the European regions ) om de twaalf begunstigde landen te helpen bij de voorbereiding van belangrijke projecten, Jeremie ( Joint European Resources for Micro to Medium Enterprises ) om de toegang tot financiële middelen voor het mkb te vergemakkelijken en microkredieten te ontwikkelen en Jessica ( Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas) om duurzame en herbruikbare investeringen en ontwikkeling in steden te ondersteunen.

    Tijdens de nieuwe programmeringsperiode zal een aanzienlijk deel van de steun gericht worden op de versterking van de overheidsdiensten en de openbare diensten. De modernisering en de ontwikkeling van de overheidsdiensten en de openbare diensten zal worden ondersteund om beter tegemoet te komen aan de verwachtingen van de burgers en het bedrijfsleven en om de rol van de steunverlening als belangrijke factor van de sociale en economische ontwikkeling te versterken.

    2. ANALYSE VAN DE UITVOERING

    2.1. Uitvoering van de begroting

    2.1.1. EFRO

    De uitvoering van de begroting in 2006 was zeer bevredigend. Voor de doelstellingen 1 en 2 en de communautaire initiatieven is 100% van de beschikbare middelen vastgelegd.

    Met betrekking tot de betalingskredieten is 99,92% van de beschikbare middelen gebruikt (99,65% in 2005). Het geprojecteerde niveau van de betalingskredieten voor EFRO in 2006 is in de loop van het jaar met 2,8 miljard euro verminderd om rekening te houden met de tijdelijke opschorting van de betalingsaanvragen van Spanje en het Verenigd Koninkrijk (voor een totaal bedrag van 2,3 miljard euro) in afwachting van de uitvoering van de actieplannen om bepaalde aspecten van de beheers- en controlesystemen te verbeteren, alsook als gevolg van door de EU-10 gemaakte prognosefouten.

    De nog uitstaande vastleggingen van vorige jaren[9] bedroegen eind 2006 in totaal 45,8 miljard euro (in vergelijking met 39,1 miljard euro in 2005).

    Wat de toepassing van de n+2-regel betreft, was begin 2007 voor de vastleggingen van 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004 nog 1 miljard euro niet betaald. Met het oog op de uitzonderingen die kunnen worden toegepast op de n+2-regel (gevallen van staatssteun, grote projecten, etc.), bedraagt de schatting van de middelen die dreigen te worden geannuleerd wegens niet-betaling echter 162 miljoen euro. Dit bedrag is dus aanzienlijk kleiner (slechts 0,0018% van de totale vastleggingen).

    2.1.2. ESF

    De uitvoering van de begroting in 2006 was eveneens zeer bevredigend: 99,97% van de vastleggingskredieten werd in 2006 uitgevoerd (tegenover 99,93% in 2005). Wat de betalingen betreft, werd 99,87% van de vastleggingen uitgevoerd (99,86% in 2005). Eind 2006 bedroegen de totale uitstaande betalingen voor vastleggingen in totaal 22,96 miljard euro (vergeleken met 20,74 miljard euro in 2005), waarvan 22,76 miljard euro bestemd was voor de huidige programmeringsperiode van het ESF (20,44 miljard euro in 2005). De uitstaande betalingen van vroegere programmeringsperioden van het ESF zijn aanzienlijk gedaald: van 304,7 miljoen euro eind 2005 naar 204,6 miljoen euro eind 2006 (-32,8%).

    Wat de toepassing van de n+2-regel op de vastleggingen voor 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004 eind 2006 betreft, ging het om 19 programma’s voor een totaal ESF-bedrag van 129,31 miljoen euro (0,19% van de totale ESF-steun). Voor deze programma’s heeft de Commissie onderhandelingen (‘de contradictoire procedure’) met de lidstaten geopend. De te annuleren bedragen zullen pas bij afloop van deze procedure bekend zijn.

    2.1.3. EOGFL

    De begroting voor 2006 is ten volle benut, zowel op het vlak van vastleggingskredieten als voor betalingskredieten (respectievelijk 99,3% en 108,5% van de aanvankelijk goedgekeurde begroting). Het bedrag voor de betalingen is bereikt doordat de begroting voor de betalingskredieten in december 2006 is aangevuld met 360 miljoen euro.

    In vergelijking met 2005 is 207 miljoen euro extra vastgelegd en is 2 miljoen euro extra betaald.

    De betalingen bedroegen in totaal 3 589 miljoen euro, waarvan 3 562,1 miljoen euro bestemd was voor de programma’s 2000-2006 (Doelstelling 1: 3 193,0 miljoen euro; Leader+: 361,1 miljoen euro; Peace: 8,1 miljoen euro) en 26,9 miljoen euro voor de sluiting van 45 programma’s uit de programmeringsperiode 1994-1999.

    De uitstaande vastleggingen van het EOGFL bedroegen eind 2006 in totaal 7 636 miljoen euro (in vergelijking met 7 085 miljoen euro in 2005), waarvan 7 288 miljoen euro voor programma’s in de periode 2000-2006.

    Ingevolge de toepassing van de n+2-regel voor vastleggingen voor 2003 is 9,3 miljoen euro geannuleerd.

    2.1.4. FIOV

    In 2006 is 99,58% van de vastleggingskredieten uitgevoerd, en 84,16% van de betalingskredieten. In Doelstelling 1-regio’s bedroeg het betalingspercentage 86,23% tegenover 79,06% in de regio’s die buiten Doelstelling 1 vallen. De totale uitstaande betalingskredieten voor het FIOV voor de programmeringsperiode 2000-2006 bedroegen 1 336 miljoen euro in 2006 (in vergelijking met 1 111 miljoen euro in 2005).

    Wat de toepassing van de n+2-regel op de vastleggingen van 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004 betreft, ging het om 9 programma’s waarvan in totaal 22 miljoen euro dreigde te worden geannuleerd. Voor deze programma’s heeft de Commissie de contradictoire procedure met de lidstaten geopend. Na afloop van deze procedure zullen de te annuleren bedragen definitief bekend zijn.

    2.2. Uitvoering van de programma’s

    2.2.1. Doelstelling 1

    De uitgaven voor de Doelstelling 1-programma's volgden dezelfde weg als in 2005. De Doelstelling 1-programma’s waren gericht op investeringen in basisinfrastructuurprojecten (41,6%), waarbij meer dan de helft (54,4%) van alle investeringsmiddelen in deze categorie is gebruikt voor vervoersinfrastructuur. Meer dan een derde (33,5%) van de Doelstelling 1-middelen is geïnvesteerd in de productieve omgeving, waarbij opnieuw vooral steun is toegekend aan het mkb en de ambachtelijke sector (30%). In de Doelstelling 1-regio’s is 23,2% van de middelen gebruikt voor investeringen in op menselijke hulpbronnen gerichte projecten. De steunverlening op dit gebied is bijna gelijkelijk verdeeld tussen het arbeidsmarktbeleid (31,6%) en onderwijs en beroepsopleiding (31%).

    2.2.2. Doelstelling 2

    In de Doelstelling 2-regio’s bleven de programma’s vooral gericht op de productieve omgeving, waarbij meer dan de helft van alle financiële middelen (56,3%) voor deze categorie was bestemd. Met 56,5% domineert op dit gebied de steun voor het mkb en de ambachtelijke sector. Op de tweede plaats komt de verlening van steun voor infrastructuurwerken: 29,1% van alle Doelstelling 2-middelen is hiervoor besteed. In tegenstelling tot de Doelstelling 1-programma’s is het belangrijkste gebied financieel gezien de planning en rehabilitatie van bedrijfsterreinen (44,6%). In de categorie menselijke hulpbronnen (10,2% van alle investeringen in de Doelstelling 2-regio’s) gingen de investeringen vooral naar projecten in verband met flexibiliteit van werknemers, ondernemerschap, innovatie en informatie- en communicatietechnologieën (31,6%).

    2.2.3. Doelstelling 3

    De ESF-investeringen in 2006 bleven vooral gericht op de ondersteuning van de Europese werkgelegenheidsstrategie, met name maatregelen ter verbetering van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (31% van de bestedingen), levenslang leren (27%) en gelijke kansen (6%); de maatregelen ter bevordering van het ondernemerschap bleven stabiel (19%), maar zij lagen wel onder het niveau dat in de programmeringsdocumenten was voorgesteld. Bovendien was er nog een duidelijk verschil in de financiële uitvoering van de programma’s tussen de EU15, waar de programma’s al langer bestonden, en de EU 10, waar bepaalde lidstaten aanzienlijke moeilijkheden ondervonden bij het ten uitvoer leggen van sommige projecten en maatregelen.

    2.2.4. Visserij buiten Doelstelling 1

    Bij de uitvoering van structurele verbeteringen in de visserijsector is in 2006 vooruitgang geboekt. Dit bleek uit de financiële tenuitvoerlegging van de operationele programma’s van FIOV, die bijdroegen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

    2.2.5. Communautaire initiatieven

    2.2.5.1. Interreg

    In 2006 is goede vooruitgang geboekt bij de uitvoering van 81 Interreg III/nabuurschapsprogramma’s, ter verwezenlijking van hun doelstelling om de negatieve economische impact van grenzen te verminderen en de samenwerking te bevorderen.

    Tussen 2000 en 2006 selecteerden de 81 Interreg III/nabuurschapsprogramma’s ongeveer 13 000 projecten en netwerken. Voor bepaalde programma’s waren wijzigingen noodzakelijk, als gevolg van de uitbreiding en/of de invoering van het nieuwe concept van nabuurschapsprogramma’s van de Unie. Ook annuleringen als gevolg van de toepassing van de n+2-regel en bijwerkingen van de tussentijdse evaluaties droegen bij tot verdere wijzigingen in het programma voor de twee volgende jaren.

    2.2.5.2. Equal

    Ook in 2006 is goede vooruitgang geboekt bij de uitvoering van de 27 programma’s van Equal, die meer dan 3 300 projecten omvatten. Uit de toepassing van de n+2-regel bleek dat zes lidstaten een gedeelte van hun budgettaire vastleggingen voor 2004 niet konden gebruiken. Om de resultaten van de Equal-programma’s maximaal e benutten en om de mainstreaming van Equal in de nieuwe generatie operationele programma’s voor te bereiden, hebben de Commisie en de lidstaten in 2006 samengewerkt rond kwesties als de behandeling van asielzoekers, diversiteit, werkgelegenheid voor jongeren, ex-gedetineerden, sociale economie, oprichting van inclusieve ondernemingen, media en discriminatie, managementbeginselen (partnerschap, transnationale samenwerking, innovatie en gendermainstreaming).

    2.2.5.3. Urban

    In 2006 hebben de twintig thematische netwerken en zes werkgroepen die in het kader van Urban werden opgericht hun inspanningen voortgezet om beste praktijken te bevorderen en informatie uit te wisselen. Deze werkzaamheden zijn door dertien netwerken voltooid, en de resultaten en aanbevelingen zijn tijdens een slotconferentie gepresenteerd. Een verslag over de ‘rol van de steden bij de ontwikkeling van achtergestelde districten’ is onder de auspiciën van het Duitse Voorzitterschap opgesteld op basis van de ervaringen van de steden.

    2.2.5.4. Leader

    Voor de periode 2000-2006 zijn 73 Leader+-programma’s goedgekeurd. Van de voorgestelde 938 plaatselijke actiegroepen, zijn er uiteindelijk 892 geselecteerd.

    2.2.6. Innovatieve acties

    2.2.6.1. EFRO

    Voor de periode 2000-2006 zijn 181 regionale programma’s voor innovatieve acties goedgekeurd. Eind 2006 waren negenenvijftig programma’s afgerond. Dit leidde ertoe dat 40 projecten werden geïdentificeerd als voorbeelden van beste praktijk, die in andere regio’s worden verspreid (bijv. via de Inforegio-website). Er zij op gewezen dat de programma’s rond de volgende thema’s worden georganiseerd: kennis en technologische innovatie, informatiemaatschappij en duurzame ontwikkeling.

    2.2.6.2. ESF

    In 2006 zijn 37 projecten met betrekking tot plaatselijke werkgelegenheidsstrategieën afgerond. 19 projecten zijn geselecteerd in het kader van de derde ronde van de oproep tot het indienen van voorstellen voor ‘Innovatieve benaderingen van het beheer van veranderingen’. Net zoals de 61 lopende projecten die tijdens de vorige rondes werden geselecteerd, behandelen ze twee prioritaire kwesties: het beheer van herstructureringen en het beheer van demografische veranderingen. Met het oog op de mainstreaming van de resultaten zijn zes projecten geselecteerd in de tweede ronde van de oproep inzake “Overdracht en verspreiding van innovatie in het kader van projecten uit hoofde van artikel 6 ESF”.

    2.2.6.3. FIOV

    In 2006 zijn negen projecten afgerond. Ingevolge de ex post-evaluatie van transnationale projecten voor innovatieve acties in de visserijsector, die in 2005 plaats vond, is besloten om in 2006 geen nieuwe oproep tot het indienen van voorstellen te publiceren. Uit de evaluatie bleek dat de toegevoegde waarde van deze projecten voor de EU eerder beperkt was. De sleutelkenmerken van de innovatieve actie – innovatie, netwerking en transnationale samenwerking – zijn echter in de verordening inzake het Europees Visserijfonds opgenomen.

    3. SAMENHANG EN COÖRDINATIE

    3.1. Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

    3.1.1. Mededinging

    Krachtens Verordening (EG) nr. 1260/99 moeten de lidstaten nagaan of de steunverlening voldoet aan de EG-wetgeving, met inbegrip van de regels voor overheidssteun. Wanneer de Commissie in kennis wordt gesteld van een inbreuk op de EG-wetgeving of wanneer uit audits blijkt dat dit het geval is, wordt passende actie ondernomen. Om voor volledige transparantie te zorgen, delen de lidstaten de staatssteunstelsels mee waarvoor steun uit de Structuurfondsen in hun programma’s wordt gebruikt. De meeste regionale steunregelingen zijn verstreken op 31 december 2006. Nieuwe richtlijnen worden van toepassing op 1 januari 2007, teneinde de efficiëntie van staatssteun te verbeteren en de transparantie en gebruiksvriendelijkheid te vergroten.

    3.1.2. Interne markt

    Krachtens Verordening (EG) nr. 1260/99 zijn de lidstaten ook verplicht te controleren of de uit de Fondsen gefinancierde projecten in overeenstemming zijn met de EU-richtlijnen voor overheidsopdrachten. Wanneer de Commissie in kennis wordt gesteld van een inbreuk op de EG-wetgeving of wanneer uit audits blijkt dat dit het geval is, wordt passende actie ondernomen. In de programmeringscontext verlangt de Commissie dat de lidstaten hierover informatie verstrekken in de jaarverslagen over de programma’s. De directoraten-generaal Regionaal Beleid en Interne markt hebben bijgedragen tot de verduidelijking van de juridische behandeling van concessies die dateren van voor de toetreding van de nieuwe lidstaten op 1 mei 2004, en die niet in overeenstemming zijn met het EG-acquis. Er is een nieuw regelgevingskader voor de wetgeving inzake overheidsopdrachten ingevoerd dat meer juridische zekerheid moet bieden, zowel aan de openbare sector als aan de privésector.

    3.1.3. Milieu

    Er is vooral aandacht besteed aan de uitvoering van passende acties in het kader van de programma’s van het cohesiebeleid om de naleving van het communautaire acquis op het vlak van stedelijk afvalwater, watervoorziening en afvalbeheer te ondersteunen. Andere belangrijke investeringsgebieden zijn eco-innovatie en de sanering van vervuilde grond. Duurzame ontwikkeling is bevorderd dankzij investeringen in milieuvriendelijk transport en energie. Daarvoor zijn bij de projectselectie milieucriteria toegepast en is er op proactieve wijze gecontroleerd of de projecten de milieuwetgeving naleven.

    3.1.4. Vervoer

    De cohesieprogramma’s blijen de voornaamste bron van communautaire steun voor de verwezenlijking van de prioriteiten van de Gemeenschap in de vervoerssector. Daaarom is vooral de nadruk gelegd op de ondersteuning van investeringen in overeenstemming met het Europees vervoersbeleid. Voor een lijst van de op dit gebied door het EFRO gesteunde belangrijke projecten, zie deel 3 van de bijlage.

    3.1.5. Gelijkheid van vrouwen en mannen

    In maart 2006 heeft de Commissie de “Routekaart voor de gelijkheid van mannen en vrouwen” goedgekeurd. Deze routekaart bestrijkt de periode 2006-2010 en geeft blijk van het engagement van de Commissie voor deze kwestie. Zij heeft betrekking op zowel het binnenlandse als het buitenlandse beleid van de EU. De routekaart beschrijft zes prioritaire gebieden waarop de EU de gelijkheid van mannen en vrouwen moet bevorderen. Zij is opgesteld om de mogelijkheden te onderzoeken van genderbudgettering op EU-niveau, met name in de Structuurfondsen, binnen de mogelijkheden van gedeeld beheer voor de nieuwe periode.

    3.2. Coördinatie van de instrumenten

    3.2.1. De Structuurfondsen en het Cohesiefonds

    In 2006, vóór de meest recente uitbreiding met Roemenië en Bulgarije op 1 januari 2007, ontvingen alle 25 lidstaten steun uit de Structuurfondsen. Bovendien vielen 13 lidstaten ook onder het Cohesiefonds, dat de minder welvarende landen steun verleent.

    De Structuurfondsen zijn onderling en ten aanzien van het Cohesiefonds (met name het EFRO) zorgvuldig gecoördineerd om te vermijden dat projecten ook uit andere programma’s worden gefinancierd.

    3.2.2. De Structuurfondsen en de EIB/het EIF

    In 2006 trad Jaspers ( Joint Assistance to Support Projects in European Regions ) in werking. Dit is een nieuwe faciliteit voor technische bijstand om de nieuwe lidstaten bij te staan bij de voorbereiding van grote projecten. De actieplannen (werkprogramma’s) voor 2006 zijn goedgekeurd voor elf van de twaalf begunstigde landen.

    De Commissie en de EIB-groep hebben een gezamenlijk initiatief gelanceerd – Jeremie ( Joint European Resources for Micro to Medium Enterprises ) – om de toegang tot financiële middelen voor het mkb te verbeteren en microkredieten te ontwikkelen voor de volgende programmeringsperiode.

    Een ander initiatief – Jessica ( Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas ) – is samen met de EIB en de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa op touw gezet om duurzame investeringen in en de ontwikkeling van steden in de EU te ondersteunen met de Structuurfondsen. In het kader van Jessica kunnen de beheersautoriteiten in de lidstaten gebruik maken van bepaalde toegewezen Structuurfondsen om deze in stadsontwikkelingsfondsen te investeren en deze middelen opnieuw te gebruiken voor latere investeringsrondes in stedelijke gebieden.

    Jeremie en Jessica houden een culturele verschuiving van het cohesiebeleid in: weg van een exclusieve afhankelijkheid van subsidies, naar een groter gebruik van terugbetaalbare vormen van steun.

    4. EVALUATIES

    In 2006 heeft de Commissie strategische en thematische evaluaties uitgevoerd, ter ondersteuning van de besluitvorming in het kader van het cohesiebeleid. Bovendien analyseerde zij in haar syntheseverslagen de kwaliteit en resultaten van de analyses die door de lidstaten werden uitgevoerd. Nog een belangrijke taak van de Commissie was het verstrekken van methodologische begeleiding aan de lidstaten en het organiseren van uitwisselingen van ervaring.

    5. CONTROLES

    5.1. EFRO

    Voor de programmeringsperiode 1994-1999 hebben afsluitingsaudits plaatsgevonden op een steekproef van 56 programma’s in de gehele EU-15. De werkzaamheden in 2006 omvatten de afronding van de follow-up van alle audits, het vaststellen van definitieve standpunten over de toe te passen correcties en de lancering van procedures voor financiële correcties, voor zover van toepassing.

    Voor de periode 2000-2006 bestonden de auditwerkzaamheden die in 2006 werden uitgevoerd uit 85 controles ter plekke. Er werden zowel systeemaudits als gegevensgerichte controles bij 332 projecten uitgevoerd. De uitgevoerde audits hebben geleid tot een substantiële toename van het veiligheidsniveau wat de werking van systemen in de lidstaten betreft, en in bepaalde gevallen zijn belangrijke verbeteringen bereikt via de uitvoering van actieplannen.

    In 2006 zijn in de EU-15 in totaal 126 audits uitgevoerd, die betrekking hadden op 61 programma’s of 22,1% van het totale aantal mainstream- en URBAN-programma’s, en op 52,6% van de beschikbare EFRO-middelen. Voor de EU-10 zijn in 2006 28 audits uitgevoerd, die betrekking hadden op 9 programma’s, oftewel 45% van het aantal mainstream-programma’s en 65,5% van de EFRO-bijdrage.

    Wat INTERREG betreft, zijn in 2006 vijf programma’s, overeenkomend met 28% van de vastleggingen van het EFRO, aan een audit onderworpen.

    5.2. ESF

    In 2006 heeft de Commissie 69 audits uitgevoerd: 53 systeemaudits voor 2000-2006 plus 16 afsluitingsaudits voor 1994-1999.

    Van de in totaal 237 programma’s van het Europees Sociaal Fonds zijn er 123 door de Commissie aan een audit onderworpen. Daarbij is vooral aandacht besteed aan de programma’s die als risicovol worden beschouwd. In 2006 zijn in totaal 34 programma’s die als risicovol worden beschouwd aan een audit onderworpen, met inbegrip van 10 nieuwe programma’s. Elke lidstaat, met uitzondering van Luxemburg, is bezocht. In vijf lidstaten is een follow-upaudit uitgevoerd.

    In 2006 zijn 12 procedures voor financiële correctie en 14 actieplannen goedgekeurd.

    5.3. EOGFL

    Begin 2006 was het geplande ex post-auditprogramma voor 1994-1999 voltooid. Daarbij zijn programma’s die 32% van de totale uitgaven vertegenwoordigen aan een audit onderworpen. Er is een aantal financiële correctieprocedures gestart: in 2006 zijn bilaterale bijeenkomsten over 18 programma’s georganiseerd met de lidstaten. Vier besluiten voor financiële correctie, die betrekking hebben op in totaal vijf programma’s, zijn in de loop van het jaar door de Commissie goedgekeurd.

    In totaal zijn 21 programma’s, die 38% van de geplande uitgaven vertegenwoordigen, in 2006 aan een audit onderworpen voor de periode 2000-2006 (EU-25). Eind 2006 waren in totaal 73 van de 152 voor de Afdeling Oriëntatie van het EOGFL goedgekeurde programma’s aan een audit onderworpen.

    5.4. FIOV

    In 2006 zijn in totaal zes controles ter plekke uitgevoerd voor het FIOV. Drie daarvan hadden betrekking op de verificatie van de effectieve werking van de beheer- en controlesystemen voor de periode 2000-2006, in combinatie met steekproefgewijze controles in Italië, Polen en Zweden.

    Twee audits zijn in Frankrijk en Portugal uitgevoerd. Het betrof hier systeemaudits in combinatie met steekproefgewijze controles om de effectieve werking van de beheer- en controlesystemen voor operationele programma’s in het kader van Doelstelling 1 na te gaan.

    5.5. OLAF

    In 2006 heeft OLAF in de lidstaten 44 controles uitgevoerd in verband met uit de Structuurfondsen medegefinancierde maatregelen. Het ging daarbij om 30 controles ter plekke[10], en 14 controless die om andere redenen zijn uitgevoerd, bijv. om informatie te verzamelen of om bijstand te verlenen aan nationale overheidsinstanties of gerechtelijke autoriteiten. Tot de vastgestelde problemen behoorden valse verklaringen, valse facturering en niet-naleving van de voorschriften voor overheidsopdrachten.

    In 2006 hebben de lidstaten zelf overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1681/94 in totaal 2 988 gevallen van onregelmatigheden gemeld aan de Commissie, waarmee een bedrag van in totaal 516 697 561 euro gemoeid was. Deze onregelmatigheden betroffen medegefinancierde maatregelen uit de programmeringsperiodes 1994-1999 en 2000-2006. In vergelijking met 2005 is een lichte daling van de meldingen merkbaar. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de wijzigingen die met Verordening (EG) nr. 2035/2005[11] zijn ingevoerd, met name de verhoging van de drempel voor het melden van onregelmatigheden van 4 000 euro naar 10 000 euro. De desbetreffende financiële bedragen zijn evenwel gestegen.

    Deze cijfers tonen aan dat de lidstaten waakzamer zijn en beter rapporteren, in overeenstemming met de verplichtingen van het Gemeenschapsrecht.

    6. COMITÉS DIE DE COMMISSIE BIJSTAAN

    6.1. Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio’s (COOR)

    In 2006 is het COOR geraadpleegd over de verlening van technische bijstand op initiatief van of namens de Commissie en over de wijziging van Verordening (EG) nr. 448/2001 van de Commissie .

    Er is een nieuw Coördinatiecomité van de Fondsen (COCOF) ingesteld krachtens artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1083/2006, die van kracht werd op 1 augustus 2006. Het comité is als beheerscomité geraadpleegd over de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad en over de methode voor de berekening van de structurele overheids- en gelijkwaardige uitgaven om additionaliteitsredenen.

    Het Comité is als adviescomité geraadpleegd over de lijst van gebieden die onder de doelstelling inzake Europese territoriale samenwerking vallen, over de methodologie van de kosten/batenanalyse, de richtsnoeren betreffende de evaluatiemethodologie en de verlening van technische bijstand op initiatief van of namens de Commissie.

    6.2. ESF-comité

    Het comité heeft een groot aantal kwesties besproken die betrekking hadden op zowel de uitvoering van de programmeringsperiode 2000-2006 van het ESF als de programmeringsperiode 2007-2013.

    Het comité heeft kwesties onderzocht in verband met de nieuwe verordeningen voor 2007-2013, onder meer ESF-steun voor onderwijs en opleiding, gezondheid, anticipatie, beheer van veranderingen en herstructureringen, sociale partners en migranten, en mainstreaming van de EQUAL-beginselen.

    6.3. Comité voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling (STAR)

    Het STAR-comité is in 2006 12 keer bijeengekomen en heeft gunstige adviezen uitgebracht over 31 wijzigingen van de programma’s voor plattelandsontwikkeling in het kader van artikel 44, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad en zes wijzigingen van de programma’s voor plattelandsontwikkeling in het kader van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1268/99 van de Raad.

    6.4. Comité voor de structuur van de visserij en de aquacultuur (CSVA)

    In 2006 is het Comité geraadpleegd over een aantal kwesties: het ontwerp-werkdocument over een ex ante-evaluatie voor de operationele programma’s van het Europees Visserijfonds; het ontwerpwerkdocument over indicatoren voor de monitoring en evaluatie van de operationele programma’s van het Europees Visserijfonds; de ontwerpverordening van de Commissie houdende de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad over het Europees Visserijfonds; de ontwerpcodificatie van Verordening (EG) nr. 908/2000 van 2 mei 2000 van de Commissie betreffende de wijze van berekening van de steun van de lidstaten aan de producentenorganisaties in de visserij- en aquacultuursector.

    [1] Verordening (EG) nr. 1083/2006, PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

    [2] Verordening (EG) nr. 1080/2006, PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.

    [3] Verordening (EG) nr. 1081/2006, PB L 210 van 31.7.2006, blz. 12.

    [4] Verordening (EG) nr. 1084/2006, PB L 210 van 31.7.2006, blz. 79.

    [5] Verordening (EG) nr. 1082/2006, PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19.

    [6] Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie , PB L 45 van 15.2.2007, blz. 3.

    [7] Verordening (EG) nr. 1698/2005, PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

    [8] Verordening (EG) nr. 1198/2006, PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

    [9] “RAL” (restes à liquider). De nog betaalbaar te stellen vastleggingen van vorige jaren.

    [10] Verordening (EG) nr. 2185/1996, PB L 292 van 15.10.1996, blz. 2.

    [11] PB L 328 van 15.12.2005, blz. 8.

    Top